Kinderen
onder de 6 jaar worden best toegewezen aan één ouder wanneer het koppel beslist
om uit elkaar te gaan. Het co-ouderschap kan voor de verdere ontwikkeling van
het kind een belemmering zijn. Het is een wetenschappelijke conclusie, die
navolgbaar is maar die op zijn zachts gezegd met de nodige zorg moet bekeken
worden.
Kinderen
die alternerend een weekje bij de mama en bij de papa wonen, hebben meer last met
het inslapen, kunnen meer prikkelbaar zijn en zijn minder zelfregulerend. Dit
kan weggenomen worden door deze kinderen tot aan hun zesde te settelen in een
zo vertrouwd mogelijke omgeving, waar dezelfde regels gelden en het repetitieve
karakter de zelfontplooiing van het kind ten goede kan komen. De ouder bij wie
het kind niet woont, kan zijn of haar kind(eren) zien op afgesproken
tijdstippen en zelfs voor meerdere uren in de voor het kind belangrijke
setting.
Tot daar de
theorie. Is deze steeds haalbaar? Neen, ondubbelzinnig neen. Vooreerst wordt in
deze theorie een van beide ouders schromelijk benadeeld. Ten tweede wordt vrij
vlug voorbij gegaan dat de communicatie bij scheidende koppels niet zelden
optimaal is. Het belang van hun kind(eren) staat buiten kijf en alsook de daaraan
gekoppelde opvoeding, maar een bezoekrecht organiseren in de thuissituatie van
de ex-partner kan zelfs nefast zijn voor alle partijen. En dat dient vermeden
te worden.
Elke
situatie is natuurlijk anders en een pasklare oplossing ligt soms niet binnen
handbereik, maar kan vergemakkelijkt door alle actoren die betrokken zijn bij
de opvoeding van deze jonge kinderen in stelling te brengen en hun de liefde en
levenskwaliteit aanbieden die ze verdienen.
|