Differentiatievormen in lagere cyclus s.o. Wat we leren uit PISA-differentiatietabel en uit studie van prof. Wim van den Broeck.
PISA-differentiatietabel
: tracking en groepering volgens capaciteit: Raf Feys
Een groot aantal landen werkt officieel (volgens PISA) al
met de door PISA/OESO gepropageerde gemeenschappelijke lagere cyclus. De
Vlaamse voorstanders van een gemeenschappelijke eerste graad wekken de indruk
dat de leerlingen er ook gemeenschappelijk optrekken in heterogene klassen. De
werkelijkheid ziet er veel genuanceerder uit en toont aan dat zon polaire indelingen
arbitrair en gekunsteld zijn. We laten
in deze bijdrage buiten beschouwing dat zowel de zwakkere als de betere Vlaamse
leerlingen beter scoren voor PISA dan hun Europese lotgenoten in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus. En dat
is uiteraard het belangrijkste.
Uit de PISA-tabel Types of differentiation in lower secondary
across countries (zie tabel) blijkt dat de landen die (officieel) minder duidelijke/gedifferentieerde
opties voorzien in de lagere cyclus dan Vlaanderen, de leerlingen veelal of minstens soms (=voor
aantal vakken) indelen volgens capaciteiten/niveau. Het samen optrekken binnen
de gemeenschappelijke lagere cyclus moet
dus heel sterk gerelativeerd worden. In die landen deelt men de leerlingen vaak
in niveaus in - volgens capaciteit: in Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%,
Finland 58%. In België zou het volgens de tabel slechts 46% zijn; maar we
beschikken over geen cijfers voor Vlaanderen.
Veelal wekken ook de PISA-kopstukken en de voorstanders van
een gemeenschappelijke eerste graad dus ten onrechte de indruk dat in die
zogezegd comprehensieve landen de leerlingen zomaar de hele tijd samen
optrekken en les krijgen.In veel van
die landen bedraagt de gemeenschappelijke stam overigens maar een 20- à 25
lesuren iets minder zelfs dan in Vlaanderen; en daarnaast zijn er veelal ook keuzevakken.
Zo kan men ook in Finland het keuzevak Latijn kiezen en zijn het meestal de
sterkere leerlingen die deze keuze maken.
2.Conclusies
omtrent tracking & andere differentiatie in studie Wim Van den Broeck
De analyses betreffende de effecten van late vs.
vroegestudiekeuze of tracking ophet algemeen
gemiddeldevanlanden en op hetsociaalgedetermineerdzijnvan prestatiescores lieten een sterk
genuanceerd beeld zien. Enerzijds constateerden we dat indien we alle landen in
beschouwing nemen, zonder rekening te houden met specifieke kenmerken van
landen, vroege of late tracking er nauwelijks of niet toe doet. Dat geldt zowel
voor het algemene prestatieniveau van een land (het gelijk van de voorstanders
vanlate selectie)als voor het bieden van optimale kansenaan de(sociaal)zwakkere
leerlingen(het ongelijk van de voorstandersvan late selectie).
Het iswelcorrectdat door late tracking de verschillen tussen leerlingen afnemen. We
weten nu echter dat dit niet altijdten goedekomtaan hetbiedenvan optimalekansen,vooralwanneerde gemiddelde prestatie
van een land sterk samenhangt met de spreiding van de scores van datland.Anderzijdsobserveerdenwewel differentiëleeffectenvanvroegevs.late trackingindienerrekeningwerdgehoudenmetde mateaan maatschappelijke diversiteitvandelanden.Zobleek datlanden met een hogediversiteitsindex,zoals Vlaanderen, sterker profijt halen uit
een systeem met vroege tracking, zowel wat betreft het algemeen gemiddelde van
de prestatiescores als wat betreft het bieden van kansen aande(sociaal)zwakkeren.Voor landenmet een lageofgematigdediversiteitsindex lijkt
de keuze voor een systeem van late of vroege tracking weinig of geen rol te
spelen.
Onderwijsiskennelijkaltijd een oefeninginhetbiedenvanhomogeniteiten omgaanmetheterogeniteit. Homogeniteitkan er opverschillende niveaus zijn: landen zijn verschillend op het vlak van
maatschappelijke en culturele homogeniteit, maar ook scholenen klassen kunnenminderofmeer homogeen zijn. Opgrond van de hier gepresenteerde theorievan de dynamiek vanprestatieverdelingen,diequasi rechtstreeks kon worden afgeleid uit empirische data, kunnen we nu
enkele implicaties formuleren betreffende hetomgaanmetgelijkenis en verschil in het onderwijs. Als de
homogeniteit zichopeen hogeraggregatieniveaubevindt, bijvoorbeeldophet niveauvaneenland,danheeftdatniveaumeervrijheidsgradenomdie
homogeniteit ook te handhaven op lagere aggregatieniveaus, bijvoorbeeld de school
endeklas.Landenmeteengroteremaatschappelijkeheterogeniteithebbenminder keuze en proberen de diversiteit te kanaliseren door homogeniteit
na te streven op een lageraggregatieniveau,bijvoorbeelddoorverticalestratificatie(zittenblijven ofjaar overslaan)en horizontalestratificatie(bv. tracking).Devuistregelluidtdan: organiseer
homogeniteit op het hoogst mogelijke niveauwaar het nog kan, dit wil zeggen, waar alle leerlingen nog in staat
mogen geacht worden dezelfde leerdoelen te halen. De voorstanders van late
tracking in Vlaanderen die tegelijk pleiten voor meer
binnen-klas-differentiatie schijnenhetprobleem van hetcombineren van streven naar homogeniteit en
rekening houden met heterogeniteit wel ergens te zien, maar zondigen tegen de geformuleerdevuistregel,preciesomdatde nagestreefdehomogeniteit onmiddellijk tenietgedaan wordtdoorhetcreërenvan verschillenbinnen hetzelfde
niveau.Het idee om comprehensief
onderwijs aan tevullen metsterkindividuele differentiatiegaatvoorbijaanhetfeitdatdaardoorbelangrijkeverschillengecreëerd wordentussendeleerlingen ookophetvlakvanintellectuelecapaciteitenende leerlingen dus ook
gesorteerd worden. Het is zelfs erg waarschijnlijk dat de verschillenhier nog veel meer opvallen dan in eentracked systeem, precies omdat de leerlingenhiersamenzitten.Leerlingenzijnimmersnietnaïefenvoelenperfectaanwanneerze achterblijvenbijderest.Dereputatievanditsoortvanabilitygroupingis indeinternationaleliteratuurooknietzogoed(Slavin,1990;Hattie,2009),watwe ook bevestigd zagen in de PISA-resultaten. Uit deze resultaten bleek
ook dat landen die laat trackenmeergebruikmakenvanabilitygrouping(r=.48),wataangeeftdatdebehoefteomonderscheidtegaanmakentussengroepen inelksysteemterugkeert . (PISA, 2012, deel IV, p. 84).
Het is dus lood om oud ijzer.
Onderwijs. Brusselse studie wijst uit dat Vlaams onderwijs meer onderwijskansen biedt. Bevestiging van analyses van Onderwijskrant
De nieuwe wetenschappelijke studie en analyse van PISA door
prof. Wim Van den Broeck (zie bijlage) bevestigt de vele analyses die
Onderwijskrant al sinds PISA-2000 publiceerde. Ze weerlegt de vele aantijgingen
i.v.m. Vlaanderen als kampioen sociale discriminatie en ongelijke
onderwijskansen. We toonden de voorbije 14 jaar telkens aan dat het omgekeerd
was. We verwezen naar de cijfers in het officiële PISA-rapport en naar studies
van J. Hofman e.a., Jaap Dronkers en Ludgerd Woessmann die eveneens uitwezen
dat Vlaanderen ook inzake onderwijskansen voor leerlingen die zwak en/of
sociaal benadeeld zijn een topscore behaalt. Jammer genoeg kreeg Onderwijskrant
tot nog toe weinig steun vanuit academische kringen. We stonden lange tijd
alleen met onze gestoffeerde analyse en weerlegging.
De analyse en conclusies van Van den Broeck staan haaks op
deze van onze beleidsmakers en sociologen. Van den Broeck toont met zijn studie
aan dat Vlaanderen niet minder, maar precies meer onderwijskansen biedt ook
aan leerlingen die zwak zijn en/of afkomstig uit lagere milieus.
Wijhebben steeds de
dwaze mythe van de kloof dempen - het
eerst gelanceerd door het duo Frank Vandenbroucke-Dirk Van Damme - bestreden.
We stelden dat degelijk onderwijs niet enkel leidde tot een goede score voor de
zwakkere leerlingen, maar ook tot topscores en dat de kloof dus best niet
klein, maar eerder groot was. We betreurden dat in PISA-2012 de kloof iets
kleiner werd. Ook Van den Broeck wijst erop dat de slogan de kloof dempen een domme slogan
is en dat precies door het feit dat zowel onze betere als onze lagere
leerlingen beter presteren, de kloof ook iets groter is.
Voor PISA-2012 (wiskunde) behaalt Vlaanderen de Europese
topscore met 531 punten. Finland- een land met heel weinig allochtone en
anderstalige leerlingen, behaalt 519 punten.Vlaanderen telt 25% toppers en (onderwijsparadijs?) Finland 14%. Prof. Van den Broeck betreurt wel terecht de
achteruitgang van de Vlaamse score de voorbije 10 jaar. .Die achteruitging is
in de meeste Europese landen nog iets groter en is deels te wijten aan de
toename van het aantal anderstalige leerlingen. De achteruitgang in Vlaanderen
is ook deels te wijten aan de invoering van nivellerende eindtermen en
leerplannen (zie analyse in Onderwijskrant nr. 168, www.onderwijskrant.be).
De studie van Van den Broeck bevat een aantal nieuwe en
terechte statistische berekeningswijzen die relevanter zijn dan deze die
centraal staan in de publicaties van de PISA-top. In zijn lezing vorige
donderdag in Gent bracht Van den Broeck een rijk gestoffeerd overzicht van de
belangrijkste zaken. Die technische berekeningen en de ermee verbonden analyses
komen uiteraard maar deels in de bijdragen in De Morgen voor. De studie zelf staat op de website van prof. Van
den Broeck.
Een paar belangrijke conclusies: Maar ook nu nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle
comprehensieve landen (met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor
landen met een geringe maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en
Scandinavische landen, vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt.
Landen met een grote maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben
echter de meeste baat bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene
niveau als voor het bieden van kansen aan de sociaal zwakkeren." De
gemeenschappelijke lagere cyclus in een aantal landen moet ook gerelativeerd
worden. Er zijn landen die de leerlingen minder opties aanbieden in de lagere
cyclus dan Vlaanderen, maar die de leerlingen wel vaal indelen in niveaus,
volgens capaciteit: In Z-Korea 90%, Engeland 99%, Zweden 74%, Finland 58%. Vaak
wekken ook de PISA-kopstukken ten onrechte de indruk dat in die zogezegd
comprehensieve landen de leerlingen zomaar samen optrekken en les krijgen.
De invoering van structuurhervormingen in het s.o. werd steeds
gelegitimeerd met de stelling dat Vlaanderen kampioen was inzake sociale
discriminatie en schooluitval (ongekwalificeerde uitstroom). Nu blijkt dat het
hier om twee grote kwakkels gaat en dat onze goede score (+ beperktere
schooluitval) mede te wijten is aan de differentiatie en soepele
(her)orïëntatie in onze eerste graad, moeten o.i. de hervormingsplannen opnieuw
bekeken worden. De hervorming zal precies de sterke kanten van ons secundair
onderwijs afbreken. Tegelijk waren de hervormers blind voor de nefaste gevolgen
van een aantal ontscholende hervormingen uit het verleden: zoals de invoering
van nivellerende eindtermen, de uitholling van de taalvakken, het uitblijven
van intensief NT2 ... Het is precies door die nivellering dat onze toppers
momenteel onderpresteren. We hadden vroeger voor PISA 33% toppers en nu nog
25%. In de Europese landen met een gemeenschappelijke lagere cyclus telt men
opvallend weinig toppers - ook in Finland zijn er maar 14%. Zweden - het
comprehensief land bij uitstek - zit momenteel in zak en as, amper 478 punten!
Zweden werd nochtans nog onlangs door het HIVA en Bieke De Fraine de hemel in
geprezen als het land waar het zittenblijven was opgedoekt.
Vlaams onderwijs
kampioen ongelijke kansen? Een mythe!
Opiniebijdrage van
prof. Wim Van den Broeck (De Morgen, 1 maart)
Wim Van den Broeck is psycholoog en onderwijsdeskundige aan
de Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen van de Vrije Universiteit
Brussel. "Onze scholen doen het helemaal niet slecht voor kansarme
leerlingen, zo bewijzen objectieve cijfers", schrijft hij. .
Vlaanderen heeft het hoogste percentage veerkrachtige
leerlingen van heel Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de
best mogelijke kansen
Sinds jaar en dag melden de media, gesteund door allerlei
onderzoeksrapporten, dat het Vlaamse onderwijs weliswaar kampioen is in
wiskunde, lezen of wetenschappen, maar helaas ook kampioen is in het in stand
houden en zelfs creëren van ongelijke kansen. De kloof tussen sterke en zwakke
leerlingen zou nergens zo groot zijn als bij ons en bovendien zou die kloof
vooral lopen tussen de sociale klassen, zeg maar tussen arm en rijk. Dit
argument werd ook het belangrijkste motief voor de voorstanders van een
structuurhervorming van ons secundair onderwijs in de richting van een latere
studiekeuze en een gemeenschappelijke eerste graad.
De redenering in heel wat studies volgde uit het objectieve
gegeven dat de peilingsscores systematisch lager liggen voor kinderen uit
gezinnen met een lagere socio-economische status (SES) dan die van kinderen uit
hogere SES-gezinnen. Op grond van de aanname dat intelligentieverschillen
gelijk verdeeld zijn over de verschillende sociale klassen kwam men vanzelf tot
de conclusie dat het onderwijs er niet in slaagt de bestaande sociale
ongelijkheden weg te werken, en erger nog, het deze verschillen zelfs
versterkt. Daarvoor zou dan ons onderwijssysteem met vroege studiekeuze
verantwoordelijk zijn, omdat daardoor kinderen te veel kiezen in functie van
hun sociale klasse, en te weinig in functie van hun echte talenten. Daarom ook
wordt er met bewondering verwezen naar gidsland Finland waar men er kennelijk
in slaagt een uitstekende gemiddelde prestatie te combineren met kleine
verschillen tussen kinderen van verschillende sociale klassen.
Hefboom
Het bestaan van prestatieverschillen tussen sociale klassen
kan echter niet zomaar op het conto geschreven worden van het onderwijssysteem
omdat vast staat dat intelligentie niet perfect gelijk verdeeld is over de
sociale klassen en dus nergens ter wereld een onderwijssysteem bestaat dat geen
sociale ongelijkheid vertoont. De verwevenheid van intelligentie en sociale
klasse vermindert echter in geen enkel opzicht het aanzienlijke belang van
sociale factoren. Integendeel: ze zijn en blijven een belangrijke hefboom om
iedere leerling optimale kansen te bieden.
In de bestaande studies had men uitsluitend aandacht voor de
grootte van de verschillen in leeruitkomsten en voor de mate waarin die
verschillen samenhangen met de sociale klasse, en dus helemaal niet voor het niveau
van de prestaties zelf van de zwakste leerlingen.
Nochtans zou men precies vanuit een sociale bezorgdheid
verwachten dat men vooral begaan is met de reële kansen van jongeren die toch
vooral voortvloeien uit hun reële kennis en vaardigheden. Kleine verschillen in
prestaties tussen de zwakste en de sterkste leerlingen of tussen sociale
klassen, maar telkens op een laag niveau, zijn veel minder goed nieuws voor
kansarme leerlingen dan indien die verschillen wat groter zouden zijn maar de
prestaties op een hoger niveau liggen.
Het probleem is dat men zich in de meeste studies bijna
uitsluitend baseerde op deze ongelijkheidsmaten, die slechts een heel beperkte
waarde hebben. Men hield er immers nooit rekening mee dat ze in sterke mate
afhankelijk zijn van de sociale diversiteit van een land en ook van de
moeilijkheidsgraad van de toets die ervoor kan zorgen dat een hoog gemiddelde
van een land vanzelf samengaat met grotere verschillen. Gelukkig heeft men in
het meest recente PISA-rapport (2013) een nieuwe, interessantere maat
toegevoegd, m.n. de 'resilience' (of veerkracht), dat is het percentage
jongeren uit de laagste sociale klasse van een land dat toch hoog scoort op de
prestatiemaat over alle landen heen.
Wereldtop
Uit onze analyses blijkt nu dat op het ogenblik dat er in de
media zwaar uitgehaald werd naar het Vlaamse onderwijs omdat het sociale
ongelijkheid zou bestendigen, we in werkelijkheid behoorden tot de absolute
wereldtop, niet alleen op het vlak van het algemene niveau, maar ook wat betreft
de kansen die we gaven aan de zwakkere leerlingen, ongeacht wat de kenmerken
zijn van deze groep (bv. kansarm of allochtone herkomst).
Het feit dat we nu wat gezakt zijn qua algemeen niveau
impliceert meteen dat we het nu iets minder goed doen voor de zwakkere
leerlingen, in tegenstelling tot wat de media daarover berichtten. Maar ook nu
nog heeft Vlaanderen het hoogste percentage veerkrachtige leerlingen van heel
Europa. Het zijn weliswaar geen gelijke kansen, maar wel de best mogelijke
kansen. Hiermee doen we het aanzienlijk beter dan alle comprehensieve landen
(met late studiekeuze) in Europa. Verder blijkt dat voor landen met een geringe
maatschappelijke diversiteit, zoals sommige oosterse en Scandinavische landen,
vroege of late studiekeuze weinig verschil uitmaakt. Landen met een grote
maatschappelijke diversiteit, zoals Vlaanderen, hebben echter de meeste baat
bij een vroege studiekeuze, zowel voor het algemene niveau als voor het bieden
van kansen aan de sociaal zwakkeren.
En Finland? Dat doet het veel slechter op vlak van sociale
ongelijkheid. Vergelijkbare Turkse leerlingen scoren daar zomaar eventjes meer
dan een vol leerjaar onder het niveau van onze Turkse leerlingen.
Onderwijs. Grootschalige scholengroepen: veel meer nadelen dan voordelen (Raf Feys)
Grootschalige
scholengroepen: veel meer nadelen dan voordelen
Rector
Rik Torfs: schaalvergroting in het onderwijs leidt veelal tot vervreemding
1.Prof.
Peter Vlerick: hoorzitting loopbaanpact 17 jan 2013
Schaalvergroting heeft, theoretisch gezien wellicht een aantal positieve economische
effecten, bijvoorbeeld budgettair. Tegelijk kunnen er evenwel heel wat minder
positieve sociale effecten opduiken. Uit wetenschappelijk onderzoek en
ervaring in de ziekenhuissector waarin schaalvergroting welbekend is, weet de
spreker dat schaalvergroting in het onderwijslandschap, om redenen van bestuurlijke
efficiëntie, gepaard kan gaan met een verhoogde mate van formalisatie of bureaucratisering (bijvoorbeeld regels,
procedures enzovoort), een toename van de horizontale complexiteit
(bijvoorbeeld grotere teams of werkeenheden/meer studenten/meer personeel) en verticale
complexiteit (bijvoorbeeld meer hiërarchische niveaus). Dit alles neemt toe, terwijl tegelijk elke
school deels afstand moet doen van de
eigen autonomie en cultuur, met implicaties ook voor de arbeidscontext van
de leerkrachten (bijvoorbeeld jobeisen). Prof. Vlerick vreest dan ook op
termijn voor nog meer demotivering bij
de praktijkmensen. Hij ziet ook weinig gegadigden om in een dergelijk
multinational-concept als CEO op te treden.
2. Prof. Eric Verbiest: minder i.p.v. meer pedagogisch
leiderschap (dec. 2013)
Volgens minister Smet
en het VSKO zal de bestuurlijke schaalvergroting er vooral toe leiden dat de
directeurs zich meer kunnen inlaten met
hun pedagogische taak. In de praktijk merken we echter precies het omgekeerde.Prof. Eric Verbist getuigde op een
recente VVKBaO-studiedag dat de ervaringen in Nederland met schaalvergroting
veelal een omgekeerd effect sorteren (Forum, december 2013, p. 8). We
citeren even: In functie van het takenpakket van de directeur was er
inderdaad de verwachting dat de bestuurlijke schaalvergroting voor de directeur
een taakverlichting zou meebrengen. Zo zou de directeur zich vooral op het
kernproces van het onderwijs kunnen richten: het onderwijsleerproces. Maar
bijhet realiseren van de bestuurlijke
schaalvergroting liep het evenwel mis.
In de praktijk blijkt dat nogal wat grote schoolbesturen zelf voor planlast en
werkdruk bij de schooldirecteurs zorgen. Concreet dienen schooldirecteurs
toch nog eenzelfde takenpakket als voorheen in te vullen. Maar directies zelf
gaan ook niet steeds vrijuit. Directeurs
gingen zich soms meer op administratieve taakgebieden focussen. Proberen ze
zo de moeilijkere aspecten van het educatief leiderschap wat te ontvluchten?
Prof. Verbist concludeerde: Een structurele ingreep, zoals een
bestuurlijke schaalvergroting, is dus geen garantie om het onderwijskundig
leiderschap van de directeur meer gewicht te geven.We voegen
er aan toe: het tegendeel is waar. Zelfs de invoering van de
scholengemeenschappen had al een negatief effect. Directeurs geven momenteel
minder pedagogische leiding, er zijn veel minder klasbezoeken, minder
niveaucontrole via door de directeur zelf afgenomen testjes voor spelling, e.d.
3.Adviesbureau
Berenschot: minder i.p.v. meer bestuurlijke efficiëntie & geldverspilling
Twee onderzoekers van
het Nederlands adviesbureau Berenschot stelden
vorig jaar vast dat er bij onderzoek van grootschalige scholengroepen in Nederland
bleek dat er geen bestuurlijke schaalvoordelen optraden en dat de
(bestuurlijke) overhead-efficiency niet hoger, maar zelfs lager is
(Rapport: Wie heeft de overhead gezien?, zie Internet).
Schaalvergroting
zorgde dus niet voor meer bestuurlijke efficiëntie. In grote scholengroepen wordt altijd een bovenlaag (koepel, overhead)
gecreëerd waar veel geld naar toe gaat ten koste van het lesgebeuren,
aldus de onderzoekers. Erger nog dan de
grotere bestuurlijke omvang is de wijze waarop bestuurd wordt het afstandelijk bestuur, en dus ook minder
betrokkenheid bij de organisatie, al te vaak onbeschaamd graaien aan de top ...
Ook politici beseften dat de schaalvergroting te ver was doorgeschoten en veel
nadelige effecten en bestuurlijke problemen opleverde. Het begrip de
menselijke maat en small is beautiful deden hun herintrede in politieke
milieus. Er is ook een streven naar defusie
en er werd een fusietoets ingevoerd. Volgens het subsidiariteitsprincipe moeten
de verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau liggen.
Uit de invoering van grootschalige
hogescholen blijkt dat schaalvergroting er leidde tot afstandelijk bestuur en
tot omvangrijke hogeschoolkoepels, tot
complexiteit allerhande, tot vervreemding, tot demotivering van docenten, vaak ook
geldverspilling, schoolbesturen die weinig afweten van hoger onderwijs ...Volgens de concepttekst van het VSKO zal men
ook net als in het hoger onderwijs werken met enveloppefinanciering die
rechtstreeks toegekend wordt aan het bovenschools bestuur. De
vooropgesteldeenveloppefinanciering
leidde in het hoger onderwijs tot besparingen en tot allerlei perverse effecten
als b.v. minder bevoegde docenten.
De 7 lerarenopleidingen in Nederland die
autonoom bleven (met 600 à 900 studenten) presteren stukken beter dan deze die
toetraden tot multisectorale hogescholen: de beste accreditatie-beoordeling,
meer docenten en centen, meer democratisch en nabij bestuur, bestuursleden die
iets afweten van de lerarenopleiding (ook in Vlaamse hogescholen is dit laatste
veelal niet het geval). Geen enkele van de 7 lerarenopleidingen denkt eraan toe
te treden tot een hogeschool. Dit jaar slaagde een 8ste Nederlandse lerarenopleiding
erin omweer autonoom te worden.
5.
Bezorgde DIVO-directeurs (vrij s.o.) (DIVO-bulletin: juni 2013)
Wat zal de inbreng van directies in degeabsorbeerde
schoolbesturen nog kunnen en mogenzijn?Wat zal
de relatie van de pedagogisch gedreven en verantwoordelijke
directeur/directieteamzijn ten opzichte
van de zich vernieuwend professionaliserende raden van bestuur?Gaan de schoolbesturen niet alleen vanuit
patrimonium - waarvoor administratieve oplossingen bestaan - maar ook vanuit
opvoedingsprojecten en studieaanbod reageren?
6. F.
Brinckman: Lid directiecomité Jezuïetencollege Turnhout
Voor het hervormingsplan grote scholengroepen
is er bij de achterban geen draagvlak. De leerkrachten vrezen onduidelijkheid en chaos. Schoolbesturen van
heel wat vrije scholen zijn bezorgd dat hun pedagogisch project en dus ook de
vrije keuze van onderwijs verloren gaat. Bovendien is er geen wetenschappelijke
onderbouw voor grote bestuurlijke entiteiten. ... Onderzoeken naar de goede
schoolgrootte, zowel uit economisch-financieel als uit pedagogische oogpunt,
verwerpen unaniem supergrote schoolentiteiten van duizenden leerlingen. In te
grote scholen (groepen) neemt de sociale cohesie af. Wanneer dit cement
afbrokkelt, neemt ook het welbevinden en dus ook de leermotivatie af. Ook in
Nederland komt men terug van de té grote scholengroepen. Je hoort meer en meer
het woord 'defusie'. Ervaring en onderzoek wijzen uit dat megascholen er meer
nadelen opleveren dan voordelen, niet alleen economisch, maar ook pedagogisch.
... De commissie Dijsselbloem (2008) die enkele jaren geleden het tanende
Nederlandse onderwijs doorlichtte, was ook niet mals voor de managers aan de
top van de piramide. ... Naast een financieel-economische en een pedagogische
reden, is er nog een derde argument dat tegen té grote scholengroepen pleit.
Omdat alle scholen binnen die grote scholengroep zullen verplicht worden om één
financieel beleid te voeren, verliezen die scholen hun financiële autonomie -
de werkingsmiddelen worden immers in één pot gestoken. Hierin verschillen de
nieuw op te richten scholengroepen van de huidige scholengemeenschappen. De top van de piramide die over de
werkingsmiddelen beschikt, kan haar eigen directieven opleggen aan de lokale
directies, die slechts uitvoerders worden. Wie niet financieel autonoom is,
kan immers geen eigen pedagogisch beleid voeren, inspelend op de concrete
noden.
Noot: Massaal verzet
tegen schaalvergroting en enveloppefinanciering in 1995-1996
In de Beleidsprioriteiten
1995-1996 van het duo Van den Bossche-Monard (gesteund door A. Boone, secr.-gener. VVKSO) was de
centrale gedachte schaalvergroting s.o.
gekoppeld aan enveloppefinanciering naar het model van het hoger
onderwijs.
Er kwam in1995-96 massaal
protest vanwege schoolbesturen en scholen, de onderwijsvakbonden, de
ACW-vakbond, het ACOD ... Het was ook een belangrijk thema van een betoging en
staking in februari 1996. Het bestuur en de directies van het St. Jozefsinsituut van Torhoutschreven een
vlammende brief naar de leden van de Vlaamse Raad en de
onderwijsverantwoordelijken van de eigen onderwijskoepel (A. Boone e.a.).
De Torhoutse scholengroep schreef o.a.: De
geplande schaalhervorming is te weinig onderbouwd met degelijk studie- en
cijfermateriaal dat de effecten op macro-, meso- en micro-gebied kwalitatief en
kwantitatief beschrijft. ...Enveloppefinanciering kan ook enkel begrepen worden als een blinde
maatregel die de onmacht van de Vlaamse Gemeenschap tot uiting brengt om het
onderwijs volgens een rationeelnormenplan te beheren. ...
Onderwijs. âBehandel ongelijke mensen niet gelijkâ Lezing over het belang van kennis in het onderwijs
Prof. Wouter Duyck waarschuwt er voor het cognitieve element
van het onderwijs kennis, begrijpen, informatieverwerking, enz. te
verwaarlozen.
- Karin Dedecker (Doorbraak, 26.02.2014)
De Werkvloer, het lerareninitiatief dat de stem van de
onderwijsverstrekkers wil laten horen, organiseert een reeks lezingen over
onderwijsthemas. In het Brugse Sint-Kruis gaf de Gentse psycholoog prof.
Wouter Duyck een bevlogen lezing over studiekeuze en over het belang van
cognitieve vaardigheden. Duyck heeft zich in het onderwijsdebat gestort nadat
hij tot zijn eigen verbazing had vastgesteld dat de inzichten uit de cognitieve
psychologie nauwelijks een rol bleken te spelen in de discussie.
Vele voorstanders van de onderwijshervorming benadrukken de
uiteenlopende sociaal-economische achtergronden van de leerlingen. Bestaande
sociale ongelijkheid zou via het onderwijs bestendigd worden. Wordt er in de
huidige onderwijsstructuur dan geen enkele maatregel genomen om deze parameter
te ondervangen? Duyck wijst op de GOK-maatregel: een regeling die bepaalt dat
scholen met een talrijke groep sociaal-economische kwetsbare leerlingen ook
beduidend meer leerkrachten krijgt. In vergelijking met de andere OESO-landen
doet Vlaanderen al veel aan remediëring.
Door de sterke focus op SES (Sociaal-Economische Status)
raakt het belang van de cognitieve vaardigheden ondergesneeuwd. Daar komt nog
eens bij dat vele voorstanders van de hervorming met klem beweren dat de factor
aanleg geen enkele rol mag spelen in het onderwijsdebat, omdat het om een
verouderde en achterhaalde theorie zou gaan. Duyck is op dit punt formeel: de
impact van aanleg wordt vandaag door niemand in de psychologische vakwereld
betwist. Hetzelfde werd in de eerste lezing van De Werkvloer ook al door prof.
Wim Van den Broeck benadrukt.
Methodologisch hamerde Duyck voornamelijk op de relevantie
van longitudinaal onderzoek (onderzoek dat loopt over meerdere decennia) en
vooral ook van meta-analyses. Als buitenstaander krijg je al gauw de indruk dat
voor elke studie die A beweert, er in een wip een andere studie kan worden
gevonden die B verdedigt. Meta-analyses zijn overkoepelende studies die het
reeds verrichte onderzoekswerk over een bepaald vraagstuk kritisch kunnen
evalueren. Volgens Duyck wordt de koers van het beleid soms gestuurd door wetenschappelijk
onderzoek dat volgens die meta-analyses weinig representatief blijkt te zijn.
Zo is de wetenschappelijke evidentie dat een vroege studiekeuze negatieve
sociaal-economische effecten zou impliceren, mager. Anderzijds concludeert
Duyck dat een vroegere studiekeuze wel degelijk een positief effect heeft op de
leerprestaties.
Kennis als brandstof
Maar waarom zijn die leerprestaties eigenlijk zo belangrijk?
Volgens Duyck blijkt uit meta-analyses dat betere cognitieve vaardigheden,
kennis dus, niet alleen leiden tot grotere voordelen op micro-niveau (zoals
meer voldoening over het werk of een hoger salaris), maar ook op macro-niveau.
Cognitieve vaardigheden kunnen worden beschouwd als noodzakelijke brandstof die
de welvaart en het welzijn van de hele maatschappij ten goede komt! Ten slotte,
en helemaal niet onbelangrijk: de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden
biedt de beste garantie op sociale mobiliteit voor leerlingen uit zogenaamde
lagere sociale klassen.
In plaats van alle heil te verwachten van grote
structuurhervormingen, raadt Duyck aan meer in te zetten op een fel verbeterde
studieoriëntering en op een minder vrijblijvend taalbeleid. Taal- en
schoolachterstand zijn onmiskenbaar met elkaar verbonden: een vervroeging van
de leerplicht zou dus beduidend meer vruchten afwerpen dan een remediëring van
de sociale effecten in het secundair onderwijs. Want dat zouden vijgen na Pasen
zijn.
Tijdens de lezing benadrukte de spreker geregeld dat hij
zijn commentaar gaf vanuit het perspectief van zijn eigen discipline. Naar
aanleiding van een vraag uit het publiek gaf hij bijvoorbeeld aan dat ook
doorgedreven onderwijs in de moedertaal van allochtone leerlingen tot een
lichte (zij het bijna verwaarloosbare) verbetering van de cognitieve
vaardigheden zou leiden. Maar daarmee sprak hij zich uitdrukkelijk niet uit
over de praktische haalbaarheid en de sociale implicaties van de invoering van
zon geïndividualiseerd taalonderwijs.
Een rode draad doorheen de hele lezing was het gevaar
gelijke kansen als synoniem te beschouwen voor egalitaire gelijkheid. De
spreker beëindigde zijn uiteenzetting dan ook met een veelzeggend citaat van
Thomas Jefferson: There is nothing more unequal than the equal treatment of
unequal people.
Vandaag, donderdag 27 februari, organiseert De Werkvloer om
20 uur in het Gentse Sint-Bavohumaniora, Reep 4, een derde lezing. Prof. Wim
Van den Broeck belooft vuurwerk over sociale ongelijkheid in het Vlaams
onderwijs: feiten en fictie. Doorbraak nam in december een interview af met
Wim Van den Broeck: 'Elke vorm van mislukken uit het kinderleven willen bannen,
is kortzichtig'.
Onderwijs. Actie Vakbondsfront tegen M(erde-)decreet
Actie van Vakbondsfront i.v.m. M-(inclusie)decreet en oproep Onderwijskrant voor hardere actie
Mail onze boodschap aan de Vlaamse parlementsleden: De [em]M[er] loopt over!
Beste Collega
Het M-decreet moet binnenkort goedgekeurd worden in het Vlaams Parlement. Het Gemeenschappelijk Vakbondsfront Onderwijs schreef een ultieme brief aan de leden van het Vlaams Parlement. De onrust is groot, de [em]M[er] loopt over! Als het Vlaams Pa...rlement instemt met dit decreet zoals het nu voorligt, legt zij verplichtingen op aan de scholen maar komt ze haar eigen verplichtingen niet na. Het is onze plicht om de leden van het Vlaams Parlement hierop te wijzen, want de goedkeuring van dit decreet zal veel wrevel veroorzaken in de scholen. Niet omdat scholen geen goed onderwijs willen bieden aan alle leerlingen - dat willen zij juist wel - maar omdat zij dat goed onderwijs niet meer zullen kunnen garanderen.
Ook hebben de scholen zelf nog heel wat vragen over de doelstellingen van dit decreet en de impact ervan op hun werking. Voor het onderwijspersoneel is de maat vol. De [em]M[er] zal overlopen als dit decreet zonder meer wordt goedgekeurd! Wij vragen om minstens de inwerkingtreding van dit decreet uit te stellen tot op het ogenblik waarop Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen. Wij vragen deze maatregelen: - Voorzie een stevig kader voor de nodige opleidingsprogrammas voor leraren. - Zet de nodige middelen in om de leerlingen in de klas individueel te kunnen ondersteunen. - Zorg voor de nodige financiële ruimte om schoolgebouwen en de omgeving onmiddellijk te kunnen aanpassen als dat nodig blijkt. - Trek voldoende leraren aan en voorzie in een ondersteunende omkadering zodat leraren zich met hun kerntaak kunnen bezighouden, namelijk onderwijs verstrekken. - Teken het competentieprofiel uit van de begeleiders van de leraren en leidt die begeleiders eerst op. - Werk een professionaliseringstraject en -structuur uit voor de leraren van het gewoon basis- en secundair onderwijs.
Stuur een mail naar de leden van het Vlaams Parlement Mail onze boodschap - De emmer loopt over! naar de leden van het Vlaams Parlement. Klik hier. Verspreid deze oproep bij je collegas, vrienden, kennissen en zet iedereen aan het mailen. Zo kunnen we onze boodschap kracht bijzetten!
Commentaar Onderwijskrant: het Vakbondsfront zou moeten overgaan tot hardere actie: betoging, staken ...tegen het M(erde)-decreet.Meer weergeven
Onderwijs. Lzing over sociale (on)gelijkheid in ons onderwijs. 27 februari Gent
Prof. Wim Van den Broeck (VUB) belooft vuurwerk op de derde
lezing van De Werkvloer. Na deze lezing zal over sociale ongelijkheid in het
Vlaams onderwijs anders gepraat moeten worden. Absoluut niet te missen.
Donderdag 27 februari 2014, 20u00. Sint-Bavohumaniora Reep 4 Gent
Al 15 jaar verspreiden onze beleidsmakers, Georges Monard,
onderwijssociologen (als Nicaise, Jacobs, Van Houtte ...), kopstukken van
bepaalde onderwijskoepels ... de kwakkel dat ons Vlaams onderwijs kampioen
sociale discriminatie is. Zij verzwegen ook steeds de onderzoeken waaruit het
omgekeerde bleek. Onderwijskrant heeft die aantijgingen steeds weerlegd. De
sociale discriminatie was volgens de hervormers van het s.o. te wijten aan de
differentiatie in onze eerste graad s.o. Ons s.o. moest structureel hervormd
worden. Naast een nog meer gemeenschappelijke en nivellerende eerste graad wil
men ook kunstmatige domeinscholen oprichten - ook al bestaan die nergens ter
wereld.
Prof. Wim Van den Broeck brengt morgenavond in Gent verslag
uit over zijn recente studie over deze thematiek. Onderwijskrant zal aanwezig
zijn.
Onderwijs. Kritisch commentaar bij âPISA in focusâ: rapport over relatie met beroep ouders
Kritisch commentaar
bij PISA in Focus: over relatie tussen
beroep ouders en PISA-scores: Do
parents occupations have an impact on
student performance?
PISA 2012 asked participatingstudentsabouttheirparents occupations. Managers are considered
the most highly-skilled, followed byprofessionals; technicians and associate professionals; clerical support
workers;service and sales workers;
skilled agricultural, forestry and fishery workers; craftand related trades workers; plant and machine
operators and assemblers; andworkers in
elementary occupations. (Het rapport
bevat geen aparte scores voor Vlaanderen!)
De algemene en vanzelfsprekende conclusie luidt:
Studentswhoseparentsworkinprofessionaloccupationsgenerallyoutperform otherstudentsin mathematics,while studentswhoseparentsworkin
elementaryoccupations tend to
underachieve compared to their peers
KRITISCH COMMENTAAR BIJ ONGENUANCEERDE CONCUSIES.
(1)Thestrengthof therelationshipbetweenparentsoccupationsandstudentperformancevariesconsiderablyacrosscountries:for example,whenitcomesto mathematicsperformance,thechildrenofcleanersinShanghai-China outperform thechildrenofprofessionals inthe UnitedStates.COMMENTAAR: in landen waar de sociale
mobiliteit al een lange traditie kent, zal er uiteraard meer correlatie zijn
met het beroep van de ouders. In de jaren zestig kende de sociale mobiliteit in
Vlaanderen een minder lange traditie dan op vandaag en was de correlatie met
het beroep dan ook kleiner.
(2) Het PISA-rapport
concludeert al te vlug:Some school
systems (b.v. Finland) manage to high-quality education to all students,with student performance regardless of what their parents do for a
living.
*Finlands performance in mathematics is better than that of Germany.
However, in Germany, the children of professionals are among the worlds best
performers in mathematics, and outperform Finnish children of professional
parents by a wide margin. COMMENTAAR: Dit
komt uiteraard omdat Finland relatief weinig toppers kent. Volgens velen is dit
een gevolg van de nivellerende gemeenschappelijke cyclus lager s.o. Ook Vlaanderen
kent veel meer toppers dan Finland.
*At the same time,
in Finland, the children of parents who work in manual occupations and elementary occupations outperform German
students whose parents work in these occupations.
COMMENTAAR: Dit is o.i. vooral een gevolg van het feit dat
de groep (hand)arbeiders in Duitsland (en ook in Vlaanderen) veel meer
allochtone en anderstalige leerlingen telt dan in Finland .Dit is ook een gevolg van het feit dat de 12-15 jarigen in Finland bijna uitsluitend
algemeen vormende vakken als wiskunde krijgen.Een aanzienlijk deel van de
leerlingen in Duitsland, Vlaanderen krijgen tevens een behoorlijk aantal uren technische/beroepsgerichte
vakken. In de PISA-studie wordt jammer geen waarde gehecht aan de technische
kennis en vaardigheden van de 15-jarigen. De PISA-kopstukken opteren voor een
comprehensieve lagere cyclus met uitsluitend aso-vakkenen willendie keuze opdringen aan de
scholen.
Onderwijs. Niet meer, maar minder schooluitval in Vlaanderen. Stemmingmakerij in 'De Standaard'
Stemmingmakerij
vandaag (20 februari) in de krant De Standaard: België slechts 20ste in strijd
tegen schooluitval
We lezen: In België
verlaat 12 procent van de jongeren de school zonder diploma. In 2009 was dat
met 11,1 procent ietsje minder. Opvallend is vooral dat we in 2009 nog bij de
beste tien landen van de EU behoorden.
Vlaanderen is België niet. Vlaanderen kent geen 12%, maar
amper 8,7% jongeren zonder einddiploma. Dit is ook iets minder dan 3 jaar
geleden. Vlaanderenscoort beter dan de
meeste Europese landenenzelfs iet beter dan onderwijsparadijs
Finland (8,9%), een land met weinig allochtone leerlingen en armoede.
De kop in 'De Standaard': België slechts 20ste in strijd tegen schooluitval is dus de
zoveelste stemmingmakerij tegen ons onderwijs. Vlaanderen is dus ook geen kampioen
schooluitval en presteert ook hier - net zoals in PISA-2012- beter dan de
landen met comprehensief s.o., met een gemeenschappelijke lagere cyclus. De
pleitbezorgers voor structuurhervormingen s.o., de opstellers van het
Masterplan, Smet en Monard en Dirk Van Damme, de kopstukken van de
onderwijsnetten, de onderwijssociologen... hebben de voorbije jaren de kwakkel
verspreid dat Vlaanderen kampioen schooluitval was en dat dit het belangrijkste
knelpunt was. Ze wekten hierbij ten onrechte de indruk dat in landen met een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. de schooluitval veel beperkter was en dit
was hét argument om ook in Vlaanderen een gemeenschappelijke eerste graad in te
voeren. Onderwijskrant heeft dit alles
steeds ten stelligste betwist.
Daar de schooluitval vooral voorkomt bij allochtone en
anderstalige leerlingen stelde Onderwijskrant steeds de invoering van intensief
NT2-onderwijs als prioritaire hervorming voor. In De sociale staat van
Vlaanderen-2013 geven zelfs Nicaise en co toe dat die beperktere uitval een
gunstig gevolg is van onze gedifferentieerde lagere cyclus s.o. en va het
vroegtijdig aanbieden van technische richtingen. Bij anderstalige leerlingen
met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en 29,7%
meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moeder is er nog
steeds 26,4% jongens. We moeten dus prioriteit verlenen aan een degelijk
taalbeleid, aan de invoering vooral van intensief NT2 vanaf de eerste dag van
het kleuteronderwijs. De structuurhervormingen van het Masterplan zullen enkel
tot meer uitval leiden.
Onderwijs. prof. Kirscner pleit voor verniuewing in continuïteit en tegen nieuwlichterij
Prof. Paul Kirschner houdt pleidooi voor vernieuwing in continuïteit - met conserveren van sterke kanten & tegen de vele nieuwlichterij
Prof. Kirschner: Gooi het kind niet met het badwater weg
Geschreven door Emmanuel Naaijkens - 16-02-14
INTERVIEW | Prof. Paul Kirschner is kritisch over onderwijsvernieuwingen. Er worden volgens de Limburgse hoogleraar (verbonden aan de Open Universiteit) soms regelrechte broodjes aap verteld, bijvoorbeeld over multitasking. Niet dat Kirschner tegen innovatie is, maar dan wel gestoeld op degelijk wetenschappelijk onderzoek.
U bent geboren en getogen in de Verenigde Staten en in 1973 naar Nederland gekomen. Op wat voor middelbare school zat u?
Ik zat op de beste middelbare school van Amerika, de Bronx High School of Science in New York City. Ja, de Harvard van het voortgezet onderwijs. Om een idee te geven, de school heeft zeven Nobelprijswinnaars voortgebracht in harde wetenschappen. Er gelden zeer strenge toelatingseisen. Ik deed er elektronica en hogere wiskunde.
Een school dus die excelleren stimuleert en leerlingen uitdaagt. Dat is in Nederland een hot item. Maar wij hebben hier moeite met selecteren aan de poort. Hoe kijkt u daar tegenaan?
Daar kunnen we een lange filosofische discussie over beginnen die terug gaat naar de Contourennota (kabinet Den Uyl, red.). Iedereen is gelijk of iedereen heeft gelijke kansen. Dat zijn hele verschillende dingen, men heeft de neiging die door elkaar te halen. Iedereen heeft recht op gelijke kansen, maar niet iedereen heeft dezelfde kans van slagen. Het gaat erom dat je door moet kunnen stromen als je over de kennis, kunde, competenties enz. beschikt om verder te komen. Dat vond ik zo prachtig aan de Mammoetwet. Je kon van mavo, naar havo, naar vwo. Of van mbo naar hbo naar de universiteit. Ik ken mensen die zo gepromoveerd zijn.
Wij doen hier tegenwoordig aan ranking van scholen, wat in de VS heel gewoon is. Is dat een goede ontwikkeling?
Het heeft voor- en nadelen. Positief is dat het de ouders een idee niet hét idee geeft van kwaliteit. Maar die lijstjes leiden ook tot vervelende onderwijskundige repercussies. Scholen nemen een verdedigende houding aan. Eerst gaven ze een kind de kans om bijvoorbeeld de havo te doen, ook al wisten ze niet zeker of het zou slagen. Een jaar overdoen of alsnog naar de mavo gaan was geen bezwaar. Dat is nu heel anders. Ze plaatsen kinderen op een niveau waarvan ze menen zeker te weten dat ze zonder doubleren een diploma halen. Want je wilt als school geen negatieve punten in de ranking door doubleren en afstromen. Maar je moet een school toch niet straffen omdat je kinderen kansen hebt gegeven?
Er bestaan volgens u hardnekkige mythes in het onderwijs als het gaat om innovatie. Hoe zit dat?
Waar het om draait is dat je op twee manieren naar de wereld kunt kijken om de waarheid te zien. Je hebt de alledaagse waarheidsvinding en het kenmerk daarvan is: je ziet iets en je neemt dat aan als waar en je handelt er naar. En je hebt de wetenschappelijke waarheidsvinding. Je ziet iets en je gaat een hypothese maken en een tegenhypothese. Je gaat je niet blindstaren op wat je ziet, geen self fulfilling prophecy of confirmation bias; je kijkt heel goed naar je data. En als het niet uitkomt zoek je naar alternatieven. De uitspraken over de Homo Zappiëns, de digital natives, de generatie XYZ , de generatie Einstein noem maar op - zijn allemaal gebaseerd op alledaagse waarheidsvinding. Het heeft niets met wetenschap te maken, het is niet bewezen.
Op veel scholen worden nu laptops en iPads aangeschaft. Vanuit het idee dat jongeren zo goed zijn met de nieuwe media en allerlei dingen tegelijk kunnen doen. Is dat een mythe?
Multitasken is echt onzin, tal van onderzoek laat dat zien. We kunnen als mens niet multitasken want we hebben maar één stel hersens. Multitasken wil zeggen dat je twee denk- of informatieverwerkende processen tegelijkertijd uitvoert. We hebben het níet over iets wat je geautomatiseerd hebt, want dan kun je wel een boel tegelijkertijd doen. Maar als het gaat over denk- of informatieverwerkende processen zijn we daar niet toe in staat.
Maar je kunt toch schakelen, van de ene taak naar de andere? Dat doen we als mens voortdurend.
Ja, maar naarmate je meer tussen taken schakelt en dus het denken onderbreekt maak je meer fouten en duurt het langer. Je hoeft toch niet alles tegelijk te doen? Waarom zou je je mail checken als je met iemand een diep gesprek voert of in een echt denkproces zit? Ik heb onderzoek gedaan naar mensen die tijdens het studeren voortdurend met Facebook bezig waren. En naar mensen die studeerden en daarna pas met de computer aan de slag gingen. Die eerste groep scoorde een vol punt lager dan de andere groep. Ander onderzoek heeft laten zien dat het de eerste groep 1,8 keer zoveel tijd kost om een kleine tekst door te nemen en tot dezelfde beheersing te komen als de tweede. Probleem is dat de Facebookers die extra tijd niet nemen!
Als je leerlingen met nieuwe media bezig ziet, lijken ze daar heel handig in te zijn.
Alle onderzoeken laten zien dat de meeste jongeren heel knoppenvaardig zijn dát is wat we zien maar ook dat ze informatiearm zijn. Knippen en plakken enzo lukt ze prima. Maar ze zijn niet of nauwelijks in staat tot kenniscreatie of tot kennisdeling. Mensen van oudere generaties zien die jongeren en denken dat kan ik niet, dus dat moet wel iets bijzonders zijn. Het is alledaagse waarheidsvinding en iedereen doet er aan mee: politici, schoolhoofden, docenten, ouders. En propageren of papagaaien het.
Hoe manifesteert zich dat in het onderwijs?
Met experimenten zoals de iPadscholen en eerder het studiehuis. Met onderwijs gebaseerd op ontdekkend leren. Maar alleen als je kennis hebt kun je snappen wat je ziet en niet andersom. Een lerende weet per definitie weinig, daarom is het ook een lerende. De manier waarop een wetenschapper nieuwe kennis ontdekt kun je dus niet toepassen in het onderwijs. Maar dat idee is wel het onderwijs ingeslopen. Het klinkt aannemelijk, maar het is echt een broodje aap.
Onderwijsinnovatie is dus eigenlijk zinloos?
Nee, want het onderwijs kan altijd efficiënter, effectiever en bevredigender. Maar wat we nu doen - de didactische technieken die wij hebben - is voor het grootste deel toereikend. Wat we misschien missen is het samenwerkend leren. Het gaat erom dat we het repertoire aan didactische technieken uitbreiden met werken in groepen. Daarbij hoort ook gebruik van nieuwe technologische gereedschappen. In het begin van de vorige eeuw waren er ook veel publicaties over nieuwe inzichten. J.W. Gunning (hoogleraar pedagogiek, red.) schreef toen al dat noch vastklampen aan het bestaande, noch het meewaaien met alle nieuwe winden een juiste houding is. Met andere woorden: gooi het kind niet met het badwater weg. Kijk goed waar je het onderwijs mee kunt verbeteren en doe dat evolutionair en niet revolutionair.
Achtergrond prof. dr. Paul A. Kirschner (62): o.a. hoogleraar onderwijspsychologie i.h.b. leren en cognitie aan de Open Universiteit en hoogleraar leren en onderwijstechnologie aan Oulun Yliopisto (Universiteit Oulu, Finland).
[Dit interview is eerder geplaatst in VO-magazine, januari 2014]mm
Onderwijs.Beperkte ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. , aldus âDe sociale staat van Vlaanderen-2013â
Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom dankzij gedifferentieerde eerste graad s.o. &
vroege technische richtingen, aldus recent rapport van Nicaise, De Fraine e.a.Maar volgens Nicaise en co zou onze eerste
graad op korte termijn toch tot meer sociale discriminatie leiden!? (Rapport: De
sociale staat van Vlaanderen- 2013)
1.Beperkte
ongekwalificeerde uitstroom van 8,7%
We ergeren ons al vele jaren aan de kwakkel
dat Vlaanderen kampioen is inzake ongekwalificeerde uitstroom (OU) en dat dit
vooral een gevolg was van onze gedifferentieerde eerste graad s.o.De voorbije maanden en jaren kwam de
thematiek van het vroegtijdige schoolverlaten (zonder einddiploma) geregeld ter
sprake al vanaf de hervormingsnota van de commissie-Monard van 2009. Het leek
op een collectieve hysterie uitgelokt door de pleitbezorgers van de hervorming
van het s.o. Ook onze
onderwijssociologen (Nicaise, Jacobs, Van Houtte ...) vonden steeds dat enkel
een gemeenschappelijke eerste graad (en liefst zelfs comprehensief onderwijs
tot 16 jaar)de sociale discriminatie en
de hoge OU kon wegwerken. Tijdens de Panorama-uitzending van 7 maart
2013 lamenteerde ook de onderwijskundigeBieke De Fraine nog over de hoge OU.
In het recente overheidsrapport De sociale staat van
Vlaanderen 2013 (december 2013) is het onderwijshoofdstuk volledig gewijd
aan het fenomeen van de voortijdige schoolverlaters. Tot onze verwondering
geven Nicaise, De Fraine ... voor het eerst
openlijk toe dat de OU in Vlaanderen vrij beperkt is (8,7% volgens
Eurostat-berekening = personen tussen de 18 en 24 zonder diploma)Dat is in tegenspraak met hun vroeger
gelamenteer. Er zijn tal van EU-landen met meer dan 20%. De Vlaamse score is zelfs
8% lager dan in de Canadese provincie Ontario waar minister Smet zo
graag naar verwees.als modelland.
We vernemen verder: HetVlaamse Gewest leunt inzake
OU aan bij Finland. Finland telt nochtans veel minder allochtone en anderstalige leerlingen en veel minder
amoede. Wat in het rapport van Nicaise en co ontbreekt is een vergelijking met
de autochtone leerlingen uit andere landen. Als er in Finland evenveel
OU-jongeren zijn als in Vlaanderen, dan is er in dit comprehensiefland dus meer OU bij de autochtone
leerlingen. Dat pleit alvast tegen de invoering van een gemeenschappelijke
eerste graad.
2. Vooral
OU bij allochtone en anderstalige leerlingen
Voor de verschillen
tussen de autochtone en de allochtone leerlingen vinden we in het rapportgeen cijfers volgens de
Eurostat-berekening( =geen kwalificatie
op leeftijd 18-24 jaar). We vinden wel Leuvense berekeningen van leerlingen zonder (eind)diploma bij
het verlaten van het s.o.(die
uiteraard hoger liggen dan de Eurostat-berekening). Het rapport stelt: OU bij 30,1% van de allochtone jongens versus 13% van de autochtone .
In het rapport komen ook de grote geografische schommelingen tot uiting die
voor een groot deel samenhangen met het aantal allochtone/anderstalige
leerlingen:Oudenaarde: 7,5% versus
Antwerpen 28,1%.Het OU-probleem is dus geen probleem van hét
Vlaams onderwijs, maar een regiogebonden (lokaliseerbaar) probleem. De
OU-pieken her en der in Vlaanderen hebben alles te maken met de grootstedelijke
problematiek en met het sterk gestegen aantal anderstalige leerlingen.
Bij anderstalige
leerlingen met een laagopgeleide moeder zijn er 40,6% jongens zonder diploma en
29,7% meisjes. Bij anderstalige leerlingen met een hoogopgeleide moederis er nog steeds 26,4% OU bij de jongens en
19,8% bij de meisjes. Bij Nederlandstalige meisjes met een hoogopgeleide moeder
slechs 4,4%. Nicaise en co wijzen merkwaardig genoeg niet expliciet op het feit
dat er zowel bij jongens als bij meisjes van laagopgeleide moeders (dus lage
SES) een enorm verschil is inzake OU tussen Nederlandstalige en anderstalige leerlingen:
bij de jongens 22,6 versus 40,6%, bij de meisjes 16,8% versus 29,7%. Ook bij
leerlingen uit hogere milieus stellen we vast dat de anderstalige leerlingen
veel meer OU vertonen: bij de anderstalige jongens 26,4% versus 8% en bij de
meisjes 29,7% versus 4,4%. Bij de autochtone meisjes uit de hogere milieus zijn
er dus ook zes maal meer met OU dan bij de Nederlandstalige. Uit dit alles
kunnen we dus afleiden dat de anderstaligheid een belangrijke rol speelt.
Uit het geheel van de
cijfers kunnen we dus afleiden dat de hoge OU zich vooral situeert bij de
allochtone leerlingen en dat de anderstaligheid en de gebrekkige kennis van het
Nederlands hierbij een belangrijke rol spelen. Dit komt overeen met de ervaringskennis van de leerkrachten en
directies. We begrijpen dan ook niet dat Nicaise
en co niet expliciet aandacht vragen voor de taalproblematiek. Nergens in het
rapport wordt aangedrongen op de
invoering van intensief NT2-onderwijs.Uit de cijfers blijkt overduidelijk dat het bij OUniet gaat om een probleem dat samenhangt met de structuur van ons s.o.OUkomst zelfs frequenter voor in landen met een gemeenschappelijke lagere
cyclus.
3. Eerste graad s.o. leidt op lange termijn tot meer
kansen en minder OU, maar op korte termijn tot minder kansen!?
Nicaise, De Fraine ..
zijn blijkbaar niet bereid hun vroegere uitspraken over de nefaste gevolgen van
onze differentiatie en opties in de eerste graad in te slikken. Ze willen ze
naar eigen zeggen wel nuanceren nu ze vaststellen dat de OU in Vlaanderen vrij
beperkt is. Ze schrijven: Dit =( de lage OU en de oorzaken ervan)
impliceert dat we genuanceerd moeten
denken over onze vorm van early tracking (=differentiatie in eerste
graad, vroege technische richtingen...) en
over onze differentiatie in onderwijsvormen zoals aso, tso en bso. Op korte termijn
leiden die tot een grotere sociale ongelijkheid, maar op lange termijn tot een
betere maatschappelijke integratie van kansarme leerlingen.
Het zijn volgens ons in de eerste plaats de
lange-termijn-effecten die de belangrijkste zijn. Het kan ook niet dat onze
structuur s.o.op korte termijn nadelig is en op lange termijn voordelig.Nicaise, De Fraine ... suggereren met die
uitspraak ook ten onrechte dat de gemeenschappelijke lagere cyclus in
comprehensieve landen tot minder OU en meer gelijkheid leidt. Uit een recente
studie van Jaap Dronkers op basis van
PISA-2009 bleek eens te meerdat de
samenhang met de sociaal-economische afkomst bij de autochtone leerlingen even
hoog is in b.v. Finland als in Vlaanderen. In vroegere studies van Woessmann en
van Hofman e.a. bleek zelfs dat Vlaanderen een topscore inzake sociale
gelijkheid behaalde. Nicaise, De Fraine ... verzwijgen uiteraard die studies.
Uit PISA-2012 blijkt overigens dat de 15-jarigen in comprehensieve landen veelal opvallend zwakker
presteren en weinig toppers tellen. Dit laatste is ook in Finland het geval.
Die gecontesteerde samenhang met de
sociaal-economische afkomst (lees: scholingsniveau ouders e.d.) is er overigens ook al vóór de aanvang van het
s.o. Op pagina 31 van het rapport
geven de auteurs dit ook toe: Vlaams onderzoek concludeerde al dat de
prestaties bij de start van het secundair onderwijs een sterke voorspeller
waren van vroegtijdig schoolverlaten. Internationaal onderzoek wijst zelfs uit
dat de prestaties in het eerste leerjaar van het basisonderwijs (!) een
voorspeller zijn van latere ongekwalificeerde uitstroom.Ook hieruit hadden Nicaise en co kunnen
afleidendat de structuur van het
s.o. al bij al weinig invloed heeft, maar ze blijven het omgekeerde beweren.
Het klinkt uiteraard ook niet logisch dat de
gedifferentieerde structuur op lange termijn voordelig uitvalt voor de
(zwakkere) leerlingen minder OU dan in landen met gemeenschappelijke lagere
cyclus, maar op korte termijn heel
nadelig zou zijn. Voor een diepgaande en genuanceerde analyse van de samenhang
met de SES verwijzen we naar de vorige Onderwijskrant.
De opstellers van het document gaan dan ook
niet verder in op de voordelen van onze gedifferentieerde structuur en van het
aanbieden van technische opties vanaf het eerste jaar.In het zog van die dubieuze uitspraak - vol
interne contradicties doen Nicaise en co eens te meer hun uiterste best om
nog eens hun visie omtrent de nefaste structuur van ons secundair
onderwijste verwoorden . Ze verzwijgen
tegelijk de vele kritiek die momenteel in tal van comprehensieve landen
geformuleerd wordt op de gemeenschappelijke lagere cyclus Finland incluis.
Onderwijs. Goedkeuring M-decreet door goedgelovige leden van de commissie onderwijs.
Goedkeuring M-decreet
door goedgelovige leden van de commissie onderwijs. Kroniek van een aangekondigd M-
drama net als met het Passend onderwijs in Nederland.
Vorige donderdag keurde de commissie onderwijs het M-decreet
goed.Die commissieleden beseffen o.i.
niet wat de draagwijdte van hun
beslissing is. .Nederland werkt al 6 jaar aan de invoering van het decreet Passend
Onderwijs dat heel wat gelijkenissen vertoont. De invoering is voorzien voor 1 augustus 2014.
Het Nederlands onderwijs en de leerkrachten trekken aan de alarmbel. De
invoering dreigt een catastrofe te worden. Ook voor de leerlingen met een
handicap; velen dreigen per 1 augustus geen plaats te vinden. In een blog van Bert Westenbrink wordt die paniek vrij goed verwoord (zie
bijlage). We raden minister Smet en de
leden van de commissie onderwijs aan om eens dringend op bezoek te gaan bij de
Noorderburen.
Bijlage: Blog bert westenbrink | Passend onderwijs: straks leuren met kinderen. Onderwijs niet klaar voor passend onderwijs
Nog ruim een half jaar te gaan. Dan (1augustus 2014) moet
het reguliere onderwijs leerlingen met leer- en gedragsproblemen passend
onderwijs geven. Gaat dat goedkomen? De kritiek op de onderwijsvernieuwing is
nooit verstomd, maar wordt nu indringend. Docenten zijn er niet klaar voor.
Deskundigen zeggen: stel het uit. Er dreigt geleur met kwetsbare kinderen.
In de Tweede Kamer geven partijen blijk van grote zorg. Maar staatssecretaris
Sander Dekker geeft geen krimp. De invoering gaat door.
In zijn Amsterdamse woning is Dolf van Veen er eens goed
voor gaan zitten. Van Veen, lector Grootstedelijk Onderwijs en Jeudgbeleid en
bijzonder hoogleraar, is druk. Vorig jaar werd hij verkozen tot lector van het
jaar. Bij die landelijke verkiezing zwaaide de jury hem lof toe voor zijn
praktijkgerichte onderzoek naar het passend onderwijs en werd hij geprezen om
zijn toonaangevende rol als inspirator. Maar
nu is de inspirator vervuld van zorg over de invoering van het passend
onderwijs. En soms gaat die zorg verder, vertelt hij. Dan kijk ik er met
angst en beven naar. Het passend onderwijs zit in feite nog niet eens in een
experimentele fase, zegt hij. Een leerling met leer- of gedragsproblemen komt
niet in een gespreid bed. Hij komt in een pand dat grondig verbouwd moet worden
en waarin nog allerlei voorzieningen getroffen moeten worden, zonder dat de
vakmensen een plan lijken te hebben hoe ze dat aan gaan pakken.
Noot van Onderwijskrant: naast de grote problemen inzake
integratie/participatie in het leerproces, blijkt ook de sociale integratie en
participatie vaak een groot probleem te zijn. Studies ( Freeman & Alkin, Koster &Pijl, Nakken en Van Houten) wijzen
uit dat de sociale participatie in vergelijking met leerlingen zonder
beperkingen vaak minder positief verloopt. Plaatsing van leerlingen met
beperkingen in het reguliere onderwijs leidt niet automatisch tot het ontstaan
van vriendschappenof tot een toename
van de acceptatie. Uit studies is b.v. gebleken dat leerlingen met ernstige gedragsproblemen en
leerlingen binnen het autismespectrum moeite hebben om vriendschapsrelatie op
te bouwen met kinderen zonder beperkingen en meer risico lopen om in sociaal
isolement te geraken (Pedagogische Studiën, 2013).
Vanaf augustus volgend jaar moeten het reguliere basis en
voortgezet onderwijs probleemkinderen passend onderwijs bieden. Kinderen met
autistische stoornissen, leerproblemen, epilepsie, adhd, hoogbegaafdheid of
chronische ziekten zitten straks gewoon in de klas met hun vrienden uit wijk of
dorp en krijgen onderwijs op hun eigen niveau in een veilige omgeving. Dat is
het idee. Die onderwijsvernieuwing moet een einde maken aan de almaar duurder wordende
opvang van leerlingen met leer- en gedragsproblemen in het speciaal onderwijs.
Van Veen maakte dit jaar op het congres van de hogescholen
mensen uit het hoger onderwijs deelgenoot van zijn twijfels over de invoering
van het passend onderwijs. De boodschap van Van Veen was: er zijn veel
aarzelingen in het onderwijs. Sterker, het onderwijs is er niet klaar voor. Nog
steeds niet.
De infrastructuur van steun en jeugdzorg rondom de scholen
brokkelt af, scholen kampen met financiële problemen waardoor interne
ondersteuning verschraalt, kortom: veel leerkrachten staan er straks alleen
voor. Waarbij de lector aantekende dat de pabos en tweedegraads
lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs hun studieprogrammas nog niet
hebben toegesneden op deze
Een belangrijke reden
voor de groeiende twijfel en onrust over de invoering van het passend onderwijs
is dat een substantieel deel van de leraren in het regulier onderwijs er niet
klaar voor is. Ze beschikken niet over de meer pedagogische-didactische vaardigheden
om leerlingen met complexe en geëscaleerde gedrags- en leerproblemen onderwijs
te geven, zegt Van Veen. En dat is volgens hem niet zo raar. We hebben veel
van deze kinderen met hun probleemgedrag lange tijd gewoon geëxporteerd uit het
regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs en ons niet afgevraagd wat er
nodig is om deze leerlingen verantwoord op te vangen in het regulier
onderwijs.
Nederland koos voor passend onderwijs. Dat is niet hetzelfde
als inclusief onderwijs, stelde minister van onderwijs Marja van Bijsterveldt
in 2011. Plaatsing in speciaal onderwijs blijft mogelijk voor leerlingen die
blind, slechtziend of spraakmoeilijkheden hebben, terwijl inclusief onderwijs
uitgaat van het principe dat élk kind recht heeft op een plek in regulier
onderwijs.. Maar over de vraag
hoe de scholen het onderwijs moeten inrichten om die leerlingen met leer- en
gedragsproblemen in een gewone klas passend onderwijs te geven woedt van dag
één een discussie.
En dat debat wordt (weer) heftiger naarmate de
invoeringsdatum van 1 augustus 2014 nadert. Er komen steeds meer signalen dat
het onderwijs er nog steeds niet klaar voor is, ook al is de invoering al een
keer een jaar uitgesteld. CNV Onderwijs deed onderzoek en stelde vorige maand
vast dat 58 procent van de ondervraagde schoolleiders van basisscholen,
middelbare scholen en mbo-instellingen zich niet in staat acht om vanaf 1
augustus volgend jaar passend onderwijs in te kunnen voeren. Een ander
onderzoek wees uit dat scholen in het middelbaar onderwijs leerlingen met
autistische stoornissen weigeren. Het meldpunt AUTI-Weigerscholen verzamelde in
een paar maanden tijd 176 meldingen van autisten die naar hun zeggen geen
toegang kregen tot het middelbaar beroepsonderwijs vanwege hun stoornis.
Het beeld tekent zich af dat het reguliere onderwijs zich
geen raad weet met kinderen die leer- en gedragsproblemen hebben. Nu worden ze
geweigerd aan de deur, straks wordt er met ze geleurd, omdat scholen volgens de
wet passend onderwijs zorgplicht hebben. Dat betekent dat scholen binnen het
samenwerkingsverband waartoe ze behoren een passende plek moeten zoeken voor
een probleemkind als ze dat zelf niet kunnen opvangen. Maar hoe moet dat als
leerkrachten er niet klaar voor zijn in hun overvolle klassen? .
Het passend onderwijs is nog steeds overwegend een
bestuurlijk verhaal, zegt Van Veen. Terwijl het moet gaan om de leraren, de
leerlingen, het primaire proces. Er had een concreet beeld moeten zijn: hier
gaan we naar toe en dat en dat hebben we nodig om daar te komen. Maar er is
geen plan, er is geen plán. De scholen en daarmee de leerkrachten moeten
ondersteund worden door collegas en andere professionals die sjoege hebben van
onderwijs, die sjoege hebben van speciale onderwijszorg en vraagstukken als
autisme en die leerkrachten kunnen coachen, zegt Van Veen. Dat móet er zijn.
Dat is de basis.
Maar zon structuur van ondersteuning is er niet in
Nederland, voegt hij er aan toe.
Als preventief ambulant begeleider volgt Margreet Schipper
al meer dan 20 jaar de ontwikkelingen in het reguliere basisonderwijs op negen
scholen in Amsterdam. Daar krijgen in de aanloop naar het passend onderwijs al
steeds meer probleemleerlingen les. Schipper ziet het aan en maakt zich zorgen.
Ze treft regelmatig overvraagde leerkrachten die het idee hebben dat ze falen
als ze er niet in slagen om te bepalen wat een kind precies nodig heeft. Ik
moet jonge en oude leerkrachten vaak weer oppeppen omdat ze het geloof in
zichzelf kwijt zijn.
Leerkrachten moeten in volle klassen met kinderen van
uiteenlopende ontwikkelings- en instructieniveaus rekening houden met
individuele leerbehoeften, verschillende leerstijlen toepassen en kinderen hun
eigen programmas laten afwerken. Dat ze daarin regelmatig de weg kwijtraken
vindt Schipper niet gek. Leraren moeten door de grote diversiteit aan
hulpbehoeften en specifieke stoornissen wel heel veel tegelijk weten en kunnen.
Het zijn geen duizendpoten. In feite moet je twee goed geschoolde leerkrachten
voor zon groep hebben.
Leraren lopen nogal eens vast in het voorgeschreven
handelingsgericht werken. Volgens dat protocol moeten ze signaleren welke
kinderen extra begeleiding nodig hebben, wat hun onderwijsbehoeften zijn en ze
in groepjes plaatsen met kinderen met vergelijkbare onderwijsvragen. Voor deze
groepen moet de leerkracht plannen schrijven en ze uitvoeren.In de praktijk
blijkt het allemaal niet zo simpel, zegt Schipper. Gesprekken met kind en ouders
om de behoeftes te inventariseren vreten tijd en de frustratie slaat toe als
moeizaam tot stand gekomen groepsplannen achteraf gezien weer aangepast moeten
worden. Schipper: En dan nog: hoeveel van die gevonden behoeftes kun je
werkelijk realiseren in een groep?
Bij aanvang van de beleidsontwikkeling van passend onderwijs
werd bepaald dat het beleid van onderop vorm en inhoud moest krijgen.
Begrijpelijk, stelde hoogleraar bestuurskunde Victor Bekkers van de Erasmus
Universiteit in 2011. Passend onderwijs is een complexe vernieuwing in het
onderwijs, ontwerp en invoering vragen om maatwerk en creëren van draagvlak,
schreef hij in een essay, dat hij op verzoek van de Evaluatie en Advies
Commissie Passend Onderwijs (ECPO) opstelde. Maar, gaf de hoogleraar aan, zon
gekozen benadering van onderop zonder een duidelijke regie heeft ook een
keerzijde: het gaat alle kanten op. Taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden zijn nauwelijks belegd. De beleidsontwikkeling van het passend
onderwijs leek op een stuk zeep dat steeds weer uit je handen glipt'.
Henrik de Moel was er in maart 2012 bij, vertelt hij. De
docent geschiedenis en maatschappijleer enhoofdbestuurslid van de Algemene Onderwijsbond geeft les op het
Augustinescollege in Groningen (havo, vwo). Hij staat al 14 jaar voor de klas.
Veel docenten in het voortgezet onderwijs weten niet wat op ze afkomt met het
passend onderwijs, vertelt hij. Wel weten ze dat ze weer een taakverzwaring
voor de kiezen krijgen. De Moel: Passend onderwijs is een bezuiniging in een
mooi jasje. En nee, we zijn niet voorbereid. Maar zo gaat het vaak in het
onderwijs, hè. De auto is al gestart, terwijl het rijbewijs nog gehaald moet
worden.Van tijd tot heeft hij autisten in zijn klas of zoals nu een leerling
in een rolstoel. Zon leerling met een fysieke handicap geeft geen enkel
probleem; zij zijn vaak heel gemotiveerd. Dat is anders bij leerlingen met
gedragsproblemen. Dat ligt meestal veel moeilijker.
Hij vertelt over de adhder die hij eruit stuurde met de
opdracht de trap een paar keer op en neer te rennen, om overtollige energie
kwijt te raken. En de leerling met PPD NOS die met iedereen in de klas ruzie
maakte. Zon conflict tast de onderlinge verhoudingen in de klas aan, zegt hij.
Je moet realistisch zijn in extra aandacht die je aan die kinderen kunt geven.
Ik heb klassen met dertig leerlingen en meer en dan gaat dat dus niet. Als ik
het wel doe, lijden álle leerlingen er onder. En uiteindelijk kies je altijd
voor de groep. Elke leerling heeft recht op goed onderwijs, ook die zonder
label.
De Moel voorziet dat zorgleerlingen gedumpt gaan worden in
het voortgezet onderwijs. Scholen worden steeds meer afgerekend op hun
resultaten, dus dan kun je het beste aandacht besteden aan leerlingen die geen
problemen geven. De vrees is dan ook dat veel leerlingen met gedrags- of
leerproblemen in de laagste regionen van het voortgezet onderwijs terecht
komen. En daar maken docenten in het vmbo zich zorgen over.
In het organisatiemodel dat voor het passend onderwijs wordt
opgetuigd, vormen samenwerkingsverbanden het cement. Er komen er 150. Binnen
die verbanden moet voor elke leerling een passend onderwijsarrangement worden
gezocht. Dat vloeit voort uit de zorgplicht die in de nieuwe wet is opgenomen.
Kan een school een kind met een beperking niet het gewenste onderwijs geven,
dan moet het bestuur binnen het samenwerkingsverband op zoek naar een school
die dat wél kan. Die zorg hebben ouders dus niet langer, zodat er ook een einde
komt aan de situatie dat zíj moeten leuren met hun kind als een school het niet
wil hebben.
Mooi toch? Nou Arga Paternotte, adviseur van
Oudervereniging Balans: Een school kan zeggen: de zorg die het kind nodig
heeft kunnen wij niet leveren, hij moet naar een school tien kilometer
verderop. Als ouders dat niet zien zitten, hebben ze geen recht om tegen dat
besluit in beroep te gaan. Paternotte vindt het stuitend dat ouders geen
instemmingsrecht hebben in het onderwijsplan voor hun kind. In 2011 voerde ze
met Balans, de Nederlandse Vereniging voor Autisme, het Platform Verstandelijk
Gehandicapten en de Chronisch zieken en Gehandicapten raad actie voor het
instemmingsrecht. Vergeefs. Ouders mogen meepraten over hun kind, maar doen
niet meer mee als er besluiten worden genomen, aldus Paternotte. Nu moeten ze
opkomen voor hun kind in de gesprekken met de leerkracht. En dat is moeilijk
als het armoe troef is op een school, waar leerkrachten weinig ondersteuning
krijgen, met overvolle klassen zitten en er niet op voorbereid zijn. Zon
leerkracht is ook een kind van de rekening.
Van alle samenwerkingsverbanden in het basisonderwijs moeten
38 verbanden in totaal ruim 44 miljoen euro bezuinigen op hun
ondersteuningsbudgetten. Die korting vloeit voort uit een herverdeling van de
beschikbare middelen voor ondersteuning van probleemleerlingen. Regios waar relatief
veel leerlingen speciaal onderwijs volgen moeten inleveren. De
samenwerkingsverbanden hebben tot 2020 de tijd om de korting op te vangen, maar
in de praktijk betekent het gewoon: minder leerlingen in het speciaal
onderwijs, minder begeleiding en minder geld voor ondersteuning.
Met name in Brabant en Limburg pakt de herverdeling slecht
uit. Daar moeten álle samenwerkingsverbanden inleveren. Zo krijgt het
samenwerkingsverband Breda e.o., een grote associatie van 145 scholen waar
36.000 leerlingen onderwijs krijgen, op een ondersteuningsbudget van 12,8
miljoen euro een verevening van 2,1 miljoen euro voor de kiezen. Het verband
heeft zich verzet. Vergeefs. Voorzitter Jan Aarts: Je krijgt gemiddeld
hetzelfde bedrag per leerling, maar je moet leerlingen wel passend onderwijs
bieden. Daar zit een tegenstrijdigheid in. Maar we hebben er mee te dealen.
De Algemene Rekenkamer signaleert in het onderzoeksrapport
een wankel evenwicht tussen wat scholen aankunnen en wat er van ze gevraagd
wordt. De onderzoekers zien op scholen zorgwekkende ontwikkelingen in het
evenwicht tussen middelen en mensen, taken en tijd en taken en mensen. Ze
schrijven: Het ministerie van OCW laat regelmatig onderzoek doen om na te gaan
of het goed gaat met het basisonderwijs. Deze onderzoeken laten geen
verontrustende ontwikkelingen zien. ( ) Maar op het niveau van individuele besturen,
scholen en groepen, zijn de ontwikkelingen verontrustender.
De verontrusting zit m erin dat scholen door dalende rijksbijdragen
en afnemende kinderaantallen moeten bezuinigen. In feite leeft een flink aantal
boven zijn stand, 20 procent van de basisscholen staat rood, aldus de
Rekenkamer. Nogal wat scholen houden met buffers mensen in dienst omdat ze dat
voor de kwaliteit van het onderwijs wenselijk vinden. Maar die buffers raken
uitgeput. De komende jaren moet er meer personeel afvloeien. In de afgelopen
jaren is in het onderwijs meer bezuinigd op intern begeleiders, remedial
teachers en onderwijs- en klassenassistenten dan op de leraren. De hoeveelheid
extra handen om leraren te ondersteunen, neemt dus af, aldus de Rekenkamer.Zo
worden schoolteams waarbinnen de leraar steun en feedback moet krijgen,
langzaam maar zeker uitgekleed.
Naast de verschraling binnen de school, wordt het er buiten
ook niet beter op. Volgens de opzet van het passend onderwijs moet er
afstemming komen tussen onderwijs en jeugdzorg, want ondersteuning van
leerlingen moet binnen en buiten de scholen integraal worden aangepakt. In
Haagse kringen spreken ze over spiegelwetgeving. De Wet op het Passend
Onderwijs en de nieuwe nog vast te stellen Jeugdwet maken scholen en gemeenten
samen verantwoordelijk voor een sluitend aanbod van ondersteuning en hulp aan Voorzitter
Aarts van het samenwerkingsverband Breda e.o. weet inmiddels hoe dat in de
praktijk uitpakt. Van plannen maken met de gemeenten is vooralsnog geen sprake,
zegt hij. En dat wringt. In februari volgend jaar moeten de
ondersteuningsplannen waar samenwerkingsverbanden en gemeenten overeenstemming
over moeten bereiken, worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Aarts ziet het
niet gebeuren: Geen wethouder heeft dan tijd, die is druk met de
gemeenteraadsverkiezingen.
De fase waarin het passend onderwijs zich nu bevindt, duurt
volgens lector Van Veen een jaar of zes. Is dat verantwoord als je het hebt
over de opvang van kwetsbare kinderen? Van Veen: Ik vind dat die kinderen niet
terecht mogen komen in situaties waar het ontbreekt aan goede condities voor
leren en onderwijzen. Zeker, er zijn goede voorbeelden maar lukraak experimenteren
lijkt mij niet de weg. De orthopedagoog Peter Mol, voorzitter van de
landelijke werkgroep ambulante begeleiders, is meer uitgesproken: Het moet
ernstig overwogen worden om de implementatie nu te stoppen. De invoering
rommelt van alle kanten. Waarom dat niet gebeurt? Financiële redenen.
Gezichtsverlies, invoering is al een keer uitgesteld. Bagatelliseren van de
problemen, wat het ministerie doet door allerlei goede voorbeelden voor te
schotelen.
Nietenkel veel leerkrachten, maar ookveel onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publi-cistenuit diverse landen pleitten de
voorbije 15 jaar voor herscholing i.p.v. ontscholing van de school,
reconstruire & réscolariser l'école i.p.v. détruire l'école,Typisierung
i.p.v. Enttypisierung,eine Pädagogik
vom Lehrer ausi.p.v. Pädagogik
vom Kinde aus, prestatieschool i.p.v. knuffelschool, Rückkehr der
Leistungsschule, école i.p.v. 'lieu de vie' of studiehuis, leerling
i.p.v. lerende, kind of klant, leerkracht i.p.v. begeleider Het waren/zijn alle pleidooien om ons in
de toekomst meer te concentreren op de leertaak van de school, voor de reductie
van het curriculum én de terugkeer naar de specifieke leeropdracht, ...Er werden/worden in de meeste landen ook tal
van acties ondernomen om de anti-intellectuele trend en ontsystematisering te
keren, om defundamentele kenmerken van de school, haar ijzeren
grammatica, in ere te herstellen, om de missie van de school specifieker en
bescheidener te omschrijven. Het Vlaams vernieuwingsestablishment & Klasse
verzwijgen angstvallig het herscholingsdebat in Europa en de VS.
Het Franse
onderwijsbeleid van de voorbije jaren stond volledig in het teken van de herscholing.
Dit betekent ook een herwaardering van de klassieke leerinhouden, woordenschat
en grammatica incluis. De regering Sarkozy wil nog steeds het collège unique
(=middenschool) vervangen door een gedifferentieerde structuur en
80% van de leerkrachten is het daar mee eens. In Nederland is vooral de
voorbije 4 jaar een herscholingsbeleid opgestart onder het motto beter
presteren (zie bijdragen over Nederlands beleid in dit nummer). In 2004 werd
ook al de gemeenschappelijke basisvorming in de lage-re cyclus s.o.in sterke mate gereduceerd. Enkele jaren
geleden stuurden ook premier Blair en 'Labour' in Engeland aan op
reschooling. Zij erkenden dat hun arbeiderspartijzich in het verleden had vergist en dat de 'do
it yourself pedagogy' van het post-Plowden-tijdvakextra nadelig was voor de arbeiderskinderen.
Binnen de huidige regering van David Cameron staat de thematiek van de
herscholing en het verhogen van de leerresultaten centraler dan ooit (zie White-paper
en Training our next generation
of outstanding teachers). In
praktisch alle Westerse landen werden actiegroepen opgericht die ijveren voor
herscholing en tegen ontscholende hervormingen: Beter Onderwijs Nederland,
Reconstruire lécole, SOS Education, Sauver Les Lettres, Groupe de
Réflexion Interdiciplinaire sur les Programmes (GRIP ) & SLECC (Savoir
lire écrire compter calculer)in Frankrijk, O-ZON in Vlaanderen, ... GRIP
& SLECC proberen oerdegelijke aanpakken voor rekenen, lezen, spelling,
... te herwaarderen & te optimaliseren; ze werken hierbij met
ex-perimenteerklassen. Ook in onze vakdidactische publicaties besteedden we
hier veel aandacht aan.
In deze bijdrage beschrijven we visies van een aantal onderwijsexperts die
de voorbije jaren een opgemerkt standpunt innamen omtrent ontscholing en
herscholing.Prof. Franz Weinert
(Max Planck-Institut) omschrijft de gevolgen van de radicale
hervormingsprojectenuit de voorbije
decennia met de termen Entschulung, Entsystematisierung, Entsymbolisierung
und Infantilisierungdes
unterrichtlichen Lernens. De emancipatorische pedagoog Hermann Giesecke
sprak over een anti-intellektuellen,anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect.De
Duitse ex-president Herzog waarschuwde voor de knuffelpedagogiek. Het
valt op dat de voorbije 15 jaarin
Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Québec, VS de talrijke ontscholingsprojecten van de
voorbije decenniadoor veel
onderwijsexperts als nefast beoordeeld werden. Het gaat dan vooral om kritiek
op de neo-reformpedagogiek die
grotendeels als een voortzetting van de reformpedagogiek wordt gezien enom een kritiek op de nivellerende
middenschool, collège unique, Gesamtschule.Ontschoolde scholen leiden tot ontschoolde leerlingen.
Veel auteurs wijzen ook op het paradoxaal samengaan vantwee verschillende ideologieën die het
onderwijs bestoken: de koude rationaliteit van economisch rechts en de
Europese Uniedie de school utilitair
benaderten de warmeideologie van romantisch links die de ware
opdracht van de schoolen het
prestatieprincipe ondergraaft. Jean Romain bestempelt die alliantie als "un
grand danger d'appauvissement de l'expérience humaine" (Lettre ouverte
à ceux qui croient encore en l'école, L'Age d'Homme, 2001). Romain e.a.
verwetenlinkse romantici à la Meirieu
dat ook hun ideeën uiteindelijkeen
deshumaniserend effect hebben en tegelijk heel nefast zijn voor sociaal
benadeelde kinderen.
Bijde tegenstanders van ontscholing treft men
volgens prof. Gieseckeveel
vernieuwers in continuiteit aan die het onderwijs proberen te optimaliseren
zonder te raken aan de fundamentele pijlers van de school en met respect voor
hetgeen in het verleden werd opgebouwd. Deze vernieuwers hebben gedurende de voorbije decenniaéén en ander bereikt, maar ze werden hierbij
afgeremddoorde radicale hervormers die het
prestatiebeginsel sterk in vraag stelden envoor de benadeelde kinderen -in tegenstelling met hun mooiebeloftes -niets hebben gerealiseerd. In het verleden ging de steun van de
overheid ook praktisch uitsluitend naar ontscholende nieuwlichters - ook in
Vlaanderen.
Opvallend veel
herscholers zijn sterk begaan met het bieden van optimale onderwijskansen. Gemeenschappelijk in de meeste
pleidooien is de stelling dat de sociaal en/of cultureelbenadeelde leerlingen nu minder onderwijskansen
krijgen omdat de slinger te sterk is doorgeslagen in de richting van
ontscholing en ontsystematisering. De Engelse kennissocioloog Michael Young
stelt dat hetnieuwe leren
leerlingen de verkeerde boodschap geeft dat ze niet veel moeten werken om iets
waardevols te bereiken in het leven. Ditontscholingsconcept legt volgens Young
ook de basis voor een ongelijke maatschappij. Leerlingen die kennis het meest
no-dig hebben, omdat hun weinig van huis uit wordt aangereikt, steken zo op
school al te weinig op.Ook de keuze van Pierre Bourdieu en co om
arbeiderskinderen eerder te confronteren met de eigen arbeiderscultuur of
culture populaire(i.p.v. de culture
bourgeoise) duwt deze kinderen terug in hun eigen sociale klasse. Dit is ook
de basisidee in het boek 'Education and justice'(Sage, London, 1997) van de Engelse prof. Denis
Lawton.
In dit nummer beluisteren
we herscholingsvoorstellen uit verschillende landen. In deze bijdrage geven we
het woord aan een aantal prominente herscholers uit Duitsland en Frankrijk. In
de laatste bijdrage in dit themanummer komt de visie van één van de
belangrijkste Engelse herscholers de Engelse socioloog Frank Furedi
uitvoerig aan bod zoals ze tot uiting kwam in zijn recent boek: Wasted.
Why education isnt educating In andere bijdragen beluisteren we praktijkgetuigenissen uit Nederland en
Vlaanderen.
2Mythen
und Errungenshaften
2.1 Giesecke: anti-intellektuellen und gegen-aufklärischen
ontscholingseffect
Een boek
waarin de ontscholingsgedachte sterk bestreden wordt isNeue Mythen in der Pädogik.
Wa-rum eine gute Schule nicht nur Spass machen kann(Donauwörth, Auer, 1999). Een algemene
idee in verschillende bijdragen in Neue Mythenis precies dat het vermeende humane
leren zijn beloftes niet houdt en dat het neue Benachteiligungen
schafft en dus heel nadelig is voor sociaal en/of cognitief benadeelde
kinderen en voor de zorgverbreding.Net
als vele anderenstelt ook prof. H.
Giesecke in 'Neue Mythen" dat veel moderne pedagogische the-orieën een anti-intellektuellen,
anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen effect producerenen het onderwijs al te sterk
emotionaliseren en therapeutiseren (p. 86). In het onderwijspedagogische en
onderwijspolitieke discours werden de kernopgaven van het onderwijs vaak
gedemonteerd. De leerlingen moeten dan eerder zelf uitvinden en zelf bepalen
wat, hoe en in welk tempo ze willen leren. "Leerkrachtgeleid onderwijs
wordt als ouderwets en politiek reactionair gezien. De leerkrachten zijngeen lesgevers meer maar opvoeders en
moderators van leerprocessen. De nieuwe Leitmotive van ons schoolsysteem heten 'Selbsttätigkeit',
'Leren' (nicht Lehren), 'Erziehung', 'Integration. Ze zijn in de plaats
gekomen van het klassieke vormingsbegrip".
Het basisbeginsel van degelijk onderwijs berust volgens Giesecke op het
feit dat er leraars zijn die één en ander weten of kunnen en dit wensen door te
geven op een didactisch verantwoorde manier aan leerlingen die dat nog niet
weten of kunnen (p. 90). Onderricht mag men niet bekijken als 'eine feindliche Besatzungsmacht in das
Leben Unschuldiger ein, wie manche Schultheoretiker zu glauben scheinen. Pas
via bemiddeling door de leerkracht kunnen complexe zaken en handelingengeleerd worden. Onderwijs vereist ook de
passende distantie ten aanzien van het dagelijks leven. Onderwijs is een
culturele uitvinding omdat het mogelijk maakt de onmiddellijkheid van ons
bestaan te overschrijden en een voorraad (vooraf) aan kennis op te doenin functie van toekomstige handelingen. De
basispolariteit van onderwijs en leven mag niet weggewerkt worden, zoals steeds
opnieuw geëist wordtmet parolen en
slogansals 'lebensnahen Schule,
Schülerorientierung, Erfahrungsorientierung, Lebenswelt-orientierung,
Handlungsorientierung '
Giesecke: De totale maatschappij heeft er
belang bij dat de nieuwe generaties het aanwezige potentieel aan kennis en
vaardigheden overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een minimaalgemeenschappelijk bestand van kennis en
vaardigheden vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind niet onmiddellijk
geïnteresseerd omveel vakkennis en culturele
kennis op te doen; de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn
onmiddellijke levenshorizon. Vooral ook de sociaal benadeelde kinderen hebben
met het oog op hun emancipatie uit hun benadeelde situatie nood aan directe,
gerichte, maar tegelijk geduldige en aanmoedigende instructie.De
radicale hervormingsbewegingheeft in
tegenstelling met haar beloftes voor deze kinderen niets gerealiseerd.
Integendeel."
Giesecke betreurtook de steeds verder toenemende maatschappelijke en pedagogische
opdrachten die aan de school toegewezen worden. De school moest volgens de
ontscholerseen allesomvattende
levensschool (total institution) worden, waarin de leerkrachten zo
polyvalent zijn dat ze alle mogelijke problemen van de leerlingen en van de maatschappij
kunnen oplossen. Door de te sterke beklemtoning van de zgn. 'Sozialpädagogisierung'komt de kernopdracht van de school in het
gedrang.Door het feit dat de kerntaken
van het onderwijs ondergesneeuwd geraakten,is ook het beroepsbeeld van de leerkracht heel diffuus en minder
aantrekkelijk geworden nog het meest voor de jongens. De ontscholingis volgens Gieseckeéén van de belangrijksteoorzaken vande crisis van het leraarsberoep (Radiouitzending NDR 4 op 11.07.01: Woran
erkennt man gute und schlechte Lehrer?, Internet). De kernopdracht voor de
leraar moet opnieuw worden dat hij onderricht en hierop moet zijn zelfbeeld
gebaseerd zijn. Er moetdus aandacht
zijn voor de begrenzing van zijn opdracht: "Een goede leraar moet in
elk geval zo goed mogelijk willen onderwijzen. Als de leerkracht hier goed
scoort, dan mag men er meestal ook van uitgaan dat hij ook geslaagd is voor
zijn pedagogische en motiverende opdrachten en dat hij een leer-vriendelijk
klimaat geschapen heeft.
Giesecke
heeft deze ideeën meer uitvoerig uitgewerkt in driepublicaties: Pädagogische Illusionen. Lehren
aus 30 Jahren Bildungspolitiek, Stuttgart 1998 en Wozu ist der Schule
da?, Stuttgart 1996 en Pädagogik: quo vadis?, Juventa-Verlag 2009.
Op het Internet treft men ook tal van interviews met hem aan.
2.2 Max-Planck-Institut: leraargeleidonderwijs is effectiever
In
Duitsland komt dekritiekook uit de hoek van het wetenschappelijk
onderzoek. In 1996 onderzocht het Duitse Max-Planck-Institut für
Bildungsforschung het effect van directe instructie in vergelijking met de
veel gepropageerde vormen vanzgn. 'open
onderwijs' en deschooling (Bildungsverläufe und psychosoziale Entwicklungen
im Jugendalter). Ook hier kwamen de onderzoekerstot de vaststelling dat de resultaten van
leerlingen die 'open onderwijs' genoten beduidend lager waren dan deze
die 'lehrerzentrierten Unterricht' kregen. Een andere conclusie luidt: "Doorgedreven
individualiseringschaadt de effectiviteit
en is heel nadelig voor benadeelde kinderen".
In het
onderzoeksverslag concludeert de voorzitter, prof. Fr. Weinert: "Tot
verbazing van veel reformpedagogen
blijkt uit de meeste grondige onderzoeken dat 'directe instructie' veruit het
meest effectief is. Directe instructie verbetert niet enkelde prestaties van bijna alle leerlingen, maar
verhoogt ook het zelfvertrouwen in het eigen kunnen en reduceert de
faalangst".
2.3Leraar-publicist
Michael Felten
Leraar Michael Felten is ook één van de bekendste herscholers in
Duitsland. We denken vooral aan 3 publicaties: Neue Mythen in der Pädagogik,
Auer, 1998, 'Kinder wollen etwas leisten' (Kösel-Verlag, 2000)en Auf die Lehrer kommt es an! Für eine Rückkehr der Pädagogik in die Schule
(Gütersloher Verlagshaus 2010). Felten bekritiseertin dit laatste boek de reformpedagogische tijdsgeest die gebaseerd is op
een gelijkheidsfictie tussen
leerkrachten en leerlingen, op een zelfstandigheidsillusie m.b.t. de
zelfstandige capaciteiten van het kind en op een conflictschuw
strengheidstaboe in de relatie leerkrachtleerling. Dit alles mondt uit in
schoolse ver-wenning omdat de leerlingen behoed moeten worden voor grote
verwachtingen en beschermd tegen slechte cijferbeoordelingen; de leerkrachtmoet dus vooral speelse werkvormentoepassen. Felten omschrijft de
methodische overdrijvingen in termen van *triomf van de leeftijdsgenoten
het sociale leren van elkaar; het zoveel mogelijk leren op eigen
verantwoordelijkheid of triomf van het ego; triomf van de open
werkvormen en het open onderwijs; triomf van het leuk zijn en het
welbevinden...
2.4Duitse
hoogleraar Thomas Ziehe
Een andere bekende Duitse herscholer is de onderwijspedagoog Thomas
Ziehe. Ziehe stelt in tal van publicaties dat leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat
om culturele kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen en die
dus door hen op een eerste gezicht als vreemd ervaren wordt. Voor het vreemde
karakter moeten leraren zich niet excuseren en omgekeerd moeten leerlingen niet
de schuldkrijgen van hun self world-gerichtheid.Leraren moeten leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden.
Leerlingen mogen niet gefixeerd blijven op hun innerlijke zelf vanwege de
ambivalenties die dat oproept. Leraren vervullen dus een brugfunctie tussen de self
worlds van hun leerlingen en die andere werelden. Leraren kunnen en
moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van leerlingen naar
het trots zijn op wat je bereikt/geleerd hebt. Ze moeten zelf uitstralen
dat je verdiepen ineen vaktot verrukking kan leiden. De leerlingenmoeten leren dat op de lange termijn aan
iets werken uiteindelijk een groter gevoel van bevrediging en
arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan welbevinden.
Scholen moeten verder meer i.p.v. minder gestructureerde situaties
bieden om de diffuusheid voorleerlingen
niet nog groter te maken. Er moet een setting zijn van regels en routines die
je vasthouden. De leraar is verantwoordelijk voor structuur én voor een
responsief klimaat. Volgens Ziehe hebben leerlingen in de huidige periode van
individualisering juist behoefteaan
meeri.p.v. minder structuur.De profeten van het Nieuwe Leren en open
onderwijs hebben ongelijk, want kinderen geraken alleen maar in de war door al
die vrijheid en openheid.
2.5Josef Kraus,voorzitter lerarenvakbond
Ook Josef
Kraus, de bekende voorzitter van de Deutsches Lehrerverbandes,
pleitte de voorbije 15 jaar herhaaldelijk voor herscholing: eine
Schule des Wissens, eindeutig, strukturierten Ergebnisorientierten Unterricht,
Schule des lebendigenWissens statt der
sterilen technisch gespeicherten Daten, keine Überfrachtung von Schule durch
sozialpädagogischeAufgaben,meßbare
Wissensleistung & Qualitätskontrolle,
eine Schule der Kulturund keine Schule
des flachen Ökonomismus.Kraus spreekt zich kritisch uit over tal
van pedagogische mythen: Selbstbestimmung, Selbstentfaltung, Selbsterfharung,
Selbsterziehung, Selbstkonzept Hijbetreurt dat de nieuwlichters minder aandacht besteden aan Selbstbeherrschung,
Selbstdiziplin ... Uit het louter bezig zijn met het zelf resulteert vaak: Selbstgefälligkeit,
Selbstsucht, Selbstüberschätzung, Selbsttäuschung
We citeren nog
even uit een aantal stellingen die Josef Kraus in maart 2011 verspreidde
in Zwanzig Wahrheiten über Schule in Deutschland (Internet). Kraus:
Die um sich greifende Erleichterungs- und Wohlfühlpädagogik bringt nichts.
Schule ohne Leistung und Anstrengung geht nicht. Die Notengebung wurde immer
und immer wieder liberalisiert oder gar abgeschafft, schwere Schulfächer
konnten durch leichte ersetzt werden, und überhaupt wurde eine Pädagogik
gepredigt, derzufolge Schule Spaß und Unterhaltung garantieren soll. *Die
Debatte um Bildungsgerechtigkeit ist nichts anderes als der sozialromantisch kaschierte Versuch,
über die Schule Gleichmacherei zu betreiben. Wir brauchen schu-lische Vielfalt
statt integrierte Einfalt. Die Gesamtschule in Deutschland ist gescheitert. ...
Außerdem erzielt eine von Gleichmacherei geprägte Schulpolitik vermeintliche Gleichheit
allenfalls durch Absenkung des Anspruchsniveaus.
*Wir
verzichten immer mehr darauf, von unseren Schülern konkretes Wissen
einzufordern. Stattdessen schwafeln wir von Methoden-, Basis-, Horizontal-,
Sozial- und Handlungskompetenzen. Wir brauchen wieder einen Primat der Inhalte
vor den Me-thoden. Es ist eine Renaissance des konkreten Wissens angesagt. ...
*Wir lassen unsere Muttersprache bereits in der Schule verkommen. Das
Beherrschen der Mutter- und Landessprache ist das A und O jeder Bildung.
Tatsache ist aber: Schule in Deutschland schafft es nicht, den Nachwuchs solide
in der Mutter- und Landessprache zu schulen. (F. betreurt de uitholling van het
moedertaalonderwijs.)
*Falsch ist
die Behauptung, es komme nicht auf Schulstrukturen, sondern ausschließlich auf
die Art des Unterrichts an nämlich auf einen projekt-orientierten,
lehrermoderierten und schülerzentrier-ten. Unsere Schüler brauchen einen
strukturierten und ergebnisorientierten (nicht nur erlebnisorien-tierten)
Unterricht. Übrigens: Gerade leistungsschwächere und jüngere Kinder
profitieren von einem klar strukturiertem Unterricht. Die internationalen
Abitur-Vergleiche sind falsch. Dort wo man in Europa die niedrigsten
Abiturienten-Quoten hat, hat man zugleich die besten Wirtschaftsdaten: nämlich
in Österreich, in der Schweiz sowie in Bayern.
3. Reconstruire l'école: réscolariser
3.1Herscholing
in Frankrijk
In Frankrijk leidde de thematiek van de ontscholing de voorbije 15 jaar tot
een nieuwe schoolstrijd.Er
verschenenveel boeken, artikels e.d.
met scherpe kritiek op de ontscholingsprojecten van de voorbije decennia. De
herscholers spreken er over 'reconstruire l'école' en formuleren ook
veel kritiek aan het adres van het nivellerende collège unique.
We denken in dit
verband aan de vele boeken die alle de ontscholing bekritiseren. We vermelden
er enkele:La destruction de
l'enseignement élémen-taire et ses penseurs (L. Lurçat), Vers une école
totalitaire (L. Lurcat), L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle
scolaire (C. Thélot en Ph. Joutard), L'enseignement de l'ignorance
(J.C. Michéa), La barbarie douce (J.P. Le Goff), Oser enseigner
(G. Molina), Lettre ouverte à ceux qui croient encore en l'école (J.
Romain) over de 'délimitation' de l'école, L'ensignement mis à mort
(Adrien Barrot) Que vive l'école république,1999 en 'L'école
de la philo-sophie, Pleins feux, 2000 (Charles Coutel); La Pédagogie du
vide (Hervé Boillot en Michel Le Du) P.U.F, 1993: kritische analyse van de
visie van Ph. Meirieu; L'enseignement mis à mort (Alain Barrot, Librio
2000; L'imposture pédagogiquevan
Isabelle Stal (2008) met vooral een kritiek op de (universitaire)
lerarenopleidingen. Een fundamentele
analyse treffen we ook aan in een oproep (28 paginas) van een aantal
professoren wiskunde en wetenschappen: Les savoirs fondamentaux au
service de l'avenir scientifique et technique. Comment les réenseigner,
Laurent Lafforgue e.a, 2004, Internet.
Het gaat hier
telkens om vrij bekende auteurs. Ook in depublicaties en TV-uitzendingen van Alain Finkielkraut treffen we regelmatig
een hoofdstuk aan over de ontscholing in Frankrijk. We denken verder aan de publicaties
van Jean-Paul Brighelli(La fabrique du crétin: La mort programmée de
l'école, ...) en aan deze van Marc Le Bris over de ontscholing in
het lager onderwijs: Bonheur d'école : Peut-on encore sauver l'école
française?;Vos
enfants ne sauront pas lire... ni compter!
3.2Reconstruire l'école
Vooral ook
de scherpe kritiekenop de hervormingen
van het secundair onderwijswijzen op
een bitsigeschoolstrijd. Het verzet
tegen het voorbije beleid wordtdeels
gecoördineerd door de vereniging "Reconstruire l'école"
waarvan prof. Denis Kambouchner de voorzitter is. Hij publiceerde zelf
een boek hierover:Une école contre l'autre. Hij verwijt Meirieu en
co dat ze net als de reformpedagogen destijds de fundamentele pijlers van
elk degelijk onderwijssysteem totaal in vraag stelden en dat hun alternatieve
(romantische) onderwijsvisie te ver afstaat van de praktijk. Met een zinspeling
op het beleidsprincipe enseigner
moins pour enseigner mieux, repliceerde Kambouchner dat hij eerder opteerde voor enseigner
mieux en enseignant plus(plus
betekent hier meer aandacht voor basiskennis en basisvaardigheden).
Zelf lazen
we ook met veel interesse L'école desoeuvrée, la nouvelle querelle scolaire(Ed. Flammarion, 1999) van C. Thélot en
Ph. Joutard. Op de achterflap wordt de basisgedachte als volgt samengevat: "Sinds
de jaren zeventig geeftde onderwijspolitiek
voorrang aan de visie van pedagogen zoals Meirieu en co. Men verwaarloost
elementaire kennis, men minacht het lesgeven en de leerkrachten, men wil per se
van het onderwijs een 'lieu de vie' maken.De school gaat voorbij aan haar ware roeping: transmettre les savoirs et
les oeuvres. In plaats van het aanmoedigen van de vlucht vooruit van vele
nieuwlichters zou een verantwoorde onderwijspolitiekeerder moeten proberen om de fundamentele
evenwichten te vinden die een school nodig heeft."
Volgens de Franse onderwijssociologe Judith
Lazar hebben ontscholers als Ivan Illich, Paulo Freire,Michel Foucault, Pierre Bourdieu, Louis
Althusser, A.S. Neil, Françoise Dolto de basisgrammatica van het onderwijs en
het gezag van de school en van de leerkrachten sterk ondermijnd. Ze
beïnvloedden sterk de publieke opinie en de 'Education nationale', de
onderwijshervormingen van de voorbije 30 jaar (J. Lazar, Pour quoi faire?, Flammarion
2004).
We
vermelden nog een aantal werken die de analyse hiervoor ondersteunen. Jean Romain: Lettre ouverte à ceux qui croient encore en
l'école, L'Age d'Homme, 2001. Zijn belangrijkste boodschap luidt: "On est en train de casser un
vieux métier humaniste qui consiste à enseigner quelque chose à quelqu'un. Il
faut recommencer à enseigner, re-prendre le risque de l'autoritéet réapprendre à lire, réapprendre à écrire,
réapprendre à calculer. Remettons la matière au centre, parce que c'est la
matière enseignée qui va faire grandir, qui va élever- c'est l'étymologie du
mot èléve".
Jean-Piere
Le Goff:La Barbarie douce: la modernisation aveugle des entreprises del'école, 1999. In dit boek behandelt Goff veschillende
thema's waaronder de vernieuwingsdwang, de managementmode, de reductie van de
primaire opdracht van het onderwijs: "L'école perd sa mission première
qui est de transmettre les connaissances dans une relation par essence
inégalitaire entre le professeur qui a étudié pour acquérir un savoir et
l'éléve qui va progressivement apprendre. L'établis-sement scolaire devient un
'lieu de vie', sorte de garderie sociale; le professeur n'a plus l'autorité
reconnue, il est censé être à l'écoute de l'apprenant qui n'est plus celui
qu'on 'élève', mais celui au niveau duquel on s'abaisse, toujours au détriment
des plus faibles". We vermelden verder ook de tekst Limposture
pédagogique van prof. Bernard Ber-thelot (2001, de tekst staat op
het Internet).
3.3 Prof. Nathalie Bulle
De bekende Franse
onderwijssociologe Nathalie Bulle publiceerde
in 2009 het boek Lécole et son double over wat er al 40 jaar misloopt
met de hervormingen van het secundair onderwijs, met de ontscholing en
comprehensivering. Het ontplooi-ingsmodel vanaf de basisschool samen met de
invoering van het collège unique ontwrichtten volgens Bulle het
destijdsbehoorlijk functionerende onderwijs. De vele nieuwlichters
kozen voor een didactische ommekeer: voorhet ontplooiingsmodel -
gebaseeerd op een biologische visie à la Rousseau en Piaget. Ze stelden ten
onrechte het belang van de culturele vakdisciplines en van
cultuuroverdrachtà la Vygotsky in
vraag.Prof Bulle schrijft in
deze context: Lécole en France est en réalité aujourdhui dominée par des
représentations de lhomme et de son développement fondées sur des bases
fausses. Les conceptions aussi bien en psychologie, en épistémologie quen
sociologie, qui ont partie liée et qui ont guidé ses transformations
pédagogiques, sont à la source dune profonde dégradation de son enseignement.Bulleplaatst o.a en terecht de biologische visie van Piaget en co tegenover
de culturele visie van Vygotsky waarin de kennisoverdracht centraal
staat. Heel wat constructivisten beroepen zich ten onrechte op Vygotsky.
De
nieuwlichters kozen volgens Bulle ook voor het nivellerende collège unique.
Volgens haar was de invoering van comprehensiefonderwijs zoals
het collège unique vooral bedoeldvoor de 15 procent leerlingen
die zich op het eindevan de lagere school in een situatie van bijna
definitievemislukking bevonden. Alle leerlingen werden de dupe vanhet
collège unique en van de ontscholing;nog het meest de sociaal benadeelde leerlingen. Bulle wijst ook
op de nefaste invloed van het onderwijssociologisch gedachtegoed van Pierre
Bourdieu en zijn vele volgelingen.
3.4 Kritiek op ontscholing in
basisonderwijs
Voor hetbasisonderwijs lijken ons
de publicaties van prof. Liliane Lurçat, destijds 'directeur derecherche au CNRS (psychologie de
l'enfant) heel revelerend. Lurçat schreef ook verschillende werken over
de vakdidactiek voor schrijven, lezen en rekenen voorjonge kinderen. Een bijdrage op het Internet
draagt de titel 'L'école élémentaire détruite'.
Lurçat betreurt o.a. datdoor
de hervormingen van devoorbije decennia
geraakt werd aan de funda-mentele pijlers van het basisonderwijs waardoor ook
het aantal mislukkingen en het aantal kinderen met leerproblemen sterk is
toegenomen. Er wordt te weinig aandacht besteed aan het onderwijzen van de
basisvaardigheden;er werd afbreuk
gedaan aan de oerdegelijke methodiek van het basisonderwijs, gebaseerd op de
systematische en progressieve overdracht vankennis en vaardigheden. Door de onduidelijkheid over de juiste aanpaken het tekort aan systematiek heerst er nu
verwarring en onbegrip.De
basisvaardigheden worden niet meer bereikt door veel leerlingen die geen beroep
kunnen doen op steun thuis; maar ook bij veel gewonekinderen merkt men tal van lacunes. De
toegenomen ongeletterdheid op het einde van het basisonderwijs is een product
van de aantasting van de beproefde methodes. De (universitaire) lerarenopleidingen
lieten de beproefde vakdidactische methodes vallen in naam van ideologische en
pedagogische argumenten (pédagogismeet constructivisme à la Ph. Meirieu, Freinet ...).We vermelden ten slotte nog een interessant
boek onder redactie van de professoren Liliane Lurçaten Laurent
Lafforgue La débâcle de lécole/Une tragédie incomprise, Xavier de
Guibert, 2007.
4. Core Knowledge-beweging van E.D. Hirsch in
de VS
De Amerikaanse
prof. E. D. Hirschstaat bekend als
één van de meeste bekende en prominente Amerikaanse tegenstanders van de
ontscholing. 30 jaar geleden richtte hij in de VS de zogenaamde Core Knowledge-beweging op. Hij is o.a. een pleitbezorgers van goed doordachte
en gestructureerde curricula. Een paar weken geleden besteedden we al een paar
bijdragen aan E.D. Hirsch op ons blog en op ons facebook.
5.Besluit
In deze bijdrage
werd duidelijk dat er de voorbije jaren en decennia in tal van landen de een geanimeerd debat wordt gevoerd over de
ontscholing. De critici van de ontscholing zijn allesbehalve conservatieven die
terug willen naar het verre of idyllische verleden. Integendeel. Het zijn
meestal mensen die sterk begaan zijn met het lot van cognitief en/of sociaal
benadeelde kinderen. Het zijn mensen die ook strijden voor optimalisering van
het onderwijs, maar dan in continuïteit, met behoud van de waarden en aanpakken
die hun deugdelijkheid bewezen hebben. In de hierop volgende bijdragen wordt
dit alles verder geconcretiseerd. In de laatste bijdrage in dit themanummer
komt de visie van de Britse socioloog Frank Furedi uitvoerig aan bod.
Onderwijs. Waartoe dient de school? Herscholing nodig!
Waartoe dient de
school?
Heribert SchopfWozu ist die Schule da? Soziale Funktion oder
pädagogische Aufgabe?
Conclusies:
Das pädagogische Wozu Schule lässt sich etwa so
zusammenfassen:
*Schule ist mehr als Aufbewahrung der Schüler, denn die
Schüler sind für die Schule da, nicht umgekehrt (vgl. Koch 2002 in Reichenbach 2013,
S. 15f.)
* Schule ist zum schulischenLernen da! Dieses Lernen muss als schulisches
Lernen erkennbar sein.
* Schule ist dazu da, als Ort der Didaktik und der
fachlichen Methode zu gelten.
*Die Schule ist dazu da, der Ort von Vermittlung von etwas
und der Aneignung von etwas zu sein, ohne dass letztere hergestellt werden
kann.
* Schuleistdazuda,dassLehrpersonensichalsSachautoritätihresWissensundKönnenserleben können und nicht als organisierende Aufsichtsbeamten.
*Schule darfund soll
außerpädagogische Zumutungen an sie ab- und zurückzuweisen.
* Schule reguliert das Relationsgefüge zwischen Unterricht
und Erziehung und alle Versuche es aufzuweichen,sindzurückzuweisen.ErziehungohneUnterrichtundUnterrichtohne Erziehung sindpädagogischdenLehrerinnenundLehrernund derenSchülerinnenund Schülern nicht zumutbar.
Vielleicht braucht es dazu nun eine echte Reform im Sinne
des lateinischen für re zurück und formatio:Gestaltung,daswäreeineReformzurWiederherstellungderpädagogischen Aufgabe von Schule.
Ein Schulmeister hat
lieber zehn notorische Esel als ein Genie in seiner Klasse, und genau
betrachtet haterjarecht,dennseineAufgabe istesnicht,extravagante Geisterheranzubilden,sondernguteLateiner, Rechner und
Biedermänner. Wer aber mehr und Schwereres vom anderen leidet, der Lehrer vom
Knaben oder umgekehrt, wer von beiden mehr Tyrann, mehr Quälgeist ist, und wer
von beiden es ist, der dem anderen Teile seiner Seele und seines Lebens
verdirbt und schändet, das kann man nicht untersuchen, ohne bitter zu werden
(Hesse 1970).
Onderwijs. 7 jaar O-ZON. Tweede campagne in 2011 rond ontscholing, niveaudaling, nivellering, herwaardering kennis... (Deel 1)
Inleiding : O-ZON-campagne in 2011
MetOnderwijskrant & O-ZON voerden we in 2007 een eerste campagne rond
de thematiek van de ontscholing, niveaudaling en herwaardering van kennis
...In 2011 voerden we een tweede
campagne rond die thematiek. Ze was mede bedoeld als reactie tegen de plannen
voor de structuurhervorming van het secundair onderwijs.Bij de Vlaamse beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de
ontscholing en beknotting van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In
onze themanummers over ons secundair onderwijs betreurden we datze
zich blind staren op grotendeels vermeende knelpunten en tegelijk met hun
plannen de verdere ontscholing & nivellering én daling van de onderwijskansen
bevorderen: middenschool met vage en structuurarme vakkenclusters en
belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde vakdisciplines, heterogene
klasgroepen, competentiegerichte
methodiek ...
We stuurden de voorbije jaren aan op een debat
over de echte en prioritaire knelpunten. We probeerden duidelijk te maken dat de
hervormers van het secundair onderwijs blind waren voor de belangrijkste
problemen van ons onderwijs: de niveaudaling, ontscholing, nivellering,
onderwaardering van de basiskennis. We
vonden dat in het debat over het bieden van optimale en faire onderwijs- en
ontwikkelingskansen de aanpak van de ontscholing centraal moest staan en niet
structuurhervormingen die zoals in de comprehensieve landen zouden leiden tot
verdere niveaudaling, nivellering, beperkt aantal toppers, minder sociale
doorstroming ...Eén van onze stellingen
bij de start van O-ZONin 2007 luidde
overigens dat dede leerlingen die
cognitief en/of sociaal benadeeld waren het meest de dupe waren van de daling
van de kwaliteit van het Vlaams onderwijs.Vooral door de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs kunnen we
betere ontwikkelingskansen bieden vooral ook aan sociaal benadeelde kinderen.
We publiceerden o.a.in juli 2011 een themanummer over ontscholing en herscholing. Op de blog
van Onderwijskrant Vlaanderen en op ons facebook nemen we nog eens een paar
bijdragen op uit dit themanummer. We
voegen er ookaantal bijdragen aan toe
over de heropflakkering van het publiek debat over deze thematiek naar
aanleiding van twee krantenenquêtes in respectievelijk Het Nieuwsblad (23
augustus 2011) en De Standaard (17 september 2011). We doen dit in een aantal
opeenvolgende afleveringen, vandaag deel 1.
We gaan ervan uit dat de thematiek nog steeds
heel actueel is. Uit het septemberdebat 2011 bleek heel duidelijk dat de
overgrote meerderheid van de leerkrachten en directies zich bewust zijn van het
feit dat het wegwerken vande
niveaudaling en nivelleringonderwijsprioriteiten moeten zijn.Op een recente nieuwjaarsreceptie betreurden onlangs nog directeurs uit
het lager en secundair onderwijs de volgens hen aanzienlijke niveaudaling.Het algemeen bewustzijn van het probleem is
er wel, maar dit betekent nog niet dat er daadwerkelijk iets gedaan werd aan
het probleem.Merkwaardig hierbijisdat vooral vertegenwoordigers van de
onderwijskoepels en een aantal beleidsmakers nog steeds geneigd zijn de
niveaudaling en nivellering te ontkennen. Dit zal in een van de volgende
bijdragen duidelijk tot uiting komen.
7 jaar
O-ZON Ontscholing & ontsystematisering = enorme
verspilling talenten & centen (Onderwijskrant 158, juli 2011)
1. Actualiteit ontscholing en herscholing
Veel
Westerse landen kenden de voorbije decennia een ontscholing/ontschoolsing van
het onderwijs en een daling van de eisen.Ontscholing en nivellering gebeurden vaak ook in naam van de democratisering en
onderwijskansen. (NvdR:In PISA-2012 bleek opnieuw hoe zwak de
comprehensieve landen- Zweden,
Noorwegen, Engeland, Frankrijk ... en zelfs Finland - scoorden. Dit wordt in
die landen recentelijk ook op naam geschreven van de nivellerende en
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. De geplande hervorming van ons secundair
onderwijs zou de niveaudaling en nivelllering verder in de hand werken.)
Bij inhouds- en
structuurarm onderwijs worden benadeelde leerlingen nog meer benadeeld en
kunnen ook sterkere hun talenten onvoldoende ontplooien. Zo verspilt de
samenleving een groot deel van de middelen en energie die in het instituut
onderwijs gestopt worden. Armere landen als China, Singapore, Zuid-Korea waar de
ontscholing & infantilisering nog niet hebben toegeslagen, presteren het
best in landenvergelijkende studies. Veel leerkrachten, onderwijsdeskundigen,
beleidsverantwoordelijken, publicisten uit diverse landen pleitten de voorbije 15 jaar voor herscholing van
de school. Ook de bekende Engelse socioloog Frank Furedi neemt het
in zijn nieuw boek Wasted. Why education isnt educating vooral op
tegen de infantilisering, de aantasting van het gezag en prestige van de
leerkracht & van de vakdisciplines, het anti-intellectueel karakter ...
In het buitenland
merken we dat tal van ontscholers naarmate ze ouder werden, zich
bekeerden en zelfs vurige herscholers werden. Zo evolueerde de Engelse
kennissocioloog Michael Young van kennis- en curriculumrelativist
tot een van de meest vurige pleitbezorgers van de powerful knowledge van
de vakdisciplines.
In Vlaanderen merkten we onlangs dat ook Roger Standaert - directeur
Entiteit Curriculum (DVO) - tekenen van bekering vertoonde. In het interview Leren
in de 21 ste eeuw van 27 juni 2011 in iSCHOOL (zie Internet) poneert de 65-jarige Standaert: Typisch
voor welvarende staten zoals Vlaanderen er een is, is dat men niet genoeg eisen
stelt aan kinderen. Leren moet hier altijd leuk zijn. Men leert kinderen
onvoldoende omgaan met iets dat niet vanzelf gaat. Aziaten bijvoorbeeld hebben
een heel andere aanpak op dat vlak. Ze eisen discipline en leggen niet zo de
nadruk op het leuke. Ik pleit ervoor dat we kinderen op een draaglijke manier
voldoende uitdagen in het leren. Standaert sluit zich hier nu aan
bij één van de belangrijke stellingen van de herscholers. Het belang van
discipline, hoge verwachtingen en arbeidsmoraal is toch ook wat minister Smet
en zijn vele reisgenoten vastgesteld moeten hebben tijdens hun studiereis in
China en Zuid-Korea.
In Nederland staat het terugschroeven van de ontscholing de voorbije drie
jaar vooraan op de politieke agenda. Beter presteren is dé slogan. De
school moet opnieuw een echte leerschool worden die voorrang geeft aan
de corebusiness, aan basiskennis en -vaardigheden, aan cultuuroverdracht en
leerkrachtgestuurd onderwijs. De leerlingen moeten en kunnen beter presteren.
In mei 2011 was er ook het parlementaire debat over de grote malaise &
ontschoolsing in het hoger onderwijs. We noteerden de voorbije jaren tal van
maatregelen om de controle op de leerresultaten & de corebusiness teve-scherpen: duidelijkere doelstellingen en
leerlijnen, verplichte centrale examens voor 12- en 15-jarigen en zelfs voor de
opleidingen hoger onderwijs, verscherping van het toezicht, schrappen vancompetentiegericht onderwijs in het decreet
beroepsonderwijs en elders. Ook in Engeland en Frankrijk staat herscholing
centraal in het beleid.
Bij de Vlaamse
beleidsmakers en hervormers is de bezorgdheid om de ontscholing en beknotting
van de talentontwikkeling nog niet doorgedrongen. In onze recente themanummers
over ons secundair onderwijs
betreurden we datze zich blind staren op grotendeels vermeende
knelpunten en tegelijk met hun plannen de verdere ontscholing & nivellering
én daling van de onderwijskansen bevorderen: middenschool met vage en
structuur-arme vakkenclusters en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde
vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte methodiek ...
Eind juni j.l.merkten we dat ook de
redactie van het tijdschrift Impuls de verdere nivellering wil stimuleren: invoering middenschool; gevoelige
reductie in de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvak-ken
als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via
toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, klassieke
cultuur, artistieke opvoeding, voedingsleer, mechatronica...
; de leerlingen automatisch laten overgaan naar het 2de jaar;
hoeken- en contractwerk zoals in het kleuter- en lager onderwijs,... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat)
heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het
ontplooiingsmodel, de nivellerende eindtermen,het constructivistisch & competentiegericht leren dat elders mede
verantwoordelijk wordt geacht voor de grote daling van het niveau & de
onderwijskansen
2.Ontscholing & ontschoolde leerlingen
Met de overkoepelende uitdrukking ontscholing
van het onderwijs verwijzen we in de eerste plaats naar de term unschooling
zoals John Holt die in 1977 introduceerde. Voor John Holt, Carl
Rogers, Ivan Illich en de vele
andere ontscholers betekende de optie voor ontscholing van het onderwijs een
keuze voor kindgestuurd, structuurarm & geïnvidualiseerd onderwijs. De
ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel
waarbij afstand genomen werd van de traditie van gestructureerde vakdisciplines
en leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale
instructie, hoge prestatieverwachtingen,
enz.Vanaf de jaren zeventig drongen het
prestatievijandig, anti-intellectueel en anti-autoritair klimaat en het
ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen door o.a. binnen de VSO-hervorming van
1970 en binnen hervormingen in het kleuter- en lager onderwijs zoals het
Ervaringsgericht (Kleuter)onderwijs van Ferre Laevers, opgestart in 1976 met
het vrij initiatief als belangrijkste werkvorm
In Vlaanderen botsten de ontscholers wel op meer weerstand en
lippendienst dan in andere landen.In Onderwijskrant
en elders bestrijden we zelf al bijna 40 jaar de verschillende ontscholingstendensen.
In een bijdrage van 1973 in Persoon en Gemeenschap luidde onze
boodschap al: Weg met de prestatiedwang, maar leve de prestaties. Toen
vanaf de jaren zeventig het jaarklassensysteem als dé oorzaak van alle
mogelijke kwalen werd voorgesteld, bestempelden we de invoering ervan als de
grootste sprong voorwaarts ooit en als een belangrijke GOK-hefboom. We hebben
vanaf de start van het ervaringsgericht ontplooiingsmodel van Ferre
Laevers in 1976 die aanpak bestreden. We namen vanaf 1993 afstand van de
nivellerende eindtermen en de ermee verbonden competentiegerichte en constructivistische
aanpak, van de middenschoolplannen... We
wezen al 40 jaar geleden op de overtrokken kritiek op alles wat te maken had
met de leerprestaties, examesn en punten geven in documenten als Opdrachten voor een eigentijdse katholieke
basisschool (1974).
Ontscholing leidt tot ontschoolde leerlingen en staat haaks op de missie
van Onderwijskrant, het bevorderen
van de talentontwikkeling en van de verdere democratisering van het
onderwijs.Met O-ZON en Onderwijskrant
voeren we sinds begin 2007 een extra campagne rond de ontscholingstrends.
Ter herinnering nemen we hier een samenvatting van ons O-ZON-manifest van
2007 op.:
*Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid
van leerkrachten.*Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden,van de
vakdisciplines en van het belang van abstrahering, symbolisering &
structuur. Geen competentiegerichten
constructivistisch onderwijs. *Herwaardering van de instructie, lesgeven en contacturen,
prestatiegerichtheid, orde en discipline.*Herwaardering jaarklassen, klassikale
aanpak en samen optrekken. Geen doorgedreven individualisatie, geen inclusief
LAT-onderwijs.*Verhoging van het niveau van het onderwijs en van de
lerarenopleidingen.*Meer niveaubewaking en controle leerprestaties.*Beter
benutten van talenten van alle soorten leerlingen. Effectief achterstandbeleid.Geen nivellering en nivellerende
middenschool.*Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en omwentelingsbeleid
& moderniseringstover.*Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment,
van de vele vrijgestelden voor de permanente hervorming van het onderwijs.*Afremmen
en/of afbouwen van bureaucratisering en grootschaligheid, reductie van
planlast, van de bureaucratische schil en overhead in het hoger onderwijs
3.Revcent
pleidooi tegen ontscholing van Jan Maschelein en Maarten Simons
In Apologie van de school (Acco, 2012) houdende Leuvense pedagogen Jan Masschelein en
Maarten Simons een pleidooi tegen ontscholingsideeën à la Ivan Illich.
Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd
het voortbestaan van de school zelf ter discussie gesteld. Radicale ontscholers
waarvan Ivan Illich wellicht de meest bekende is hielden opgemerkte
pleidooien om haar een snelle dood te laten sterven; in het schools onderwijs
en leren zelf zitten volgens hen de wortels van het kwaad, in haar
institutionele logica is de school misdadig. Ze brengt immers, aldus Illich,
vooral de valse idee bij dat men de school als instelling nodig heeft om te
leren, terwijl we toch veel beter en veel meer leren buiten de school (Ivan
Illich, Ontscholing van de Maatschappij, 1971).
Maar misschien laat men de school vandaag, in
een tijdperk van levenslang leren en (elektronische) leeromgevingen allerhande,
wel een stille dood sterven men voorspelt het verdwijnen van de school
omwille van haar overbodigheid als pijnlijk verouderde instelling. De school,
zo lijkt de teneur, is niet meer van deze tijd of moet zich opnieuw grondig
aanpassen, en bijgevolg lijkt elke verdediging van de school op voorhand een
maat voor niets, overbodig of gewoon conservatief geleuter.
Wij weigeren echter resoluut deveroordeling van de school te onderschrijven.
Integendeel, we pleiten voor haar vrijspraak. We zijn van oordeel dat het
precies vandaag, op het moment dat velen de school aanklagen omwille van haar
onaangepast zijn aan de nieuwe tijden en anderen haar zelfs lijken te willen
opgeven, duidelijk kan worden wat de school is en doet. En we hopen ook
duidelijk te maken dat veel van de aantijgingen tegen de school zijn ingegeven
door een eeuwenoude angst voor, misschien zelfs haat tegenover een radicale,
maar wezenlijke eigenschap van de school: de school maakt vrije tijd en maakt
kennis en kunde tot gemeen goed, en heeft daarom het potentieel om aan
iedereen- ongeacht afkomst, talent, of
begaafdheid de tijd en de ruimte te geven om de eigen leefwereld te verlaten,
boven zichzelf uit te stijgen en de wereld te vernieuwen (p.7-8). De auteurs
verwoorden in dit boekje belangrijke kenmerken en doelstellingen van de school
als maatschappelijke instelling met de overdracht van cultuur (à la H. Arendt) als belangrijkste doelstelling.
(Dit betekent niet dat we akkoord gaan met alle
opvattingen van de auteurs. Zo begrijpen we niet waarom ze niet sympathiseren
met de aandacht van de herscholers voor de schoolresultaten en voor de niveaubewaking.Ze tonen anderzijds te veel sympathie voor de pedagogische
leerlinggecentreerde opvattingen van de Franse filosoof Jean Rancière
die we eerder in het kamp van de ontscholers situeren. Rancière bekritiseert en ridiculiseert de
klassieke leraar/leerling-relatie en propageert de do it yourself pedagogy
-net zoals de ontscholers. De leraar
mag volgens Rancière zelfs onwetend zijn (Jean Rancière. De onwetende meester.
Vijf lessen over intellectuele emancipatie. Leuven, Acco, 2007). Dit staat haaks
op de opvattingen van Hannah Arendt die Masschelein en Simonsonderschrijven.
Bijlage: inhoud themanummer : Onderwijskrant 158 over ontscholing
In voorliggend
themanummer over ontscholing en herscholing plaatsen we opnieuw de thematiek
van de ontscholing, ontsystematisering en niveaudaling centraal. In de eerste
bijdrage bekijken we een aan-tal standpunten van buitenlandse prominente
onderwijsexperts over het thema
ontscholing en herscholing. Het volgende artikel resumeert een recent
studierapport van het Nederlands Centraal Planbureau over het dalend
onderwijsniveau en het onderpresteren van de sterkere leerlingen. We tonen
hierin ook aan dat de conclusies eveneens van toepassing zijn op het Vlaams
lager en secundair onderwijs. In een derde bijdrage getuigen Paul Van Dam
(ex-hoofd CITO-basisonderwijs), prof. Anna Bosman & onderwijzeres Liesbeth
Hermans over ontscholing, niveaudaling ... in het Nederlands
basisonderwijs. Hierbij aansluitend volgt een bijdrage waarin de Vlaamse
onderwijzers Jef Boden en Eric Van Damme de ontscholing in het Vlaams
basisonderwijs uitvoerig illustreren.
In de vijfde bijdrage staan we stil bij de niveaudaling en grote malaise in
het Nederlands hoger onderwijs. Er komen ingrijpende maatregelen om de ontsporingen
en niveaudaling terug te dringen. Aangezien we in Vlaanderen voor een groot
deel de Nederlandse hervormingen hebben overgenomen, is veel kritiek ook
toepasselijk op ons hoger onderwijs. In een laatste en lange bijdrage
formuleert prof. Wim Van den Broeckuitgebreidzijn visie op
ontscholing en herscholing. Hij inspireert zich hierbij in sterke mate op Frank
Furedis laatste boek Wasted. Why education isnt educating.
(In volgende Blogs publiceren we nog een aantal
bijdragen over ontscholing en herscholing.)
Onderwijs. Comprehensief Zweden als land van gelijke onderwijskansen en Vlaanderen als land van ongelijke kansen, of omgekeerd?
Zweden: opvallend lage
PISA-score van alle soorten leerlingen. Maar Zweden nog steeds een GOK-modelland
volgens egalitaire klooflogica van Vlaamse
onderwijssociologen en Nico Hirtt
Zweden behaalde voor PISA-2012 eens te meer een van de
laagste scores van alle Europese landen. Nauwelijks 478 punten voor
PISA-wiskunde. Vlaanderen behaalde de Europese
topscore van 531 punten (niettegenstaande daling in vergelijking met vroeger.) De Vlaamse allochtone leerlingen die thuis
Nederlands spreken behalen evenveel punten als het gemiddelde van alle Zweedse
leerlingen. Volgens Eurostat zijn er in
Zweden 14,1% vroegtijdige schoolverlaters, en in Vlaanderen slechts 8,7%. De
Zweedse beleidsmakers panikeren en nemen momenteel allerhande initiatieven
(onderzoekscommissies e.d.) om te achterhalen hoe het komt dat Zweden zo slecht
presteert (zie bijlage). In Zweden wijzen veel experts naar de nivellerende
gemeenschappelijke (comprehensieve) lagere cyclus, maar onze sociologen en Nico
Hirtt blijven pleiten voor middenschool tot 14 en liefst 16 jaar en verwijzen
hierbij nog steeds naar landen als
Zweden.
Ook in het recente PISA-rapport van Nico Hirtt (APED,
OVDS)wordt Vlaanderen opnieuw als dé
kampioen sociale discriminatie voorgesteld en Zweden als een modelland inzake
gelijke kansen. Volgens Nico Hirtt
(rapport APED, OVDS) en co mag Vlaanderen er niet prat op gaan dat de
prestaties van de armste leerlingen in Vlaanderen hoger liggen dan in het
Franstalig onderwijs en dan elders in Europa en ook niet dat onze
sterkere leerlingen en leerlingen uit betere milieus opvallend beter presteren
dan elders en dan in Zweden. Volgens
Hirtt en co telt enkel de kloof tussen
beide groepen en is die groter in Vlaanderen dan in Zweden. Hoe kleiner de
kloof hoe gelijker de onderwijskansen. Daar ook de Zweedse leerlingen uit de
hogere sociale groepen en middengroepen zo laag presteren (= sterk
onderpresteren),is het toch
begrijpelijk dat de kloof met de lagere groepen kleiner is dan in Vlaanderen. Een
kleine kloof omwille van het feit dat alle leerlingen beneden hun capaciteiten
presteren, lijkt ons hoogst problematisch, maar is volgens de egalitaire
GOK-logica een na te streven doelstelling.
Wij stellen dat de verhoging van de kwaliteit en
onderwijskansen leidt tot hogere leerprestaties van zwakkere leerlingen en van leerlingen uit lagere milieus, maar tegelijk ook tot meer leerkansen voor de
andere leerlingen. Bij hoge kwaliteit en faire kansen voor iedereen zal de
kloof tussen de zwakkere en de sterkere leerlingen niet kleiner worden, maar
eerder groter. Betere leerlingen halen meestal nog iets meer profijt uit het
verhogen van de kwaliteit. (In 1995 was de kwaliteit van ons lager onderwijs en
van onze lagere cyclus nog een stuk hoger en we behaalden dan ook de hoogste
TIMSS-score zowel bij de 10- als bij de 14-jarigen en opvallend meer toppers
dan op vandaag.) Wij vinden dus dat het Vlaams onderwijs in vergelijking met
het Zweedse meer ontplooiingskansen kansen biedt aan alle leerlingen (en
vroeger nog iets meer dan op vandaag.) Maar volgens Hirtt en co biedt het
onderwijs in Zweden meer kansen omdat de prestatieverschillen er opvallend kleiner zijn.
Hirtt schrijft: Wij
vinden dat een dergelijke redenering (zoals deze van Feys) voorbijgaat aan de
sociale realiteit. Voor een Vlaamse 15-jarige jongere uit een gezin met een
bescheiden inkomen is het een schrale troost te weten dat zijn punten voor wiskunde
een beetje hoger liggen dan die van zijn lotgenoot in andere landen. (NvdR:
veel hoger dan in Zweden). Wat voor hem
telt, is dat hij, ondanks zijn betere punten, aanvoelt dat zijn relatieve positie
op school hem reeds voorbestemt op een plaats onderaan de sociale ladder.
Als we Hirtt en co volgen en dus een nivellerende lagere
cyclus s.o. invoeren (volgens Hirtt het liefst zelfs tot 16 jaar).Dan zal de kloof inderdaad kleiner worden en
dan zou volgens de egalitaire logica van Hirtt en co ons onderwijs meer gelijke
kansen bieden, tot meer gelijke resultaten leiden. Niets is minder waar.
Bijlage over paniek
in Zweden : Government establishes schools commission
A schools commission comprised of international researchers
and experts is to be established. The aim of the commission is to analyse the
quality of the Swedish school system based on the results of the survey by the
Programme for International Student Assessment (PISA). The commission is to be
established by the Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD)
at the request of the Swedish Government. At the same time, an educational
science research council is to be established to consult with the Government on
school issues.
Based on the results of the PISA 2012 survey, the Government
will request that the OECD draft a 'country background report' on Sweden. The
report is to contain a closer analysis of Sweden's results in the PISA survey
and of the Swedish education system. International researchers and experts in
the field of education will participate, and the working group will become an
international schools commission. A report on the work is to be presented in
2015.
The Government will also establish an educational research
council. The council will be comprised of researchers from different
disciplines associated with the school system, and the aim is for the
Government to be able to consult with the council on school-related issues. The
council will be appointed in spring 2014.
These two measures are intended to supplement other measures
the Government is taking to strengthen the scientific foundation of the Swedish
school system and education policy. An educational research institute, led by
Professor Per Thullberg, will also be established. Its mandate will be to
compile and disseminate knowledge of effective practices and working methods to
teachers and preschool teachers. Prof. Thullberg is also to assess whether the
institute should even be able to initiate research in areas in which there are
gaps in knowledge.
In addition, the mandate of the Institute for Labour Market
Policy Evaluation (IFAU) has been broadened and it is now the Institute for
Evaluation of Labour Market and Education.
M-decreet: debat in commissie onderwijs 6 februari. Kort verslag.
1.Vraag van oppositie naar inschatting van de verwachte verschuivingen van leerlingen van buitengewoon naar gewoon onderwijs. Antwoord minister Smet: Dat is een domme vraag. Niemand, ook de onderwijskoepels en de minister niet, kunnen toch inschatten hoe groot de verschuiving zal zijn. Dat moeten we gewoon afwachten. (Blinde he...rvorming?)
2. Het valt op dat vooral ook Kris Van Dijck (N-VA) zich ontpopt als een enthousiast voorstander van het M-decreet en steeds als de eerste de kritiek van de oppositie afwijst en de minister steunt. Ook onderwijzer Van Dijck houdt dus geen rekening met de massale afwijzing door de praktijkmensen.
3. Interpretatie van VN-verdrag en rechtsonzekerheid
* Meuleman (Groen) vindt het M-decreet niet radicaal/inclusief genoeg en in strijd met VN-verdrag net als GRIP Voorwaarde van kunnen volgen gemeenschappelijk programma leidt tot rechtonzekerheid. Ook vage uitdrukking redelijke aanpassing leidt tot onzekerheid bij alle partijen, ook bij ouders. * Minister: VN-verdrag is zoals de meeste verdragen vatbaar voor uiteenlopende interpretaties: een maximale, een minimale en een tussenweg/redelijke interpretatie. Wij kiezen voor de middenweg. *Smet: 'Redelijke aanpassing' is toch wel een OBJECTIEF criterium; draagkracht in eerste ontwerp was subjectief. *Er zullen uiteraard wel heel wat betwistingen zijn, maar dat moet dan maar voor de rechtbank uitgevochten worden.
4. Smet: Eis van kunnen volgen van gemeenschappelijk programma moet wel flexibel geïnterpreteerd worden: enkel eindtermen bereiken en alg. finaliteit, dispensatie mogelijk, enz.)
5. Oppositielid: Leerlingen met ernstige gedragsproblemen, maar die wel het gewone programma kunnen volgen, kunnen niet geweigerd worden. Maar leerkrachten zijn nog niet geschoold om zon leerlingen aan te pakken. Antwoord minister: er zullen middelen verschoven worden van buitengewoon onderwijs naar gewoon onderwijs, de leerlingen zullen hun zorgrugzakje kunnen meenemen. (Maar die leerlingen zullen niet meer in het buitengewoon onderwijs belanden en geen recht hebben op zorgrugzakje.)
6. Vanderpoorten (Open VLD): Leerlingen van type 1 en 8 zijn vaak sterk verschillend en vereisen een andere aanpak. Ze zitten straks wel samen in basisaanbod. Is er al nagedacht over de gevolgen van deze ingreep. Antwoord minister Smet: We hebben dat goed doordacht. Zowat iedereen wou afstappen van het deficit-model en vertrekken van de onderwijsbehoeften. Daarom plaatse we ze samen. (Logica volledig zoek!).
7. Vanderpoorten: Nu is het al zo dat in het gewoon onderwijs veel leerlingen met lichtere problemen door de school verwezen worden naar logopedisten e.d. voor buitenschoolse hulp. Dat zal nog veel meer het geval zijn als leerlingen met zwaardere problemen in het gewoon onderwijs terecht komen. Dan valt te vrezen dat ouders uit die lagere milieus dit niet zullen kunnen betalen. Dat is regelrechte discriminatie. Minister Smet antwoord uitwijkend: er worden afspraken gemaakt voor minder verwijzing e.d.
8. CLB-problemen : De CLBs lieten weten dat ze over veel te weinig personeel beschikken voor de nieuwe taken. De oppositie speelt hier op in en vraagt wat de minister hier aan zal doen. Minister: we moeten wachten op de doorlichting van de inspectie en dan zullen we beter zien wat we eventueel moeten doen.
9. Verschillende leden stellen dat de competentieontwikkeling primordiaal is en verwachten daar alle heil van. (Naïviteit ten top!) *Ook onderwijzer Van Dijck beschouwt competentieontwikkeling als een wondermiddel. *Hij en ook de andere commissieleden zouden toch moeten weten dat het hier niet in de eerste plaats gaat om een gebrek aan competentieontwikkeling, maar om een onmogelijke opdracht voor de leerkrachten. *Er werd bij start van de bijeenkomst een protestbrief uitgedeelde van de gemeenschappelijke vakbonden waarin deze stellen dat o.m. omwille van die competentieontwikkeling de invoering op 1 september 2015 niet haalbaar is.
*Nascholing en begeleiders moeten zich komende jaren volgens Smet vooral richten op competentieontwikkeling voor de inclusie van probleemleerlingen. (De vele andere noden moeten blijkbaar wijken. Meeste begeleiders zijn ook niet voorbereid op die taak.) *Aantal personeelsleden voor de ondersteuning van M-operatie zal niet 103 bedragen, maar 60 à 70: als gevolg van ondersteuners met hoger diploma die aangeworven worden
10. Brief met vraag om jaar langer uitstel vanwege het gemeenschappelijk vakbondsfront werd uitgedeeld.
Belangrijkste passage: Daarom kan de inwerkingtredingsdatum van dit decreet niet 1 september 2015 zijn, maar moet die minstens één jaar later vallen. Vanuit politiek oogpunt bekeken is 1 september 2015 misschien een goede keuze, maar onderwijskundig is dat niet zo. Politieke belangen mogen hier niet meespelen. Op 8 november 2013, de dag dat de Vlaamse Regering het ontwerp van decreet goedkeurde, verspreidde minister Smet een persmededeling waarin hij onder andere het volgende zei: Het akkoord van vandaag is een grote stap voorwaarts in een dossier dat al meer dan vijftien jaar lang onderwerp vormt van hevige discussies. Dit dossier sleept inderdaad al meer dan vijftien jaar aan, maar vandaag pas voorziet de Vlaamse Regering, via amendementen, in middelen voor competentieontwikkeling. Middelen die dan nog uitgehold worden door de enveloppefinanciering die tegelijk ingevoerd wordt. Vlaanderen heeft al veel tijd verloren. De inwerkingtreding van dit decreet uitstellen tot wanneer Vlaanderen ook aan zijn andere verplichtingen voldaan heeft, lijkt ons dan ook de meeste waarborgen te bieden op goed onderwijs voor het kind. En dat is tenslotte toch de essentie. (We vragen ons nog steeds af waarom de vakbonden het decreet niet principieel afwijzen en oproepen tot actie. )
11.Stemming in de commissie onderwijs wordt op vraag van de oppositie een week uitgesteld
We zouden het best nog deze week actie voeren tegen het decreet!
Onderwijs. De school heeft het weer gedaan. Kritische reacties op studie criminologen over verband tussen delinquent gedrag en onze gedifferentieerde schoolstructuur
Vandaag verscheen in De Morgen de bijdrage: 'Crimineel gedrag is symptoom van grote
ongelijkheid op school', een voorstelling van een studie vantwee Leuvense criminologen: Stefaan Pleysier
en Diederik Cop. We vroegen ons bij het
lezen van de conclusies van het onderzoek o.a. af: Is crimineel gedrag nu ook al een gevolg van de opsplitsing in
onderwijsrichtingen? Is onze gedifferentieerde lagere cyclus misdadig? Is er
minder delinquent gedrag in landen met comprehensieve (gemeenschappelijke)
lagere cyclus s.o. -b.v.Frankrijk, deels
ook Franstalig België? Was er minder delinquent gedrag toen we destijds 70%
VSO-scholen kenden?
In bijlage vermelden we de kritiek van Staf de Wilde
(gepensioneerd leraar) op deze studie. Ik
(Raf Feys) ben het eens met de kritische analyse van De Wilde. Het verbaast me
ook dat Raymonda Verdyck (baas van GO!) in de bijdrage in De Morgen zomaar akkoord gaat met deze studie en denkt dat
structuurhervormingen in het s.o. tot veel minder delinquent gedrag zullen
leiden (zie DM). We vragen ons af wat haar achterban, de leerkrachten van het
GO!, denkt van haar laatdunkende uitlatingen in krant De Morgen.
De studie illustreert eens te meer hoe veel
sociologen/criminologen verschillen in gedrag en wat er ook misloopt in de
maatschappij gemakshalve toeschrijven aan maatschappelijke structuren als
de structuur van ons secundair onderwijs.
Bijlage: facebookbijdrage
van Staf De Wilde: De school heeft het weer gedaan
Twee criminologen van de KU Leuven ondervroegen een 2 500
leerlingen uit het Brussels Nederlandstalig onderwijs om na te gaan wat de
oorzaken kunnen zijn van eventueel crimineel gedrag. Hun conclusie: niet de
afkomst geeft de doorslag wel de ervaringen op school.
Die eerste conclusie vind ik verheugend omdat ze de mond
snoert van de racisten onder ons, maar wat gezegd over de tweede? De
wetenschappers sommen een aantal problemen op en daarbij horen niet graag naar
school gaan, spijbelen en het beruchte watervalsysteem. Volgens de onderzoekers
ligt het niet aan de motivatie noch bij de leerlingen noch bij hun ouders.
Maar als we even
stilstaan bij het spijbelgedrag: wie moet daar in de eerste plaats op toezien,
de ouders toch? Het ongaarne naar school gaan zou te maken hebben met het feit
dat de lessen te weinig vertrekken bij de leefwereld van de jongeren. Daar is
iets voor te zeggen maar opvoeden en onderricht moeten toch een Erziehung
zijn: een omhoog trekken en dat houdt in dat men leerstof aanbiedt die niet tot
de spontane beleving en ervaring behoort. Het vertrekpunt kan de leefwereld
zijn maar daarna begint het pas.
En wat de waterval betreft, begint men natuurlijk opnieuw
over de uitgebleven onderwijshervorming en men herhaalt het dada van een
gemeenschappelijke eerste graad. Ik stel mijn dada daartegenover: men kan geen
totaal ongelijke kinderen in één groep samenbrengen: dat leidt tot niveaudaling
en tot frustraties zowel voor de sterkere als voor de intellectueel zwakkere.
Opvallend is ook het verschil in crimineel gedrag:
allochtone jongeren gaan vaker over tot geweld. Naar mijn mening heeft dit te
maken met hun machocultuur en met diepe frustraties. Want het zijn vooral
jongens die de feiten plegen en de frustraties hebben ook te maken met de
situatie op de arbeidsmarkt waar nog altijd discriminatie en zelfs uitgesproken
racisme heersen.
Jonge machos stellen vast dat een diploma hen weinig
vooruit helpt, ze zien hun rolmodellen op straat. Om die reden kan de overheid
elke vorm van discriminatie niet streng genoeg bestraffen. Die straatcultuur
staat ook in verband met een slechte of te krappe huisvesting: die is een zaak
van urbanisatie. Jongeren worden niet aangemoedigd om op hun kamer te blijven
studeren als ze niet eens een aangenaam ingerichte kamer hebben.
Mijn voorlopig besluit: het is zeer eenzijdig om alweer met
de beschuldigende vinger naar het onderwijs en de scholen te wijzen. Een
alomvattende aanpak is noodzakelijk en daar is het hele beleid verantwoordelijk
voor.
Onderwijs. Deze week wel positief onderwijsnieuws in Knack (5 februari)
Deze week hadden we meer geluk met Knack (5 febr) dan met de
stemmingmakerij van vorige week: Vlaams onderwijs kampioen van de ongelijkheid.
Op pag. 100 drukte Knackeen groot deel
af van onze reactie op een snertbijdrage van vorige week over sociale discriminatie
in het onderwijs.We reageerden op de
voorstelling van een rapport van Nico Hirtt (Aped, OVDS) waarmee de
Knack-redacteur kritiekloos instemde. Zie
onze blog van vorige week woensdag.
Als toemaatje en restitutie voor de stemmingmakerij van
vorige week,kregen we er deze week ook een onderwijslovende PISA-grafiek bij (op
pagina 15) met als titel: "Belgische kinderen: goede punten en én dolle
pret. https://pbs.twimg.com/media/BfuGLvvIcAASzH_.jpg:large
Jammer genoeg wordt Vlaanderen niet apart vermeld. De Vlaamse
15-jarigen presteren nog beter (Europese topscore) dan de Belgische in de grafiek
en voelen zich tegelijk ook nog iets gelukkiger op school dan in de grafiek. We
voorspellen dat de voorstanders van de structuurhervormingin het s.o.en het tijdschrift Klasse deze PISA-grafiek zullen doodzwijgen.
Voor PISA-wiskunde scoren de Vlaamse leerlingen vooreerst
opvallend beter dan de leerlingen uit het 'onderwijsparadijs' Finland, maar dit
kan je niet afleiden uit de grafiek.Uit
evaluatie-studies van de universiteit van Helsinki blijkt overigens al vele jaren
dat de Finse 15-jarigenzwak presteren
voor alle basisvakken. Finland telt ook weinig toppers voor PISA (14%) en
Vlaanderen (toch nog steeds 25%, vroeger wel 33%).
Tegelijk blijkt dat de Finse 15-jarigen zich ook veel minder
gelukkig voelen op school dan de Vlaamse. De voorbije jaren en maanden - en ook
nog in Klasse van september j.l. - werd het Fins onderwijs steeds voorgesteld
als een soort aards paradijs en het Vlaamse eerder als een hel voor de
leerlingen.
Ook uit Vlaamse studies bleek de voorbije 10 jaar telkens
dat het welbevinden van de Vlaamse 12 à 15-jarigen vrij hoog was, maar de
beleidsmensen en hervormers s.o.beweerden net het omgekeerde - ook nog in het Masterplan.
De Finse 15-jarigen
getuigden in de PISA-studie ook dat ze veel huiswerkstress vertoonden, maar in
Klasse en elders werd steeds verteld dat het (verfoeide) huiswerk niet eens
bestond in Finland. In Onderwijskrant nr. 168 doorprikken we de vele
Finland-sprookjes (zie www.onderwijskrant.be).
P.S. In 'comprehensief Zweden presteren de leerlingen in de
(nivellerende)gemeenschappelijke lagere cyclus heel zwak en het welbevinden is
er ook een heel stuk lager dan in onze (gedifferentieerde) lagere cyclus.
Opvallend is ook dat Leuvense onderzoekers nog recentelijk Zweden prezen als
het land zonder zittenblijvers. Zwakke leerlingen die niet moeten overzitten
presteren volgens De Fraine en HIVA beter, maar volgens PISA is het net
omgekeerd.
Onderwijs. Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek ⦠(Raf Feys) is gebaseerd op praktijkonderzoek dat goed toepasbaar is in de klaspraktijk
Directe Systeem-Methodiek leren lezen, rekenmethodiek (Raf Feys) is gebaseerd op bepaaldpraktijkonderzoekdat goed
toepasbaar is in de klaspraktijk. Inspirerend
ook voor soort onderzoek voor
lerarenopleiders & studenten in de lerarenopleiding.
1 .Inleiding
We ontwierpen al zon
25 jaar geleden de directe systeemmethodiek (DSM)voor het leren lezen, een methodiek die ook
afgestemd is op zwakkere en dyslectische lezers (Beter leren lezen. De directe
systeemmethodiek,Acco, 2010, 200
paginas; DSM-bijdrage in Onderwijskrant
nr 156 op www.onderwijskrant.be). In deze bijdrage stellen we vooral vragen
omtrent het soort onderzoek waarop we de DSM gebaseerd hebben (zie punt 2 en
3). In punt 4 tonen we aan dat DSM-achtig praktijkonderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk. In het verlengde
daarvan formuleren we samen met prof. Biesta - kritische bedenkingen bij de
basiscompetentie de leraar als onderzoeker (zie punt 5). We stellen hierbij de vraag: Welk soort onderzoek voor lerarenopleiders
en toekomstige leraars? en besluiten o.a. dat de
competentie/pretentie van de leraar als onderzoeker het best zo vlug mogelijk
ut het decreet wordt geschrapt.
2.Afstand tussen DSM-methodiek en wetenschappelijke leestheorieën
Op 5 december 2013 lazen we in de kranten: Een multidisciplinair team van onderzoekers
aan de KU Leuven onder leiding van Bart Boets, heeft op basis van
hersenonderzoek bij 45 volwassenen personen aangetoond dat de oorzaak van
dyslexie te situeren is in dysfunctionele connecties tussen delen in de
hersenen. Zo werd vastgesteld dat de kwaliteit van een belangrijke hersenbaan
tussen de auditieve cortex, die de klankrepresentaties bevat, en 'de regio van
Broca', een belangrijke taalzone die instaat voor complexere fonologische
processen, minder goed was bij dyslectici. We lazen ook dat onderzoeker
Boets hoopte dat dit onderzoek ook zou leidentot een betere aanpak van dyslectische kinderen.
Dit laatste lijkt ons minstens voorbarig. De verwachtingen
ten aanzien van de praktische betekenis van educational
neuroscience zijn veelal al te hoog gespannen. In de commentaar bij het
Leuvens onderzoek op de blog Onderwijskrant Vlaanderen plaatsten we al een
paar vraagtekens bij dezeoptimistische
conclusie. We waarschuwden voor euforie en stelden dat dit neurologisch
onderzoek geenszins betekende dat we daarmee rechtstreeks zouden kunnen
uitmaken op welke wijze we het best zwakkere lezers en dyslectische het best
konden leren lezen.
In een recente bijdrage komt Deevy Bishop op zijn blog tot een analoge conclusie over de grote
afstand tussen de neurowetenschap en b.v. de praktijk van het leren lezen,
rekenen Hij schreef: Neuroscientists
can tell you which brain regions are most involved in particular cognitive
activities and how this changes with age or training. But these indicators of
learning do not tell you how to achieve learning. Suppose I find out that the left angular gyrus becomes more active as
children learn to read. What is a teacher supposed to do with that information?
(BishopBlog : What is educational neuroscience? Saturday, 25 January 2014).
Onze DSM-aanpak is in elk geval niet geïnspireerd door het recent neurologisch Leuvens
onderzoek. We kunnen zelfs niet eens
uitmaken dat het recente Leuvens
onderzoek onze DSM al dan niet neurowetenschappelijk ondersteunt. Op een eerste
gezicht lijkt er geen rechtstreeks verband te bestaan. Anderzijds zijn er b.v. ook de neurologische
bevindingen/studies van prof. Stanislas Dehaene die onze DSM-theorie wel lijken
te ondersteunen ook al kenden we 25 jaar geleden die recentere studies nog
niet.
Neurowetenschapper Deevy
Bishop verwacht meer praktische
toepassingen van cognitief psychologisch
onderzoek dan van neuroscience en schrijft:What matters to the teacher is
whether the training is effective in improving reading. Bishop hoopt/stelt
dat vooral psychologisch onderzoek van het leesproces vlugger leidt tot
richtlijnen voor de didactische aanpak van b.v.leesproblemen.
Volgens ons is er echter ook nog een grote de afstand tussen
psychologisch onderzoek en de klaspraktijk.We hebben dit zelf ervaren bij het ontwerpen van methodieken voor leren
lezen, rekenen, spellen Zo lijkt het eerder recente connectionistisch
leesmodel onze DSM te ondersteunen. Die
theorie was echter bij het ontwerpen van de DSM nog niet bekend en uit het
connectionistisch leesmodel kan men ook niet zomaar rechtstreeks methodische principes
afleiden. We merken eerder het omgekeerde:aanhangers van het connectionistisch leesmodel die voor de toepassing
naar de praktijk naar de DSM verwijzen. Ook voor de uitwerking van de methodiek
voor rekenen, spelling vonden we al bij al weinig steun bij zuiver
wetenschappelijk onderzoek. We merken overigens dat zon wetenschappelijk onderzoek
over rekenen, spellen . al bij al weinig effect sorteert in de praktijk.
Psychologisch-pedagogisch onderzoek waarbij de effecten van
verschillende leesmethodes vrij wetenschappelijk uitgetest worden, is in principe
wel mogelijk, maar is ook niet zo makkelijk uitvoerbaar. Voor de evaluatie van
de effecten van leesmethodes baseerde men zich tot nog toe het meest op
getuigenisen van leerkrachten die b.v. bij een verandering van methode
vaststellen dat de leerlingen vlotter en beter leren lezen, en/of op eigen
klasobservaties.
3DSM-leesmethodiek vooral gebaseerd
op praktijkonderzoek & ervaringswijsheid
De DSM-methodiek is in de eerste plaats gebaseerd op de ervaringswijsheid van de
practici uit verleden en heden en op zgn. praktijkonderzoek en dit is overigens
met de meeste (onderwijs)methodieken het geval. We
obseerden zelf vooreerst heel veel leeslessen op onze eigen oefenschool en op
de vele stagescholen; we vroegen hierbij ook telkens naar de beoordeling en
ervaring van de praktijkmensen. Zo stelden we tijdens een stagebezoek in 1971
vast dat een Roeselaarse onderwijzer nog ouderwets werkte met de methode Lustg Volkje uit 1926 waarmee we zelf
in 1952 leerden lezen. Die onderwijzer verantwoordde waarom hij niet werkte met
een actuele structuurmethode en toonde ook aan dat zijn leerlingen op dit
moment beter konden lezen dan in scholen met een structuurmethode. Daarnaast
bestudeerden we de leesmethodieken en de
leesmethodes van de voorbije 200 jaar en de reacties op die methodes. Zelfs de leesmethode van W. Prinsen van 1820 vonden
we heel inspirerend. Op basis van dit alles ontwikkelden we een eigen
leesmethodiek. We hielden bij de uitwerking van de DSM wel rekening uiteraard
met algemeen psychologische inzichten in verband met het automatiseren, de
werking van het geheugen e.d. Bij de vakdidactiek voor het basisonderwijs is de
vakkennis overigens veel minder belangrijk dan de psychologisch-didactische
benadering.
Het soort praktijkonderzoek waarop onze vakdidactieken
gebaseerd zijn, wijkt af van het zuiver
of positief wetenschappelijk onderzoek.We
waren achteraf wel tevreden dat cognitief psychologische leesmodellen als b.v.
het connectionisme, de neurologische bevindingen van Stanislas Dehaene . in
overeenstemming waren met onze DSM-methodiek.
We wezen hier ook op in ons boek Beter leren lezen. Maar dit betekent nog
niet dat cognitief psychologische of neuropsychologische verklaringsmodellen
rechtstreeks uitsluitsel geven omtrent een effectieve didactische aanpak. Voor
rekenen vonden we nog minder aanwijzingen en inspiratie vanuit het zuiver
wetenschappelijk onderzoek.
4. DSM-achtig onderzoek meer toepasbaar dan
zuiver wetenschappelijk
De DSM-aanpak drong door in de recente leesmethodes. Dat
soort praktijkonderzoek waarbij de ervaringswijshied uit verleden en heden
een belangrijke rol speelt, werpt meer vruchten af voor de praktijk dan het
zuiver wetenschappelijk onderzoek. We merken hetzelfde voor rekenen, spellen
We gaan nog even in op de toepassing van de DSM in de
praktijk. De auteurs van de frequent gebruikte Vlaamse methode Ik lees met hup
vermelden explicet dat hun methode op de DSM-methodiek van Feys gebaseerd is.
De ontwerpers van een bekende Nederlandse leesmethode Veilig leren lezen wekten
liever de indruk dat hun nieuwe versie gebaseerd was op een recent
wetenschappelijk verklaringsmodel - het connectionisme,dan op DSM-methodiekvan een Vlaamse lerarenopleider. De
allernieuwste versie van die methode die binnenkort op de markt komt, sluit nog
iets beter aan bij de DSM, maar in de reclamebrochure lezen we opnieuw dat de
aanpassing gebaseerd is op recent wetenschappelijk onderzoek. De door hen
toegepaste DSM-principes zouden dan
zogezegd rechtstreeks afgeleid zijn uit wetenschappelijke leesmodellen als het
connectionisme. Dit is uiteraard niet het geval en niet eens mogelijk. De DSM
is veel ouder dan die recente theorieën en is zoals al gezegd - ook anders
ontstaan (zie verder in punt 3).
Het belangrijkste voor ons is de vaststelling dat de DSM een
concrete uitwerking kreeg in de recente leesmethoden en dat de leerkrachten (en
logopedisten) tevreden zijn over de DSM-aanpak. Zon soort praktijkstudie is
dus heel vruchtbaar. We merken dat ook de auteurs van de nieuwe leesmethode
Lijn 3 (Malmberg) vermelden dat hun leesmodel gebaseerd is op de DSM van Feys: Diverse onderzoeken laten zien dat het werken met
als geheel te herkennen kapstokwoorden (structureerwoorden of globaalwoorden)
het risico met zich meebrengt dat kinderen te lang aan deze woorden blijven
hangen en niet aan de elementaire leeshandeling toekomen. Met didactiek die
meer gebaseerd is op het aanleren van letters, zoals in de directe systeemmethodiek (Feys en Van Biervliet,
Acco, 2010, 200 p.) leren kinderen snel de letters herkennen en nieuwe woorden
lezen die gemaakt zijn met de bekende letters. Er kunnen in dezelfde tijd meer
letters aangeboden en geleerd worden dan met behulp van kapstokwoorden. Vandaar
dat in Lijn 3 de letter centraal staat.Onlangs kwamen ook nog een paar
vertegenwoordigers van een andere bekende Nederlandse uitgeverij langs, die naar
eigen zeggen een gloednieuwe leesmethode zullen ontwerpen die nog nauwerzal aansluiten bij de DSM-methodiek. We gaven
hen wat bijkomende uitleg, een aantal getuigenissen van praktijkmensen en een
DSM-onderzoekje van de universiteit van Gent mee.Als dank ontvingen we alvast een typisch
Nederlandse perperkoek en enkele cadeaubonnen van bol.com. Besluit: We zouden
o.i. meer aandacht moeten besteden aan zon soort praktijkonderzoek omdat we
merken dat dit veel vlugger de praktijkmensen bereikt en veel vlugger toegepast
wordt on de praktijk. Academisch wiskunde-onderzoek zoals van de Leuvense prof.
Lieven Verschaffel houdt zich ook veel meer bezig met spijkeronderzoek en heeft
al bij al weinig uitwerking in de praktijk.
5 Welk soort (praktijk)onderzoek voor lerarenopleiders
en leraars in opleiding?
5.1Welk soort onderzoek voor de
lerarenopleiders?
We vinden alvast dat het soort onderzoek waarop we zelf onze
methodieken voor lezen, rekenen, spellen baseerden, het soort onderzoek is waarmee de
lerarenopleiders zich ook het meest moeten inlaten. Op vandaag is dit echter
minder het geval dan pakweg 20 jaar geleden. Vooral ook de pedagogen die zich
vroeger met zon soort praktijkstudies en publicaties inlieten, lieten het de
voorbije 20 jaar grotendeels afweten. Dit leidt tot een verarming van de
vakdidactiek en leidt er ook toe dat er binnen de bijscholingen nog weinig
aandacht gaat naar de leerinhouden en vakdidactieken. We
vinden overigens dat ook onze universitaire onderzoekers veel te weinig begaan zijn met dit soort onderzoek
ook omdat het in de academische milieus niet (voldoende) gewaardeerd wordt en
niet voor vol wordt aangezien.
5.2. Welk soort
onderzoek voor toekomstige leraars? Schrap: leerkracht als onderzoeker!
Een van de basiscompetentes voor toekomstige leraren is de leraar als onderzoeker. We lezen
geregeld dat leraars in opleiding meer in contact moeten komen met
wetenschappelijk onderzoek en zelf aan wetenschappelijk onderzoek moeten doen. In
het evaluatieonderzoek over de lerarenopleidingen lazen we enkele maanden
geleden nog dat de lerarenopleidingen te weinig hun studenten als onderzoekers
opleiden en deze competentie verwaarlozen.
Zelf schrijven al sinds 1996 dat het niet de taak is van de opleidingen om
hun studenten op te leiden voor wetenschappelijk onderzoek. Dat is al te hoog
gegrepen en niet nodig. We denken dat
studenten tijdens de opleiding vooral moeten in contact komen met de resultaten
van praktijkonderzoeken zoals wij en vele anderen die zelf uitvoer(d)en voor
het leren lezen rekenen Daarnaast kunnen studenten op dezelfde wijze maar
op beperkte schaal - analoge onderzoekjes doen. We kunnen hen ook de resultaten
van meer positief-wetenschappelijk leren interpreteren en tegelijk ook
relativeren: b.v. wat betekent een gemiddelde van 3,5 op een puntenschaal van 5
voor welbevinden? Is dit aande hoge of lage kant?; b.v. hetverschil leren tussen een correlatie en een
oorzakelijk verband
De verwachtingen inzake wetenschappelijk onderzoek voor
toekomstige leraren waren/zijn totaal overtrokken. We moeten beseffen dat ook onderzoekers
(onderwijskundigen, psychologen, sociologen ) nog veel problemen hebben met wetenschappelijk
onderzoek en dat de afstand tussen dat soort onderzoek en de onderwijspraktijk
nog vrij groot is. We waren het dan ook niet eens met prof. Martin Valcke die
uitbazuinde dat de lerarenopleidingen faalden inzake de competentie de leraar
als onderzoeker. Deze conclusie werd ook in de media en in Klasse in de verf
gezet.
De Nederlandse prof. Geert Biesta die de evaluatiestudie over de
lerarenopleidingen leidde, formuleerde onlangs zijn eigen opinie hier over in Caleidoscoop van januari 2014. Hij is
hierbijveel duidelijker dan in het
rapport zelf en relativeert daarmee ook
een aantal uitspraken. Het wordt ook duidelijk dat hij niet akkoord gaat met de
uitspraken van prof. Valcke en overtrokken verwachtingen.
Biesta stelt
uitdrukkelijk dat uitdrukkingen/verwachtingen als de leraar als onderzoeker
misplaatst zijn.Biesta: Mijn voornaamste conclusie is dat er over
de basiscompetentie de leraar als onderzoeker geen eenduidigheid is over wat
het precies betekent. De commissie had een zekere voorkeur om te zeggen dat
deze competentie niet wil zeggen dat de leraar zelf aan onderzoek moet doen. We
denken dat een herformulering in de richting van een onderzekende,
reflectieve, experimentele manier van werken meer aangewezen is. Onderzoeker
is een heel andere job dan leraar of lerarenopleider. Je moet niet verwachten
dat mensen elkaars job kunnen doen. Het belangrijkste is omhelderheid te
verschaffen en vooral te denken in termen van onderzoekende houding, maar zelfs
dan denk ik nog dat de term onderzoek misleidend kan zijn.Reflectief en experimenterend omgaan met je prakijk, daar
gaat het om. (NvdR: we betreuren wel dat dit niet explicieter in het rapport zelf
staat en dat zo de indruk werd gewekt dat de lerarenopleiding faalde.)
Biesta voegt er nog aan toe:Over wat wetenschappelijk
onderzoek zelf betekent bestaan er ook internationaal verschillende
opvattingen. In b.v. Groot-Brittannië valt het hele spectrum van actieonderzoek
en praktijkgericht onderzoek hier onder. Dat betekent ook dat het veel meer
verbonden is met de praktijk. In België
is onderzoek dan meer zuiver, wetenschappelijk onderzoek. Ook wij vinden
dat universitaire onderzoekers vaak te eenzijdig bezig zijn met zuiver en/of
experimenteel onderzoek waartoe de complexe onderwijspraktijk zich minder leent.
Onderwijs. 7 jaar O-ZON (Onderwijs Zonder ONtscholing): getuigenissen over uitholling taalvakken bij start van O-ZON
Woord vooraf
Na
de O-ZON-oproep van Marc Hullebus in de krant De Morgen (29 november 2006) en bij de start van O-ZON (december
2006) noteerden we in de kranten en in
de O-ZON-brievenbus opvallend veel getuigenissen over de uitholling van de
taalvakken. In deze bijdrage nemen we er nog eens een aantal op. Aan de
uitholling van de taalvakken heeft Onderwijskrant de voorbije 20 jaar veel
gestoffeerde bijdragen gewijd: zie www.onderwijskrant.be;
Witboek moedertaalonderwijs: Onderwijskrant 153 (zie bijlage).
1. Bert Cruysweegs : voorzitter Vereniging
voor het Onderwijs in het Nederlands: basiskennis niet diepgaand genoeg
"De basiskennis
van 18-jarigen die de middelbare schooldeuren uitstappen, is niet diepgaand
genoeg. Dat gaat van spraakkunst over woordenschat, taalkunde en zelfs
uitspraak. Qua spelling wordt er dikwijls gezondigd tegen de
werkwoordsvormen, de dt-regels en de interpunctie. Wie weet nog precies waar
een puntkomma geplaatst moet worden? Ook sluipt er steeds meer dialectisch
taalgebruik in hun zinnen. Ik heb het gevoel dat leerlingen worstelen met het
feit dat er zoiets is als een standaardtaal. Ze vinden dat te gekunsteld."
(NvdR: achteraf stelde het VON-bestuur wel dat het standpunt van de voorzitter
eenzijdig werd weergegeven.)
2.Claudine
De Rockere (Hogeschool Gent) van de Belgische Vereniging Leraars Frans
"De klok totaal terugdraaien lijkt mij achterhaald,
want kennis en vaardigheden stimuleren elkaar. Aan de gebrekkige notie van
zinsontleding kan ik mij wel ergeren. Bij veel leerlingen schiet het analytisch
denkvermogen tekort. Ook de tijden hebben velen niet goed onder de knie. Dat is
te wijten aan een combinatie van verzwakte motivatie, minder lesuren en gebrek
aan systematische aanpak. Er mag gedrild worden.
3. Marc Van de Walle: ex-pedagogisch
begeleidertaalvakken Nederlands en
Engels
Zelf ben ik 50, sta 28 jaar voor de klas. Ik was indertijd pedagogisch begeleider, en
kon het niet meer aanzien: ik moest daar pleiten voor een
vaardigheidsonderwijs. Ik ben teruggekeerd naar de klas, daar kan ik tenminste
nog iets doén. Maar die 60/40 verhouding is er uiteraard teveel aan. (NvdR:onder druk van O-ZON werd de 60/40
norm een paar jaar later opgedoekt.) Voor de rest: indien ik je praktisch
kan steunen, ik ben 100% gemotiveerd om op de kar te springen, en ik heb geen
schrik om mijn stem te laten horen. Ik ga ervan uit dat het mensen zijn zoals
jij en ik, benoemd en met een degelijke staat van dienst, die zonder gevaar een
ernstige stem kunnen laten horen. Het wordt inderdaad hoog tijd dat het
kennisniveau van de leerlingen wordt herbekeken: waar zijn ze (we?) in godsnaam
mee bezig.
4. Hoeveel Franse
woordjes moeten leerlingen nu eigenlijk kennen? Peter Holvoet -29.11.06
Volgens een studie van de Universiteit Antwerpen is er
behoefte aan meer precieze bepaling van de leerinhouden. Volgens dat onderzoek
zijn de eindtermen Frans in het middelbaar onderwijs te vaag. "Nergens
staat vermeld hoeveel woorden de leerlingen aan het einde van een graad moeten
kennen", zegt de Antwerpse professor Wilfried Decoo. "De beleidsnota
van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (sp.a) verwijst terecht naar het
Europese referentiekader, waarin gewerkt wordt volgens zes niveaus, maar dan
moeten ook de inhouden voor elk specifiek programma per niveau geconcretiseerd
worden."
In het onderzoek werden onder meer vijf verschillende
handboeken in de eerste graad van het ASO vergeleken. Daaruit blijkt dat van de
5.778 verschillende woorden in die boeken, er amper 590 gemeenschappelijk zijn.
"Omdat de gemeenschappelijke stam zo klein en beperkt is, wordt het een
moeilijke opgave om de voor- of achteruitgang die leerlingen boeken te
meten", zegt Decoo. Volgens hem is er in het talenonderwijs ook opnieuw
behoefte aan meer grammatica .
Door de te vage eindtermen en de leerplannen die voor alle
onderwijsnetten verschillend zijn, wordt het problematisch als je een gezamenlijk
examen Frans wilt gaan opstellen voor Vlaanderen. Tenzij je uitgaat van een
lage gemeenschappelijke standaard. "We gaan er te vaak van uit dat
leerlingen alleen via communicatie een taal leren. Maar je moet ook bepalen
welke woorden en welke structuren ze op elk niveau moeten beheersen om te
kunnen communiceren. Toch wil dit niet zeggen dat we terug moeten keren naar de
standaarden van het 'Latijnse taalonderwijs'", besluit Decoo. "Een
stapsgewijze vooruitgang boekt volgens mij veel meer resultaat."
5 .Ruben Noëth, leerling
zesde jaar Grieks-Wiskunde
Het is inderdaad een algemene tendens om leerlingen steeds
meer ervaringsgericht onderwijs te geven en dan nog liefst zonder hen al te veel
van buiten te laten leren. Kennis wordt
vaak ten onrechte aan de kant geschoven ten gunste van vaardigheden. Zelf
heb ik in het vierde en vijfde jaar één uurtje Duits gekregen. De voornaamste
doelstelling van ons handboek was de leerlingen zo veel mogelijk teksten te
laten lezen, waarna de kennis wel vanzelf zou volgen. Ronduit belachelijk, als
u het mij vraagt. Natuurlijk zijn
vaardigheden, zeker voor een taal, zeer belangrijk, maar ze hebben volgens mij
pas hun maximale uitwerking wanneer ze gebaseerd zijn op een degelijke
theoretische kennis. Het gaat zelfs zo ver dat leerkrachten Latijn in onze
school klagen dat ze in het eerste jaar moeten beginnen met zinsontleding, in
het Nederlands welteverstaan. Bovendien blijken de leerlingen die niet voor
Latijn kiezen, maar achteraf in een richting Moderne Talen wel drie uur Duits
krijgen, niet eens te weten wat een lijdend of meewerkend voorwerp is. Leg hen
dan als leerkracht maar eens uit in welke naamval ze dit zinsdeel moeten
zetten. Bovendien is het toch wel tekenend dat meer en meer leerlingen zélf
beginnen pleiten voor meer 'echte' leerstof. In mijn klas is iedereen het er
unaniem over eens dat de huidige onderwijsmethodes zeker geen wondermiddelen
zijn. Het is een positief verschijnsel dat leerlingen geen nutteloze leerstof meer
moeten studeren, zoals vijftig jaar geleden misschien wel het geval was, maar
nu helt de weegschaal een beetje te veel over naar de andere kant. Hoog tijd om
ze terug in evenwicht te brengen! Ik ben in elk geval heel blij dat u dit
probleem klaar en duidelijk onder de aandacht gebracht hebt en wens u veel
succes met uw pleidooi voor meer kennisgericht onderwijs.
6. Taallerares Hilde
Tavernier
Wij krijgen deze week doorlichting en hadden als
leerkrachten Engels het genoegen bezoek te krijgen. Een eerste opmerking ging
al over speaking, writing en ICT, hoe dat allemaal geëvalueerd wordt en wanneer
dat we dat doen. Een volgende opmerking over de verhouding 50/50 kennis,
vaardigheden die we met een aantal leerkrachten toch hanteren als stil protest
tegen 40/60. Ik wist toch dat het al jaren niet meer kon, 1 !! grammaticavraag
op het examen kon toch niet (al lang achterhaald, dat weet u toch wel mevrouw)
met de reactie : zo'n vraag stel je niet meer, leerlingen moeten toepassingen
maken en in de toepassingen de regels toepassen (en dat ze die niet meer leren
als daar geen druk achter zit, dat telt niet) Na nog een aantal opmerkingen in
de richting van de vaardigheden : en, mevrouw, nog een bemerking of vraag ? Ik
kon het niet laten te verwijzen naar de onlogische 40/60; het antwoord was: u
moet de vaardigheden strenger evalueren,de lat hoger leggen, zo lijken de
punten realistischer , je moet opbouwen door de jaren heen en de lat telkens
hoger leggen. Kun je het naar leerlingen en ouders verantwoorden dat ze gebuisd
zijn op de vaardigheden ? Tot zo ver enkele bemerkingen van iemand die al jaren
in de praktijk staat i.v.m. de bureaucratie in Brussel.
7. Lerares Nederlands
Ik ben leraar Nederlands en sta - net als u - al geruime
tijd voor de klas. Al jaren erger ik mij aan het bedroevend gebrek aan
(basis)kennis van mijn leerlingen. Tijdens de klassikale verbetering van
schrijfoefeningen krijg ik bijvoorbeeld niet meer uitgelegd waarom een bepaalde
zin fout is of aan welke (grammaticale) regels een goede zin beantwoordt. De overgrote meerderheid van mijn
leerlingen beschikt niet over het essentiële instrumentarium om een
aanvaardbare tekst te schrijven. Met hun spreekvaardigheid is het al even
lamentabel gesteld. Bovendien kun je nog nauwelijks een gesprek voeren of een
tekst lezen over onderwerpen die het 'Flairniveau' overstijgen, want die vergen
kennis van geschiedenis of aardrijkskunde...
8. Leraar Jan Van Remoortere
Ik geef les aan ASO-leerlingen van de tweede en derde graad!
Jaren geleden, nog voor de 'uitvinding' van pedagogische adviseurs, kreeg ik
van mijn inspectrice Nederlands te horen dat ik voortaan alleen nog onderwerpen
uit de leefwereld van mijn leerlingen mocht behandelen, lees: artikels uit jongerenblaadjes
als 'Joepie'. Sindsdien is de toestand er niet op verbeterd, wel integendeel. Het erg(erlijk)ste is dat de sociaal
zwakkere leerlingen de grootste slachtoffers zijn van het taboe op kennis.
U merkt het, ik ben, zoals vele van mijn niet meer zo jonge collega's, in de
loop der jaren behoorlijk gefrustreerd geraakt en vooral heel boos geworden op
diegenen die 'het beste onderwijs van de wereld' om zeep aan het helpen zijn
(of om zeep geholpen hebben?) Daarom ben ik blij dat Marc Hullebus de knuppel
in het hoenderhok hebt gegooid.
9. Leraar Mark
Vertomme
Grammatica is belangrijk. Ik ben leraar Duits en ook daar
hebben we al jaren af te rekenen met de nieuwe opvattingen over taalonderwijs,
die funest blijken te zijn voor de taalbeheersing van de leerlingen. Veel moed!
Hopelijk beginnen al die genieën de top eens in te zien dat het zo niet verder
kan. Wij, leraars, weten allemaal dat het zonder duidelijke regelomschrijving,
memoriseren van woorden, frases, uitdrukkingen, hoofdtijden het doodgewoon
onmogelijk is om een vreemde taal te leren. Bovendien zijn goed gestructureerde
en regelmatige herhaalde oefeningen noodzakelijk. Het klinkt natuurlijk
allemaal erg saai, maar wie denkt dat leren een pretje is, die dwaalt.
10. Leraar Ronald
Verheyen
Fantastisch uw actie voor meer kennisgericht onderwijs. Ik
ben leraar geweest (33 jaar dienst) en moest stoppen vanwege een stemprobleem. Begin jaren negentig was communicatief
onderwijs het toverwoord. Ik gaf Engels en spraakkunstregels uitleggen was
ineens niet meer belangrijk. Al pratend zouden de leerlingen wel het hoe en
waarom ontdekken. Ik heb die methode geprobeerd en braaf alle vaardigheden in
elke les gestopt. Ik ben na een jaar teruggevallen op de klassieke methode:
eerst kennis en dan vaardigheden. Ik had geluk dat ik nooit inspectie heb gehad
(tot aan de doorlichting, maar dat was geen inspectie Talen). Niemand heeft me
ooit terecht gewezen dat ik verkeerd bezig was. Ik stond in een
concentratieschool en leerlingen hadden daar echt behoefte aan duidelijke
grammaticale regels.
11.Taalleraar Leo Derynck, Assebroek:
inhoudsloos onderwijs
Zelf geef ik al 35 jaar Frans in een ASO school. Wat sedert
enkele jaren alleen nog belang heeft is de vorm (leuke werkvormen) en de
evaluatie (allerlei gesofisticeerde systemen). Wat geen enkel belang meer heeft
is de inhoud. Een leraar die nog een
inhoudelijke les geeft voor de klas, wordt ter plekke gefusilleerd door de
doorlichting. Hoewel de leerlingen zelf vragende partij voor inhoudelijke
lessen zijn (leg ons dat nu eens goed uit, mijnheer...). Een waardevolle
literaire tekst krijgt hetzelfde statuut als een tekst over hamburgers. Hoewel
de leerlingen ook weer geen vragende partij zijn voor dit laatste soort lessen.
En dan wil ik het nog niet eens hebben over rol van de leraar als
"overbrenger van waarden". Het standpunt van de verlichte pedagogen is
immers dat dit geen taak is voor het onderwijs en dat de leerlingen dat zelf
wel zullen uitzoeken. Op basis van wat dan wel? Van de reclame...? Stel u in
hun plaats : zij krijgen enkel nog voer dat "aansluit bij hun
leefwereld". Als ik in hun plaats was, dan zou ik dat na een tijdje
kotsbeu zijn. Het onderwijs werkt enkel nog zelfbevestigend voor de leerling
(de leerling heeft steeds gelijk) en opvoeding (kennis - waarden) heeft geen
enkel belang meer.
Vaardigheden, allemaal goed en wel. Ik besteed er ook heel
wat aandacht aan, maar eerst moet je kennis verwerven vooraleer je vaardig kunt
worden in iets. Je kan toch niet vaardig worden in niets! Conclusie : *Ik vrees dat we een generatie leerlingen
aan het afleveren zijn "zonder enige inhoud" zowel wat kennis betreft
als waarden. *Enkel het formele heeft nog waarde, het inhoudelijke niet. Op dat
vlak speelt de doorlichting een zeer nefaste rol. Men is enkel in het
formele geïnteresseerd en alles wat inhoudelijk waardevol is, wordt verketterd.
Haal het onderwijs terug uit de handen van de pedagogen die er hun
experimentele speeltuin van hebben gemaakt en geef het terug aan de
specialisten. Leid toekomstige leraars en leraressen op, niet alleen tot
vaardige didactici, maar ook tot overbrengers van leerinhouden, kennis en
waarden. Maar ik vrees dat het daarvoor nu al te laat is, omdat de nieuwe
generatie leerkrachten geschoold is om enkel nog "vormelijk leuk"
maar "inhoudsloos" onderwijs te geven.
12. Taalleraar Staf
de Wilde
Ik ben onder andere vanwege deze didactische rage van
'vaardigheden voortijdig gestopt met lesgeven. De rage valt samen met een nooit
eerder meegemaakte bemoeizucht: de taalleerkracht bijvoorbeeld krijgt nu voorgeschreven
hoe hij of zij examenvragen moet opstellen, de punten verdelen, voor (of
liever: juist niet voor) de klas moet staan etc. In het licht ook van de
aankomende evaluaties is dit zeer bedreigend: leerkrachten die niet meegaan in
deze dwaasheid riskeren een negatieve beoordeling. Het meest ongelooflijke aan
de huidige rage is dat reeds vele jaren vanuit Nederland, waar een
gelijkaardige ontwikkeling veel vroeger werd ingezet, ons berichten bereiken -
onder meer in de vorm van debatten op de Nederlandse tv-zenders met al de
betrokken partijen - over de rampzalige gevolgen: het peil inzake kennis en
kunde bij de afgestudeerden aan het secundair onderwijs heeft daar een
historisch dieptepunt bereikt. Toch gaat men hier in Vlaanderen koppig en
vooral opdringerig door. Ik kan me niet voorstellen dat een ontwikkeld man als
onze huidige minister van onderwijs hiermee akkoord gaat: wie zijn dan wel de
snuiters die voor deze waanzin verantwoordelijk zijn. Het is een zwaar woord
maar naar mijn smaak gaat het hier om regelrechte decadentie. S
13. Erik De
Batselier: eenzijdige communicatieve aanpak (DM, 5.12.06).
Erik De Batselier wil meer inspraak van leerkrachten in de
pedagogie. Leraar Marc Hullebus hangt eindelijk de zaak eens aan de grote klok
(DM 29/11). Hetgeen op scholen al meer dan tien jaren ter sprake komt -
"het niveau verlaagt" -, wordt nu in Vlaanderen en West-Europa
aangeklaagd. Net zoals prof. Soetaert heb ik altijd gehuiverd bij de
"gezellige cafépraat" van oudere collega's, bijvoorbeeld over het
verlaagde niveau van talenkennis (DM 2/12). Ondertussen geef ik 29 jaar les als
leraar Nederlands en Engels (aso, tso en bso) en heb ik de evolutie naar het communicatieve en vaardigheidsonderwijs meegemaakt.
Mijn oogkleppen zijn tien jaar geleden afgevallen. Ik was toen ongeveer veertig
jaar maar nog niet vroeg oud, zoals professor Soetaert het cynisch, of is het
sarcastisch, stelt. Uiteraard is vaardigheden ontwikkelen een belangrijk
curriculumpunt, maar er zijn wel een paar bedenkingen. Inspectie, adviseurs,
begeleiders, onderwijsdeskundigen en de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
hebben de bevindingen opgevolgd van de Europese Raad. In Nederland en Frankrijk
luiden ze ondertussen de alarmklok.
In de jaren tachtig
leerden we in de Engelse lessen de communicative approach hanteren en was
fluency al belangrijker dan accuracy. Het was een opluchting voor vele
leerlingen dat ze ook iets mochten vertellen zonder dat de leraar de taalfouten
onmiddellijk corrigeerde. De Engelse handboeken lieten ondertussen de
grammatica bijna volledig achterwege. De woorden grammar en vocabulary werden
vervangen door functions en notions.
In het begin van de jaren negentig kwam de kentering en
zagen ook de Engelse succescursussen dat basiskennis van structuren en
grammatica noodzakelijke componenten zijn in het taalonderwijs. Zelfs de
werkboeken (dril!) deden weer hun intrede. Onze collega's Frans volgden
ondertussen schoorvoetend het Engelse communicative model. Op het einde van de
jaren negentig vertelde een adviseur Frans op een studiedag ons doodleuk wat
wij als collega's Engels al meer dan tien jaar hanteerden: hij had in Saffron-Walden
(bekende nascholing Engels) het communicatieve licht gezien dat bij ons allang
brandde.
Ik ga volledig akkoord als in taalleerplannen de
communicatieve vaardigheden, inzicht in taalregisters en taalvariaties, kennis
van leerstrategieën en reflectie vooraan staan. Soetaert stelt:
taalbe-schouwing is geen doel op zich, maar een middel om de vaardigheden te
verbeteren en heeft een ondersteunende functie. Met die laatste formulering
heb ik het een beetje moeilijk. Moet je
niet eerst die structuren en taalbeschouwing kennen om achteraf je zinsbouw,
woordenschat, stijl en spelling te verbeteren? Het is heel gemakkelijk om
een klasgesprek of debat te organiseren naar aanleiding van een videoreportage
over een actueel onderwerp (niet saai dus) zonder dat de leerlingen weten hoe
ze moeten redeneren, argumenteren, het woord vragen, taalregisters hanteren,
notuleren, met andere woorden hoe ze moeten spreken en zinnen bouwen. Ik denk
dat doceren zeker geen kwaad kan, al is het misschien soms saai.
Sommige studenten-stagiairs hebben vaak heel mooi
uitgewerkte lesvoorbereidingen, maar leggen minutenlang in de vreemde taal een
moeilijk (of zelfs gemakkelijk) woord uit, om toch maar vertalingen te
vermijden. De leerlingen begrijpen het woord dan vaak nog niet. Vertalen moet
je vermijden volgens onderwijsdeskundigen. Ik denk dat het toch nuttig kan zijn
om bovenvermeld euvel te voorkomen en zeker om de structuurverschillen aan te
duiden tussen de moedertaal en de vreemde taal.
Steeds nieuwe items komen in leerplannen aan bod,
waarschijnlijk voorgesteld door de Europese Raad. Zelfs al zijn het
minimumleerplannen en vrij ruim te interpreteren, toch moeten de vermelde
leerplandoelstellingen, bijvoorbeeld onderzoekscompetentie, vaak gerealiseerd
worden met minder lesuren. In het aso moeten onze leerlingen voorbereid worden
op hoge slaagkansen in het hoger onderwijs. Bij navraag bij oud-leerlingen die
talenstudies in het hoger onderwijs volgen, blijkt dat een degelijke
grammaticakennis (theorie!), woordenschat en spelling uiterst belangrijk zijn.
Laten we een gulden middenweg zoeken en de 'doewoorden' (een ander woord voor
'werkwoorden') en rare gezegdes uit het lager onderwijs bannen, een oud zeer
dat nog steeds niet is opgelost, zelfs niet na de vele theoretische studiedagen
die we aan dit onderwerp hebben besteed. Laten we bij jonge leerlingen de
structuren en kennis mondjesmaat aanbieden zodat de leerlingen in het
middelbaar onderwijs weten waarover we praten.
Ik heb de indruk dat de onderwijsspecialisten het ook niet
eens zijn met elkaar en dat sommige heilige professorenhuisjes worden
ingetrapt. Wordt het niet stilaan tijd dat het onderwijsveld, waar velen de
heer Hullebus min of meer genuanceerd volgen, een beetje meer inspraak krijgt
in de wereld van de pedagogen, inspecteurs en adviseurs? Die wereld tracht
blijkbaar op grote afstand de Europese Raadtheorieën door te voeren zodat je
met internetwerk een diploma haalt dat misschien een waarborg is om niet te
slagen in het hoger onderwijs. Dit is wellicht een overdreven voorstelling,
maar het herinnert me aan de eindexamenleerling van het middelbaar onderwijs in
Nederland die een paar jaren geleden in het NRC Handelsblad zijn ongenoegen
over de lage kwaliteit van het onderwijs in Nederland publiceerde onder de
titel: 'Surfen en scannen is genoeg voor een 9'.
Professor Soetaert huivert bij de gesuggereerde oplossing
van de heer Hullebus om meer te controleren, bijvoorbeeld vergelijkingen
publiceren van schooldoorlichtingen in een soort rankingmodel. Ik ben geen
voorstander van een rankingmodel omdat je misschien conclusies van
doorlichtingen niet helemaal correct kunt beoordelen. Er zouden wel scholen
rollen in het Vlaamse onderwijslandschap. Ik denk dat scholen, directeurs en
lesgevers enorm verschillen. Zou het dan niet interessant zijn een soort
baccalaureaat in te voeren? (Erik De Batselier is leraar Engels-Nederlands in
Lebbeke)
14. Geen examens voor
Frans en Engels: Viviane Buedts: lerares TSO (Canvas):
Als leerkracht Frans in het TSO 2de en 3de graad (sedert
1983) heb ik ook kunnen vaststellen dat de kennis van het Frans erop achteruitgaat.
Niet te verwonderen: sinds de jaren 90
moeten we de 40/60 regel toepassen. Leerlingen
zijn heus niet dom : ze weten dat er maar 40% van de punten op kennis staan.
Een ander probleem, zijn de evaluatievormen die tegenwoordig
in de scholen gehanteerd worden. In onze middenschool (=1ste en 2de jaar) werd
twee jaar geleden het klassieke examensysteem (examens met Kerstmis, Pasen en
juni) afgeschaft voor de vreemde talen Frans en Engels. In de plaats kwam er permanente evaluatie (P.E.) voor
Frans en Engels. We mogen immers veronderstellen dat PE in de toekomst ook in
de bovenbouw zal worden ingevoerd. De meeste taalleerkrachten van de tweede en
derde graad zijn hier niet voor gewonnen. Hiervoor zien we verschillende
argumenten: Door de P.E. leren de
leerlingen geen grotere gehelen meer verwerken. Het leren verwerken van een groter
leerstofgeheel is nochtans een onmisbare troef voor de leerlingen die na het
6de jaar nog gaan verder studeren. De leerkrachten vrezen voor de toekomst
een daling van het niveau. Zo dreigt bij ouders en leerlingen de perceptie
te ontstaan dat Frans en Engels vakken zijn waarvoor je in onze school zelfs
geen examen meer hoeft af te leggen. Als we kennis opnieuw een plaats willen
geven in ons onderwijs, dan impliceert dit volgens mij ook dat we ze op een
volwaardige manier mogen evalueren , d.w.z door middel van examens die gaan
over grotere leerstofgehelen. (Commentaar: ook leerlingen aso 3de graad melden
ons dat het examen Frans en Engels nog weinig inhoudt.)
15. Kritiek op
verwaarlozing grammatica, kennis e.d.: Kris De Boel - Tertio, 13.12.06
Vaardigheden die niet
op kennis gebaseerd zijn, bestaan niet. In de zestien jaar dat ik lesgeef, heb
ik nooit een vaardigheid zien toenemen daar waar kennis afnam. Leraars worden
vandaag geconfronteerd met leerplannen en eindtermen die het almaar meer
hebben over toegepaste, functionele kennis, over kennis waar je iets mee
bent, die leidt tot vaardigheden. Op zich is dit natuurlijk uitstekend. Kennis
moet immers toepasbaar zijn. Dus hoe algemener de kennis is - bijvoorbeeld
grammatica en logica - hoe meer ze toepasbaar is en hoe meer ze in concrete
situaties tot toepassing leidt. Op beleidsniveau is de omgekeerde beweging te
horen: weg met het abstraherend denken, want dat is wereldvreemd. Weg met de
theoretische wiskunde, want daar ben je toch niet veel mee in een concrete
situatie. Weg met de Latijnse grammatica, want die sluit niet aan bij de
leefwereld van de leerlingen.
Ik ga even dieper in op de grammatica. Een tiental jaren
geleden oordeelde men dat de grammatica die in de Oudheid werd uitgewerkt en
die sinds het humanisme in onze contreien werd gebruikt, plots niet meer deugde
te moeilijk en geen positieve effecten en dus aan vervanging toe was. Al
wie dus van het taalonderwijs in onze gewesten heeft genoten vanaf de zestiende
eeuw heeft zijn taalvaardigheid blijkbaar aan zichzelf te danken en niet aan
het onderwijs. Ik vind dit een belediging voor al die mensen die mij zijn
voorgegaan, maar ook voor mezelf en mijn klasgenoten van wie ik weet dat de
meesten zich heel goed kunnen uitdrukken in het Nederlands, het Frans, het
Engels en het Duits.
Dan vraag ik me af:
waar komt die legendarische taalvaardigheid van de Vlamingen dan vandaan, als
het traditionele taalonderricht daar zo slecht was?...Ik zie niet in waarom
het begripsvermogen van de leerlingen die nu in de klas zitten kleiner zou zijn
dan het mijne toen ik hun leeftijd had. Ik weiger dat te geloven. Ik heb
veeleer de ervaring dat zwakkere leerlingen meer gebaat zijn bij een strakke
grammaticale structuur, dan sterke leerlingen. Die kunnen ook voort met wat
minder structuur. Idem dito met de vele moderne werkvormen. Leuk, maar nefast
voor de zwakkeren.
De talennota van de minister besluit: Het is niet de
bedoeling terug te grijpen naar het traditionele grammaticaonderwijs. Ik
schrik nogmaals. Er wordt immers geconstateerd dat het traditionele grammaticaonderwijs
werd verlaten en dat het sinds een tiental jaar bergaf gaat met het
talenonderwijs. Men weigert echter expliciet de voor de hand liggend conclusie
te trekken. Is het ook niet eenzijdig in de talennota voortdurend te
verwijzen naar een Europees referentiekader voor vreemde talen? Dat
referentiekader ziet talen alleen als communicatiemiddel
Ik huiver ervoor om dat wat generaties lang de sterkte is
geweest van Vlaanderen en van de Vlamingen overboord te gooien. Vooral weiger
ik mee te gaan in een soort verlicht denken dat hoogmoedig alles wat vroeger
tot stand werd gebracht, verwerpt, en dat pretendeert op basis van
wetenschappelijke methodes de vaardige modelleerling te creëren. Ik vrees ook
voor de neiging om alles zowel menswetenschappen als exacte wetenschappen- zo
functioneel en toepasbaar te maken, het kritische denken van de leerlingen
aantast. Als alles moet passen in een kader en als er niet meer abstract, dus
met een zekere afstandelijkheid tegenover de werkelijkheid, mag worden gedacht,
zal de nieuwe modelleerling misschien goed functioneren binnen een systeem,
maar hij zal dit systeem niet meer in twijfel trekken. Dan houd ik mijn hard
vast voor de toekomst (K. De Boel, leraar klassieke talen, Gent: Alles
functioneel en toepasbaar maken tast kritisch denken aan)
16. Taalleerkracht XY
:inhoudsloosheid
Zelf klaag ik de ontwikkeling naar inhoudloosheid al meer
dan tien jaren aan, zowel op school als in de pers of direct bij de bevoegde
minister. Jouw actie krijgt duidelijk meer weerklank en hopelijk blijft het
niet bij 'klank'. Wat we zouden moeten lanceren als boodschap is te vatten in
deze slogan: 'kennis is fun'. Dit zou in alle schoollokalen mogen uitgehangen
worden. Ieder individu beleeft er plezier aan iets te weten en te kunnen; de
collega's die wij het meest waarderen zijn zij aan wie we kunnen vragen wat we
zelf niet weten; kennisspelletjes op tv of in quizclubs blijven talloze kijkers
en deelnemers boeien, ongeacht het feit of deze kennis relevant is of niet.
Daarnaast is het absoluut onontbeerlijk dat de leerlingen worden
voorbereid op de totaliteit van het leven en wegwijs worden gemaakt in de
maatschappij, in de overvloed aan boodschappen die op hen afkomen.
Bovendien is het fundamenteel onjuist dat vaardigheden op
zichzelf staan. Hoe kan men verwachten dat leerlingen correct spellen als zij
het verschil niet meer inzien tussen een vervoegd werkwoord en een voltooid
deelwoord; hoe kunnen zij Duits leren als zij niet weten wat een voorzetsel is,
een lijdend of meewerkend voorwerp? Nochtans is het ons taalleerkrachten
verboden om nog op een 'systematische manier' aan spraakkunstonderwijs te doen.
Het zijn verder toch vooral de mensen diemee te delen hebben die vlot kunnen
spreken (wat iets anders is dan babbelen, uit de nek kletsen) of schrijven, en
omgekeerd: om de anderen te begrijpen, al lezend of al luisterend, heb je toch
woordenschat nodig en een referentiekader? Hoe vaak heb ik als leraar
Nederlands niet moeten vaststellen dat zelfs mijn leerlingen uit het aso een
informatief krantenartikel niet begrepen, laat staan een editoriaal met
politieke referenties? Hoe kun je aan een zinvol literatuuronderwijs doen zonder
de auteur te kaderen in zijn tijd en wat weten de leerlingen dan over die tijd?
De nieuwe rage ziet de leraar als een coach die de
leerlingen de opdracht geeft om de informatie zelf op te zoeken, onder meer op
het internet. Dit is gewoon het probleem verschuiven. De ervaring leert dat
zelfs onze aso-leerlingen wel teksten kunnen downloaden, maar ze duiden en
correct inlassen in hun eigen teksten, dat is andere koek. Dat brengt ons terug
tot het bovenstaande: woordenschat en referentiekader. Kennis is een
accumulatief proces: zonder een brede basiskennis kan men onmogelijk een eigen
kennis opbouwen: om te vinden moet men in de eerste plaats weten wat men zoekt
- tenzij men gelooft in serenpediteit natuurlijk.
17. Kennisgericht
onderwijs niet noodzakelijk saai: leraar Blankenberge
Van mezelf wil ik eigenlijk alleen maar zeggen dat ik tussen
1966 en 2004 (en nog eventjes vier maanden in 2006) les heb gegeven, Nederlands
en Duits, bijna uitsluitend in het Maerlant-Atheneum Blankenberge en dat ik het
bijna altijd zeer graag heb gedaan. In 2004 ben ik toen 60 - met pensioen
gegaan, vooral omdat ik niet moest weten van het formuleren van eindtermen en
omdat ik geen derde doorlichting meer mee wou maken, waarbij zou blijken dat
leerlingen bijvoorbeeld van Maerlant enkele fragmenten in het Middelnederlands
moesten lezen en die ook nog moesten kunnen omzetten in vlot modern Nederlands
De inspectie zou aan de examenvragen ook hebben kunnen zien dat de leerlingen
niet alleen een gedicht van van Ostaijen hadden besproken, maar dat ze ook
moesten weten in welke tijd hij leefde en tot welke stijlrichtingen hij had
behoord en welke andere beeldende en dichtende kunstenaars hem hadden
geïnspireerd. Die leerlingen hadden dan ook nog aartsmoeilijke dictees moeten
schrijven, met vele moeilijke woorden en begrippen in, die ze van buiten
moesten leren om ze te kennen. En ik, die nu ook al sneller begin te vergeten,
besef(te) dat ze veel van die woorden zouden vergeten én er veel zouden
onthouden én dat ze er geen zouden onthouden als ze er geen hadden moeten leren.
Ik leerde ze de naam voornaamwoordelijk bijwoord en ik zou het jammer vinden
als leerlingen die dat begrip intellectueel net kunnen kennen en het juiste
gebruik ervan inzien, dat niet meer zouden mogen. En ik gaf uitspraaktips en
corrigeerde ook wel eens de uitspraak, beseffend dat ik spontaneïteit zou
remmen. Ik was bang geworden dat dit alles niet meer mocht, niet bang voor mezelf,
zeker niet voor de leerlingen, noch voor hun ouders, maar voor de school
waarvoor het verslag er minder gunstig had kunnen uitzien
Ik lees voortdurend
dat de leerlingen nu veel mondiger zijn geworden , maar ik stel vast dat de
evolutie naar betere uitspraak (en naar juister woordgebruik en correctere
zinsbouw) is gestopt, omdat vooral pedagogen teveel nadruk hebben gelegd op het
louter communicatieve leren. Realiseerden ze zich dan niet dat die slordige
omgang met taal bij die vlotte Nederlanders evenzeer vaak leidt tot
gebrekkige communicatie? Ik weet natuurlijk zeer goed dat niet alleen die
pedagogen schuld hebben. Zouden zij en alle onderwijzenden en vooral ook die in
hogescholen en universiteiten én de onderwijsministers in Vlaanderen en
Nederland niet weer expliciet meer belang aan juist en verzorgd taalgebruik kunnen
(willen) hechten? Mijn Duitse lessen met veel communicatie konden niet zonder
af en toe een dosis grammatica en alle nieuwe woordjes stonden in de cursus met
ernaast de Nederlandse vertaling en die woordjes moesten leerlingen leren en
op het examen was er een moeilijke vertaaloefening. Ik raad tot slot
ieder, die met onderwijs te maken heeft en die mijn mening deelt en ook
diegenen die dat standpunt helemaal niet bij kunnen treden aan wijze J.A.
Dautzenbergs artikel De onttakeling van het middelbaar onderwijs in Ons
Erfdeel 44ste jaargang nr 5 eens te lezen (DM, 06.12. 2006).
18. Grammaticale/lexicale
onderbouw: Gerda Van denBosch
Ik weet dat je geen huis bouwt zonder funderingen en dus
voor mij ook geen vaardigheden zonder grammaticale/lexicale onderbouw. Ik ben
lerares Italiaans aan volwassenen en die mensen hopen nog op structuur. Ik
probeer het goede van toen (waarvan ik nu zelf nog de vruchten pluk, zoals
"driloefeningen") te integreren in het goede van nu. Ik denk dan aan
taalfuncties. Italianen hebben al heel wat ervaring met het aanleren van hun
eigen taal als 2de en vreemde taal. Dit onderwerp bestuderen zij ook grondig
(en ik dus ook). Toevallig lees ik nu een studie "over taal in
gebruik" en het trof me ongeveer dezelfde stelling in de oproep van Marc
Hullebus aan te treffen, nl. dat
naarmate de grammaticale en lexicale kennis toeneemt ook de
"vaardigheden" vlotter worden. Ik vrees dat wat we nu in het
(vreemde)talenonderwijs verwacht worden te doen is een huis te bouwen en alvast
met het dak te beginnen! Ik heb zelf een dochter in het zesde leerjaar en als
ik nu zie hoe WO wordt aangepakt dan kan ik wel huilen...zonder te spreken over
de "vaardigheidsstress" in mijn eigen lesgeven.
"Vaardigheidsonderwijs" staat voor mij gelijk aan een soort van
"moedertaalmethode" maar daar ontbreekt de tijd voor.
19. Schrijfvaardigheid
en grammatica: Gunther Convens
Veel leerlingen weten niet meer wat een
voltooid deelwoord is. Leg dan maar eens uit wat het verschil is tussen
'hij verhuist' en 'hij is verhuisd'. Voor hen klinkt dit hetzelfde en dus
schrijven ze het ook hetzelfde. En als ze hier niet uit de bocht gaan, gebeurt
het ongetwijfeld bij het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: 'de
vermelde leerlingen'. Klinkt hetzelfde als 'de directeur vermeldde de
leerlingen'. Wederom voor veel leerlingen één pot nat, want wat is dat
eigenlijk, een bijvoeglijk naamwoord of zoiets? Ik wou gewoon even duidelijk
maken dat voor velen een fout tegen de T-regel het summum van slecht spellen
inhoudt, terwijl dergelijke fouten toch snel gemaakt zijn. Ze vragen enig
grammaticaal inzicht. En dat is er niet meer. Anders is het gesteld met
eenvoudige regels als hoofdletters, zeker aan het begin van een zin.
De malaise zit heel diep. En ik zie maar twee mogelijke
oorzaken: luiheid of een pedagogische strategie die drijft op los zand. Om nog
even pessimistisch te eindigen. Weinig mensen beseffen eigenlijk hoe slecht het
daadwerkelijk gesteld is met de schrijfvaardigheid van onze jonge mensen. Zelfs
de eenvoudige regel van congruentie tussen persoonsvorm en onderwerp wordt soms
niet meer toegepast. En dan lees je dingen als: 'Wij moestte vertrekken.' Twee
fouten in één klap. Louter de invloed van sms-taal? Sms'jes wil je net zo kort
mogelijk houden. Waarom dan in godsnaam een -t toevoegen? Zoals sommige
leerlingen me vertellen: zo'n werkwoord schrijven blijft toch altijd gokken.
20. Schrijfvaardigheid:
Gerd Daniels -Canvas
Als het inzicht in de
vormleer of de interne structuur van woorden ontbreekt wordt gokken
onvermijdelijk. Mensen met aanleg en interesse voor taal komen er vroeg of laat
zelf wel achter hoe het allemaal in elkaar zit, en voor de rest blijft het een
eeuwig mysterie. Waar dit inzicht ontbreekt in de eigen moedertaal heeft dit
ook nog eens een negatieve weerslag op het aanleren van vreemde talen. En
grammaticaal inzicht komt niet uit de blauwe hemel gevallen, dat vraagt enige
geestelijke inspanning. Nu hoeft grammatica niet saai te zijn, maar je moet er
wel je hoofd bij houden. Het was dan ook een grote dwaasheid om systematisch
spraakkunstonderricht te verketteren als 'te moeilijk' en 'te saai', en dan
bovendien b.v. de werkwoorden te vervangen door 'doe-woorden' en dergelijke
terminologische aardigheidjes meer, zodat behulpzame ouders en grootouders er
ook nog het noorden bij kwijtraakten. Met de kennis van de zinsleer en de
samenhang tussen verschillende zinnen in een tekst is het niet beter gesteld.
De resultaten op gebied van schrijfvaardigheid zijn ernaar. Een duidelijke
illustratie dat vaardigheden zonder de kennis van een aantal basisprincipes in
feite nepvaardigheden zijn.
21. Gebrekkige
taalvaardigheid: Gerd: Canvas
De VRT (Morgen Beter) was zo goed om enkele opnames te gaan
maken waarin jongeren van nu aan het woord kwamen. Ik heb er voornamelijk veel
kromme zinnen horen uitkomen, en geen enkele zin die min of meer correct
Nederlands genoemd kon worden. Frans was er niet bij, en de vaardige gesprekken
in het Engels bestonden exclusief uit zinnen die regelrecht uit vrij
simplistische soaps afkomstig waren. Om dat te leren hoeft men eigenlijk niet
naar school te gaan. En aan leerkrachten die daar genoegen mee nemen was
eigenlijk een dure lerarenopleiding verspild.
Erwin heeft gelijk: probeer maar eens Duitse naamvallen te
leren gebruiken door jongelui die het onderscheid niet kennen tussen een
lijdend en een meewerkend voorwerp, want dat is voor die arme kindertjes te
moeilijk. Of die in de 'praktijk' geleerd hebben dat het eigenlijk niet zo nauw
steekt met het woordgeslacht, of dat het op een lettertje minder of meer niet
aankomt. De generatie van 'ze-moeten-me maar-begrijpen'. Intussen zijn ze dan
al wel 15 of 16 jaar geworden, een leeftijd waarop men niet geneigd is zich
plots allerlei 'onnozele regeltjes' te laten voorschrijven, o dames en heren
pedagogen die (terecht) van oordeel zijn dat men rekening moet houden met de
persoonlijkheidsontwikkeling, en dan worden de toverwoorden 'remediëren' en
'gedifferentieerde aanpak' bovengehaald en blijkt dat die zoals de meeste
toverwoorden zelden het gewenste effect hebben. Niet dat er geen jongeren zijn
die vlot ter tale zijn, maar die hebben dat meestal wel van thuis meegekregen.
Wat misschien verklaart waarom er zoveel zonen en dochters van... zijn die wel
snel hun weg vinden in politiek en maatschappij.
22. Schrijver Marc
Reugebrink
Zelf ben ik geen leerkracht, maar wel ooit - in de jaren
tachtig- als leerkracht opgeleid. Dat gebeurde in Nederland, en het gebeurde in
een tijd dat ik mijzelf als leerling van de Nederlandse HAVO al meer en meer
het slachtoffer begon te voelen van de didactische principes van
onderwijskundigen die de zegeningen van mei 68 nogal overdreven. Als
middelbaar scholier had ik tegen dat alles geen verweer (zoals velen was ik op
die leeftijd meer bezig met hormonale kwesties, vrees ik), maar eenmaal student
aan een Nieuwe Leraren Opleiding (= regentaat) - en toen, net als nu nog
steeds, van een politiek gesproken linkse signatuur - vond ik wat toen
functioneel onderwijs heette doorschieten naar een laisser-faire, terwijl het
democratisch leraarschap dat ons bij colleges onderwijskunde nogal autoritair
werd opgedrongen, niet in vraag gesteld mocht worden. Dat weerhield me niet,
maar dergelijke, door mijn docenten onmiddellijk als politiek rechts
uitgelegde praatjes bemoeilijkte wel mijn afstuderen destijds (in 1984 alweer).
Dit alles niet om nog eens een klaagzang aan te heffen over wat ik zelf de
vernietiging van het Nederlandse onderwijs noem (al maak ik me zorgen over de
verhalen waarmee mijn (Vlaamse) vrouw, leerkracht Latijn, van studiedagen komt,
alwaar men het blijkbaar maar niet kan afleren om naar Nederland te kijken als
het grote voorbeeld en derhalve serieus over rampen als het studiehuis
schijnt te debatteren). Hoogstens kan ik vanuit mijn Nederlandse achtergrond
zeggen dat Vlaamse leerlingen mij nog steeds een wonder van eruditie en
intelligentie lijken vergeleken bij de gemiddelde Nederlandse leerling. Die is
alleen mondig... Het gaat er maar om dat, ondanks het feit dat ik niet in het
onderwijs ben beland (ik kwam terecht in de wereld van de literatuur), ik me
altijd ben blijven interesseren voor ontwikkelingen binnen het onderwijs. Ik
zou daarom ook graag uw volledige oproep eens willen lezen.
Bijlage: inhoudstafel
van witboek moedertaalonderwijs van Onderwijskrant, nr. 153
*Modieuze
moedertaalmethodiek: voorstelling themanummer*Taalrelativisme:
recente uitingen én kritiek van bekende taalkundigen*25 jaar
taalrelativisme, uitholling moedertaalonderwijs en afwijzing van NT2*Kritiek
op eindtermen en leerplannen Nederlands
*Ex-leerplanvoorzitter
Callebaut banaliseert Standaardnederlandsén
klassiek taalonderwijs & pakt uit met post-AN taalparadijs*Taalinzet
Onderwijskrant & respons in klaspraktijk*Dramatische
taalachterstand & taalalarm Van Hecke & Smet*Afwijzende
reactie van Steunpunt GOK en taalachterstandsnegationistenop taalalarm van Van Hecke, Smet e.a.*Meertalig
onderwijs en OETC als wondermiddel en wetenschappelijke studies