Vandaag ben ik windstil. Geen briesje, geen wolkje aan de lucht. Ik zoek de hemel af op zoek naar een streepje met de kleur die ik rond je pupil vond. Maar zelfs de lucht, het oneindige blauw, doet onder, onder voor jou.
Het is zo bizar, dat jij er gewoon bent, dat je er eigenlijk al was, maar dat ik je niet zag. Ik zag het blauw niet, noch de vorm van je lippen, het bolletje op je neuspunt, dat had ik niet gezien. En toch stond je zo vaak naast mij, voor mij, achter mij, maar ik was blind. Ik dacht dat enkel liefde blind maakt, maar blijkbaar doet onwetendheid dat ook.
De avond was mooi, herinner je je die? Die avond dat we toevallig samen aan een tafel belandden en een nacht inzetten die zijn gelijke niet kent. Ik had het gevoel dat ik je kende, dat ik al wist wie je was, bij iedere zin die je zei, voelde ik instemming, alsof we nooit anders hadden gedaan dan praten en ik je verhaal al honderden malen eerder had gehoord. Ja, meer zelfs, alsof jouw verhaal ook het mijne was. Maar toch merkte ik niet wat iedereen rond ons al had bedisseld, ook jij bleef verdoofd. Misschien was er toen te veel wind, en waren we doof voor elkaars woorden. Ook al hoorden we ze, de zachte melodie, dat samenspel van klanken tussen ons, dat had ik niet gehoord. Doof, ja, doof waren we ook.
Het duurde nog even, ik zag je wel, hier en daar, en jij zag me ook. Glimlachen, wuiven, een vluchtige kus op de kaak, meer was er niet.
Waarom de wind plots ging liggen, de nevel optrok en ik je zag zoals ik je nu nog steeds zie: de man die de wind temt, die sluiers mist uit mijn ogen haalt en het oneindige blauw in zijn ogen draagt, waarom, hoe dat is gebeurd: ik weet het niet.
Ik keer terug naar het moment, voor je deur. We waren gewoon samen huiswaarts gefietst, we moesten toch dezelfde kant uit. De zomerse ochtendzon kwam stilaan boven de einder uit, het water in het kanaal kleurde goud, en weerspiegelde de roze bonte vlekken uit de lucht. Het was eigenlijk zo romantisch, maar we leken het opnieuw niet te zien. We fietsten en we lachten en ik zou gewoon naar huis gegaan zijn. Jij sloot de deur achter je, ik sprong opnieuw op de fiets, maar plots was je daar, achter me. Ik voelde het al voor ik me had omgedraaid. Die kus, die was alles, alles wat we niet hadden gezien, gehoord, wat we niet hadden durven voelen. Die kus ontnam me adem en wind. En zo maakte jij me windstil. Zelfs nu nog, een jaar later, ben ik nog steeds windstil, en jij
jij bent mijn oneindig blauw. Ik vind het niet in de lucht, niet vandaag
ik vond het ook niet in de oceaan, nergens het blauw van jou. Daar zeg ik het al, het is blauw van jou. De lucht heeft je niet, de oceaan evenmin, ik heb je nu, en jij hebt mijn blauw.
23-10-2009, 02:54 geschreven door L&E
|