Waar is de tijd? De tijd dat onbezonnenheid onschuldigheid en jeugdigheid uitstraalde. Het moment dat een vluchtig genomen keuze een traan naliet op je wang, geen dode vlek op je indentiteit. Wanneer ben ik het kwijt geraakt? Het onbewust mijn neus achterna lopen. Wat blijft er over? Denkrimpels op mijn voorhoofd, kraaienpoten, waar tranen ooit hun val tegemoet gingen, en een twijfelvonkje in ogen die pogen zelfzekerheid uit te stralen. Nu is het zeker: ik ben het kind voorbij geëvolueerd. Leven van dag tot dag, wachtend op de toekomst, is voorbij. De toekomst van toen is nu. En de toekomst van nu zal terugblikken op het verleden van dan. Mijn vage glimlach bij de onschuld en onzekerheid van toen verandert met de jaren langzaam in een bemoedigende glimlach om het besef van vandaag. Groeipijnen die vroeger mijn enkels en rug 's nachts lam legden, leggen nu af en toe mijn hart lam. En dan is er nu al een bemoedigende glimlach... omdat alles mooi is en schoonheid blijft, ook al evolueert het. Groeipijnen hebben een zekere schoonheid, want ze doen je appreciëren dat dingen veranderen, dat jij verandert en meer nog: dat je vooruit moet kijken. Want je bent er nog niet... je bent er nog lang niet.
Help! Wat een stapel woorden ligt hier nu toch voor mij? Ik hoef ze maar te pakken, maar ik kan er echt niet bij. En dus zit ik hier zwijgend, met wat rommel in mijn hoofd. En jij, jij bent geen prater... ons gesprek is uitgedoofd.
Een schrijver laat graag in zijn ziel kijken. Zou dat emotioneel exhibitionisme zijn? Zijn lezers dan emotionele voyeurs? Een gepubliceerd auteur krijgt er zelfs geld voor, dan moet hij wel een emotioneel prostituee zijn. Was ik dat maar ook. Ik schrijf voor mezelf maar laat de wereld meelezen, laat ze binnenkijken in mijn ziel. Is dat wel gepast? Is dat een noodzaak tot definiëring: AUB, plaats mij in een hokje.
Het moet ergens wel zo zijn, want ik werd er nog op aangesproken. Onlangs. Door iemand die me niet kende, nog wel. Die maar zo zijn beeld had gevormd. Dat ik donker ben, dat zei hij. Ik geloofde hem niet.
Ik kende hem niet, kende slechts zijn nachtelijk alter ego. Hij hoorde Yvan te zijn, maar was eigenlijk gewoon Tom in de dagelijkse omgang. Yvan was ik op een onchristelijk uur tegen het lijf gelopen in een bruine kroeg, op een blauwe maandag. Ik was Eva, of dat zei ik toch tegen hem. Het was de start van een bizar gesprek over appels, erfzonde en verschrikkelijke Russische tirannen. Russen zijn onbetrouwbaar, zei Yvan, behalve een White Russian. Maar Eva vond die even onbetrouwbaar. Alcohol vermeng je niet met room. Tenzij je een vloeibare hartaanval in je lijf wil gieten.
Jantje kwam erbij staan. Hij was de barman en bracht gratis drankjes, een geste die ik op blauwe maandagen in bruine kroegen altijd weet te appreciëren. Jantje was twee meter groot en wist zelf niet goed waar hij het achtervoegsel -tje aan verdiend had. Ik dacht dat ik het wel wist. Hij bloosde namelijk te vaak voor een man die de dertig al voorbij is. Het gaf hem een kinderlijke aanblik die niet bij zijn gestalte paste. Maar Eva zei niet wat ik dacht, ze is immers niet zon flapuit als ik. Ze wou hem de gêne besparen: wie weet was hij dan wel zo rood aangelopen dat de rest van zijn lichaam aan bloedarmoede zou gaan lijden.
Jantje, Yvan en Eva, ze keuvelden. Eva zou een slangenbezweerster zijn, dat beweerde ze toch. Yvan en Jantje beweerden goede minaars te zijn. Wat dat met slangenbezweren te maken heeft ging mijn petje te boven. Eva leek het wel te begrijpen, want ze lachte hartelijk en nipte van haar rum-cola.
Jantje verdween opnieuw achter de bar en Yvan stak van wal. Een gretige lofzang over rood krullend haar en groene ogen en hoe de eerste vrouw die kwaliteiten ook bezat, net als de Eva van het 3de millennium. De Eva die eveneens slangen bezweert. Het was een bizarre hobby voor iemand in een Belgisch stadje, maar het intrigeerde hem.
Hij intrigeerde mij niet, maar Eva wel. Het was een helse innerlijke strijd. Eva gaf hem mijn nummer, dat doet ze wel vaker. Maar ik gaf een ultimatum. Hij zou me bellen, de volgende dag, om 18.23 stipt. Eva wou blijven, maar ik ging naar huis. Eva ging mee, ze had weinig keus.
De volgende dag werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Eva was verdwenen, met de roes van de nacht. Maar ik vroeg me af:
Zou hij bellen? Stipt dan nog?
Hij belde niet. Het verbaasde me niet. Eva sliep, ik liet haar doen, ze hoefde het niet te weten.
Twee uur later volgde een brief. Het was eigenlijk een sms, maar het leek wel een brief. Nog nooit hadden zoveel woorden mijn gsm-scherm gevuld. Het duurde minuten voor ik uitgelezen was. Verontschuldigingen voor het verstrijken van het ultimatum en mooie woorden aan Evas adres. De eerste vrouw, de slangenbezweerster. En of hij het mocht goedmaken, bij een etentje. Waar hij de echte ik, de vrouw achter Eva, wou leren kennen en hij gewoon ookTom zou zijn. Ik vroeg me af wie Tom was, of hij ook dag en nacht verschilde met Yvan, zoals Eva en ik dat deden. Ik stemde toe.
Op een klein terrasje, zat Tom. Ik was te laat, Eva nooit, de flapuit altijd. Ik nam plaats naast hem, bestelde een glas witte wijn en vroeg me af wat ik in godsnaam zou vertellen tegen hem. Mijn stoel wankelde op de kasseien, ik hoopte dat het mijn eigen onvastheid zou maskeren.
Ik ken je al beter dan je denkt. Je bent een donker mens.
Ik bleef woordenloos zitten. Waar doelde hij op?
Ik heb je blog gelezen, ik kreeg het doorgestuurd van een gemeenschappelijke kennis. Je bent lyrisch, maar donker. Je hebt een zware geest.
Dat zei hij, zomaar, zonder me een gesproken woord te gunnen. Ik besefte: mensen lezen, gretig wat je blootlegt. En ze oordelen, veroordelen, bepalen welk etiket je verdient. Wat hij niet besefte is dat ik naast Eva en flapuit ook gewoon een schrijvend meisje ben. Dat de dingen die op papier komen slechts een klein onderdeel van mijn brein zijn, soms biografisch, soms autobiografisch, soms compleet verzonnen of gedroomd. Maar nooit zijn die dingen de perfecte waarheid. Ja, die waarheid, die voor hem anders is dan voor mij. Dat besefte hij niet. Dat zelfs de waarheid van Yvan anders is dan die van Tom. Dat had hij nog niet beseft. En net daarom weet ik, als hij dit leest. Dat dit geenszins de waarheid is. Als hij zichzelf al herkent. In het verhaal, dat nooit waarheid was, maar zo waar kan zijn.
Ze opende het dakraam en stak haar hoofd naar buiten. De frisse avondwind deed haar gezicht aangenaam tintelen. Ergens boven het planfond van donkere wolken doorkliefde een vliegtuig de lucht. Ze zag het niet, hoorde het slechts, en stelde zich voor dat het lage, vage gebrom deel uitmaakte van wat ze zag. Ze hield zich voor dat het geluid vanuit de ziel van het geheel, aarde en hemel, kwam. Alsof alles rondom haar kreunde, kreunde als een oude, gebroken man die het gewicht van een viriele kleuter moet torsen. Alles rondom haar was moe, moe van leven. Maar zij was wakker, alert en energiek, en zo keek ze het slapende dorp aan. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en liet delen van het straatlicht langs haar wimpers naar binnen glippen. Ze had die verdomde elektrische lintverlichting nog nooit zo betoverend gevonden. Het gebrom werd zachter, tot het niet langer haar oren bereikte en voor ze besefte dat stilte, zelfs daar, geen stilte is, weerklonk de galm van de kerkklok. De zuiverheid ervan verbaasde haar. En toen hoorde ze het de echo. De echo van de klok, die haar, in de duizenden malen voorheen, nooit was opgevallen. Geluid geboren na geluid, als een eeneiige tweeling. Het overviel haar en ze schrok licht van het besef. Ze luisterde ietwat geschokt, als een kind dat plots ontdekt dat het knopje naast de voordeur een geluid tot leven wekt. Een elfde klokslag stierf en luttele tellen later stierf de schuchtere broer. Stilte stroomde opnieuw binnen in haar oorschelpen. Een stilte, ontdekte ze, gemaakt van geluid: het zachte ritselen van bladeren, een spel tussen wind en boom. De volmaaktheid stemde haar gelukkig. En ze wist dat ze altijd van deze plek zou houden. Dat het meisje en de vrouw die op dezelfde plaats, maar in een andere tijd en levensfase, het hoofd uit het venster hadden gestoken, dit gemeen hadden: een deel van hun hart was deze plek, die door de jaren en evolutie beetje bij beetje was veranderd. Ondanks de boom minder, het huis meer en de gedoofde lantaarnpaal bleef alles toch hetzelfde voor hen, voor haar. Ze voelde dat ze hier thuis was, omdat alles wat ze zag en hoorde, aanvaard werd door de troostende, liefdevolle rust die op haar neerdaalde. Liefde verspreidde zich razendsnel, via haar bloed door haar ledematen, richting haar hersenen. En alsof het geheel begreep dat zij begreep, alsof alles instemde met haar gemoed en haar liefde de wereld rondom had geraakt, zo plots begon het te regenen. En ze voelde zich groots in haar klein zijn, als een kind van de wereld, met een plek in haar hart en een huilbui van duizenden tranen.
Alles wat gebeurt gebeurt vanaf vandaag wat voorbij is een oud verhaal spinsel der tijd ongrijpbaar nooit houdbaar vervlogen beschimmelde woorden die ik van de keukenvloer schraap humus voor kiemende emotie vandaag
Soms moet je het doen. Gewoon
even schoppen tegen alles, de tafel, de deur, de schoenen waar je net over
struikelde, de wereld die je voor de voeten loopt.
En dan ben ik even
verschoppeling, ik zet mezelf buiten spel. Naast de zijlijn is het makkelijker
alles te overzien, zonder er deel van te hoeven uitmaken.
Vuil spel, dat zie je
makkelijker, als je er even niet in staat.
Het lichaam heeft een geheugen. De huid vertoont zich als betere verhalenverteller dan eender welk goed onderhouden brein. De huid vertelt zijn verhaal zonder schroom, gêne of opsmuk aan ieder die het aankijkt. De keuze voor make-up is dan ook niet zo onbegrijpelijk. Alle kleine ,ongewenste verhaallijnen vervagen onder een dikke laag verf. Zoals wij graag onze verhalen vertellen, details uitvergroten, als waren zij belangrijker dan de grote lijnen, de rode draad, die wij soms liever en vaak onbewust tot de duisternis van de vergeetput veroordelen, zo houden wij anderen graag, niet enkel een spiegel, maar ook een schilderij voor. Maar handen liegen niet. Langzaam gaan aders opzetten en verdwijnt de vlezigheid er rond, tot enkel been en bloedvat overblijven. Het vel, bevlekt, geschonden, met blauwe banen erin, ze zijn het landschap gevormd door leven. Ook een hals is eerlijk. Elasticiteit is niet iets wat een mens met ouderdom placht te associëren, niet met karakter en al zeker niet met lichaam. Zoals de gedachten vaker dan op vroege leeftijd gehoopt, diep geworteld raken, en vaak geen zijlingse beweging meer tolereren, zo druipt ook huid langzaam af Het verkiest niet langer te strijden tegen wetmatigheden waar het niet tegen kan winnen. Zwaartekracht wint Halsstarrig als ze is.
De zon
helpt, op een dag als vandaag. De loomheid van een te korte nacht past onder de
druk van de geworpen stralen. De radio krijst, de buren beklagen het zich
waarschijnlijk, maar klagen niet. Druk bevolkte volkswijken, daar is men al wat
gewoon. De kraaiende, hese mannenstemmen en huilende gitaren zijn draaglijker
dan het krijsen van een kind, en het geluid verdwijnt naar de achtergrond,
samen met het tikken van de keukenklok boven het aanrecht in de aanpalende
woningen. Hier en daar durft een vogel het op te nemen tegen de menselijke
arrogantie zelf een vogel te kunnen zijn. De esthetische simpelheid van de
lustige merel overtreft immers altijd de hoogmoed dat mensen meer in de natuur
kunnen zijn dan enkel mens.
De zon, ja,
ze schijnt vandaag hard haar best te doen, en de koele vlucht van wind tussen
kleine stadstuintjes en met groen aangeklede, maar triest kleine koertjes doet
een jong, naar zuiderse teint neigend lichaam al snel vergeten dat ook hier de
natuur de overhand heeft. De rode neus en schouders en de pijn, leveren altijd
het bewijs. Zij het te laat De hoogmoed.
Toch geeft
de zon meer dan enkel pijnlijk ongemakkelijke slaappatronen en daarom helpt zij
altijd.
Het leven
buiten lijkt ieder makkelijker dan een leven binnen, maar toch binnen beschutting
van muren of hoog opgroeiende sparren en struikgewas. Geen mens, hetzij degenen
die ooit nog de doorvaart van triomfantelijke Amerikaners op groen reuzen van
oorlogsgeweld door de Vlaamse straten hebben meegemaakt, verkiezen nog de
straat boven hun beschutte buitenlucht.
Ook ik
niet. Hier wordt men bekeken, noch aangesproken. Hier past het geschreven
woord, de wereld van een ander.
En zo helpt
de zon mij vandaag, ze helpt mij opnieuw een draad op te pikken die ik kwijt
was geraakt. Ze helpt mij lezen. De wereld van een ander past opnieuw in mijn
hand, mijn eigen wereld met moeilijk draai vinden op mijn matras lijkt nu
zo ver van mijn bed.
Het zachte
vlees in de groeven van mijn arm, het krijgt een lichte zilveren fonkel en de
tintel van geteisterde pigmenten, alles voelt meer aangenaam dan onverstandig. Zo
helpt de zon mij vandaag, niet na te denken over wat best en beter is. Nee, bewust
naïef geniet ik, zonder zonnemelk, zonder hoofdbescherming, zonder
pottenkijkers, van het moment, van een andere wereld, van de warmte en vergeet
ik even aan later te denken, zoals de merel die op het dak de zon bezingt.
Ik wou het
niet, niet langer. Mezelf vervloeken omdat niemand in mij ziet wat zovelen in
anderen zien. Le pas de deux
Pas de
deux, geen twee voor mij, enkel ik en ik. En voor een keer is dat één, ik + ik
= ik. Het is één. Geen wiskundige waarheden, geen dogmas. Alleen en alleen
rede. Het gevoel uitgeschakeld en de rede die zegt dat één altijd makkelijker
is dan twee. Niemand loopt in de race voor zilver, iedereen loopt voor goud.
Eén is altijd de keuze. Dat zei ik tegen mezelf. Je wint altijd als je alleen
bent.
Dus dat zei
ik
En het was
een zege, een rust en kalmte. Ik en ik was windstil en dromerig. Zon zonder
schaduw, lucht zonder wolk, zee zonder land.
Het was
goud zonder zilver.
Tot jij
goud zag, je zag goud en het fonkelde en je keek een paar keer en je liep de
race. Je haalde me in, je ging voor het goud, en ik zag enkel zilver. Ik zag
geen goud. Ik verzette me, ik racete door, ik zou het goud terughalen. Maar ik
kreeg zilver. Jij kreeg goud. Mijn goud.
Mijn goud
van ik en ik. Was nu het goud van jij, en ik? Ik stond daar en ik dacht, ach
zilver valt wel mee. Zie je dan wat je deed? Je deed me genoegen nemen met
zilver voor ik en ik. En ik zag goud in jij en ik.
Maar waar
ben je nu? Nu ik voel dat één en één, twee is? Dat ik en ik en jij, twee is? Nu
verdween je, de kleedkamer in, je nam goud mee en nu concludeer ik: ik en ik is
twee, ik en ik is zilver. Gevoel en rede zijn niet meer hetzelfde. Ik wil het
niet, maar ik voel het wel. Eén en één is twee. En jij, jij hebt goud. En
zonder het te delen nam je het mee.
Heb jij nog nieuwtjes? Nog mannen die in jouw leven opduiken? Ik ben blijkbaar uit de aandachtszone gevallen. Je zucht, maar glimlacht bij het verschijnen van een glimlach op mijn gezicht. Vertel Ik denk dat het weer mijn beurt is. Eigenlijk is het niet meer dan een pokerspel. Je lacht, hartelijk. Vertel dan, vertel. Ik weet het niet, de kaarten die op tafel vallen zullen moeten uitwijzen of ik eindelijk iets in handen heb, misschien is het slechts een bluf. Maar ik zet deze keer in. Ja, je hebt gelijk. Ik tel mijn chips ik denk dat ik er weer een aantal heb verloren. Maar ik heb gelukkig mijn kaarten op tafel gegooid voor het te laat was. Ga nog niet all-in. Zorg voor zekerheid voor jezelf. Doe ik. En ik kijk dromerig naar mijn handen. Wat ben jij van plan? Ik denk dat ik niet meer ga bluffen, ik ga even op zeker spelen. De volgende keer ga ik voor de dealer, die blijft tenminste in het spel. We lachen want gelijk heb je.