De zon
helpt, op een dag als vandaag. De loomheid van een te korte nacht past onder de
druk van de geworpen stralen. De radio krijst, de buren beklagen het zich
waarschijnlijk, maar klagen niet. Druk bevolkte volkswijken, daar is men al wat
gewoon. De kraaiende, hese mannenstemmen en huilende gitaren zijn draaglijker
dan het krijsen van een kind, en het geluid verdwijnt naar de achtergrond,
samen met het tikken van de keukenklok boven het aanrecht in de aanpalende
woningen. Hier en daar durft een vogel het op te nemen tegen de menselijke
arrogantie zelf een vogel te kunnen zijn. De esthetische simpelheid van de
lustige merel overtreft immers altijd de hoogmoed dat mensen meer in de natuur
kunnen zijn dan enkel mens.
De zon, ja,
ze schijnt vandaag hard haar best te doen, en de koele vlucht van wind tussen
kleine stadstuintjes en met groen aangeklede, maar triest kleine koertjes doet
een jong, naar zuiderse teint neigend lichaam al snel vergeten dat ook hier de
natuur de overhand heeft. De rode neus en schouders en de pijn, leveren altijd
het bewijs. Zij het te laat De hoogmoed.
Toch geeft
de zon meer dan enkel pijnlijk ongemakkelijke slaappatronen en daarom helpt zij
altijd.
Het leven
buiten lijkt ieder makkelijker dan een leven binnen, maar toch binnen beschutting
van muren of hoog opgroeiende sparren en struikgewas. Geen mens, hetzij degenen
die ooit nog de doorvaart van triomfantelijke Amerikaners op groen reuzen van
oorlogsgeweld door de Vlaamse straten hebben meegemaakt, verkiezen nog de
straat boven hun beschutte buitenlucht.
Ook ik
niet. Hier wordt men bekeken, noch aangesproken. Hier past het geschreven
woord, de wereld van een ander.
En zo helpt
de zon mij vandaag, ze helpt mij opnieuw een draad op te pikken die ik kwijt
was geraakt. Ze helpt mij lezen. De wereld van een ander past opnieuw in mijn
hand, mijn eigen wereld met moeilijk draai vinden op mijn matras lijkt nu
zo ver van mijn bed.
Het zachte
vlees in de groeven van mijn arm, het krijgt een lichte zilveren fonkel en de
tintel van geteisterde pigmenten, alles voelt meer aangenaam dan onverstandig. Zo
helpt de zon mij vandaag, niet na te denken over wat best en beter is. Nee, bewust
naïef geniet ik, zonder zonnemelk, zonder hoofdbescherming, zonder
pottenkijkers, van het moment, van een andere wereld, van de warmte en vergeet
ik even aan later te denken, zoals de merel die op het dak de zon bezingt.
Ik wou het
niet, niet langer. Mezelf vervloeken omdat niemand in mij ziet wat zovelen in
anderen zien. Le pas de deux
Pas de
deux, geen twee voor mij, enkel ik en ik. En voor een keer is dat één, ik + ik
= ik. Het is één. Geen wiskundige waarheden, geen dogmas. Alleen en alleen
rede. Het gevoel uitgeschakeld en de rede die zegt dat één altijd makkelijker
is dan twee. Niemand loopt in de race voor zilver, iedereen loopt voor goud.
Eén is altijd de keuze. Dat zei ik tegen mezelf. Je wint altijd als je alleen
bent.
Dus dat zei
ik
En het was
een zege, een rust en kalmte. Ik en ik was windstil en dromerig. Zon zonder
schaduw, lucht zonder wolk, zee zonder land.
Het was
goud zonder zilver.
Tot jij
goud zag, je zag goud en het fonkelde en je keek een paar keer en je liep de
race. Je haalde me in, je ging voor het goud, en ik zag enkel zilver. Ik zag
geen goud. Ik verzette me, ik racete door, ik zou het goud terughalen. Maar ik
kreeg zilver. Jij kreeg goud. Mijn goud.
Mijn goud
van ik en ik. Was nu het goud van jij, en ik? Ik stond daar en ik dacht, ach
zilver valt wel mee. Zie je dan wat je deed? Je deed me genoegen nemen met
zilver voor ik en ik. En ik zag goud in jij en ik.
Maar waar
ben je nu? Nu ik voel dat één en één, twee is? Dat ik en ik en jij, twee is? Nu
verdween je, de kleedkamer in, je nam goud mee en nu concludeer ik: ik en ik is
twee, ik en ik is zilver. Gevoel en rede zijn niet meer hetzelfde. Ik wil het
niet, maar ik voel het wel. Eén en één is twee. En jij, jij hebt goud. En
zonder het te delen nam je het mee.
Heb jij nog nieuwtjes? Nog mannen die in jouw leven opduiken? Ik ben blijkbaar uit de aandachtszone gevallen. Je zucht, maar glimlacht bij het verschijnen van een glimlach op mijn gezicht. Vertel Ik denk dat het weer mijn beurt is. Eigenlijk is het niet meer dan een pokerspel. Je lacht, hartelijk. Vertel dan, vertel. Ik weet het niet, de kaarten die op tafel vallen zullen moeten uitwijzen of ik eindelijk iets in handen heb, misschien is het slechts een bluf. Maar ik zet deze keer in. Ja, je hebt gelijk. Ik tel mijn chips ik denk dat ik er weer een aantal heb verloren. Maar ik heb gelukkig mijn kaarten op tafel gegooid voor het te laat was. Ga nog niet all-in. Zorg voor zekerheid voor jezelf. Doe ik. En ik kijk dromerig naar mijn handen. Wat ben jij van plan? Ik denk dat ik niet meer ga bluffen, ik ga even op zeker spelen. De volgende keer ga ik voor de dealer, die blijft tenminste in het spel. We lachen want gelijk heb je.