Op zoek naar het oud archief van Stavele voor de jaren
1500-1680 bekijken we wat er in het Rijksarchief te vinden is.
Digitaal in Rijksarchief in België, zoeken naar
archieven vinden we de Inventaris van de registers van de stad en kasselrij
Veurne en de Generaliteit van de 8 parochies, met supplement;
N zetten we voor: niets voor de relevante periode.
vetjes: zeker te bekijken
RA BRUGGE
(om aan te vragen: 6195 (kaart nr?) en 95-107 (= KV)
Toegang BE-AO513
TBO 129/2N
TBO 129/1 Register van de Wettelijke Passeringen van de
Schepenbank van Stavele
- 1110 25-10-1630 tot 24-12-1640
- 1111 24-12-1640 tot 5-7-1656 (99 blz.)
- 1112 23-9-1656 tot 20-5-1665
- 1113 13-5-1680 tot 25-7-1693
- 1114 18-8-1693 tot 13-1-1699
TBO 109/2 Leenhof van de Burg van Veurne-Ambacht, archieven
rakende de parochies van de Kasselrij Veurne
- 1979/1 rekening
van de prochie (het dorpsbestuur) van Stavele 1599-1600
- 1979/2 idem,
1606-1608
- 2230 Dis- en
kerkrekening van Stavele 1598.
- 2231 Stukken van de disrekening en landkostrollen van
Stavele 1674-76; 1680
- 2232 Kopie uit
de terrier van kerk, dis en presbiterie en kapelrie van Stavele, 1602
- 2233 Terrier
van Stavele 1697 (register)
- 2336 Impositien
van Stavele 1607
- 2338 Varia
1604-1708
TBO 109/1 Leenhof van de Burg van Veurne-Ambacht, archieven
rakende de parochies van de Kasselrij Veurne
- 84 Stavele 17e
en 18e e (1601-1800)
TBO 132/1 Oud Notariaat
- 615 akte
18-2-1654
TBO 88 KV Veurne Oorkonden (1240-1468)
- 383 Rentebrief van 90 pond .. van Keizer Karel aan
inwoners van Haringe, Roesbrugge, Beveren, Sint-Kruis, die hem geld geleend
hebben.
- 352
- 401
ALGEMEEN RA:
BE-A0510/ A 087, Geheime Raad onder het Spaans Bewind, dozen
(1540-1702)
- 1291/13 Stavele 1614
T 319 Grote Raad de Nederlanden te Mechelen, Processen
Audiëntie
- 618/26 Cahiers de perception ou de rectification de perception
oa Stavele, 1569
Rekenkamers
- 1568: confiscaties onder Alva.
TBO 109/2 Leenhof van de Burg van Veurne-Ambacht, archieven
rakende de parochies van de Kasselrij Veurne; nr. 1979/2 rekening van de prochie (het dorpsbestuur) van Stavele,
1606-1608
folio 1 recto (3)
Stavele
onvoyer van de oncosten ghedoght opde prochie van Stavele
tsydert den lasten octobre xvjc zesse (1606) tot en met den lasten dach
van april xvjc en zeven (1607) om[m]e te selve oncosten te vertoghen
voor burchm[eeste]rs lanthouders en[de] cuerhers der stede [ende] lande van
Veurne om[m]e de zelve oncosten om[m]e te stellen naer costume [ende] zyn de
gonne naervolghe[nde]
(in de kantlijn van deze alinea:)
overghebrocht by philips ghys [ende] jan pieren hofmannen
ter p[resen]tie van aernoudt bueckelaere gillis van loo guilli[ame] morael, p[iete]r
de peepere jo[nke]r blanckaert [ende] jan vermeersch parochiaene an jo[nke]r
Anth[euni]s van zegherscappele heere van segherscappele burchm[eeste]r [ende]
landth[oude]r van der wedt, [ende] j[onk]er p[iete]r de vys heere van
ruddervoorde es onderheere,
xxvj (26) aprilis 1607
(gewone tekst:)
Ghuilliame lussaert over de tafelcosten by hem ghegheven
anden canonynck dheer philips de cock den tyt van xxxiij (33) daghen m[e]tn[a]men
den xx (20) en maerte tot [ende] met den xxiiij (24) en april 1607 de welcke
den voorn[omde] tyt de presbyterie van stavele bedient heeft en[de] es betaelt
voor den voorn[omde] montcost xxx (30) sh daeghs compt
xc ix (109) lls
(pond) x (10) sh
(in de kantlijn met streep tot rest van het folium:)
by achten van hofmannen [ende?] kennesse van notable
prochiaene blyven tot last van insetene alleene
(gewone tekst:)
betaelt anden capelaen van beveren van dienst ghedaen
thebben tot stavele den tyt van twee maenden in accoort met de kerckm[eeste]r
[ende] hofmannen
xxviij (28) lls (ponden)
m[eeste]r adriaen van daele coster orghelist [ende]
schoolm[eeste]r van een half jaer zyn dienst verscheenen den lasten april 1607
jc L (150) l (pond)
folio 1 verso (4)
Jan boose weert in de zwanne tot stavele van vertherde
costen van een half jaer verschenen den lasten april 1607 volghens zyn billiet
bedraegt ter som[m]e van
jc iij (103) lls (pond) xiiij (14)
sh
(in de kantlijn van deze alinea met streep tot en met
volgende alinea:)
by billieten hieraf taselen
alleene Lxvij (67) lls (pond) xiiij (14) sh
(gewone tekst:)
Jaques moote weert in sint joris van ghelycke vertherde
costen van ghelycken half jaer volghen[de] zyn billiet ter som[m]e van
xij (12) lls (pond) xiij (13) sh
(in de kantlijn van deze alinea:)
hieraf insetene (ej.selen) iij (3) lls (pond) ix (9) sh
(gewone tekst:)
Jaques de raet over zyn pensioen van[de] voorn[omde] zes
maenden
v (5) lls
(in de kantlijn van deze alinea:)
transcat
(gewone tekst:)
Pieter de peepere van ghelabeurt thebben om[m]e myn heeren
den burchgrave met vier perden te za. te maerte saisoene 1607 drie ghemeeten ij
(2) lynen[en] xL (40) roeden lants by hem anghenomen ter cause als by den
zelven leeghts verneerst en[de] zo op hem ghebleven voor vij (7) l[ibra]s
(pond) tghemet compt
xxvj (26) l xvij (17) sh
(in de kantlijn van deze alinea:)
hieroppe ghehoort de hofmannen [ende] prochiaene transcat
zonder nochtans tselve te trecken in consequentie
(gewone tekst:)
Jan bolle over ghelycke labeur van partyen van drie
ghem[eten] xxxiij roen lants by hem anghenomen ter cause als voorn[omde]
om[m]e vij (7) l[ibra] ix (9) sh tghemet met vier perden te maerte saisoene
1607 compt
xx (20) ls iij (3) sh v (5) st
(in de kantlijn van deze alinea met streep tot einde folium,
hele volgend folium en bovendeel daaropvolgend:)
tsydert dit enveyer in vollen collegie gherecolleert zyn
..as expresselick verbooden zulcke bedrieghelycke oncoste meer omme te stellen,
ordonneren[de] indien yemant myn heere den burgrave begheert te ghelieven int
labeureeren van zyn lant dat hy tselve sal houden an hem selve.
(gewone tekst:)
Jan pieren over ghelabeurt thebben om[m]e myn voorn[omde]
heere te martsaisoene als voorn[omde] met vier perden en[de] by hem anghenomen
ter cause een parthie van vyf ghemeten ij (2) lyn[en] lants xv (15) roen vij
(7) l vj (6) sh tghemet compt
xxxviij (38) l[ibra] viij (8) sh
viij (8)
(in de kantlijn van deze alinea:)
insetene 12-3
(gewone tekst:)
nota dat deze parthie meerder es dan hier te samen ghemetenes, j (1) lyn xv (15) roen dus moet de som[m]e
zyn
x (10) l[ibra] x liij (64) sh
Gillis van loo van een parthie van drie ghemeten lants by
hem anghenomen om[m]e te poten te maerte saisoene 1607 voor iij (3) l[ibra]
(pond) tghemet compt
ix (9) l[ibra]s
Item daer es ghedaen een cernweye om[m]e myn voorn[omde]
heere den burchgrave om[m]e zyn branthout tot crombecke utten busschen te halen
met xxviiij (28) perden ten advenante van iij (3) l[ibra]s sdaechs compt [ende]
zyn dese naervolgh[ende] personen
(in de kantlijn van deze alinea:)
by resolutie van[de] collegie [ende] dat een yghelick syne
pier [ende] hiertoe ghestoffeert hebben dies de oncoste [ende] dacheuren an hem
selven houden,
Charel de vecque met ij perdenvj (6) l[ibra]s
(ponden)
Eloy massuwe met twe perdenvj (6) l[ibra]s
(ponden)
p[iete]r de witte met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
Guilliame willemoot met een pertiij
(3) l[ibra]s (ponden)
Jan bolle met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
Jan masuwe met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
bxfa Jan leurydan met twee perdenvj
(6) l[ibra]s (ponden)
Jan de cocq een pertiij
(3) l[ibra]s (ponden)
Adriaen clays met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
Philips ghys met twee perdenvj (6) l[ibra]s
(ponden)
Marnx willemoot met twee perdenvj
(6) l[ibra]s (ponden)
Guilliame marten met twee perdenvj
(6) l[ibra]s (ponden)
Jaques hap met twee perdenvj (6)
l[ibra]s (ponden)
Jan pieren met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
folio 2v
Jan van loo met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
Coorn[elis] de hegehere met een pertiij
(3) l[ibra]s (ponden)
bxta Jan van winnezeele met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
mart vander ve.te met een pertiij (3) l[ibra]s
(ponden)
Arnout bueckelare met een pertiij (3)
l[ibra]s (ponden)
Jan beudaert met een pertiij (3) l[ibra]s
(ponden)
P[iete]r de peepere met een pertiij
(3) l[ibra]s (ponden)
Hanseel Braen heeft goet van zes daghen ghegaen thebben tot
Ypre [ende] Houckercke ten dienste van prochie tot xxiij (24) sh b[edr]aecht
compt somme [ende] kercke
vij (7) l[ibra] iiij (4)
(in de kantlijn van deze alinea:)
blyft tot laste van[de] insetene alleene
(gewone tekst:)
P[iete]r de schepper heeft ghoet van ghelicke dienst per vier
daghen te xxiiij (24) sh daeghs compt
iiij (4) l[ibra] xvj (16) sh
(in de kantlijn van deze en volgende alinea:)
by achte
(gewone tekst:)
Item es met wille [ende] agreatie van[de] generaele
prochianen van Stavele ghepresenteert an myn heer de burchgrave drie hondert
ghuldens
vjc (600) l[ibra]
(in de kantlijn van deze alinea:)
by gheroyert es
elck houde zyne p[rese]ntatie van hem selven zonder ommestellyn[ghe]
(gewone tekst:)
betaelt dheer pieter snick canonynck tot yper st martens
over zeckere dienst by hem ghedaen tot stavele binnen de vasten [ende] passchen
xv (15) l
(in de kantlijn van deze alinea:)
tot laste van insetene
(gewone tekst:)
philips ghys heeft goet van vacatien by hem ghedaen voor de
voorn[omde] prochie metgaders verschooten ghelde volghen[de] zyn billiet ter
som[m]e van boven de insynewatie die by den aman ghedaen es an dheer gillis
(niet gekopieerd!)
xLix (49) l[ibra] x (10) sh
Lj (51) l[ibra] xiij (13) sh
(in de kantlijn van van deze en volgende alinea:)
by billieten hieraf dinsetenen xL (40) ll xvij (17) sh
folium 3r (7)
(gewone tekst:)
deselven heeft goedt inde qualiteyt als hofman over zyn
pensioen van zes maenden dienst expiereren[de] lasten april 1607 vj (6) l[ibra]
vj (6) l[ibra]
Jan pieren heeft goet van vacatien by hem ghedaen voor de
prochie metg[ade]rs van verschoten ghelde volghen[de] zyn billiet dat becompt
er som[m]e van
Liiij (54) l xj (11) sh
(in de kantlijn van deze alinea met streep verder tot en met
volgende:)
hier af esesel alleene
xxxix (39) l viij (8) sh
(gewone tekst:)
den selven heeft ghoet inde qualiteyt als hofman voor zyn
pensioen van zes maenden verschynende den lasten april 1607
vj (6) l
betaelt an jan du four over zulcx als hem belooft wat by de
voorgaende hofmannen van zecker dienst die hy ghedaen hadde voor de prochie
dannof hy noyt gherecompenseert en es gheweest dus hem toegheleit met aduenwe
van[de] notable prochianen xxiiij (24) l[ibra]s
xxiiij (24) l[ibra]s
(in de kantlijn van deze alinea:)
by kennisse van hofmannen
(gewone tekst:)
jan van loo heeft goet van tgonne hy verschoten heeft tot
Ypre daen wy daer waren om[m]e pater gheraert an te nemen om[m]e den dienst tot
stavele te doene de som[m]e van
xiiij (14) l[ibra]s
(in de kantlijn van deze alinea:)
tot laste van insetene alleene
folio 3v (8)
philips ghys heeft goet over thalen van twe voeren houts
om[m]e de kaye van[de] gracht van myn heere den burchgrave te maecken daer
vooren
xL
(40) sh
(in de kantlijn van deze alinea met streep tot en met twee volgende
alineas:)
transcat tsydert bye alsvooren
(gewone tekst:)
den selven over twee perts dachwerck ten dienste van myn
voorn[omde] heere
vi (6) l[ibra] (pond)
Guilliame lusaert heeft goet over de leveryn[ghe] van twe pont
en half kessen die hy ghevert heeft ande ande wachte tot viij (8) sh tpont
compt
xx (20) sh
(in de kantlijn van deze alinea:)
transcat
(gewone tekst:)
Item betaelt an dheer phlys de cock canonynck tot yper st
martens over den dienst by hem ghedaen tot stavele van[de] xx(20)en
maerte tot den xxiiij(24)en april 1607 de som[m]e van
xxiiij (24) ls
(in de kantlijn van deze alinea:)
blyft tot laste van[de] insetene alleene
(gewone tekst:)
Jan pieren heeft goet over een perts dachwerck ten
dienste van mijn heer de burchgrave
iij (3) ls
(in de kantlijn van deze alinea met streep tot einde
folium:)
transcat
vreye alsvooren
(gewone tekst:)
Jan bolle heeft goet van viij (8) lyn[en] lants ghelabeurt
thebben met vier perden om[m]e myn voorn[omde] heer den burchgrave by hem bolle
anghenomen by last van[de] minst verneerst op vyt viij (8) sh tgemet compt
xix (19) l xiiij (14) sh viij
(8)
(in de kantlijn van deze alinea:)
transcat voor dese
folio 4r (9)
Item dat de voorn[omde] prochie ghelast es te volghen an die
van harynghe by ordonantie [ende] ter discretie van myn heere b[urchgrave]
[ende] l[anthouder] der stede [ende] casselrie van veurne ter som[m]e van
ij (2)c Lxxvij (77) l
v (5) sh
over het schryfnis [ende] maecke van[de] ovoyeren
metg[a]ders tmaecken [ende] schryfnis van[de] rollen metten parchemein by
ordinaire
xviij (19) ls
over trecht van myn heeren vander wet voor hemlieder
salarijs ten desen ouditie
viij (8) l x (10) sh
Door de hofmannen [ende] notablen compareeren[den] [ende]
p[rese]ntatie deser rekenyn[ghe]
xv (15) lls
den greffier blomme over de double deser
xij (12) sh
ij(2)de
ixc iiijxx xiij (993) ll xj (11) sh ix (9) st
hierafgheconsenteert
heerelick omme te stellen tot laste van[de] insetene alleene iiijc xxxix
(439) ll ij (2) sh [ende] de resteeren[de] vc Liiij (554) ll ix (9)
sh ix (9) st [zyn?] tot laste van[de] insetene [ende] bedryvers ghemet ghemets
ghelycke acte alsvooren
p blom[m]e
uit een volgende tekst:
nr 1 (eigen nummering)
Mayken .p f[ili]a Jaques Hap heeft ghoet over de leveryn[ghe]
van een hondert voeten plancken ten oorboren van(?) zekeren westsluus te xij
lls (pond) thondert es
xij (12) lls (pond)
Jan Beudaert inden qualiteit als hofman der voors[eyde]
prochie heeft ghoet van vacatien ende verschooten ghelde binnen de voorn[omde]
jaer volghens zyn billiet de somme van
xxj (21) lls (pond) iiij (4) Sh
(in de kantlijn van deze alinea:)
insetene alleen x (10) pond en x (10) sh
(gewone tekst:)
Den zelven heeft ghoet inde qualiteit als vooren van zyn
pensioen van een jaer dienst incomen mey 1608 tot den lasten april 1609 by
ordinaire
xij (12) lls (pond)
Eloy Masu heeft goet van vaccatien [ende?] verleit ghelt in
de qualiteit als hofman volghens zijn biliet de som[m]e van
xj (11) lls (pond) xiij (8) Sh
(in de kantlijn van deze alinea:)
inseteneiiij (4)
pond 0 sh
nr 2 (eigen nummering)
(gewone tekst:)
Idem masu heeft ghoet over zijn pensioen van een jaer dienst
incom[m]en mey xvjc acht (1608) tot den lasten april 1609 by
ordinaire
xij (12) lls (pond)
Philips ghys heeft goet over de leveryn[ghe] van twee
hondert saseelen achte palp
palmen lanck [ende] achte palmen dick dannofjc ij (102) yepen [ende] het ander eecken metter schortse an
m[eeste]r adriaen van dallen coster is acoort te xiij (13) lls (libras =
ponden) thondert compt de twee hondert
xxvj (26) lls (pond)
(in de kantlijn van deze alinea:)
tot lasthe [vande]insetene
(gewone tekst:)
Den zelven heeft ghoet van twe daghen te gaene met de
hofmannenom[m]e te doen de visitatie
van ghemeente binnen dit voorn[omde] prochie metgaders tmaecken van denvoyer [ende]
double van diene tzame ofte ter discretie van myne heeren
viij (8) lls (pond)
Item joris venant [ende] jacob de planter hebben ghoet van
gheluit te hebben zes weecken drie mael daeghs de rude clocke van me[este]r joris de hornes grave van houckercke baron
de honschote ock? l[anthouder?] es
accoort met de hofmannen
xviij (18) lls (ponden)
Uit dit helaas zeer beperkte oud archief van Stavele krijgen
we toch een zekere inkijk in deze prochie omstreeks 1606-1609.
We hebben een rekening van het dorpsbestuur van Stavele
voorgelegd aan de hogere overheid, in casu de kasselrij Veurne. Deze moesten
toelating geven om de kosten te verdelen over de inwoners (insetenen) in de
vorm van belastingen, het ommestellen. De rekening loopt over de periode ; de
tweede is maar gedeeltelijk, en gaat over 1608-1609.
Voor het bestuur van de kasselrij zetelen jonker Antheunis
van Zegherscappel, heer van segherscappele, als burchmeester en landthouder van
de wet, bijgestaan door een onderheer, namelijk Pieter De Vys, heer van
Ruddervoorde.
De prochierekening wordt gepresenteerd door de
dorpshoofdmannen, hier Philips Ghys en Jan Pieren. Ze komen beide nog geregeld
voor in de rekening: Jan Pieren (f 2r, 2r, 3r ), Philips Ghys (f 2r, 2v, 3r,)
Als wedde (= pensioen) voor zes maanden krijgt hoofdman (=
hofman) Jan Pieren 6 pond (f 3r). Deze zes maanden verlopen eind april 1607. Hetzelfde
voor Philips Ghys (2v). Dat komt overeen met wat later de hoofdmannen Jan Beudaert
(blad nr. 1) en Eloy Mas(s)u bekomen voor de periode mei 1608 tot eind april
1609, namelijk elk 12 pond.
Daarnaast is er ook nog sprake van vacatien (een soort
rechtsplegingkosten, of vergoeding voor officiële handelingen) die apart
vergoed worden. Aldus op nr.1 brengt Jan Beudaert een rekening in van 21 pond 4
schellen, en Eloy Massu een rekening van 11 pond 8 schellen. Philips Ghys heeft
zo een rekening van 51 pond 13 schellen (2v), Jan Pieren van 54 pond 11
schellen (3r). Philips Ghys deed ook een visitatie (= inspectie) van de
gemeente en stelde de rekening op en maakte er een dubbel van (nr. 2), voor 8
pond.
Verder zien we ze diensten verlenen aan de burggraaf. Jan
Pieren labeurt een parthie van vyf ghemeten 2 lynen 15 roeden in maart 1607,
met vier paarden (f 2r) voor 38 pond, 8 schellen, 8 stuivers. Jan Pieren en Philips
Ghys voeren brandhout uit de bossen van Krombeke, resp. met een en twee paarden
gedurende een dag, aan 3 pond per paard per dag (f 2r). Philips Ghys haalt twee
voeren hout om de zijkanten van de gracht van de burggraaf te maken (3r) voor
40 pond, en presteert nog een dag met twee paarden aan 6 pond (3v). Ook Jan
Pieren presteert een dag met een paard voor 3 pond (3v).
Ook de andere inwoners van Stavele deden diensten voor de
burggraaf. Allicht een mooi overzicht van de beschikbare mankracht in Stavele
krijgen we ter gelegenheid van het karwei bestaande uit het wegvoeren van
brandhout uit de bossen van Krombeke. Daarvoor werden op één dag 28 paarden
ingezet, verdeeld over 21 mannen (2r en 2v). Naast de hoofdmannen Jan Pieren en
Philips Ghys, reeds vermeld, waren ook de latere hoofdmannen Eloy Massuwe en
Jan Beudaert van de partij, naast de zoon Jan van Eloy en nog vele anderen, zie
rekening.
Bij de diensten zien we nog Pieter De Peepere met 4 paarden
aan het werk in maart 1607 op 3 gemeten 2 lynen en 40 roeden voor 26 pond 17
schellen; Jan Bolle voor een zelfde arbeid met vier paarden aan tien partijen
van 3 ghemeten voor 7 pond 9 schellen tghemet; Gillis Van Loo pootte 3 ghemeten
in maart 1607 voor 3 pond / tghemet;Jan
Bolle met vier paarden op 8 lynen voor 8 sh tgemet.
De burggraaf van de stede ende casselrie van Veurne, was
lange tijd, allicht dan nog, niemand anders dan de heer van Stavele. Het is dan
ook niet verwonderlijk dat hij, als zon opperbaas makkelijk hand- en
spandiensten kon vragen aan de inwoners van Stavele, en dit dan nog probeerde
te doen doorgaan en doen betalen als diensten voor de overheid. Er is ook nog
een gift van 300 pond, zonder verantwoording (2v). Blijkens de commentaren in
de kantlijn was de rest van het bestuurscollege daar danig op tegen:
- tsydert dit enveyer in vollen collegie gherecolleert zyn
..as expresselick verbooden zulcke bedrieghelycke oncoste meer omme te stellen,
ordonneren[de] indien yemant myn heere den burgrave begheert te ghelieven int
labeureeren van zyn lant dat hy tselve sal houden an hem selve (2r).
- by resolutie van[de] collegie [ende] dat een yghelick syne
pier [ende] hiertoe ghestoffeert hebben dies de oncoste [ende] dacheuren an hem
selven houden (2r).
- hierafgheconsenteert heerelick omme te stellen tot laste van[de] insetene
alleene iiijc xxxix (439) ll ij (2) sh [ende] de resteeren[de] vc
Liiij (554) ll ix (9) sh ix (9) st [zyn?] tot laste van[de] insetene
[ende] bedryvers ghemet ghemets ghelycke acte alsvooren
Voor zover we begrijpen worden de hand- en spandiensten voor
de burggraaf dus afgewezen als basis voor het te innen belastinggeld. Een reeks
posten in de rekening wordt zelfs expliciet geschrapt.
Naast de aanwezigheid van de twee bestuurders van de
kasselrij en de twee hofmannen zijn er als aanwezigen nog (notabele)
parochianen, die het goed bestuur van de parochie = het dorp in de gaten
houden, of althans inlichtingen of toelichtingen kunnen verstrekken over
sommige uitgaven. Aldus vermeld staan Aernoudt Bueckelare, Gillis Van Loo,
Guilliame Morael, Pieter De Peepere, jonker Blanckaert en Jan Vermeersch.
Meerdere uitgaven hebben dan ook te maken met het
functioneren van de kerk.
Vooreerst blijkt dat de pastoor van Stavele geregeld
vervangen wordt door andere bedienaren, waarbij de kosten van hun diensten en
soms hun eten worden ingebracht.
De presbyterie van Stavele werd van 20 maart tot en met 24
april 1607 (33 dagen) overgenomen door kannunik Philips De Cock (19 pond 10
schellen betaald aan Ghuilliame Lussaert voor zijn eten)(1r). In dezelfde
periode werd ook de kerkdienst door hem verzorgd (24 pond) (3v).
De kapelaan van Beveren deed twee maanden dienst in Stavele
(28 pond), in akkoord met de kerkmeester en de hofmannen (1r).
Kannunik Pieter De Snick van St.-Martens, Ieper, heeft
dienst gedaan te Stavele binnen de vastentijd en tijdens Pasen (15 pond)(2v).
Pater Gheraert van Ieper wordt door Jan Van Loo (allicht de
abt van Eversam) gevraagd dienst te doen in Stavele. Voor deze verplaatsing
krijgt Jan Van Loo 14 pond.
We moeten dit eens vergelijken met het gebeuren in de
parochieregisters van Stavele en van Beveren!
Verder is er de koster, orgelist en tevens schoolmeester,
meestere Adriaen Van Daele. Hem wordt voor een half jaar 150 pond uitbetaald.
Er is nog een reis van 6 dagen naar Ieper en Houtkerke, voor
7 pond 4 schellen, door Hanseel Braen, in dienst van de prochie omme de
kercke, en iets gelijkaardigs van vier dagen door Pieter De Schepper, voor 4
pond 16 schellen. Bij beiden is de tarief 24 schellen per dag.
Herbergen spelen ook een rol in het functioneren van het
dorpsbestuur: Jan Boose, waard in de Zwanne,
en Jaques Moote, van Sint-Joris, krijgen beide bepaalde onkosten terugbetaald
(bij beiden wordt er onderscheid gemaakt tussen tafelen en de rest).
Tenslotte wordt het dorp nog de opdracht gegeven aan de
burgemeester en landhouder van de stad en kasselrij van Veurne 277 pond 5
schellen te betalen, te volghen an die van harynghe, reden onbekend dus.
De laatste uitgaven betreffen zoals gewoonlijk het werk van
de griffier, het zetelen van de magistraten, en de presentatie van de
hofmannen.
In het tweede stuk vinden we nog de merkwaardige post over
het luiden van de rude clocke 3x per dag gedurende zes weken, van meester
Joris De Hornes, graaf van Houtkerke en Baron van Hondschote (18 pond voor
Joris Venant en Jacob De Planter (p. 2)
Tot slot nog de lijst van de namen, functie en de plaats van
vermelding in de teksten:
4.2.1.2. De vroegste Massu uit de staten van goed en madelrierekeningen.
4.2.1.2. De vroegste Massu uit de staten en
rekeningen in ons oorspronggebied. Integratie met de gegevens uit de
parochieregisters. Overzicht van de bewaarde staten en rekeningen van onze
familie
versie
18.10.2012; andere massu2.doc
Algemeen
In het Rijksarchief te Brugge bevinden zich de
staten van goed en madelrierekeningen van onder meer de Kasselrij Veurne. De
staten bevatten de inventaris van de goederen van overledenen en de verdeling
van deze goederen over de nabestaanden. De madelrierekeningen geven verslag van
de opvolging van het goederenbeheer door de aangestelde madelaar of
boedelredder.
Deze staten en rekeningen zijn zonder
voorafgaande rangschikking genummerd, maar wel geïndexeerd op naam van de
overledene of de partner. Voor alle naamvarianten Massu, Mesu, Messu, Metsu
werden deze nagekeken. We konden daarbij voor de staten steunen op het
geweldige werk van Cailliau uitgegeven door de Vereniging voor Vlaamse
Familiekunde, die de genealogische informatie daaruit haalde en overzichtelijk
presenteerde. Enkel de rekeningen moeten één voor één opgevraagd worden in het
RAB. Dat is voor een aantal gebeurd, voor andere niet. We proberen hier zoveel
mogelijk verbanden te leggen om dit opzoekingswerk te bekorten.
Hierna :
- Wat de bewezen verwanten betreft geven we
meteen het volledige overzicht van de bewaarde staten en rekeningen.
- Wat de andere naamgenoten betreft nemen we de
staten vanaf 1700 niet op in dit zoekwerk naar verwanten van onze eerste
Joannes Massu.
- Blijft over een lijst van staten en
rekeningen van naamgenoten, die we verder moeten trachten te situeren. We geven
ze vooreerst per parochie (gemeente) indien bekend (met daarin eerst deze van
ons kerngebied), en dan de overige. Duiding komt telkens daarna.
- Tenslotte is er nog de lijst rekeningen die
verder moeten worden bekeken, om uit te vissen over welke personen het precies
gaat.
Tot onze voorouders behoren:
Generatie II
De kinderen van Jan (I) Massu & Maria
Willaert
34.114
Pollinkhove
Cathelijne
Clareboudt
Jan (II) Messu
16
K,
X,PP
1666
37.144
Pollinkhove
Joannes (II) Metsu
xx
X
Janneken Waerebout
Cathelyne Clareboudt
19
K,
X,PP
20-12
1680
16.747
Pollinkhove
Jan (II) Metsu
Cathelijne
Clareboudt
PP
1682
Jan (II) Messu /
Joannes Metsu is de enige waarvan we zeker zijn dat hij hiervan afstamt.
Hij huwde een eerste
maal te Pollinkhove, op 21of 28 jan 1647, met Cathelijne Clareboudt (voorheen
gehuwd met Augustinus de Witte), die overleed op 5 feb 1666. Van haar hebben we
de staat van goed (Pollinkhove, 34.114), waarin sprake is van vijf kinderen
(van de oorspronkelijke acht).
Na een tweede (kinderloos)
huwelijk, met Janneken Waerebout te Pollinkhove, 29 april 1670, overleed Jan
Metsu te Pollinkhove op 20 dec 1680. Ook zijn staat van goed (Pollinkhove,
37.144), opgesteld 11 feb 1681 en overgebracht 26 feb 1681, is in ons bezit.
Hier is nog steeds sprake van vijf kinderen. Volgt dan een madelrierekening (Pollinkhove,
16.747), niet in ons bezit, gepresenteerd op 21 april 1682 door madelaere
Jaecques de Danser.
Generatie III
Dit zijn de staten van goed en rekeningen van
de kinderen van Jan (II) Metsu en Cathelijne Clareboudt.
25.276
Pollinkhove
Cathelyne
Masyn
Joannes
Metsue
13
K,
X,P
20-04
1683
22.256
Cathelyne Masyn
Jan Metsu
PP
37.075
Pollinkhove
Joannes Metsu x
Xx
Cathelyne Masyn
Franchoise Willems
19
X,P
25-07
1690
6.789
Jan Metsu
PP
1704
4.872
Pollinkhove
Marye Metsu
Vincentius Bouden
4
P
26-11-1678
19.055
Pollinkhove
Vincent Bousin x
Xx
Marie Metsu
Marye Metsu (P)
Anne Lanquien
10
X,P
08-01
1699
4.843
Houtem
Jaecques Mesu
Mary Coene
4
X,PP
K
29-09
1699
11.087
Houthem
Jacques
Metsu
of
Francois Metsu
PP
1699
23.014
Pollinkhove
Janneken Metsu
PP
1692
31.148
Pollinkhove
Janneken Metsu
PP
1692
333
Pollinkhove
Jan Provoost x
xx
xxx
Jacqueminken N
Janneken Metsu
Marie Godderis
1
X,PP
18-02
1705
- Joannes / Jan (III) Mesu /Messu / Metsui
huwde te Pollinkhove, 10 juni 1681, met Cathelijne Masijn. Ze hadden één kind.
Cathelijne overleed al op 20 april 1683. We hebben haar staat van goed
(Pollinkhove, 25.276), gemaakt en gesloten op 13 juli 1683; er is blijkbaar ook
nog een rekening (22.256), hiervan hebben we geen kopie. Over haar nalatenschap
is ook rekening 6.789, waarvan we eveneens geen kopie hebben. Hierin staat
vermeld dat de laatste voorgaande rekening van 13 april 1699 dateert. Rekening
6.789 zou van 1704 zijn.
Een tweede huwelijk was er te Pollinkhove 17
okt 1683 met Francisca / Franchoise Willems wat vijf kinderen meebracht.
Joannes (III) overleed op 25 juli 1690. Zijn
staat van goed (Pollinkhove, 37.075) hebben we volledig op kopie.
Francoise overleed 10 of 16 feb 1691. Er is
blijkbaar geen staat van goed bewaard, blijkens de boeken van Cailliau.
- Marie / Maria /
Marye Metsu / Messu huwde te Pollinkhove 3 mei 1667 met Vincentius / Vincent
Bousin / Boudens / Bouden, waarvan 5 kinderen.
Ze stierf 26 nov 1678,
en er is van haar een staat van goed (Pollinkhove, 4.872), nog niet in ons
bezit.
Vincent hertrouwde met
Anne Lanquien. Hij stierf op 8 jan 1699, en er is eveneens een staat van goed bewaard
(Pollinkhove, 19.055), nog niet in ons bezit.
- Catherina /
Catherine / Cathelyne / Cathelynken Messu / Metsu huwde te West-Vleteren in
1673 met Petrus / Pieter Franciscus Delegher, waarvan ons twee kinderen bekend
zijn.
Mogelijk huwde ze ook
voordien en nadien, maar dat staat nog niet vast. We hebben ook nog geen
overlijdensdatum noch een staat van goed of een rekening, maar er zijn wel
enkele te onderzoeken mogelijkheden:
4. 2. 1. STATEN VAN GOED, MADELRIEREKENINGEN en
WEZENREGISTERS
Versie
03.03.12, document Wat is een staat van goed1
4.2.1.1. WAT ZIJN ZE EN WAT BIEDEN ZE
Voor wie?
In de literatuur stuit
ik op twee verschillende doelen:
a. Een staat van goed
is een akte-inventaris opgesteld door deelslieden of schepenen, bij een
sterfhuis, waarin de namen van de erfgenamen of hoirs van de overleden
persoon, de blijfver of blijfveghe (ook wel madelaere of maedelareghe),
doorgaans de weduwnaar of weduwe, en al de kinderen, meestal met hun leeftijd
opgegeven worden. Zijn er minderjarige kinderen, dan worden ook de voogden
vermeld. De staat bevat een omstandige inventaris van het gehele bezit, zowel
actief als passief. Daarenboven geven sommige staten van goed uitgebreide
afstammingsgegevens. Dit is vooral het geval wanneer een persoon overlijdt
zonder directe familieleden. (8)
b. Het is een document
opgesteld tijdens de inventarisatie van de goederen van personen, die bij hun
overlijden minderjarige of geestelijk en lichamelijk gehandicapte kinderen nalieten.
(1)
Rond de dertiende eeuw
ontstond in onze gewesten de schepenvoogdij. De plaatselijke overheid kwam
tussen omdat ze meende dat het kind moest beschermd worden en dat zijn geoderen
te zijnen bate dienden beheerd te worden. Bij het overlijden van vader en/of
moeder, werd aldus een voogd aangesteld die tot aan de meerderjarigheid der
wezen (in de regel 25 jaar) de erfenis beheerde.
Vooraleer tot het
voogdijbestuur over te gaan moest de voogd een nauwkeurige beschrijving van het
vermogenvan de minderjarige aan het voogdijbestuur meedelen. Deze
boedelbeschrijving (staat van geoderen) werd door de costumen van Veurnegeëist
binnen de zes weken. Deze termijn werd echter niet altijd geëerbiedigd. (8)
Het gewoonterecht
De schepenen hielden
toezicht op het goed van de minderjarige wezen. De aangestelde voogden hielpen
het goed beheren. Later, bij hun meerderjarigheid, of vroeger wanneer ze huwden
of in het klooster traden, ontvingen de wezen hun aandeel in de erfenis. (4)
In elke jurisdictie
volgde men bepaalde costumen voor het burgerlijk recht: erfenissen, voogdijen,
enz.
De schepenen hielden
toezicht op het goed van de minderjarige wezen. De aangestelde voogden hielpen
het goed beheren. Later, bij hun meerderjarigheid, of vroeger wanneer ze huwden
of in het klooster traden, ontvingen de wezen hun aandeel in de erfenis. (4)
In elke jurisdictie
volgde men bepaalde costumen voor het burgerlijk recht: erfenissen, voogdijen,
enz.
De Costuyme van Loo (RAB, Gem archief
Lo,nrs 5 en 6) m.b.t. Sterfhuijsen, Successie,
vooghden ende weesen: Titels 8,9 en 10.
Titel 8, Art. 1: Soo hem hoir fonderen wilt
inde sterfhuijsen alhier sorterende moet dat doen binnen den veertichsten daghe
ofte immers binnen de jaere ende daghen naer toverlijden. Zijn oock gehouden
deselve hoirs met den blijfvere binnen de selve veertich daghe al wettelick
present vijf schepenen deellieden te kiesen ende in heuren handen te
delivreeren alle tachtergelaeten goet, omme dat bij hemlieden verdeelt te
worden naer coustumen, daertoe de Wethouder hemlieden authoriseert;
De costumen of het gewoonterecht van de
Kasselrij Veurne bepalen dat er naast minderjarige kinderen ook meerderjarige
wezen kunnen bevoogd worden indien zij hun goederen slecht beheren en dat uytsinnighe, dulle, doove, domme en dierghelijke
haerlieder sinnen en verstant niet wel hebbende eveneens onder voogdij
geplaatst worden. (1)
Wanneer nu in een
gezin kinderen wees werden en ze vielen daarenboven onder de voorafgaande
bepalingen, dan werden binnen de veertien dagen na het overlijden van een der
ouders twee voogden aangesteld. Binnen de drie maanden na het overlijden moest
een staat van goed opgemaakt worden en de vooghden
worden ghehouden over te bringhen ten weesen boeck haerlieder weese goedt
onder het handtteecken van deel-lieden, stellende elck parceel ofte parthye t
sy leenen, erfve of renten, mitsgaders huysen ofte ander goedt, by goeden
verclaerse, met specificatie van abouten ende ghetal van bomen, elck op hem
selven, expresserende de renten en lasten wiemen gheldende is Een
opmerking vanuit onze ervaring leert dat de termijn van drie maanden meestal
niet gerespecteerd werd. In werkelijkheid waren de meeste staten van goed
opgemaakt binnen het jaar volgend op het overlijden. (1)
De Costuyme van Loo (RAB, Gem archief Lo, nrs
5 en 6) m.b.t. Sterfhuijsen, Successie,
vooghden ende weesen
Titel 8, Art. 3: In alle sterfhuijsen,
principalick daer wesen sijn, den blijfver ofte blijfvige is schuldich staet te
maecken vande goedijnghen, ende die te doen verdeelen, tweesegoet te
weeseboucke te bringhen door weesepapier al binnen veertich daghen, nochte en
sal den blijfver ofte blijfvighe hem niet moghen betrecken ten staete van
huijwelicke ten sij gedaen hebbende alvooren de voornomde debvoiren op de boete
van dertich ponden parisis, tebedeelen
deene helft de stede ende dander helft den heere. (6)
Tot aan de invoering
in 1804 van ons burgerlijk wetboek, ook genoemd Code Napoleon, werd een persoon
slechts meerderjarig op 25-jarige leeftijd. (4)
Deellieden of
prijzers, madelaars en blijvers
Een staat van goed
werd opgemaakt door deellieden of prijzers die daartoe jaarlijks beëdigd werden.
Deze prijzers werden aangesteld door de madelaar (madelaere of maedelareghe (6) of overblijvende persoon (blijfver of blijveghe (6))van het
gezin (doorgaans de weduwnaar of weduwe (6)). Waren beide ouders overleden, dan
kon iemand anders als madelaar optreden. De optekening van de goederen gebeurde
in aanwezigheid van de overblijvende man of vrouw (blijfver of blijveghe (6))en de erfgenamen. Deze opgestelde staat
van goed moest binnen de veertig dagen geregistreerd worden. Dit gebeurde dan
in de zogenaamde wezenregisters. (1)
Waar?
Het was een algemeen
principe in Vlaanderen dat de staten van goed moesten opgesteld worden voor de
schepenen van de jurisdictie waarvan de overledene poorter, ceurbroeder of laat
was, indien hij gestorven was op het grondgebied van het graafschap Vlaanderen,
ook als hij niet op het grondgebied van de jurisdictie overleden was. (1) Het
kennen van het poorterschap of van het laatschap van een persoon is dus zeer
belangrijk, want indien men het kent, weet men waar diens staat van goed moet
gezocht worden. (4)
De nationaliteit was
inderdaad verbonden met kleinere gebieden: steden, kasselrijen en
heerlijkheden. (4) Men kon zich laten afschrijven en zich ergens anders doen
inschrijven.
- Voor de heerlijkheid
het Knesselaarsche volgde men zo de costume van het Brugse Vrije. Als
heerlijkheid, op feodaal gebied, hing zij af van de Oudburg in Gent. Voor
administratie en fiscaliteit was zij een appendante heerlijkheid van het
Brugse Vrije, maar ook voor rechtszaken. In het Knesselaarsche spreekt men
nooit van poorters voor degenen die onder haar jurisdictie vielen, maar van
gedyde.
- Voor de heerlijkheid
Z.M. Gravelykhede volgde men de costume van de Oudburg van Gent.
- In de kasselrij
Veurne Ambacht zijn het ceurbroeders en ceurzusters, zoals in andere
kasselrijen van het Westland: Broekburg, Sint-Winnoksbergen en Cassel. (4)
- In de steden waren
het poorters, in de kasselrijen en heerlijkheden: laat (4) en laatesse
Wat vinden we nu in
deze staten van goed?
- Het nummer van de
staat. (1)
- Het jaartal, de
maand met de dag, de plaats, de naam van de overledene, de titel die de
overledene droeg en het beroep indien het vermeld werd. (1)
- De meeste beginnen
met een genealogisch overzicht waarin de verwantschappen opgenomen en de
erfgenamen opgesomd staan. (1)
De filiatie van zijde
overledene, zijn ouders en soms zijn grootouders, de opgave van zijn één of
méér huwelijken, en de nog levende kinderen uit ieder huwelijk met hun
leeftijd. (4)
- In een aantal staten
vindt men ook een afschrift van de huwelijkscontracten en testamenten. (1)
- Daarop volgt een
nauwkeurige beschrijving van het vermogen van de gestorvene, verdeeld in twee
delen: actief (de baten) en passief (de kommeren of lasten).(8)
Onder het actief komen
de onroerende goederen (8) zoals gronden en huizen (1) en van de renten (2).
Verder de beschrijving van alle roerende goederen (8), een zeer omvangrijke
inventaris (1). We vinden daarin bijvoorbeeld het aantal dieren op de hoeve, de
huisraad in een bepaalde kamer, wat er op zolder aan voorraad lag, de
hoeveelheid geld die gevonden werd, het landbouwmaterieel, etc.. (1)
ambachtsgerief, klederen en juwelen (4)
Het passief bevatte de
schulden van de erfenis.(4)(8) Hier vinden we bijv. achterstallige pachten,
achterstalligh loon aan dienstpersoneel, kosten van de begrafenis. (8)
- als laatste volgt een
borderel waarin een balans wordt opgemaakt van de inkomsten en uitgaven met
vermelding welk deel aan iedere erfgenaam toekomt. (1)
- je ziet ook de namen
van de deellieden; verder worden soms ook de ontvangers en poincters, de
griffiers, de baljuws en burgemeester en schepenen vermeld.
Over de betrouwbaarheid
van de staten kunnen we P. Vandewalle (2) aanhalen. Hij stelt voorop dat men
geneigd is te denken dat er fraude gepaard kon gaan bij het opstellen van
staten van goed. Maar hij ontkracht vervolgens deze stelling door te stellen
dat dit niet mogelijk was gezien zowel de dieren op de hoeve als de gewassen op
het land door vele personen gekend waren. Bovendien moesten er ook geen
erfrechten betaald worden. Dit laatste argument is misschien een betere reden
dan het eerste.
Staten van goed en
familiekunde
Na de
parochieregisters, zijn voor Vlaanderen de staten van goed de beste bronnen
voor de genealogen. (3)
Ze laten ons toe iets
te weten te komen over het beroep, de bezittingen en de sociale toestand van de
familie (3), waar ze woonden (8). Voor de periode van de parochieregisters zijn
ze ook van primordiaal belang bij het bepalen van familierelaties. (8)
Van de grote
rechtsgebieden (bv. Brugse Vrije, kasselrij Veurne, Stad Gent, Stad Brugge,
enz.) kunnen de desbetreffende reeksen gemakkelijk geraadpleegd worden. Zij
zijn over het algemeen ook geklapperd. (3)
Daarnaast zijn er tal
van kleinere fondsen waar men ook staten van goed vindt, die men niet kent of
waarvan de raadpleging moeilijk is bij gebrek aan tafels (indices), zodat die
interessante stukken praktisch onbekend en onaangeroerd blijven. Nochtans juist
daar ligt dikwijls de oplossing van een of ander genealogisch probleem.(3)
Geraadpleegd zijn:
- staten van goed van
de stede en kasselrij van Veurne (zie verder).
Voor de Kasselrij
Veurne zijn de staten van goed in groten getale bewaard gebleven en bevinden
zich in het Rijksarchief te Brugge. Het fonds bevat in totaal zon 39.000
bescheiden voor de periode 1640 tot 1794. De staten zitten evenwel zonder
logische ordening bijeen. Het totale bestand op zich is wel geïnventariseerd.
Dit gebeurde op naam. Tussen deze staten komen evenwel veelvuldig
wezenrekeningen of madelrie-rekeningen voor. (1)
Door de Vereniging
voor Familiekunde is er een ganse reeks boeken gepubliceerd, samengesteld door
J. Cailliau, met de genealogische gegevens van Staten van Goed uit de Kasselrij
Veurne, dus één van de belangrijkste gebieden voor onze stamboom. Hiervan is
dan ook gretig gebruikgemaakt: zie verder overzicht van de gebruikte staten en
hun inhoud..
Ze zijn te vinden in
het stadsarchief van Poperinge, van Ieper, en in het RAB.
- staten van goed van
de heerlijkheid Het Knesselaersche te Oedelem, in RAGent onder het fonds
Ursel, bundels of liassen nrs 865-871 (1680-1786) en een register nr. 864
(1748-1786) (3). In de gepubliceerde afleveringen 1,4 en 5 geen METSUvar of
andere voor ons interessante namen
- staten van goed van
Lo, bewaard in RAB: Stad Lo, bundels 140-146, met in totaal 212 staten over de
periode 1616-1788. Naast de eigenslijke staat van goed bevindt zich dikwijls
een madelrierekening onder hetzelfde nummer. (6) zie kopies p.33-34 en 43-44
Nog niet geraadpleegd
zijn:
- staten van goed van
de heerlijkheid van Wulfsberghe te Oedelem, in RAGent onder het fonds Ursel (3)
- staten van goed van
Z.M. Gravelykhede afhangende van de Oudburg van Gent en afhangende van de graaf
van Vlaanderen.
Via het RAB is een
klein deel bekeken uit het Brugse Vrije.
4.2. WEZENREGISTERS
Wezenregisters
bevatten de wezen met staat van goed ingeschreven volgens de datum van overbrenging
of registratie van de staat. Ze zijn hierin gegroepeerd per jaar en per
parochie, met daarenboven nogmaals een onderverdeling tussen de Noordvierschare
en de Zuidvierschare [Kasselrij Veurne]. (1)
Bij de grotere
magistraturen, zoals in het Brugse Vrije, wordt de inhoud van de staat van goed
slechts in het kort opgetekend in het wezenregister. Maar in de kleine
heerlijkheden gebeurde het zeer dikwijls dat de staat van goed volledig werd
overgeschreven in het wezenregister. Dit maakt dat wanneer een staat van goed
niet bewaard werd, men toch de inhoud ervan geheel of ten dele kan terugvinden
in de wezenregisters. (4)
Enkele aspecten
aangetroffen in teksten:
- eed van de voogd op
(datum) voor NN, bailliu, en NN, schepenen
- emancipatie uit minderjarigheid
of ontvoogding: wordt haar self gemaeckt
- staat van de
imbecille .
Tussen de staten
zitten:
- rekwest van NN om
goederen te verkopen, toebehorende aan
- tussentijdse
rekenynghe of rekenijn van NN voor de weesen van NN
- purgative rekening,
na verkoop van (datum) voor de wet van (bv. Ursel) van de goederen van
Bronnen:
(1) Laurent Hoornaert,
Boteren kaas in de Kasselrij Veurne (16de-begin 19de
eeuw), thesis, op internet, hoofdstuk 2
(2) P. Vandewalle, De geschiedenis van de landbouw in de
Kasselrij Veurne, 1550-1645, Brussel, 1986, 415 p.
(3) W. Van Hille, De staten van goed van de heerlijkheid Het
Knesselaersche te Oedelem, in: Vlaamse Stam, deel 1: 387-388, 2: ?, 3: ?,
4: 489-492, 5: 30-36.
(4) Jos. De Smet, Het Brugse Vrije en zijn archief, in:
Vlaamse Stam IV (6) (december 1968): 433-444
(5) J.J. Beyen, Staten van Goed van Lo, in: Vlaamse Stam
1970, pp. 353-356; id., 1974, pp. 143-148 en 371-373.
(6) J.J. Beyen, Staten van Goed van Lo 1626-1788. p.33
e.v.
(8) Rijksarchief Brugge,
Kasselrij van Veurne, Staten van Goed
Indices
Deel VIII =
T(oegangen) (in) B(eperkte) O(plage) nr. 102. [Massu(w)(e) nrs. alle genoteerd];
Deel IX = TBO nr. 103.
[Mesu(w)(e), Metsu(w)(e), Messu(w)(e) nrs. alle genoteerd]
Deel = TBO
nr. 107. [Willaert Mayken, Marye, Mary, Marie nrs. Alle
genoteerd]
Deel = TBO nr. 101. [Houvenaegelvar.
Frans/Francois, J-F en P-F nrs alle genoteerd]
(8) J. Cailliau, Staten van Goed Kasselrij Veurne,
delen 1-20.
+ tekst
over staten van goed van de kasselrij Veurne. Hierbij ook referentiewerken waar
meer informatie kan worden teruggevonden over het beheer van weeesgoederen en
bestudering van de in de staten voorkomende huisraad.
4.2.0. Feodaal-administratieve structuur: het leenstelsel
4.2.0. FEODAAL-ADMINISTRATIEVE
STRUCTUUR: HET LEENSTELSEL
Versie
19.11.2012;FEODAAL KADER1
A. DE KASSELRIJ
In de Karolingische
tijd was de streek tussen de Schelde en de Canche, naar de oude Romeinse
indeling onderverdeeld in pagi of gouwen.(2)
Boudewijn IV, Graaf
van Vlaanderen (988 - 1035) voerde een belangrijke staatkundige reorganisatie
door: de oude indeling in gouwen werd vervangen door een nieuwe indeling in kasselrijen. Elke kasselrij werd beschermd en bestuurd vanuit een burcht, met aan het
hoofd een burggraaf, die in naam van
de graaf het gezag uitoefende binnen de kasselrij. (2)
Vóór
de oorlogen die Lodewijk XIV in de zeventiende eeuw voerde, bestond Vlaanderen
uit:
-
Vlaams Vlaanderen, bestaande uit Oost- en West-Vlaanderen;
-
Waals Vlaanderen;
-
Keizers Vlaanderen (ten oosten van de Schelde);
West-Vlaanderen
bestond uit:
- de
kasselrij Brouckburg;
- de
kasselrij Belle;
- de
stad en kasselrij Waasten;
- de
kasselrij Cassel;
- de
stad en kasselrij Veurne;
Veurne-Ambacht maakte aanvankelijk deel uit van de
kasselrij van Sint-Omaars, maar werd een vijftigtal jaren kater, in de late 11de
eeuw, verheven tot een zelfstandige kasselrij om zo een betere controle te
kunnen uitoefenen op de streek. (4)Dit gebied had in
1240 van de graaf van Vlaanderen een eigen keure gekregen. Veurne-Ambacht werd
sindsdien bestuurd door een college van schepenen-keurheren.
De drie steden Lo, Nieuwpoort en Veurne zelf behoorden
niet tot de kasselrij. In 1586 werd hun (?of alleen die van Veurne)
zelfstandigheid echter opgeheven en werd het stadbestuur van Veurne verenigd
met dat van het gelijknamige burggraafschap. (4)
- de
Zale en Kasselrij Ieper
- de
stad Poperinge en jurisdictie
- Bergen
- de
steden Wervik, Menen, Diksmuide, Roeselare;
- Brugse
Vrije
-
Oudburg van Gent
Frans of Waals-Vlaanderen
is nog verder op te zoeken, maar belangrijke steden zijn hier:
- Sint-Winnoksbergen
-
Rijsel
- Dowaai
(Douai)
-
Atrecht (nu Arras)
-
Orchies
De burggraaf sprak
recht, voerde de troepen aan, deed de vrede heersen, beschermde de kerken en de
abdijen en deed de grafelijke bevelen in zijn kasselrij uitvoeren. (2)
Deze burggraven
eigenden zich een steeds maar grotere autonomie toe. Daarenboven was hun ambt
erfelijk. Hieruit ontstonden talrijke betwistingen en usurpaties. (2)
Om hier tegenin te
gaan, stelde Graaf Filip van de Elzas in 1178 het baljuwsambt in. Grafelijke baljuws, om ze van hun latere collegas
van lagere rang te onderscheiden, ook hoogbaljuws
genoemd, waren voortaan bezoldigde en afzetbare ambtenaren in dienst van de
landvorst. (2)
De kasselrijen werden
doorgaans verder ingedeeld: het Land van en Ambacht van
De kasselrij Veurne
vormde geen gesloten administratief en bestuurlijk geheel. Zoals we hierboven
zagen behoorden de drie steden Lo, Nieuwpoort en Veurne niet tot de kasselrij.
Het stadbestuur van Veurne werd in 1586 echter verenigd met het bestuur van de
kasselrij. (4)
Veurne-Ambacht
werd begrensd door de Noordzee in het noorden, de Franse grens in het westen,
de IJzer, de Ieperlee en de Kemmelbeek in het oosten en in het zuiden de
grenzenvan de toenmalige parochies Reninge, Oost-Vleteren, West-Vleteren,
Proven en Roesbrugge-Haringe. (4)
Veurne Ambacht bestond
uit het gebied van de 42 parochies, die toen op bestuurlijk gebied rechtstreeks
afhingen van de kasselrij, hoewel ze op kerkelijk gebied onafhankelijk bleven.
Sommige parochies waren verenigd met naburige grotere parochies en werden zo
een ammanie, waarvan er 38 verspreid lagen over de kasselrij. Deze werden
verdeeld over twee vierscharen. (4)
De Zuidvierschare strekte
zich uit over de parochies van:
- Alveringem, Beveren, Gijverinkhove, Oeren, Sint-Rijkers, Stavele, nu
gemeente Alveringem;
- Haringe (Sint-Maarten), Krombeke en Proven, nu gemeente Poperinge;
- Kaaskerke, Lampernisse, Oostkerke, Oudekapelle en Stuivekenskerke, nu
gemeente Diksmuide
- Lo, Pollinkhove en Reninge, nu gemeente Lo-Reninge;
- Oostvleteren en Westvleteren (Sint-Maarten), nu gemeente Vleteren;
- Zoutenaaie en Vinken, nu gemeente Veurne
De Noordvierschare omvatte de parochies
van:
- Adinkerke, nu
gemeente De Panne;
- Avekapelle,
Booitshoeke en s Heerwillemskapelle, Beoosterpoort, Bewesterpoort, Bulskamp,
Eggewaartskapelle, Houtem, Wulveringem, Steenkerke en Sint-Walburga, nu stad
Veurne;
- Isenberge en
Leisele (Sint-Maarten), nu gemeente Alveringem;
- Oostduinkerke,
Koksijde en Wulpen, nu gemeente Koksijde;
- Pervijze, nu
gemeente Diksmuide;
- Ramskapelle en
Sint-Joris, nu gemeente Nieuwpoort.
Daarnaast lagen er binnen Veurne-Ambacht een
aantal heerlijkheden verspreid die geen deel uitmaakten van de kasselrij.
Zo waren er acht parochies, die pas in 1759
samengebracht werden onder een aparte entiteit, de Generaliteit der acht
verenigde parochies en takken. Ze waren lenen van het leenhof van de burcht van
Veurne, en moesten zo voornamelijk financieel en militair bijdragen, maar
ontsnapten aan het gezag van de magistraat wier zetel zich bevond in het
Landshuis te Veurne. Het waren de parochies:
- Elverdinge,
- Loker,
- Noordschote,
- Reningelst,
- Vlamertinge (Sint-Vedastus) ,
- Watou,
- Woesten
- Zuidschote,
Verder waren er de negen verenigde branchen:
- t Vrije van de abdij van Meesen te
Elzendamme;
- de Heerlijkheid der Noord- en Zuidvierschaar
te Crombeke;
- t Zwijnlandt (Oosten West);
- Coppernolle onder Poperinge;
- t Hof der Tempeliers te West-Vleteren;
- Eversam en Diepenzele toebehorende aan de
abdijvan Eversam;
- het Couthof,
- het Vrije Laetschip in Reninghe;
- het Hofland in Reninghe:
Aan deze werden toegevoegd, als vergoeding
voor het afgestane grondgebied van Watou: Westouter en Vleminchove;
Tenslotte waren er nog de vijf afgezonderde
branchen, alzo genoemd omdat zij van de Acht Parochiën gescheiden zijn door de
IJzer, of op de Noordoever:
- Het Vrije van Rijsel te Caeskerke en
Nieuwkapelle;
- de Heerlijkheid of het leen van
Nieuwkapelle;
- het Vrije van Sint-Omaars in de gemeenten
Alveringhem, Lampernisse en Pollinchove;
- het Vrije van Cassel, genaamd Hofland onder
Oost- en West-Vleteren;
- het leen of de splete van Bercle of
St-Catherine Capelle onder Pervijse.
In tegenstelling
tot Veurne-Ambacht (waar de macht bij het kasselrijbestuur lag), hadden de
bezitters van de heerlijkheden en lenen als gevolg van hun rechten op de
gronden, het vermogen te besturen en daartoe mannen der wet aan te stellen.
Deze heerlijkheden
waren een uitvloeisel van het leenstelsel, met name het in leen geven van de
rechtsmacht door de vorst. Deze gaf zijn bestuurlijk en juridisch recht in leen
aan een leenman, vaak als beloning aan een militair of politiek medestander of
vertrouweling van de machthebber. De heer beschikte dus meestal over geheel of
een deel van het overstijgend koninklijk gezag, bijvoorbeeld als graaf of
hertog. (5)
Het bezit van een
heerlijkheid mag niet verward worden met het bezit van grond. Het bezit van een
heerlijkheid gaf de eigenaar slechts bepaalde rechten. Het kon zelfs voorkomen
dat de heer geen grondbezit had in zijn heerlijkheid. Met heerlijkheid wordt
dan het gebied aangeduid waar die rechten betrekking op hadden. (5) Een heerlijkheid beslaat een bepaald grondgebied,
waarover een bepaalde heer van rechtswege en in eigen naam overheidsgezag
uitoefent. (2)
Het ontstaan van
heerlijkheden en vorstendommen is dus aan hetzelfde fenomeen te wijten: de
verzwakking van het centraal gezag. Alleen is het gebied waarover de heer macht
uitoefent in oppervlakte kleiner en daarenboven moet de heer ook het oppergezag
van de vorst erkennen. Laatstgenoemde blijft ook tijdens de grootste
verbrokkeling aan het hoofd van de feodale piramide.
Wat benamingen
betreft, spreekt men gewoon van een heerlijkheid, een ambacht, een keure
(waarmee men niet alleen het document maar ook de ermee corresponderende
heerlijkheid bedoelt), van een graafschap,
een Hertogdom, een Baronnie. Deze benaming handhaaft zich
dan het gehele Ancien Régime door. (2)
Het weze duidelijk
gesteld dat parochie en heerlijkheid totaal verschillende begrippen zijn:
een parochie vormt steeds een territoriale eenheid, en is in oorsprong een
geestelijke omschrijving, een heerlijkheid valt er bijna nooit mee samen, heeft
dikwijls enclaves ver van de hoofdheerlijkheid vandaan en is een rechtsgebied.
Voor
wat het door ons bestudeerde gebied betreft zijn hierboven de erin voorkomende
heerlijkheden dus opgesomd. Toch is er soms ook sprake van de heerlijkheid
Stavele, terwijl het elders steeds over de prochie gaat.
Misschien
bestond deze heerlijkheid niet langer zelfstandig?
Inzicht
in deze heerlijkheden, bvb. met territoriale omschrijving, heren, heerlijke
rechten heeft voor ons een zeker belang, omdat er een eigen administratie mee
gepaard ging, en dus zo sporen van voorouders kan bevatten. We zullen elders
bespreken wat ervan bewaard is in het door ons besturdeerde gebied.
B. DE HEERLIJKE RECHTEN
Per deelgebied was er
voor de rechtspraak een vierschaar, voorgezeten door een plaatselijke baljuw, als
vertegenwoordiger van de heer. Hun bevoegdheid werd in graden uitgedrukt:
lagere, middelbare en hogere graad. (naar (2))
- De lagere jurisdictie hield de bevoegdheid in tot het uitoefenen
van notariële taken, zoals opmaken van testamenten,verdeling van erfenissen,
opstellen van verkoopaktes. (5)
- De middelbare jurisdictie hield het recht in op uitvoering van
gewone criminele en civiele rechtspraak. (5)
- De hoge jurisdictie was het recht op het veroordelen tot en doen voltrekken
van de doodstraf. (5)
Boetes en voor de
rechtskundige handelingen vereiste bedragen kwamen aan de heer. Van ter dood
veroordeelden kon het bezit worden in beslag genomen. (5)
Door de controle over
het schoutsambt en de lokale rechtspraak, kon de heer zich in zijn
heerlijkheid als een kleine potentaat gedragen. Er bestonden nochtans tal van
beperkingen. Veelal beschikte de heer slechts over de lagere of middelste
jurisdictie. De zware geldboeten en lijfstraffen vielen onder de hogere
jurisdictie die door grafelijke of hertogelijke ambtenaren werd waargenomen.
Bovendien diende de heer zich steeds te gedragen naar het plaatselijke
gewoonterecht. (5)
Aldus bleef de
kasselrij een zekere voogdij uitoefenen over de ondergeschikte dorpen die,
hoewel ze dikwijls een andere heer hadden, toch administratief en
leenrechterlijk ondergeschikt bleven aan de kasselrij.
Zo werden bv. in de
kasselrij Oudburg Gent waerheden gehouden: openbare samenkomsten, waarin
geïnformeerd werd naar alle misdrijven die zich in het dorp hadden
voorgedaan.(2) We
weten niet of dat ook in de kasselrij Veurne plaats vond.
Aan een heerlijkheid
waren allerlei economische en zakelijke rechten verbonden, waarbij de heer
recht had op een belasting of heffing. (5)
- onroerende belastingen
Aan vrijwel iedere
heerlijkheid was er een cijnshof verbonden, waaraan iedere cijnsplichtige
(d.w.z. de vruchtgebruiker van een grondstuk binnen de heerlijkheid) een
belasting moest afdragen a rato van de oppervlakte van het grondstuk. Dit
cijnsgeld is te vergelijken met de hedendaagse onroerende belasting. Omdat het
bedrag van de cijns niet inflatiegebonden was, werd zij doorheen de tijden
vrijwel verwaarloosbaar. (5)
- pachtgelden
De belangrijkste
inkomstenbron van een heerlijkheid was wellicht het pachtgeld van grondstukken
die als landbouwareaal deel uitmaakte van de heerlijkheid.(5)
- transactietaksen
Bij de verkoop van een
grondstuk binnen de heerlijkheid had de heer recht op en transactietaks (orde
van grootte: 5% op de verkoopsom). In sommige streken noemt men dit recht, de
pontpenningen (5)
- heffing op
nalatenschappen
Veelal beschikte de
heer over het zogenoemde recht van de dode hand. Dit is een belasting op de
nalatenschap van de ingezetenen, meestal met een grootte-orde van 5% op de verkoopwaarde
van het onroerend goed. Soms had de heer ook het recht om het beste stuk uit de
persoonlijke bezittingen te kiezen. Afhankelijk van de streek noemde men dit
recht beste kateilof beste hoofd (mooiste dier uit de veestapel),
hoogstoel(d.w.z. het mooiste meubel uit de inboedel), enz. Dikwijls was er
ook een bijzondere heffing voorzien op de nalatenschap van vreemdelingen,
inwijkelingen en bastaarden. (5)
- tolgelden
Aan de grenzen van
heel wat heerlijkheden mocht tol worden geheven, hetzij als een soort wegentol,
maar ook als belasting op de doorvoer van specifieke grondstoffen(zout
bijvoorbeeld) en passsage van personen. (5)
- banrechten
De ingezetenen waren
verplicht gebruik te maken van bepaalde infrastructuur die bij de uitbating van
de heerlijkheid behoorde. Een typisch voorbeeld is een banmolen: de landbouwers
waren verplicht zich bij deze molen (water- of windmolen) aan te bieden om hun
graan te laten malen, uiteraard met een bepaalde vergoeding aan de heer(of in
zijn plaats, aan de pachter van de molen)
- vorstelijke rechten
windrecht, visrecht,
jachtrecht, marktrecht waren vorstelijke privileges, doch die dikwijls in leen
werden gegeven aan een vazal. Deze bleef ze traditioneel dan ook uitbaten. (5)
Het jachtrecht stond
dus boven de jurisdictie van de plaatselijke vierscharen. (2)
Heel belangrijk zijn
natuurlijk ook nog:
- het cijnsrecht: het
recht om belastingen te heffen (5)
De kasselrij speelde
een belangrijke rol bij de inning van belastingen en het toezicht op de
fiscaliteit van de dorpen. De aan de vorst toegekende aiden en subsidiën werden
volgens een vast systeem, de Transport van Vlaanderen, over de parochies
gesmaldeeld, via een inventarisatie van de gronden (landboek) en de
gebruikers (quoteboeken). (2)
Het was de kasselrij
die de gelden inde en ze verder naar de hogere besturen doorstuurde.
Zelfs bepaalde
plaatselijke ambten, zoals het baljuwschap in bepaalde heerlijkheden, werden
door haar verhuurd. (2) Was dat ook in Veurne?
De kasselrij kon ook
belastingen innen voor eigen gebruik. (2)
- het benoemingsrecht,
om bepaalde functionarissen (overheidsdienaren en gezagsdragers) te benoemen.
Dit gold als een
belangrijk recht, gezien dit inkomsten (uit rechtspleging en boetes) meebracht.
Op zich had de heer het recht zelf als meier of schout op te treden, maar
veelal lieten ze zich vertegenwoordigen door een door hen benoemde schout
(baljuw).
Andere heerlijke
rechten konden nog zijn:
- het recht van
houtschat, inhoudende 1/10 van het hout dat in de bossen werd gekapt. (5)
- het pootrecht, recht
om bomen te planten (5)
Het was echter niet
alleen in de jaarwaerheden en het jachtrecht, dat de kasselrij tussenkwam
binnen de interne aangelegenheden van het dorp, zij had nog enkele specifieke
centrale bevoegdheden, die in de loop der eeuwen voortdurend in omvang
toenamen, zodat er op het einde van de 18de eeuw van een bijna
volledige voogdijoverheid kan gesproken worden (2).
Vooreerst
vertegenwoordigde de kasselrij in feite de aan haar ondergeschikte dorpen in de
Staten van Vlaanderen.
Daarenboven kon ze
onderhandelen in naam van de gemeenten met vreemde bezettingstroepen
betreffende militaire leveringen en vrijgeleiden, leningen uitschrijven en
premies betalen voor het doden vanschadelijke dieren.
Vanaf 1730 kreeg zij
strikt toezicht over alle parochierekeningen. Geen enkele uitgave mocht nog
zonder haar toestemming gebeuren. (2)
Op het einde van de 18de
eeuw verwierf zij ook toezicht op de bestrating van belangrijke wegen. (2)
Zij kon zelfs een
legertje hebben, waarmee zij, in troebele tijden, haar inwoners naar best
vermogen trachtte te beschermen. (2)
We
hebben nog geen zicht op de feitelijke organisatie en werking van de kasselrij
Veurne, naar analogie van het beschrevene voor de kasselrij Oudburg van Gent.
Het administratief
college van de kasselrij bestond uit de (hoog)baljuw, de leenmannen van het
koninklijk leenhof en de baljuws van de belangrijkste rechtsgebieden.
C. GRONDVERHANDELING
Binnen dit
rechtsgebied kunnen gronden aan drie verschillende statuten onderworpen zijn:
1) de allodiale gronden, waarover de eigenaar
alle macht uitoefent. Rechtshandelingen in verband met dergelijke goederen
komen voor de kasselrijrechtbank.
2) de feodale gronden, zijn voor alle
rechtshandelingen aan het leenhof onderworpen, waarvan ze gehouden worden.
3) Veruit het
talrijkste zijn de cijnsgronden. De
eigenaars (cijnshouders) betalen hiervoor een jaarlijkse onveranderde cijns. De
bevoegdheid voor die gronden (erven) komt hoofdzakelijk toe aan de lokale
schepenbank. De verhandeling van die gronden noemde men dan ook erven en
onterven.
D. DE LEENHOVEN EN HUN LENEN
Leenrecht beweegt zich
op het domein van het privaatrecht. Een leencontract wordt steeds op
vrijwillige basis aangegaan en regelt als dusdanig een vrijwillige verhouding
tussen individuele personen. Aan een leen kunnen, maar niet noodzakelijk,
overheidsrechten verbonden zijn.
Inderdaad, niet alle
heerlijkheden zijn dus lenen, maar omgekeerd zijn niet alle lenen
heerlijkheden. Een heerlijkheid is in de eerste plaats een rechtsgebied. Een
leen is niet noodzakelijk een stuk grond, bv. een heerlijkheid; het kan
evenzeer een ambt, een tiende of een rente zijn. Essentieel is dat het om een
persoonlijke dienst gehouden wordt, waarvan de bezitter krachtens het
vazalverband bepaalde verplichtingen en rechten heeft tegenover de leenheer, en
dat het een bijzonder erfrecht volgt. (2)
Omdat lenen ontstonden
uit krijgsdienstcontracten tussen een vazal en zijn suzerein (veelal manschap
genoemd), was een leen steeds persoonsgebonden. Door de opkomst van
professionele legers, kwam dit manschap in onbruik of werd vervangen door
oorlogsbelastingen. De persoonsgebondenheid van het leen bleef echter
voortbestaan. De eigenlijke bezitter van het leen is de leenman. Dit had onder
andere tot gevolg dat bij het overlijden van een leenman het leen in principe
terugviel aan de leenheer.(5)
De eerstgeborene
erfgenaam kon het leen evenwel behouden, door een procedure van leenhulde te
volbrengen aan het souveraine leenhof. De nieuwe leenman diende dan een
(symbolische) som geld te betalen aan zijn leenheer (het leenverhef).
Dezelfde verhefprocedure diende ook gevolgd te worden bij verkoop.
Indien er geen
rechtstreekse afstammeling was, konden aanverwanten een recht van naderschap
uitoefenen, wat verklaart waarom bepaalde heerlijkheden eeuwenlang in eenzelfde
familiestam verankerd bleven. (5)
.
Hij kan het leen
overlaten aan zijn kinderen, hij kan het verkopen of zelfs verpachten. Telkens
als er een wijziging van bezit voorkomt moet de bezitter de theoretische
eigenaar of de leenheer d.i. meestal de vorst, een speciale taks betalen
(reliefgeld, kamerlinggeld).
Om wat orde op de
feodale puzzel te stellen werden per kasselrij leenhoven opgericht, die aanvankelijk de lenen beheerden en bevoegd
waren voor de rechtspraak. Het ontstaan van de meeste grafelijke leenhoven
situeert zich aldus omstreeks 1200.
Lenen in soorten
- grondlenen (een
bepaalde oppervlakte land in gemeten en roeden), en
- rentelenen (een
jaarlijkse opbrengst in geld: ponden en schellingen parisis).
De verhef- en manschapsprocedure
De verhef- en
manschapsprocedure is een nogal plechtige ceremonie die elke nieuwe leenhouder
moet afleggen. Hierdoor wordt hij ten volle leenhouder.
Volgens het Vlaamse
leenrecht moet elke nieuwe leenhouder bij het verwerven van het leen een relief of verhef betalen aan
de leenheer. Meestal is dit 10 ponden parisis of de beste vrome, zijnde de
beste jaaropbrengst binnen de drie eerstvolgende jaren.
Om de verhefgelden te
innen hebben de Vlaamse graven vanaf 1365 tot 1470 speciale ontvangers
aangesteld. Tot 1448 en ook kortelings tussen 1466 en 1468 is er één
dergelijke ontvanger per grafelijk leenhof actief. Tussen 1448 en 1465 is er
één centrale ontvanger van de verhefgelden in gans Vlaanderen actief, maar deze
gaat al vrij vlug over tot het aanstellen van hulpontvangers.
Kasselrij
Ieper:
Nadat
tussen 1468 en 1477 de reliefgelden een tijdlang door de ontvanger van het
kwartier Ieper worden geïnd, neemt de plaatselijke kasselrijbaljuw vanaf 1477
deze taak definitief op zich. (aangaande de kasselrijbaljuws: J. van Rompaey, Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen
tijdens de Bourgondische periode, Verhandelingen van de Kon. Vl. Ac voor
Wet., Let en Sch K van België, Klasse der Letteren 62, Brussel, 1967)
Verhefbetalingen:
zie ARA, Rekenkamer 14.611 voor Ieper.
Kasselrij
Veurne:
Voorlopig
een vraagteken.
Naast het verhefgeld
moet bij een leenverkoop in
Vlaanderen ook nog 10% verkoopsbelasting (de 10de penning) aan de
leenheer overgemaakt worden. Een zelfde taks is verschuldigd wanneer er een
hypotheek op het leengoed wordt gevestigd of wanneer het leen weggeschonken
wordt aan een persoon die niet de naaste leenerfgenaam is (broers of oudere
zusters, kinderen). Voor het innen van deze belasting staat steevast de
kasselrijbaljuw in. Bij de verkoop of schenking van grafelijke lenen wordt in
Vlaanderen ook een grafelijk overdrachtsoctrooi getoond.
Volgens het Vlaamse
leenrecht moet hij binnen de 40 dagen daarna een denombrement indienen bij zijn
leenheer of diens plaatsvervanger. Daarenboven kan de leenheer elke leenman één
bijkomende keer tot het indienen van een nieuw denombrement verplichten.
Heer van de Ieperse
Zale was de vorst; plaatsvervanger de baljuw.
- het opmaken en overdragen van de rekening
(10), 11), (12), (13), (15), (16); de schatting van het hout en mest (3) en (4)
Verder echter nog:
- een betaling van pacht (6)
- een betaling 26:16:6 aan de ontvanger van de
prochie van Pollinkhove: de oncostrolle, vermoedelijk slaand op een deel van de
rationsrolle, maar die is al geboekt in (7) van de eerste schuldenreeks (40:4:6)
- proceskosten over het pachten van de
madelhofstede (9)
- proceskosten over het crimineel proces van
Jan (III) Metsu(7)
- een grote kost is ook het lichten van de
copie van de coopdach: 58 pond!
- tenslotte heeft Vincent Boudin nog gewerkt
(14).
4.4.
Eindbalans van de rekening (f 14v)
- Mysen ende betaelyn[ghen] gedaen jeghens den
voorschr[even] ontfanck ende eerst van[de] uutschulden staende bekendt inden
staet
j (1)e somme van mysen bedr[aeght]
(f 12r) 2592 pond 3
Sh 6
- Mysen ende betaelijn[ghen] gedaen vande
laste opghecomen naer tmaecken van[de] staet
ij (2)esomme van mysen bedr[aghende]
275 pond 4 Sh 4
- Totale som[m]e van mysen bedr[aeght]2868 pond 7 Sh 10
- den ontfanck bedr[aeght] soo hier vooren
blijckt
2862 pond 5 Sh 7
- dus blijckt dat den rendant meer heeft
uuijtghegeven als ontfa[ngh]en ter som[m]e van
6 pond 2 Sh 3
- danoff de vijff achste deelen tot laste
van[de] blijfveghe is
3 pond 16 Sh 4 7/8
- ende de drye resterende achste tot laste
van[de] vyff kynderen hoirs ten desen sterfhuijse is
2 pond 5 Sh 10 1/8
- compt in vyffven tot laste van elck9 Sh 2 1/40
5.
Bijzonderheden
5.1.
Echtscheiding!
Blijkbaar waren in deze tijd echtscheidingen
mogelijk, want we lezen op f 7v: Item betaelt aen jo[nkvrauw]e Jossijne Anne
de Windt gedivorceerde huijsvr[auwe]
van s[ieu]r Frans Cornu.
5.2.
Echo van de Franse inval?
Jan (II) Metsu was noch een bedrag van 40:4:6
schuldig aan Sieur Philippes Beijts m.b.t. de rations rolle der prochie van
Pollyn[chove] vanden jaer 1680. Het betreft hier dus een lijst waarop de
rantsoenen vermeld werden, dus er heeft zich in Pollinkhove in dat jaar een
probleem gesteld in de middelen tot levensonderhoud (voedsel). Of moest er een
bepaalde hoeveelheid opgehoest worden als oorlogsinspanning?
5.3.
Manslag door Jan (III) Metsu!
In f 13r lezen we dat er een crimineel proces
(proces criminel) loopt tegen de oudste zoon Jan van de overledene wegens
manslag (dus doodslag of moord!). Hierover lazen we nog niets in de staat van
goed, dus het moet van nadien zijn. Er is blijbaar bij de nalatenschap reeds
een akkoord gesloten over de betaling van de proceskosten. Hiervoor wordt 120
pond voorzien, te betalen aan stadhouder Charle Lefebure.
In de SvG van Masyn, eerste vrouw van deze
zoon Jan Metsu, vinden we hierover niets terug. Gezien hij trouwde, 2 jaar
later hertrouwde en kinderen had, vermoeden we dat het vermelde proces een
gunstige afloop kende voor Jan. Het zou zeker interessant zijn van de processtukken
te kunnen terugvinden
5.4.
Het doorrekenen van bepaalde renten aan de pachter
In f 7v lezen we dat Jan (II) Metsu 132 pond
per jaar moest betalen voor 12 gemeten land, maar er waren aftrekken (van reeds
gedane betalingen): korenschuld (de helft reeds betaald, nl. 30:16), en
erfelijke renten van de dis van Pollinkhove, bezet op dit land (19:15 pond over
vijf jaar, dus 3:19 pond / jaar).
5.5.
Korenschuld
Coorenschult lant (korenschuldland) is een
synoniem voor spijkerland, zo genoemd naar de spijkerbelasting die in koren
moest betaald worden: zachte en harde haver, tarwe.
(J. Cailliau,
Redenaars van de Spycker van de Stede en de Kasselrij van Veurne, [Stadsarchief
Veurne 843], Brugge VVF-afd. Brugge, 1983, p. 6 in: Pieter Donche, De Familie
Heinderycx in de Kasselrij Veurne in de 16de tot de 18de
eeuw, Vlaamse Stam, jrg. 42 nr. 4, juli 2006)
5.6.
Heerlichede coopdach
Op deze koopdag werd te koop gestelde huisraad
zoveel mogelijk teruggekocht door familieleden en bevriende personen. Dat dit
niet onaanzienlijk is bewijzen de cijfers:
De blijveghe (Janneken Wareboudt) koopt voor
5:16 pond (zo weinig gezien haar armoede); schoonzoon Pieter de Legher koopt
voor 41:18, maar vrunde persoonen voor niet minder dan 1551:17 pond! (2v)
6.2.5. Staat van goed Jan Massu/Metsu (RAB, KV, Pollinkhove,
37.144)
Transcriptie door Ivo Metsu, 06.03.2012
Versie 15.12.2013; DOKUMENT 37144.doc
Wijze van transcriptie
[ .. ] : tekst
weggelaten in de woordafkorting in het originele document
( ) : eigen vertaling
naar hedendaagse schrijfwijze
der : schuine letters voor een onzekere interpretatie van het origineel
Nadien een
alfabetische lijst van de aangetroffen persoonsnamen met de folia waarop ze
voorkomen en de relatie met Jan Metsu
Daarna desgevallend
meer informatie over deze personen via de parochieregisters.
Woordverklaringen uit
: WNT (Woordenboek van de Nederlandse Taal); MNW (Middelnederlands
Woordenboek); VMNW (Vroeg Middelnederlands Woordenboek)
Metrologie
Oppervlaktematen
Een gemet is een oude
vlaktemaat. De maat is waarschijnlijk gelijk aan de oppervlakte van het
zaailand dat een koppel paarden kan omploegen tussen zonsopgang en
zonsondergang.Dit is een gemiddelde, omdat het land dat bewerkt moest worden
ook zwaaarder en lichter kon zijn voor een paard. Met deze oorspronkelijke
groottebepaling is de gemet vergelijkbaar met de in de Angelsaksische landen
veelgebruikte acre, zij het dat daar
het werk van een os per dag ten grondslag aan de maat ligt. (1)
Er zijn verschillende
maten bekend. De kasselrij Veurne heeft
een gemet van 4677,72 m² = 0,467772 ha. (1) Hoornaert (3) hanteert
daarentegen 0,45 ha (afronding van 300 x 0,0015147664 ha = 0,45442992 ha).
De roede (ook: roe) is
een oude oppervlaktemaat en een oude lengtemaat, die van plaats tot plaats
verschilde. Een vierkante roede wordt gevormd door een vierkant oppervlak met
een lengte en breedte van een strekkende roede. (2)
De Veurnse roe was 14,5924 m² en één lijn (100
roe) was omgerekend 1459 m².
(2)
Hoornaert (3) vermeldt
daarentegen 15,147664 m².
Eén Vlaams gemet is
304 (andere bronnen spreken van 300) Vlaamse roede. (1)
300 roede (of 3 lijnen) vormden één gemet. Alléén in Kortrijk was één gemet 500 roeden.
(2)
We gebruiken hier:
0,47 ha voor 1 gemet; 14,6 m² voor 1 roede, 1460 m² voor 1 lijn.
(1) via Internet:
Gemet - Wikipedia
(2) via Internet:
Roede (oppervlaktemaat) Wikipedia
(3) Via Internet:
Laurent Hoornaert, Boter en kaas in de Kasselrij Veurne (16de-begin
19de eeuw), scriptie, hfdst 3: Metrologie, p. 4. Roede en gemet
overgenomen uit A. Van de Walle, Oude maten, gewichten en muntstelsels in
Vlaanderen, Brabant en Limburg, Belgisch Centrum voor landelijke Geschiedenis,
Publikatie 82, Gent, 1984; p. 52.
Inhoudsmaten
een achtendeel =inhoudsmaat van koren en havermaat: 1 razier
= 4 spinten = 8 achtendelen; 1 razier (koren) = 146,8 l; 1 razier (haver) =
158,7 l; soms werd voor haver ook de korenmaat gebruikt (1)
(1) A. Van de Walle,
Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg,
Belgisch Centrum voor landelijke Geschiedenis, Publikatie 82, Gent, 1984.
Gewichten
M.b.t. het botergewicht
in de Kasselrij Veurne gold vermoedelijk 1 pond boter = 0,436 kg (1)
(1) Via Internet:
Laurent Hoornaert, Boter en kaas in de Kasselrij Veurne (16de-begin
19de eeuw), scriptie, hfdst 3: Metrologie, p. 1.
Muntstelsel
ponden parisis =
Parijse ponden, Veurne Ambacht behoorde tot Frankrijk inde periode ...
(1) A. Van de Walle,
Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg,
Belgisch Centrum voor landelijke Geschiedenis, Publikatie 82, Gent, 1984.
(2) Via Internet:
Laurent Hoornaert, Boter en kaas in de Kasselrij Veurne (16de-begin
19de eeuw), scriptie, hfdst 3: Metrologie, p. 4.
Transcriptie door ivo
Voorblad (eigen
nummering)
Overghebr[ocht] den 26e february
1681
Pollijn[chove]
Staet ende verdeel ten sterfh[uys]e van jan metsu
fi[liu]s jan anno 1681 Z[alighe]r M[emori]e
Folio 1 recto (eigen
nummering)
Pollyn[chove]
Staet ende verdeel vande goederen bevonden
achtergelaeten ten sterfh[uys]e van jan metsu fi[liu]s jan geprocreert bij . *
fi[li]a * willaert overleden ceurbroeder der stede [ende] cassel[rie] van
veurne binnen de prochie van pollyn[chove] op de 20e x (10)bre
(december) 1680 z[alighe]r m[emori]e, die voor sijn eerste huijsvr[auwe]
getrauwt hadde cathelijne fi[li]a carel clareboudt ende voor sijn tweede [ende]
laste die hij voor blijfveghe achtergelaeten heeft janneken fi[li]a p[iete]r waerebout
gemackt ten versoucke ende beleede van[de] blijfveghe mitsg[hade]rs van pieter de
legher in huijwel[ick] hebbende cathelyne metsu jaecq[ue]s de danser als
vraemvoogt van de vier kinderen van
vraemvoogt = een voogd: iemand anders dan de ouders die
verantwoordelijk is voor de minderjarige(n) qua verzorging en opvoeding. Hoeft
dit niet noodzakelijk zelf te doen.
Vraamgoed = (westvlaams) goed dat een minderjarige geërfd
heeft van iemand anders dan zijn ouders. Vraamvoogd = (westvlaams) iemand die
de belangen van een minderjarige behartigt, met name met betrekking tot
bovengenoemd vraamgoed. (WNT)
Aengaende het vraemgoedt de kinderen achter vader ofte
moeder doodt toecommende van grootvader ofte grootmoeder, ooms, enz. daer up en
sullen vader oftemoeder gheen recht van houdenisse hebben, maar tselve
vraemgoet gheregiert ende ontfanghen worden by een ofte meer vraemvooghen tot
profyte van de kinderen (Costuymen van Veurne 2, 46 [1615]
Van alle ander goet de kinderen toecommende buyten de
versterfte van vader ofte moeder hetwelck men noemt vraemgoet, en sullen vader
of moeder gheen houdenisse hebben ten waere by consent vande wet om redelicke
oorsake (Costuymen van Ieper 1, 82 [1619]
Van goede de voorseyde kinderen andersints verstorven by
de doot van grootvader, grootmoeder, ofte ander vrinden ende magen, oft
hunlieden by anderen voordeele toegekomen, dat men al noemt vraemgoedt, en valt
geen houdenisse (Coutumes de Flandre (éd. Van Den Have) 3, 3, 37 [Belle, 1632](WNT)
Folio 1 verso (eigen
nummering)
vincent bouden geprocreert bij marije metsu,
voorts van jaecq[ue]sde danser
voors[ey]t als voocht van jan jaecq[ue]s [ende] janneken de drije minderjarighe
kinderen vanden overleden [ende] tsamen sijne vijf kinderen die hij tsijne
eersten huijwel[icke] gewonnen heeft bij de voorn[omde] cathelijne fi[li]a carel
carel clarebout staende de voorn[omde] weesen par moeder doot verweest ter
weeserije van veurne onder de prochie van pollyn[chove], bij ons dheer matheus
michiels [ende] roelandt van houcke geeede deelslieden [ende] prijsers der stede
[ende[ casssel[rie] voorn[omt] desen x (10)en feb[ruar]y 1681
weeserije = instelling belast met het toezicht op de
wezen
deelsman = (Middelnederlands ) rechter of scheidsman in
zake van boedelscheiding (MNW); regelaar van eene erfdeling of boedelscheiding
(WNT);
in Brugge werden er zes aangesteld per Ambacht (MNW);
De selve hoirs (werden) geinsinueert te compareeren ten
voorseyde sterfhuuse binnen de veerthien daeghen omme deellieden te helpen
kiezen (Cost. Van Brouckburch XI, 5 a° [1615](WNT)
Dus mogelijk konden de hoirs zelf kiezen uit enkele
daartoe aangestelde personen.
prijser = schatter
Madelaer jaecq[ue]s de danser voor den
sallaris van Lx (60) L[ibra]s p[ar] accorde ten verdeele gemackt
m[emori]e
madelaer = de verantwoordelijke voor de
nalatenschap, boedelredder
Folio 2 recto (eigen
nummering)
Landen commen[de]
vanden overledens weghe die hij geconq[uesteer]t heeft tsijnen eersten huijwel[ick]
met de voorn[omde] cathelijne fi[li]a carel clarebout voorn[om]t volgens den
staet van goede thaer sterfh[uys]e gemackt in daten 18e meije 1666
ond[erteecken]t m de scholm[eeste]re [ende] p. vertegans*
geconquesteert = verworven
* zie Staat van Goed Pollinkhove, 34.114
Pollyn[chove]
Inde prochie van pollyn[chove] inden
dischmeulenhouck een gem[et] xiiij (14) r[oede]n lants ofte daer ontrent
wesende thof[sted]e daer danneel ghijsel nu woont synde den noort cant vande
hofplecke daer wijlent jan pidtbrouck woonde [ende] nu uutgepleckt teender
parthijeken streckende oost [ende] west paelende metten
- dischmeulenhouck = wijk of buurt genoemd naar de
dismolen (synoniem van de mollemeulen), eigendom van de armendis (een
instelling verantwoordelijk voor de armenzorg); zie ook aparte uitleg over deze
molen in bijlage; de tiendenbelastingen werden bijvoorbeeld geheven per hoek.
- hofplecke = hofstede
- uutgepleckt = een deel van de grond of het landschap
voorzien van .. (WNT) dus dat er anders uitziet; vermoedelijk bedoelt men hoe
het perceel onderscheiden wordt van het omliggende gebied
- 1 gemet 14 roeden = 314 roeden = 0,49 ha
Folio 2 verso (eigen
nummering)
westeyn[de] naert den noortcandt jeghens den
meulenwal daer den mollemeulen plachte op te staen toebehoor[ende] de kinderen p[iete]r
[ende] jaecq[ue]s de veulder schedende aldaer op een haeschken dat half hier
mede gaet [ende] alsoo zuijtwaerts tot [ende] met den waterpudt [ende] alsoo
voorts tot half straetken ofte meulendreve soo werde dit landt hem bestreckt
blyfvende nochtans aldaer eenen uutwegh voor den voorn[omde] meulenwal als van
ouden tijden, de zuijts[eyde] jegens tlandt van michiel everaerdt [ende] jan
van[de] gewelde beede ca[us]a uxoris de haghe aldaer half hiermedegae[end]
toosteyn[de] naerst de zuijts[eyd]e den voorn[omde]
- mollemeulen = synoniem van de dismeulen, zie hoger en
in bijlage
- meulendreve = de weg die naar de dismeulen leidde
- bestreckt =
- causa uxoris = wegens de echtgenote, dus in
vertegenwoordiging van
Folio 3 recto (eigen
nummering)
gewelde landt de doorenhaghe aldaer met haer
vrijdom hier geheele medegae[nde] [ende] naerst de noorts[eyd]e den disch van pollyn[chove]
[ende] met de noorts[eyd]e de kinderen jooris deurendal [ende] de kinderen
m[ijn]nheer ph[i]l[ipp]es de longin zuver
[ende] onbelast dus hier alsv[ooren] een gem[et] xiiij (14) r[oede]n daervan de
kinderen van overleden gedeelt hebben[de] de helft p[ar] moeder doot blijft
hier over de wederhelft
een
lyn Lvij (57) r[oede]n
- met haar vrijdom =
- den disch van Pollynchove = de instelling
verantwoordelijk voor de armenzorg te Pollynchove
- mijnheer = ridder volgens: Pieter Donche,
Erfeniskwestie uit de pruikentijd triggert 250 jaar genealogisch onderzoek: de
familie de Baenst, Westhoek jrg. 28 nr. 1 (voorjaar 2012)
- 1 gemet 14 roeden = 314 roeden = 0,49 ha
twelck gedeelt wort bijde vijf hoirs ten
desen sterfh[uys]e met last van bijleven aende blijfveghe tot de helft
hoirs = gerechtigde erfgenamen
(in: Pieter Donche, Erfeniskwestie uit de pruikentijd
triggert 250 jaar genealogisch onderzoek: de familie de Baenst, Westhoek jrg.
28 nr. 1 (voorjaar 2012) p. 21
- met last van bijleven = kosten voor levensonderhoud te
betalen door de minderjarigen aan de overblijvende echtgenote
Folio 3 verso (eigen
nummering)
noch lant commende
van[de] overledens weghe twelcke hij gecocht heeft weduware sijnde van[de]
voorn[omde] Cathelijne fi[li]a Carel Clarebout
Pollijn[chove]
Inde prochie van pollyn[chove] inden
dischmeulenhouck vijf lijn[nen] landts teene stucke streckende zuijt [ende]
noort tzuijtey[nde] jo[nkvrauw]e jossijne anne de windt, doosts[eyd]e de
meulendreve [ende] metten noorteyn[de] [ende] wests[eyd]e tlandt van dheer jacob
lieven [ende] jo[nker]e pierloot op t noorteyn[de] plachte te staen een
huijseken [ende] assecot van[de] mollemeulen dat alsnu afgetrocken is sijnde
tsel[ve] landt nu gebruijckt bij danneel ghijsel zuver [ende]
- afgetrocken = afgebroken
- dischmeulenhouck, mollemeulen en meulendreve, zie hoger
- assecot = rossecot of rosmolen, een gebouw rond een
centrale vertikale as met molenstenen, die gedraaid werd door paarden; dus een
molen gebruikt bij windstil weer
- dheer = ridder
(in: Pieter Donche, Erfeniskwestie uit de pruikentijd
triggert 250 jaar genealogisch onderzoek: de familie de Baenst, Westhoek jrg.
28 nr. 1 (voorjaar 2012))
Folio 4 recto (eigen
nummering)
onbelast, vercreghen tsel[ve] landt bijden
overl[ede]n in coope jeghens m[eeste]re guill[iamu]s van simpol [ende]
jo[nkvrauw]e marije cathelijne fi[li]a dheer ende m[eeste]re
p[iete]r van[de] kellenare sijne huijsvr[auwe]
inghevol[ghe] den erfbrief dannof sijnde gepasseert ter notarie van veurne in
daeten xx (20)e 9bre (november) 1669 ond[erteecken]t als greffier p[h]il[ips] becaert, dus alsvooren
v
(5) lijn[nen]
- erfbrief = bij erfenis bewijs van erven, akte van recht
op onroerend goed (HCC! Genealogie, trefwoordenboek)
- dannof = waarvan
- 5 lijnen = 1459 x 5 = 7295 m2
Dat gedeelt woort bijde vijf hoirs ten desen
sterfh[uys]e met last van een vierde in bijleven aen[de] blijfveghe
hoirs = gerechtigde erfgenamen, zie 3r
Folio 4 verso (eigen
nummering)
Losrente
commen[de] vanden overledens weghe die hij geconq[uesteer]t heeft tsijnen
voorn[omde] eersten huijwelicke inghevol[ghe] den voors[eyde] staet van goede,
losrente = een rente die men tegen een bepaalde som
(meestal enige malen het bedrag der jaarlijkse rente of ook tegen een ronde som)
kan afkopen of aflossen
geconquesteert = verworven
vincent bouden f[iliu]s vincent gelt eene
losrente den pennijnck xvj (16)e van xLviij (48) L[ibra]s bij jaere
bij hem verkent [ende] beset op seventien gem[eten] een lyn[ne] x (10) r[oede]n
landts ter hof[sted]e daer den sel[ve] bouden woont inde prochie van pollyn[chove]
inde westreckhemhouck gelegert ende gelast conforme de briefven van constitutie
dannof sijnde gepasseert voor burchm[eeste]rs lanth[ee]rs schepenen [ende]
ceurheers der stede [ende] cassel[rie] van Veurne gesegelt met een seghel van
- gelegert = ?van legeren = zijn leger of verblijf
opslaan, verblijfplaats houden, vertoeven (MNW) = gelegen
- gelast = ?beladen, ?belast
- westreckemhouck = nog niet teruggevonden plaatsnaam
- briefven van constitutie = stuk waarbij iets ingesteld
of vastgesteld wordt (WNT)
- 17 gemeten 1 lijn 10 roeden = 74,4509 ha
Folio 5 recto (eigen
nummering)
groenen wasse uuthanghen[de] met dobbel sterde
van perchemin ende geteeckent opden ploy a. de pours dus alsv[ooren] bij jaere
xLviij (48) L[ibra]s daer van de kinderen van[de] overleden gewonnen tsijnen
eersten huijwel[icke] bijde voorn[omde] cathelijne fi[li]a carel clarebout p[ar]
moeder doot gedeelt hebben dhelft blijft hier over de wederhelft
xxiiij
(24) L[ibra]s
- sterde = staarten (als verbinding tussen het papier en
de zegel)
- perchemin = perchemein = pargament, pargameen,
pergameen; de oorspronkelijkste vorm van hetgeen gewoonlijk
parcament(percament) genoemd wordt; modern lemma: perkament (MNW)
welcke gedeelt wort bij de vijf hoirs
alsvooren met last in bijleven aen[de] blijveghe tot dhelft,
Folio 5 verso (eigen
nummering)
Huijsijn[ghe]
fruijtdr[aeghende] ende opgaende bomen desen sterfh[uys]e competeeren[de]
Pollyn[chove]
Alhier behoort toe het huijseken staen[de] op
het een gem[et] xiiij (14) r[oede]n landts in pollyn[chove] gebruijckt bij danneel
ghijsel consisteer[ende] in twee wonsten met dobbel steenen vierstede tusschen
twee, dies twesterste is oversoldert met een kelderken van oosten staen rondt
geplaestert tusschen posten ende in sober stroijdack voorts de oven ten zuijtwesten
van[de] voors[eyd]e partije sonder huys sinde de scheur aldaer alsnoch
toebehoorend den pachter
vierstede = (open) haard
1 gemet 14 roeden= 314 roeden= 0,49 ha
Item alle de fruytdr[aeghende] [ende] opgaen[de]
boomen aldaer t samen gepresen jc xxxij (132) dannof de hoirs p[ar]
moeder doot dhelft blijft over de wederhelft
66:0:0
dannof = waarvan
Folio 6 recto (eigen
nummering)
Huijsyn[ghe] ter
hof[sted]e daer Jan Clarebout woont inde prochie van Ste Ricquiers commen[de]
van weghen den overledens eerste huysvr[auwe]
Alvooren twoonhuijs staende op topperhof
lanck vier winckels met dobbel steenen vierstede inde middel mitsg[ade]rs
vierstede ende eijntgevel op t westeijn[de] [ende] oock een eijntgevel op
toosteijn[de] wesende al oversoldert sijnde toosteyn[de] een kelder met
camercken noort daeraen van beede de sijden geplaestert tusschen poorten [ende]
in stroijdack
- opperhof en nederhof = in de Middeleeuwen werd een site
uitgebouwd met een hoger gelegen aarden wal (motte) met daarop een versterking,
bv. een mottekasteel, en daarnaast lag dan het neerhof. Vermoedelijk werd dit
nagedaan? in de grote hoeven of boerderijen; op het opperhof staat dan het
woonhuis.
- winckels = ruimten
- viersteede = (open) haard
Het ovencot met den oven stume ten noort
westhoucke van topperhof,
- stume = ?stieme = dampen, uitwasemen (inz. in
veestallen), stome (WFT), dus vermoedelijk gaande over de schouw of gewoon de
opening voor de rook.
Item een peertstal staende ter wests[eyd]e
Folio 6 verso (eigen
nummering)
van t opperhof met een swinstal van zuijden eraen,
de brugghe met het portael [ende] poorte over den walgracht ter zuijtseyde van[de]
hove
Het coestal ter wests[eyde] van tnederfhof
met een stalleken van zijden eraen
De scheure ten zuyts[eyde] van[de] nederhove
lanck twee winckels met daschvloer tusschen tween,
- winckels = ruimten
- daschvloer = dorsvloer
De waghenkete van oosten t nederhof met een
stalleken van noorden eraen
Alle de fruijtdr[aeghend]e boomen staende in
het noort [ende] oudt zuijt = boomgaerdeken,
In alle welcke voorn[omde]
Folio 7 recto (eigen
nummering)
huijsyn[ghe] fruijtdr[aeghend]e boomen den
overledens eerste huysvr[auwe] toebehoorde naer proportie van vijf lijnen xLiiij
(44) r[oede]n in xxvij (27) gem[eten] Lx (61) r[oede]n welck advenandt gepresen
is tot de somme van Lxx (70) L[ibra]s vij (7) Sh dannof de kinderen van[de]
overledene gewonnen bij sijne voors[eyde] eerste huysvr[auwe] gedeelt hebben
dhelft blijft hier over de wederhelft
35:3:6
- 5 lijnen 44 roeden = 544 roeden = 7936 m²
- 27 gemeten 61 roeden = 5161 roeden = 12,6279 ha
- gepresen = geprijsd, geschat
- advenandt = verhoudingsgewijs
- dannof = waarvan
Alhier behoort van gelijcken toe t derde van
alle dopgaende boomen staende op drije gem[eten] een lijn[ne] Lxvij (67)
r[oede]n ter voorn[omde] hof[sted]e ten drije sticken genaampt de bertelijn[ghe?]
gemeene met pieter clarebout sieur frans outerss[oon]e [ende] ander die de
resteeren[de] twee deelen competeren welck derde gepresen is tot de somme van
ijc xxxiij (233) L[ibra]s vj (6) Sh viij (8) de daer van de
voorn[omde] kinderen gedeelt
3 gemet 67 roeden= 367 roeden = 1,5 ha
de bertelijnghe = op te zoeken plaatsnaam
Folio 7 verso (eigen
nummering)
gedeelt hebben dhelft bij den doot van
heml[ieder] voors[eyd]e moeder blijft hier over de wederhelft
126:13:4
Alhier behoort toe het sesendertichste part
van[de] huijsijn[ghe] fruijtdr[aeghend]e ende opgaen[de] boomen staende ter
hof[sted]e daer p[iete]r vlaminck woont in ste ricquiers dat genomen wordt bij
estima[ti]e sonder prijsen omme de cleene importantie tot xx (20) L[ibra]s
dannof de voorn[omde] hoirs gedeelt hebben p[ar] moeder doot dhelft, blijft
hier over de wederhelft gel[icke]
Dannof de blijfveghe over de vijf deelen van
achte is
142:8:1/4
Folio 8 recto (eigen
nummering)
Daer op is hier bewesen een vierde van[de] huijsyn[ghe]
fruijtdr[aeghende] ende opgaen[de] boomen ter hof[sted]e daer danneel ghijsel
woont in pollyn[chove] dat hier ter cause van haer bijleven voor de somme van
6.2.4. Staat van goed Cathelijnne Clarebout (34.114)
6.2.4. Staat van goed Cathelijnne Clae(e)reboudt (Pollinkhove, 34.114)
Transcriptie door Ivo Metsu, 06.03.2012
Versie
16.12.2013; DOKUMENT34114.doc
Wijze van transcriptie
[ .. ] : tekst
weggelaten in de woordafkorting in het originele document
( ) : eigen vertaling
naar hedendaagse schrijfwijze
der : schuine letters voor een onzekere interpretatie van het origineel
Nadien een
alfabetische lijst van de aangetroffen persoonsnamen met de folia waarop ze
voorkomen en de relatie met Cathelijne Clareboudt. Daarna desgevallend meer
informatie over deze personen via de parochieregisters, en een verdere analyse
van de staat.
Transcriptie door ivo
Voorblad
Pollynkhove
Staedt van Goed ten sterf[huys]e van
Cathelijnne f[ili]a Carel Claereboudt huijsvr[auwe] van Jan Messu overl[eden]
cuersuster van Vuernambacht binnen de prochie van Pollynckhove ten jae[re] 1666
Folio 1 recto
Overghebr[ocht] en[de] gheaffirmeert den ij
(2)en junij 1666
Staedt van goed bevon[den] achtergel[aeten]
ten sterfh[uys]e van cathelijnne f[ili]a carel clareboudt daer moeder af was laurensken
kloets overleden cuerzuster der stede ende cassel[rie] van vuerne binnen de
prochie van pollynckhove, op den 5en february 1666Z[aliger] M[emori]e die voor weduwaere
ende blijfver heeft achterghelaeten jan messu f[iliu]s jan ende die desen staedt
doet maecken, voorts is ghemaeckt ten versoucke ende p[resen]tie van jaecques
de
blijfver=achtergebleven echtgenoot van de overledene
cuerzuster = inwoner van de kasselrij Veurne (m.a.w.
vallend onder de keure)
Folio 1 verso (eigen
nummering)
danser wettelicke voocht van jan oudt acht jaeren
jaecques oudt vier jaeren, marij vyhthien
jaeren, cathelijncken thien jaeren ende janneken oudt tzydert desen lesten 5
februarij 1666 tzamen vijf kijnderen vande overledene bijden blijfver
voorn[om]t by ons s[ieu]r p[iete]r vertegansende matheus de schoolmeester gheede deelslieden der stede ende
cassel[rie]van vuerne hiertoe ansocht desen 18en meye
1666.
bij Cailliau: 2 Joannes Messu, landbouwer, 3
Cathelyne Claereboudt gest 5 feb 1966; 4 Joannes Messu; 6 Carel Clareboudt; 7
Laurensken Kloets; ki Joannes 8 j; Jacobus 4 j; Mary 15 j; Cathelynken 10 j;
Janneken geb 5 feb 1666.
gheede = beëdigde
deelslieden = deelsman = (Middelnederlands) rechter of
scheidsman in zaken van boedelscheiding (MNW); regelaar van eene erfdeling of
boedelscheiding (WNT);
De selve hoirs (werden) geinsinueert te compareeren ten
voorseyde sterfhuuse binnen de veerthien daeghen omme deellieden te helpen
kiezen (Cost. Van Brouckburch XI, 5 a° [1615](WNT); dus mogelijk konden de
hoirs zelf kiezen uit enkele daartoe aangestelde personen; in Brugge werden er
zes aangesteld per Ambacht (MNW);
Folio 2 recto (eigen
nummering)
Landen commenden van[de]
zijde van[de] overledene dat haere patrimonie was conforme tweese pampier in
daten 13en 8bre (oktober)
1643 ond[erteecken]t j mestach als oock die haer ghesuccideert bij der doot van
adriaenicks en[de] jaecquem[yncke]n haere twee susters h[ier]naer ghestorven
als volght,
tweese pampier = weesepampier = een speciaal exemplaar
van de staat van goed voor de erfgenamen
Ste
Rijcquiers
Alvooren iiij (4) lynnen viij (8) r[oede]s
landts ter hof[sted]e daer jaecques claereboudt wijlent woonde ende nu jan de vos
ghemeene met p[iete]r de onderjaerighen zoone van jan claereboudt
4 lynnen 8 roeden = 5952,72 m2
Folio 2 verso (eigen
nummering)
metg[hade]rs met mechlijncken donderjaerighe
dochter van michiel bruineel gheprocreert bij maijken clareboudt beede dese
overledens broeders ende zusters kijnderen die elck ghel[icke] iiij (4) lijnnen
viij (8) r[oed]en competeeren ende ocht
voorts ghemeene in xxvij (27) ghemeten Lxj (61) r[oede]n ende breeder gheleghen
ende ghelast [con]forme tweese pampier vande successie ende overledens
vervallen p[ar] vaders ende moeders doot in daten en[de] gheteeckent alsvooren
dus hier in lan[de] alsvooren
iiij
(4) lijnen viij (8) r[oede]n
Mechlijncken =vrouwelijke vorm van Michael
competeeren = in bezit hebben
breeder = ?
gheleghen ende ghelast = uitdrukking voor de ligging en
?eventuele renten eraan verbonden
4 lynnen 8 roeden = 5952,72 m2
27 ghemeten 61 roeden = 11,9069 ha
OPM. verwezen wordt naar vorige paragraaf (begin f 2r):
13-10-1643, J. Mestach
daervan de overledene deelde p[ar] vader
en[de] moeder doot ij (2) lynnen Lxxij (72) roe[de]n ende van haere voors[eyde]
twee susters j (1) lijnne
andere lan[den]
comm[ende] van dese overledens moeder weghe breederblijkende bij tvoors[eyd]e weese pampier ende dat zij voorts daer uuyt
ghedeelt heeft van[de] voor[seyde] twee zusters
twee ghemeten xxij (22) roeden landts in[de]
prochie van ste rijckiers voorn[omt] metg[hade]rs in pollyn[chove] handtsaeme ende
kiyem dat de overledene ghedeelt ghedeelt hadde p[ar] moeder ende zusters doot
diversche p[ercele]n dus van voorden gheleghentheijt mette specifica[ti]evan[de]grotte canten ende aboutt[en]
- 2 ghemeten 22 roeden= 9074,98 m2
- about = ontleend aan Oudfrans about. In Vlaanderen: 1.
begrenzing, belending, bv. in met goet verclaers van canten ende abouten, waer
tselve goet ghestaen ende ghelegen is. [vandaar bij uitbreiding ook]: met
(kanten en) abouten = met al de omstandigheden, bijzonderheden. (WNT, zie
bijlage)
OPM. In de akte waarnaar verwezen wordt staan de percelen
land vermeld, als naar gewoonte met eerst de oriëntatie van het perceel volgens
de windstreken, en dan per zijde of cant tot waar het kwam (aboutteerend) of
van wie het belendende perceel was.
Folio 3 verso (eigen
nummering)
metg[hade]rs ghemeensaemheijt breder mentie
wordt ghemackt byden voors[eyden] weesepampiere in daten ende gheteeckent
alsvooren dus hier in lande de voors[eyde]
ij
(2) gheme[eten] xxij (22) r[oede]n
2 ghemeten 22 roeden= 9074,98 m2
ghemeene met s overledens broeder ende zusters
kynderen wien elck ghelijck
ad[venan]te competeeren van tsel[ve] voors[eyde] twee ghemeten xxij (22) roe[de]n
de overledene deelde p[ar] moeder doot 1 ghem xxxvj (36) r[oede]n ende voorts by
den doot van haere voors[eyde] twee zusters in[de] p[ar]tie die ligghen in ste rijckiers
pollynckhove ende keyem als tgonne zij hadden in hantsame
mentie wordt ghemackt = wordt vermeld
weesepampier = een speciaal exemplaar van de staat van
goed voor de erfgenamen
ad[venan]te = verhoudingsgewijs
1 ghemet 36 roeden = 4902,24 m2
Folio 4 recto (eigen
nummering)
in hun leven
deur haer vercocht zijn ij (2) lijnnen iiijxx vj (86) roe[de]n sz[ijnde]de voors[eyde] ij (2) ghemeten xxij (22) roe[de]n
2 lijnnen 86 roeden = 4172,74 m2
memorie
noch landen op
dese overl[eden] sta[end]en huwelick vervallen van p[iete]r claerebout
overleden jonghman in[het] jaer 1664 oock ghemeene in[de] voors[eyde] p[ar]tie
ende voorts met haere twee broeder ende
zusters kijnderen
alvooren j (1) lijnne xxxvj(36) r[oede]n landts over tgherechte derde
van iiij (4) lijnnen viij (8) roeden die den voors[eyden] p[iete]r ghedeelt
hadde p[ar] vader ende zusters doot gheleghen in[de] voors[eyde] prochie van
Ste
1 lijnne 36 roeden = 1984,24 m2
4 lijnnen 8 roeden = 5952,72 m2
Folio 4 verso (eigen
nummering)
rijckiers daer jan de vos jhegenwe (?tegenwoordig) woont ghemeene zoo hiervoor
breeder blijckt on[der]de patrimonie
van dese overl[edene] en[de] als blijckt p[ar] deelloote dannof zus[ter] in
date iij (3)e decembre 1664 on[derteeckent] m. de schoolm[eeste]r
dus in lan[de] alsvooren
j (1) lijnne xxxvj
(36) r[oede]n
- deelloote = deellot of zelfs delot: een stuk of perceel
grond (met wat zich daarop bevindt) dat, al dan niet door loting, iemand ten
deel is gevallen, of bestemd is om iemand toegewezen te worden. Erfdeel.
(verouderd). (WNT)
item ij (2) lijnne vij (7) r[oede]n 1/3 s
landts over tghel[icke] derde ende ghemeene als vooren van ij (2) ghem[eten] xxij
(22) roe[de]n gheleghen in[de] prochie van pollyn[chove] ste rijcquiers en[de] keyem
bredet hiervooren blijcken onder de lan[den] die commen van d erfvenes l[angs]
moederszijde en[de] by t deellodt van daten derden decembries 1664 ghet[eecken]t
m de schoolm[eeste]r dus alsvooren ij (2) lijnne vij (7) roeden
ij (2) lijnne vij
(7) r[oede]n 1/3
- dannof = waarvan
- bredet =
- 2 lijnne 7 roeden 1/3 = 3024,507 m2
- 2 gemeten 22 roeden = 9074,98 m2
Folio 5 recto (eiegen
nummering)
nombre vande
voorschreven lan[den] commende van[de] zijde vande overledene bedraeght
iiij (4)
ghem[eten] j (1) lijn 73 r[oede]n
4 ghemeten 1 lijn 73 roeden = 2,0032 ha
OPM: dit
is het totaal van de voorgaande opsomming van landen.
de welcke deelen dese vijf weesen met last van
bijleven totte helft an heml[ieder] vader ghedueren[de] zijn leven ende tvolle
blad ghedueren[de] hunne minoriten
minoriten = hun minderjarigheid
landen concquest
tusschen dese overledene ende blijfvere t saem huwel[ick]
een ghemet xiiij (14) r[oede]n s landts ofte [der]ontrent ligghende in[de] dischmuelenhoucke
der prochie van Pollyn[chove] ter hof[stede] daer jaecques disiere jeghenwe
(tegenwoordig?) woont wesen[de] den noortcant van[de] hofplecke daer wyllent
- een ghemet 14 roeden = 4581,26 m2
- dischmuelenhoucke = waar toen de Dismolen stond, in deze
tekst verder ook Mallemolen genoemd (zie 5v).
In andere teksten wordt hij ook Mollemolen genoemd, vermoedelijk
afgeleid van de familienaam van een molenaar. De naam Mollemolen leefde ook nog
verder in deze van een herberg te Pollinkhove tot (ca 1965) en in een landhuis
tegenover de oorspronkelijke plaats.
De naam dismolen (disch muelen en dissche muelen) komt
van de oorspronkelijke bezitter: de Armendis van Pollinkhove. Later kwam hij in
particuliere handen. Jan Pitbrouck was eigenaar in 1616. We vinden Jan
Pitbrouck terug in onze tekst hier.
De herinnering aan de Dismolen bleef tot rond 1850
verder leven in de benaming van een tiende en de sectienaam Dismolenhoek.
Deze staakmolen met open voet en twee zolders werd voor
1540 gebouwd en verdween tussen 1750 en 1775 (niet meer op Ferrariskaart). Hij
lag aan de huidige Romanestraat 13 (noordzijde), vroeger de Loo straete
genoemd, te Pollinkhove, waar zich nu een boerderij bevindt tegenover het huis
Molle Molen (nr. 14). Het was een korenmolen.
Zie teksten via Internet bekomen: Molenechos / Belgisch
Molenbestand / Verdwenen molens / Mollemolen en Westmolen, Lo
Folio 5 verso (eigen
nummering)
Jan pitbrouck woonde en[de] nu uuytghepleckt teenen
partie streckende oost ende west palen[de] metten westhende naerst den
noortcandt jeghens den muelenwal met daer den malle muelen plachte te staene toebehoore[nde]
p[iete]r de vulder met zijnne kijnderen ende jaeques de vulder by coope scheedende
aldaer op een haechsken dat half hiermede gaet ende alsoo zuydewaert tot ende metten
waeterpodt ende alsoo voorts ten halfsten stratken ofte
muelendreve zoo berredet landt hem bestreckt blijfv[ende] nochtans aldaer een uuytwech
voor den voor[nomden] muelenwal als van ouden tijden de zuijts[eyde] jeghens
tlandt van michiel everaert
- 1 gemet 14 roeden = 4581,26 m2
- waeterpodt = waterput
- berredet landt =
- bestreckt = bestrecken = toereiken, van strecken: zich
uitstrekken, toereikend zijn (WNT) zie bijlage
Folio 6 recto (eigen
nummering)
ende jan van ghewelde beede cau[sa] uxoris bij
de voorn[omde] pleckyn[ghe] de hae[ghe]
aldaer half hiermede gaende soo thende naerst de zuijtzijde den voorn[omde] ghewelde de doorne haeghe aldaer
met haer vrijdoom hier gheheele medegaende naerst de noortz[eyd]e den disch van
pollyn[chove] ende mette noortz[eyde] de kijn[deren] jooris duerendaet en[de] m[ijn]her
p[hil]les longe cau[sa] uxoris zynde zuijver ende onbelast dus hier alsvooren
j
(1) ghem[et] xiiij (14) r[oede]n
den disch = armendis, instelling
voor armenzorg
vercreghen in coope van p[iete]r de vuldere
als vader ende bailliehou[der] van
zynne onderjaerighe wese kijnderen gheprocreert bij jossyncken f[ili]a jan pitbrouck
zijnne overl[eden] huysvr[auwe] uuijt crachte van octroij van mijne heere van
mag[ist]rat der stede ende casselrie van Vuerne in daten
bailliehouder = baillie = voogdij (Glossarium van
Stallaert); dus voogdijhouder
octroij = ?toelating, besluit
Folio 6 verso (eigen
nummering)
xiiij (14)e maerte 1665 als volghende letteren van erfvenisse
dannof zijnde ghepasseert voor mynne voors[eyde]e heren in daten xviij (18)e
maerte 1665 gheseghelt ende gheteeckent p[iete]r bekaert hier ghesi[e]n en[de]
ghelesen
dannof deene helft omme den blijfver en[de]
dander helft omme de kynderen
losrenten van
baeten alhier competeeren t hs den blijfver ende doverledene gheconquesteert
S[ieu]r adriaen outtersoone in qualiteit als
voogt over cornillie de dochter van wyllent s[ieu]r nicolais baselen
metg[ade]rs jacob de
Folio 7 recto (eigen
nummering)
baenst thuwel[ick] hebben[de] jo[nkvrauw]e marij
baselen ghelden eende onbesette losrente van xxiiij (24) p[a]r[isi]s croiseeren
vol[ghens] den pennyn[ghe] xvj (16) wyllent opghenomen door f[ili]a jossijne van[den]
abeele wegens van[den] voorn[omde] basele vallende jaerl[icks] op s[in]te siemon s[in]te judeus dach breede blycken[de]
by d originele obliga[ti]e dannof in daten v (5)e julij 1665 on[derteeckent]
j. de baenst ende adriaen outersoone
metg[hade]rs mij p[resent]eert p[iete]r vertegans elck met een handtteecken
hier ghesien en[de] ghelesen uuijt in capitael
iijc
iiijxx iiij (384)
- s[in]te siemon s[in]te judeus dach = 28 oktober;
feestdag van Judas Thadeus, apostel en martelaar, gestorven ca. 70, en Simon de
IJveraar of de Zeloot. Zie bijlage.
vincent bouden f[ilius] vincent ghelt een
losrente van xLviij (48) oock croiseeren[de] volghen[de] den pennyn[ge] xvj (16)
beset
- losrente = een rente die men tegen een bepaalde som
(meestal enige malen het bedrag der jaarlijkse rente of ook tegen een ronde
som) kan afkopen of aflossen. Zie bijlage losrente;
- croiseerende = van crois of croos = een Vlaams woord in
de betekenis aanwas, vermeerdering, bepaaldelijk interest, rente, een afleiding
van croître (Fr.) of crescere (Lat.); aldus bv. mijn geld krozeert aan vijf
per honderd (MNW) zie bijlage croos
- den pennynghe
16 = rente van 6 %
Folio 7 verso (eigen
nummering)
ende ghehypotheckert op xvij (17) ghem[eten] j
(1) lijnne x (10) r[oede]n gheleghen in[de] prochie van pollyn[chove] ter hof[stede]
daer den voorn[omde] bouden woont in[de] westreckemh[ouck]egheleghert ende ghelast conforme de briefven van [con]stitutie dannof zijn[de]
ghepasseert voor burchm[eeste]r landth[eer] schepenen ende ceurheers van vuerne
gheseghelt met eenen seghel van groenen wasse uuythanghen[den] inde eersten(?) steertevanparcepaijnneen[de]ghet[eecken?]t opden ploij a. de pours dus hier in
capitael
vijc
Lxviij (768)
- ghelegert ende ghelast = gheleghen ende ghelast =
uitdrukking voor de ligging en ?eventuele renten eraan verbonden
- briefven van constitutie = stuk waarbij iets ingesteld
of vastgesteld wordt (WNT)
- parcepaijnne = perchemin = perchemein = pargament,
pargameen, pergameen; de oorspronkelijkste vorm van hetgeen gewoonlijk
parcament (percament) genoemd wordt; modern lemma: perkament (MNW)
voor den blijfver dhelft ende de weesen dander
helft,
Folio 8 recto (eigen
nummering)
losrenten
commen[de] van p[iete]r claerebout voorn[om]t
tgherechte derde part van iijc iiijxx
iiij (384) over dhelft van vijc Lxviij (768) capitaele pennyn[ghen]
eene rente croiseeren vol[ghens] den pennyn[ghe] xvj (16) van vier po[nde]n grooten by jae[re] die nu ghe[vallen] is maerten slembrouck origineel
verlent en[de] beset bij jan kloet f[ilius] mahieus en[de] cathelijnne f[ili]a p[iete]r
lienen zijnne huysvr[auwe] in
proffytte van jaecques claerebout als voocht van[de] voorn[omd]e weesen ende
ander voors[eyde] broeder ende zusters ghehypothequiert op ij (2) ghem[et] j
(1) lijnnen xLiiij (44) landt ter hof[sted]e daer woonde in[de] prochie van s[in]te
rijcquiers breder w bij t voors[eyd]e deellodt in daten iiij (4) xbre
(december) 1664 ghet[eeckent] m. de schoolmeester soo dus hier int capitael
jc
xxviij (128)
- 4 pond grooten = 48 ponden parisis
- ghevallen = vervallen; vervaldag of betaaldag is
gepasseerd
- deelloote = deellot of zelfs delot: een stuk of perceel
grond (met wat zich daarop bevindt) dat, al dan niet door loting, iemand ten
deel is gevallen, of bestemd is om iemand toegewezen te worden. Erfdeel.
(verouderd). (WNT)
Folio 8 verso (eigen
nummering)
huijse
fruijtdr[aeghende] ende opgaen[de] boomen sta[end]e op de voorschrevenlanden
angaen[de] de huusyn[ghe] ende opgaen[de]
boomen daer maerten slembrouck jeghemwe [?tegenwoordig] woont in[de]
prochie van ste rijcquiers staende de p[ar]tien ende specien van diene
ghementionneert bij tvoors[eyde] weesepampier van desel[ve] blijfvers
over[leden] huysvr[auwe] te weten dese overl[eden] dat desen blijfvere in
handen heeft ende in alle de wel[cke] dit sterf[huys]s [com]peteert naer portie
van lande
m[emori]e
... pollynckhove se[lve] [com]peteert alhier
ghel[icke] advenant naer portie van[de] lande in huysijnghe
advenant = verhoudingsgewijs
Folio 9 recto (eigen
nummering)
ende catheilen ten hof[stede] daer jaecques venderlo
woont dus alsv[ooren]
catheilen = inboedel, roerend goed, have
memorie
ter hof[sted]e in handsaeme
daer laurens fais woont
item g[hecom]peteert ten desen sterfh[uys]e
van ghel[icke] naer portie hereditaire in huijsijn[ghe] ende catheilenter hof[sted]e in hantsaeme die ghespecifiert
staen inden voors[eyde] staedt ende oock by den voors[eyde] weesepampier
m[emori]e
Folio 9 verso (eigen
nummering)
ander huijsinghe
ende catheylen lan[den] op de landconquest
alvooren t woonhuijs daer jaecques disiere jeghemwe
[?tegenwoordig] woont staende op de voors[eyde] iiij (4) lijnnen xiiij (14)
r[oede]n ten noortwesthen lanck twee wynckels van met
dobbel steenen vierstede tusschen de zelve dannof
twester is het woonhuijs met camercken ten westhen[de] daervan en[de] uuijtlaet
van noorden zijnde tzel[ve] woonhuijs op eene zijde versoldert ende den oostwijnckel
een heeft gheene solderen staen[de] rontsomme tusschen posten
- 4 lijnen 14 roeden = 6040,26 m2
- wijnckel = woonruimte
- vierstede = (open) haard
- rontsomme = rondom
- placken tusschen posten = de typische leembekleding van
de huizen op een vlechtwerk tussen verticale stijlen; vakwerk
item eene blooten overstaen[de] op den zuijt
wests[eyde] van zel[ve] erfve
- blooten overstaende = allicht een overkapping zonder
muren, een open schuur
Folio 10 recto (eigen
nummering)
item alle de
fruijtdraeghen[de] zoo oude als jonghe boomen
- begrafenis: was dit dezelfde?, er was wel
een link met Lo, zie doopheffers.
Ze was eerder te Pollinkhove gehuwd op 18 juni
1648 (6) met Augustinus (5)(6) Agustus (2) De Witte (5)(6), met wie ze een kind
Janneken (2)(5) had (geb. Pollinkhove, 23, ged. 24 maart 1650)(5). Augustus De
Witte stierfvrij kort daarna, want al
op 3-3-1651 is er een wezenrekening (2).
doopheffers: Petrus De Fine uit Loo en Catharina de echtgenote van Jacobus De Grave
uit Wulvergem. Geor Van Wervijken pastor in Polynchove.
Deze dochter is gehuwd met Franchois Verleure (5, f14r) (niet gevonden in huw. reg.
Pollinkhove). Bij de dood van haar vader Augustinus werd blijkbaar ook een
staat van goed opgemaakt, want ze heeft een weesepampier, waarop haar deellot
(erfenisdeel) vermeld staat, ondertekend door sieur Hobel op 3 maart 1651 (5).
Hierrond is een proces gevoerd tussen Franchois Verleure en Jan Metsu (5).
kinderen: geen (van Jan Metsu) (2)
OPM. We hebben haar
doopdatum niet gevonden, en verder geen opzoekingen gedaan naar haar familie,
maar kwamen toch enkele naamgenoten tegen:
1. Pauwels
Warenbout, te Pollinkhove in 1655, met rapier, in een lijst van weerbare mannen
van de kasselrij Veurne.
Wellicht was dit
ook de getuige Paul bij haar huwelijk (zie hoger). We vinden hem en zijn vrouw
terug in het begrafenisregister van Pollinkhove: Paulus Warebout (begr.
18-12-1679) (f 481), echtgenote Maria van Paulus Waerebout (begr. 26-8-1709) (f
755).
Jacobus was ook
nog aanwezig bij een huwelijk te Beveren op 28-6-1647 (f 46)
(a) parochiaal huw reg Beveren,
(scan 1): f 1 Jacobus warenboudt & anna du bois
pres[entibus] michaele du bois sorore (= zuster) ..
(b) parochiaal doopreg Beveren,
tekst (scan 25): f 48, nr 385 16-7-1622 michiel f[iliu]s
jacobi waerenbout ex uxore anna
(c) parochiaal doopregister Beveren,
tekst (scan 64): nr 796 28-9-1636 jacobus f[iliu]s
jacobi warenbout et joannae du bois susceptores verleere ex beveren et maria
paers ex hontscoote (i)
3. Philippus Waerenboudt:
in huwelijksregister van Beveren in 1639 (scan 15) (f 28), en met een zoon in
het doopregister (scan 50) nr 693: op 3-9-1634.
Er zijn overigens
nog gegevens in Beveren.
Bronnen:
(1) paroch huwelijksregisters van Pollinkhove,
klapper: Messu Jan & Warenbouts Catharina, 29-4-1670,
f 1855 (i)
tekst (scan 38 links bovenaan): Die 28 aprilis 1670 ego
infrascriptus tribus premissis denuntiationibus coniunxi matrimonio per verba
de presenti joannem metsu et catharinam warenbouts ambo ex pollynchove presentibus
testibus paul warenbout et antonie cocquet ambo ex pollynchove. (i)
vertaling: Op de 28ste april 1670 heb ik onderschrevene
na drie voorafgaandelijke bannen te hebben afgekondigd, in het huwelijk
verenigd met mondelinge instemming van de aanwezigen joannes metsu en catharina
warenbout beide uit pollinchove in aanwezigheid van de getuigen paul warenbout
en antonie cocquet beiden uit pollynchove (i)
(2) Staat van Goed Joannes Metsu
[echtgenoot](Pollinkhove, 37.144) gest 20 dec 1680, in Cailliau deel 19 (i);
volledige kopie en transcriptie in bijlage (i). zie f 1r (Janneken en Pieter
Waerebout) en 14r (Janneken en Agustus De Witte)
(3) In Lo, 18 feb 1694 is er een
Joanna Waerebout begraven. (bron?) Is het dezelfde?
(4) R. Haghebaert, De Weerbare mannen in de kasselrij Veurne in 1655,uitg.Oostende, 1977
(5)
parochiaal doopregister Pollinkhove
tekst
(scan 25): 24emartij 1650. Ego infrascriptus baptizavi joannam
filiam augustini de witte et joanna waerenbout coniugum natam 23 huius
suscep[tores] petrus de fine ex loo et catharina uxor jacobi de grave ex
vulvergem. Geor van wervijken pastor in polynchove. (i)
vertaling:
De 24e maart 1650 heb ik gedoopt Joanna, de dochter van de
echtelieden Augustus De Witte en Joanna Waerenbout, geboren de 23e van
dezelfde maand, doopheffers (waren) Petrus De Fine uit Loo en Catharina de
echtgenote van Jacobus De Grave uit Wulvergem. Geor Van Wervijken pastor in
Polynchove. (i)
(6)
parochiaal huwelijksregister Pollinkhove,
index:
f 1829: Augustinus Dewitte & 18 juni 1648 met Joanna Waeremboudt (i)
tekst
(scan 86 rechts bovenaan): 1640 16 junij, premissis trium bannorum
proclamationibus per verba de presenti matri[moni]o iunxi augustinum de witte
et joannam warenboudt ex pollyn[chove] testibus jacobus de vroe et d derico
roen ambo ex pollynchove subscribebatur jacobus meinaert pastor. (i)
vertaling:
op 16 juni 1640, na drie afgekondigde bannen voorafgaandelijk aan missen, heb
ik in de echt verenigd met mondelinge instemming van de aanwezigen augustinus
de witte en joanna warenbout uit pollinchove met de getuigen jacobus de vroe en
d derico roen beide uit pollinchove ondergetekende pastoor jacobus meinaert.
(i)
Bespreking Catharina / Janneken Warenbouts / Wareboudt of Warenboudt / Waerebout
1. Naam
In het parochiale
huwelijksregister staat ze bij haar tweede huwelijk, dus met Jan Massu/Metsu,
geregistreerd als Catharina, in tegenstelling tot de registratie bij het eerste
huwelijk, en in het doopregister van haar dochter Janneken (allicht naar haar
genoemd) en de vermelding in de staat van goed van tweede echtgenoot Jan
Massu/Metsu. Het kan natuurlijk zijn dat ze ook Catharina heette, maar
misschien had de pastoor nog Catharina Clareboudt in gedachten? We hebben geen
doopregister gevonden om het na te gaan. We zijn ook niet 100% zeker van het
begrafenisgegeven, al is er wel een link met Lo bij de doopheffers van haar
dochter.
In de
familienaamzijn er wat kleinere
spellingsvariaties, die aan de klank niets veranderen: a of ae, re of
ren, t of dt. De uitgang s is mogelijk een gevolg van een verlatijnsing?
Conclusie:
We houden het bij Janneken Waerebout
2.
Levensloop
Over
Joannes Metsus tweede echtgenote weten we dus weinig.
Haar
vader heette Pieter. Ze trouwde een eerste maal met Augustinus De Witte, te Pollinkhove
op 18 juni 1648. Daarmee had ze een dochter Janneken, geboren te Pollinkhove op
23, en gedoopt op 24 maart 1650. Bij de doopheffers was er iemand uit Lo en
iemand uit Wulver(in)gem. Augustus De Witte stierfvrij kort daarna, want al op 3-3-1651 is er
een wezenrekening getekend door sieur Hobel.
Pas op
29 april 1670 hertrouwt ze te Pollinkhove met Jan Massu/Metsu, met wie ze geen
nakomelingen heeft. Mogelijk houdt de huwelijksdatum verband met het volwassen
worden of mogelijk zelfs het huwelijk van haar dochter Janneken. Deze was dan
20 jaar. We hebben de huwelijksgegevens van die dochter nog niet opgespoord,
maar we weten dat ze huwde met F Verleure.
Moeder
Janneken komt van een éénouder gezin met één kind alleszins terecht in een
groot gezin, met vijf kinderen.
We zien
haar later optreden als madelaar na het overlijden van haar echtgenoot, en zien
daar dat ze niet bemiddeld was.
Wat er
met haar nadien gebeurd is weten we niet. We vonden geen begrafenis in
Pollinkhove. Het gegeven uit Lo is verder na te gaan. Mogelijk stierf ze dus in
18 februari 1694 te Lo.
Eventuele
hertrouw, geboorte- en sterfdatum, staat van goed, zijn nog op te sporen. Ook
eventuele aanwezigheid bij de kinderen Metsu (generatie III).
Bespreking Jan Massu/Metsu en Janneken Waerenbout
Vier jaar later na het overlijden
van Cathelijne huwt Jan Massu/Metsu dan een tweede keer, op 29 april 1670,
eveneens te Pollinkhove, met Catharina of Janneken Wareboudt, een huwelijk dat
kinderloos bleef.
Voor deze Janneken was het ook
een tweede huwelijk. Ze was voordien, in 1648, gehuwd met Augustinus De Witte,
dus omstreeks dezelfde tijd als het eerste huwelijk van Joannes. Met Augustinus
had ze een kind Janneken, geboren te Pollinkhove op 23 maart 1650, dat dus 20
jaar was en vermoedelijk al het huis uit als haar moeder met Joannes haar
tweede huwelijk aangaat. Dochter Janneken huwde met Franchois Verleure.
De tweede oudste dochter van Jan
Metsu/Massu en Cathelijnnne Clareboudt, Catharina/Cathelijne, huwt te
Westvleteren op 20-jarige leeftijd, in 1673, met Pieter Franciscus De Legher.
Op 26 november 1678 sterft Marye,
de oudste dochter, die gehuwd was met Vincent Bouden, in Pollinkhove. Ze liet
zes kleine kinderen na, waarvan er twee overlijden vóór Joannes Massu/Metsu.
Bespreking Janneken Waerenbout na het overlijden van Jan Massu/Metsu
Jan
Massu/Metsu (II) sterft in Pollinkhove, op 20 dec 1680, ongeveer 75 jaar oud,
zeker een respectabele leeftijd in die tijdsperiode, op het moment dat en nog
voor al de laatste sacramenten worden toegediend. De pastoor was daar blijkbaar
van onder de indruk, want hij vermeldde in het register dat hij dan plots
overleed. Deze verslaggeving houdt verband met het belang dat de priesters
hechtten aan en hun verantwoordelijkheid voor een goede overgang naar het
hiernamaals van hun parochianen (hun idee over zielzorg).
Janneken
Waerebout is nu de blijveghe, de achterblijvende echtgenote, met als
belangrijke taak de verdeling van zijn nalatenschap. De staat van goederen
wordt opgesteld op 11 februari 1681, en overgebracht naar het wezenregister op
26 februari, dus weer binnen een relatief korte termijn. Er staat hier niet
vermeld wie de madelaar of boedelredder is, maar in de daaropvolgende
madelrierekening, zoals gebruikelijk zowat een jaar later, en hier
gepresenteerd op 21 april 1682, is het Jaecques De Danser. De deelslieden zijn
nu de heer Matheus Michiels en Roelandt Van Houcke.
Janneken
is als blijveghe de verzoekster (initiatiefneemster) van de staat, samen met
belanghebbenden als Pieter De Legher, de man van Cathelyne Metsu, en Jaecques
De Danser, vraemvoogt van de vier kinderen van Marye Metsu (de oudste
dochter), gehuwd met Vincent Bouden, en voogd van de drie nog minderjarige
kinderen van Jan Massu/Metsu.
Het
begrip vraamvoogd houdt in dat de achterblijvende partner niet de goederen
mocht beheren die van overledenes grootouders afkomstig zijn. Het gaat hier
duidelijk om de ouders van Cathelijnne, waarvan we weten dat ze bemiddeld
waren. Betekent dit nu dat de tweede partner van Jan Massu/Metsu deze niet zelf
mocht beheren?
Wat
het onroerend goed betreft komt de hofstede die Jan en Cathelijnne in de
Dismolenhoek te Pollinkhove kochten eerst aan bod. Het aandeel van vader (de
helft dus) gaat nu ook naar de kinderen, maar ze moeten tot de helft daarvan
betalen aan de blijveghe voor het samenwonen. Er woont nu een andere
huurder/pachter: Danneel Gijsel.
Dan is
er land, eveneens inde Dismolenhoek, dat Jan gekocht heeft nà het overlijden
van Cathelijnne en nog vóór zijn tweede huwelijk. Dit gaat in zijn geheel naar
Jans direkte erfgenamen, maar één vierde van de waarde moeten ze betalen voor
het samenwonen met hun stiefmoeder.
Tenslotte
zijn er de eigendommen die van Cathelijnne komen. Deze worden hier niet
verdeeld, want dat is al gebeurd bij de verdeling van moeders nalatenschap.
Wat
echter nog niet verdeeld was in de staat van Cathelijnne, want niet geprijsd,
waren de fruitdragende en opgaande bomen en de huizen op deze gronden, deel dus
van het roerend goed, behalve dan de inboedel van de hofstede aan de
Dismolenhoek. Blijkbaar zijn ze ondertussen wel geprijsd geraakt en verdeeld,
want de helft van het bedrag (van het aandeel van de moeder) was al uitgekeerd
aan de kinderen volgens deze staat. Nu krijgen de kinderen de andere helft. Het
betreft:
- het
huis en de bomen aan de Dismolenhoek te Pollinkhove, nu gebruikt door Danneel
Ghijsel;
- het
huis en de bomen op het land te Sint-Rijkers, waar nu Jan Clarebout woont;
- nog
een stuk land met hofstede genaamd de bertelinghe;
- huis
en hofstede te Sint Rijkers, waar Pieter Vlaminck woont;
Doch
de kinderen moeten op dit roerend goed een deel afstaan aan hun stiefmoeder.
Vaders
aandeel in het kapitaal van de losrenten resp. aan Vincent Bouden en aan de
kinderen Baselen wordt nu eveneens ingebracht in de staat.
In
baar geld wordt 308 pond gevonden.
De
eindbalans van de staat: 2196 inschulden + 308 baar geld 2781 uitschulden en
te verwachten uitgaven = een negatief saldo van 276 pond.
Dat
wordt evenwel grotendeels ten laste genomen door de blijveghe, al begrijpen we
de redeneringen niet helemaal.
Wat
opvalt in de staat is dat Jan Masuu/Metsu veel land in gebruik heeft.
Anderzijds blijft van het bloeiend financiele plaatje bij Cathelijnes staat
niet veel over.
In de
madelrierekening van april 1682 lezen we dat volgens Jaecques De Danser,
optredend als rendant, dus de opdrachthouder, dat vader Jan Massu al vele jaren
voor zijn dood geen inkomsten meer heeft ontvangen van de landen in Handzame en
Keiem, en dat het uiteindelijk maar om kleine bedragen gaat, gezien veel
verminderingen. Mogelijk spelen de oorlogstroebelen hier een rol, want in dit
gebied werd veel vernield en slag geleverd rond deze periode (zie tijdskader).
Janneken
Waerebout heeft het blijkbaar niet breed, want ze kan wegens haar
sobergestaetheijt het door haar in te brengen bedrag niet betalen, en ook de
erfgenamen hebben nog niets betaald.
Aan de
andere kant vallen een aantal schattingen en verkopingen beter uit dan
verwacht.
Al bij
al is de negatieve balans van de staat nu verminderd tot 6 pond.
Wat
tussen alles nog het meest in het oog springt is dat er een crimineel proces
loopt tegen de zoon Jan van Jan Massu/Metsu en Cathelijne, wegens doodslag
(manslach bij hem gedaen). Volgens ons gaat het hierbij om Jan Jacobus,
generatie III, geboren op 12 februari 1658, en dus 22 op het moment dat zijn
vader overlijdt. Hiervan was nog geen sprake in de staat, maar nu is er al een
vordering van 120 pond in de rekening. Blijkbaar loopt het goed af, want Jan
huwt al in 1681 met Catharina Mazijn.
Dat
het woelige tijden waren, ook voor Pollinkhove, kunnen we afleiden uit een te
betalen bedrag aan de rationsrolle van Pollinkhove in 1680. Was er
voedseltekort of moest er een bijdrage aan de oorlogsinspanning worden
geleverd?
Vader
Caerle was peter van Mayken Kekeraert te Hoogstade op 15 aug 1616.
parochiaal
doopregister Hoogstade:
tekst (scan 16 links
boven): 15 oughst (1616) is ghedoopt tkynt mahieu kekeraert een dochter mayken
pette caerle clarebout mete laurentia van burcke. (i)
Vader
Carolus uit Sint-Rijkers was peter van Franciscus Brunoghe te Pollinkhove op
1642.
parochiaal
doopregister Pollinkhove:
tekst (scan 250 rechts
onder en links boven): Anno 1642 die 31e decembris ego infrascriptus baptizavi
franciscum natum die 30 filium guilielmi brunoghe ex beveren et anna maerten ex
stavel coniugum susceptores carolus claerboudt ex s[in]te richario et francisca
bouden ex stavel subscribebatur anto[nius] van[den] berghe(i)
vertaling: Op de 31e
van de maand december 1642 heb ik onderschrevene gedoopt franciscus
geboren de 30e de zoon van de echtelieden guilielmus brunoghe uit
beveren en anna maerten uit stavele, de doopheffers carolus claerboudt uit sint
rijkers en francisca bouden uit stavele onderschreveneantonius van[den] berghe(i)
Volgens
Pillyser (14) is ook Willemina een tante van Cathelijnne.
& Jacobus (53a)(53b)(53c)(53d)(53e)(53f)(53g)(53h)(53i)(54)
Jacques (14) Dehollandere (53a)(53b)(53c)(53d)(53e)(53f)(54) Dehollander (14) De Hollander (53b) De
Holandere (53d) (ged. Izenberge, 1600 - Hoogstade, 18 apr 1658) (14)
kinderen (6), met kleinkinderen (14)
2.1. Jacoba (ged.
Izenberge, 9-9-1623) (53a)
doopheffers:
Joannes De Haeck en Adriana uxor N Clarebout (53a)
2.2. Joannes (ged.
Izenberge, 26-01-1625) (53b)
doopheffers:
Joannes De Hollander en Joanna de echtgenote van Claude Clareboudt (53b)
2.3. Jacoba (ged.
Izenberge, 25-10-1628) (53c)
2.4. Christianus
(geb. Izenberge, 5, ged 8-03-1632) (53d)
doopheffers: Glandius
(= Claude) Clarebout uit de parochie en Catarina de echtgenote van Christianus De
Holandere ook van onze parochie Izenberge.(i)
2.5. Henri (ged.
Izenberge, 18-4-1634)(53e)
2.6. Cecilia (ged.
Izenberge, 26-6-1636) (53f)
&& met Christina Boudens
kinderen:
2.7. Petrus (ged.
Izenberge, 22-12-1639) (53g)
2.8. Joannes (ged.
Izenberge, 6-12-1642) (53h)
2.9. Christina
(ged. Izenberge, 23-01-1644) (53i)
Deze
Jacobus De Hollander vinden we te Pollinkhove terug als dooppeter bij de doop
van Petrus Claerbout, zoon van Carolus op 27 juni 1628 (33).
Het is
eigenlijk het enige argument dat we vonden om Willeminatot de directe familie van Cathelijnne te
rekenen.Volgens de doopakte van Pieter,
zoon van Claude (zie verder), de doopmeter Welemyne, dochter van Jaecques
Clarebout (48b), dus niet Jan. Tenzij de vader van Caerle Jan Jeacques heet is
Willemyne geen zuster van Carolus/Caerle.
Tussen Willemyne
en deze Claude is er overigens nog een verband waar Claude dooppeter is van
Christianus, zoon van Willemyne (zie hierboven). Beide hebben vrijwel al hun
kinderen in dezelfde parochie, Izenberge.
3. Claudius
(48)(49)(50) Claude (48a)(48b) Claerebout (48)(49)(50) Claerbout (50)
(geb. /
1643)(14)
Ook Claude
is volgens Pillyser oom van Cathelijnne.
We vinden
een link van zoon Jan (als het deze is) met Maria, de zus van Cathelijnne.
We vinden
ook een link van dochter Petronille met de veronderstelde broer Jan van Carolus
hierboven.
Maar
vooral: er is een Claude doopheffer bij de eerste dochter van Carolus, en zus
van Cathelijnne,Jacquemyntgen
3.1. Jean (14) Jan
(41) Claerebout van de parochie van St-Richardus (41)
& Izenberge, 12
nov 1643 met Cornelie (14) Cornelia (41) Coene (14)(41)
van Izenberghe (41)
ouders: Guillielmus
Coene & Maria NN (41)
getuigen: Jacobus
Claerbout uit Pollinchove en Maria de echtgenote van Guillielmi Coene en Jacoba
de echtgenote Philipus Ghys uit Isenberghe. J Vereyphius pbr (pastor)(41))
Wellicht deze Jan en echtgenote Cornelia Coene
treden als doopheffers op bij de kinderen van Maria Clarebout en Jacobus De
Danser; Maria is dan de zus van Cathelijnne, dus deze Claudius zal inderdaad
een verwante, een broer zijn van Caerle, vader van Cathelijnne.
doopheffers: Jacobus Claerbout ex Isenberghe et
Petronilla uxor Joannis Claerbout ex Ghyverinchove (50)
Joannes is allicht
hogervermelde Joannes gehuwd met Petronille Cools, vermoedelijke broer van
Carolus.
-
In dezelfde
periode is er nog:
Jacobus Claerebout & Hoogstade, 10 juni
1618 met Maria Juerdike (f 53)
= Jacobus
Claerebout, zoon van Jacobus
kinderen:
1. Jacobus (ged Izenberge,
30-09-1619)
doopheffers: Jacobus Clarebout, Anne
et Maria echtgenote van Petrus Jeurdeke
tekst: ultima 7b 1619
jacobus fs Jacobi clareboudt testibus jacobus clarebout, anne et
maria uxor p[et]ri jeurdeke (i)
2. Jacobus (ged. Izenberge,
24-01-1621)
doopheffers: Pieter Jeurdeghe en
echtgenote Jacobus Clareboudt
tekst (scan 25): 24 janiarij1621
jacobo fs jacobi claerboudt sus[ceptores] p[iete]r jeurdeghe et uxor
jacobi clareboudt (i)
mogelijk is
deze dezelfde als de Jacobus hiervoor vermeld bij Petronilla, dochter van Claude,
gezien de link juerdike
mogelijk
dezelfde?
Jacobus
Claerebout & Maria
3? Maria (ged. 15-9-1628)
doopheffers:
Joannes De Smit en Laurentia Claerbout
tekst (scan 42 rechts onder): xve (15)
septembris 1628 maria claerbout filia jacobi et maria susceptores jo[ann]es de
smit et laurentia claerbout. (i)
4? Petronille (ged.
18-6-1630)
doopheffers:
Jacobus De Vos en Jacoba Clarebout
tekst (scan 48 links bovenaan): die 18 junij
1630 baptizata est petronela clarebout filia jacobi clarebout et mariae uxoris p[rese]ntis
susceptores jacobus de vos et jacoba clarebout.
- Verder is er ook nog te Pollinkhove (in feite generatiegenoten van
Cathelijnne):
Jan / Joannes
(1) Claerbout / Clarebout / Clareboudt(ged /1592) & NN (ged /1592)
kinderen:
1. Jacobus Claerbout (f 35) (ged. Pollinkhove, 1615)
index
doopheffers: nicolaus leconte et maria
lansaels
tekst (scan 36 rechts bovenaan): 1615 dominica
palmlicus baptizatus est proles joannis claerbout no[m]i[n]e jacobus quam
susceperunt nicolaus leconte et maria lansaels (na 31 maart en voor 8 juni,
allicht palmzondag!)
2. Petrus Claerbout (f 24) (ged. Pollinkhove, 28-9-1612)
(index)
doopheffers: Claudius Clareboudt et Marie De
Cant
tekst (scan 25 rechts boven): f 24 7bris 23
proles jo[ann]is clarebout no[min]e petrus susceptores claudius clareboudt et
marie de cant(i)
doopheffers: Jacobus Claerbout en Petronella
Moyaert
tekst (scan 41 links bovenaan): f 39 ipso
sanctissime (23-5-1616) proles jo[ann]is claerbout no[min]e jacoba susceptores
jacobo claerbout et petronella moyaert(i)
5. Antonius Claerbout (f 46) (ged. Pollinkhove,
7-8-1618) (index)
doopheffers: suc..is en Joanna echtgenote van
Joannis Cant
tekst (scan 48 rechts onder): augustus 7e
proles joannis claerbout no[min]e anthonis susceptientibis suc..is et joanna
uxoris joannis cant.(i)
6. Abraham Claerbout (f 53) (ged. Pollinkhove, 27-01-1620)
(index)
doopheffers: Jacobus Vande Steene en Catharina
Acraest echtgenote van Anthonius De Zegher
tekst (scan 55 links onderaan) eodem die
prolis joannis clarebout nomine abrahamynem susceptores jacobus vande steene et
catharina acraest uxor anthonij de zegher (i)
7. Philippus (f 59) (ged. Pollinkhove, 14-06-1621)
(index)
doopheffers: Philippus Dache en Elisabeth
echtgenote van Martinus De Smit
tekst (scan 61 links onderaan): xiiij mansis
juny baptizavi gratiam proles joannis claerbout no[m]i[n]e philippus quam
susceperunt philippus dache et elisabeth uxor martini de smit (i)
8. Cornelius Claerbout (f 68) (ged. Pollinkhove,
2-2-1623) (index)
doopheffers: Jo[ann]es Ceent en Adriana
echtgenote van Jacobus Claerbout
tekst (scan 69 rechts midden): f 68 ii
februarij proles joannis claerbout no[min]e cornelius quam susceperunt
jo[ann]es ceent et adriana uxor jacobi claerbout(i)
9. Carolus Claerbout (f 78) (ged. Pollinkhove,
9-3-1625) (index)
doopheffers: Cornelius Hobbele en Maria weduwe
van Joannes Lien
Dit zou kunnen zijn Cornelius Hobbele,
vermoedelijk identiek aan Carolus Hobel, gehuwd met Maria Willaert (06-06-1617
12-12-1678), dochter van Joos (zie bij Willaert, generatie I)
tekst (scan 79 rechts): f 18 nona martis 1625
baptizatus fuit carolus, f[iliu]s joanis claerbout, quem susceperunt cornelius
hobbele et maria vidua joannis lien (i)
tekst (scan 87 rechts midden): sexto die mensis
aprilis anni millesimi sescentesimi vigesimi septimi baptizatus fuit filius
joannis claerbout nomine guilielmus quam susceperunt martinus lab..re et joanna
bleys(i)
11. Maria Claerbout (f 95) (ged. Pollinkhove, 5-3-1629)
(index)
doopheffers: joannes pavero et maria leconte
tekst (scan 97 rechts onder): quinto die mensis
martii anni millesimi sescentesimi vigesimi noni baptizatus fuit prolis joannis
claerbout nomine maria quam susceperunt joannes pavero et maria leconte(i)
Nog in
Pollinkhove:
Jan Claerbout
(f 105) (ged. 5-2-1631) (index) zoon van Nicolaus
doopheffers:
claudius claerbout ex izenberghe et cornelia slembrouck ex sinte richaris
tekst (scan 106 rechts boven): anno millesimo
sescentesimo trigesimo primo quinto die mensis februarii, ego infrascriptus
baptizavi joannem filium nicolai claerbout et maria van[de] b/veyse conjugum
natum die quarto, susceptores fuerunt claudius claerbout ex izenberghe et
cornelia slembrouck ex sinte richarisgerardus de jonckheere pastor (i)
Zoals we zien is er bij deze Joannes weer een link
met Claudius uit Izenberge (bij nr. 9 Jan), en daar is ook iemand bij van
Sint-Rijkers.
Die iemand uit Sint-Rijkers, namelijk Cornelia
Slembrouck is allicht verwant met Maerten Slembrouck, bewoner te Sint-Rijkers
van een door Cathelijnne geërfd stuk land van haar moeder. (zie staat van goed
(4))
Bespreking ouders
We hebben wel namen, maar daarmee nog geen
gegevens over de plaats waar Cathelijnes familie (ouders, grootouders) vandaan
kwamen. Uit haar staat van goed (4) blijkt dat ze via haar ouders gronden erfde
vooral uit Sint-Rijkers, maar ook uit Pollinkhove, Keyem en Handzame.
Keiem ligt zon 8 km benoorden Diksmuide, nog
in de buurt van de IJzerrivier. Handzame ligt eveneens in de buurt van
Diksmuide, zon 8 km ten oosten ervan, terwijl Sint-Rijkers zeker 10 km ten
zuidwesten van Diksmuide ligt, nog op een goeie 4 km ten noordwesten van
Pollinkhove. Mogelijk heeft deze tak van de Claerebouts dus wel een kleine
migratie achter de rug.
De doopdata van ouders, ooms en tantes vallen
ca 1600, dat is net voor de parochieregisters. Huwelijken en begrafenissen zijn
mogelijk wel terug te vinden, zie een kort overzicht van de gegevens over de
belangrijkste parochies na de Staat van Goed van Cathelijne wat verder hierna. Het
weesepampier waarin de erfenis van haar ouders beschreven staat dateert volgens
de Staat uit 1634. We weten echter niet of dit de erfenis van vader of van moeder
is. Van beide hebben we overigens geen begrafenisgegevens.
Zoals reeds vermeld vinden we dat Carolus,
vader van Cathelijnne, uit Sint-Rijkers afkomstig was. In 1616 vonden we hem
als peter in Hoogstade. Daarna zijn er de doopgegevens van zijn kinderen te
Hoogstade, waar Jacquemyntgen in 1620 en Cathelijnne in 1623 geboren worden.
Dus hij woonde met zijn echtgenote een aantal jaren in Hoogstade. Daarna was er
wellicht de geboorte van Mayken, waarvan de geboorteplaats en datum ontbreekt,
maar we vermoeden 1624-1625. Tenslotte moeten de ouders in Pollinkhove zijn
komen wonen, waar dan Jan in 1626, Pieter in 1628 en Petronella in 1630 geboren
zijn. Van Adriana tenslotte vonden we behalve de datum van de begrafenis geen
andere gegevens. De laatste schriftelijke vermelding van vader Caerle is op 31
december 1642, nog steeds te Pollinkhove, als peter bij de doop van Franciscus
Brunooghe, zoon van Guillielmus uit Beveren.
In de belangrijkste plaats, Sint-Rijkers, zie
verder, beginnen de parochieregisters helaas te laat om hier relevante gegevens
te kunnen aandragen (dopen en huwelijken vanaf 1664, begrafenis vanaf 1697,
vroegste gegeven: doop Clarebout 1666). Misschien is er meer te vinden in de
staten van goed (mogelijkheid tot verder onderzoek).
Dat Carolus van Ste Ricquiers afkomstig was (61),
klopt met de gegevens van Pillyser over zijn broers en zusters. Bij de door
Pillyser gegeven ooms en tantes is er een Willemina
(Guillemine) uit Sint-Rijkers afkomstig en de
vrouw van een Claudius (Claude) is er gestorven. Het klopt ook met de ligging
van het merendeel der gronden die Cathelijne van haar ouders erft.
Verder zijn er bij neven en nichten vooral
linken met Gijverinkhove en Izenberge, in de direkte westelijke buurt van
Sint-Rijkers.
Tenslotte vonden we nog een Joanna Claerbout
uit Sint-Rijkers, allicht ook een verwante, als doopheffer op 25 juli 1637, bij
Joanna Vanden Berghe, dochter van Joannes en Francisca Vos. Ook de dooppeter is
van Sint-Rijkers. (58) Zie hierboven bij Claudius, gehuwd met een Vanden
Berghe. Die heeft wel een dochter Joanna, maar die is te jong, want geboren in
1628.
Zie ook bij Jacobus, waar de naam Vos eveneens
opduikt.
Wat Hoogstade betreft zijn er doopgegevens
vanaf 1602, huwelijken vanaf 1610 en begrafenissen vanaf 1675. We vermeldden
alle beschikbare gegevens.
In Handzame vinden we dopen van kinderen van
Anna Claerbout/Claerboudt & Petrus Lenbrouck/Jan
Vanhuyllenbroucq/ck/Vanhelebrouck/vanhallebrouck van 1635 tot 1651.
Van Keiem zijn maar doopgegevens bewaard vanaf
1703.
Dqan is er tenslotte nog Pollinkhove. Dopen
vanaf 3-1-1606.
Gegevens over huwelijken werden nog niet voor
alle naamvarianten bekeken. Totnogtoe geen Carolus gevonden.
Begrafenissen: idem. Probleem: geen inventaris
uit Pollinkhove.
We hebben ook de Brunooghes nog opgezocht en
vinden daarin nog enkele interessante aanwijzingen.
doopheffers:
Jacobus Brunoghe uit Beveren en Joanna van comme
uit Stavele (57)
2. Jan / Joannes
Brunoghe (Bruinooghe) (geb Pollinkhove 5, ged 6 juli 1637)(59)
doopheffers:
Joannes Maeren uit Stavele en Joanna Brunoghe uit Beveren (59)
3. Guilielmus (Guilinus)
Brunoghe (geb Pollinkhove, ged 24 februari 1639)(60)
doopheffers: Joannes
Brunoghe ckerckamus en Christina Vermeersch uit Stavele (60)
4. Franciscus
Brunoghe (geb. Pollinkhove, 30, ged. 31 dec 1642)
doopheffers:
Carolus Claerboudt uit Sint-Rijkers en Francisca Bouden uit Stavele (61)
Vader Guillielmus Brunooghe is van Beveren, en
zijn echtgenote (Jo)anna Maerens meer dan waarschijnlijk van Stavele. De
kinderen worden evenwel in Pollinkhove geboren. Dus dezelfde dorpen als gelinkt
aan Jan Metsu. Er zijn hier nog linken met Stavele: Christina Vermeersch en
Francisca Bouden.
De naam Cloet (moeder van Cathelijne) vinden
we terug in Lo in 1655, in de lijst weerbare mannen van de kasselrij Veurne: 3
mannen (18). We hebben geen verdere opzoekingen gedaan via de
parochieregisters.
Bespreking broers en zusters
Cathelijne zou volgens Pillyser de oudste zijn
van vier kinderen, de anderen zijn Joannes, Mayken en Jacob. (bron: (13?)(14)).
Uit de Staat van Goed van Cathelijne blijkt
echter dat het land dat ze erfde van haar ouders verdeeld werd als volgt.
Maijken en Jan waren al overleden en hun deel ging naar hun kinderen, resp.
Mechlyncken en Pieter. Daarnaast had Cathelijne nog twee zusters, die eveneens
overleden waren voor de staat van goed: Adriaencken en Jaecquemyncken. Hun deel
werd verdeeld over Cathelijne, Mechlyncken en Pieter. Maar er is nog sprake van
een andere Pieter, wiens akte verleden werd in 1664, en waarvan de grond ook
over dezelfde drie verdeeld werd, wat klopt met de totaalsom van de landen
afkomstig van Cathelijnes ouders. Dat is wellicht ook een broer, hoewel het
niet zo wordt vermeld in de Staat.
Via de parochieregisters is het puzzelen over
wie bij wie hoort, bemoeilijkt door de schrijfvarianten van de naam, en vooral
door gebrek aan begrafenisgegevens uit Pollinkhove. We beperkten ons tot
Clareboudt / Clarebout, Claereboudt / Claerebout, Claarboudt / Claarbout, en
dezelfden met K.
Gegevens over de mogelijke broers en zussen:
1. Jacquemyncken (4)/ Jacquemyntgen (66), in het doopregister met vader Carolus
(ged. Hoogstade, 20 dec 1620); doopheffers Glande = Claude Clarebout en Jaquemyntgen
Mumens. (i)
2. Cathelijnne
3. Mayken
() Maijken (4) Marie (14) Maria (39) Joossyncken
Clareboudt (4) Claerebout (14)(15)(16) Claerbout (39) (gest /5 feb 1666)
& Izenberge, 16 jan 1644 met Michel (14) Michiel
(4)(39) Bruineel (4) Bruneel (14)(39)
kinderen:
1. Mechlijncken
Bruneel (minderjarig op 5 feb 1666) (4)
(niet gevonden in
doopregister Izenberge)
Mogelijk is dezelfde Michael Bruneel voordien te
Oostvleteren gehuwd op 10-2-1641 met Maria Snick (f 5)
Allicht dezelfde als Maria Claerebout
& Jacobus Danser
kinderen:
1. Maria Danser (ged.
Pollinkhove 22-3-1650 f 196)(62)
2. Petronella Danser
(ged. Pollinkhove 6-4-1653 f 207)(63).
Bij Maria is een
Joannes Clareboudt dooppeter, bij Petronilla diens echtgenote Cornelia
Cleenens? = Coene? of wie anders? Dat stemt niet overeen met broer Joannes of
oom Joannes, enkel met de zoon Jan van Claudius, gehuwd met Cornelia Coene (zie
hoger). Dat zou er op wijzen dat Claudius wel degelijk tot de familie behoort.
Deze Jacobus Danser werd de wettelijke voogd
van de kinderen van Jan Metsu en Cathelijnne Clarebout na haar overlijden.
(° Beveren? (2), ca.1606 (1)(3) begr.
Pollinkhove (3)(6), 20 dec 1680 (3)(6)), keurbroeder van Veurne (6), landbouwer
Vermoedelijk is dit de Jan METSU, met rapier,
vermeld te Pollinkhove voor 1655.
(in : R.
Haghebaert, De Weerbare mannen in de kasselrij Veurne in 1655, uitg. Oostende,
1977, p. 180.)
Bronnen:
(1) doop: geen gegevens tot nog toe!. We hebben eerst
gezocht in Stavele, waar de doopregisters beginnen in 1599. Ook in Pollinkhove
niets gevonden, daar beginnen ze pas in 1606. Maar : er is een intrigerende
vermelding bij het huwelijk van Joannes (II) Metsu & Cathelijne Clarebout,
dat Joannes (II) afkomstig is uit Beveren: in de
echt verbonden Joannes Metsuuit
Beveren en Catarina Clareboudt, Hoogstade (par. huw.reg Pollinkhove, f
1823 (2))
In de doopregisters van Beveren vonden we hem echter
niet. Om helemaal zeker te zijn bekeken we alle doopakten van 1608 tot 17 feb
1630, dus vanaf de start van het register in Beveren, tot een 17 jaar voor zijn
eigen huwelijk. We zitten dus met een eerste hiaat van twee jaar nà het
huwelijk van zijn ouders te Stavele tot de start van het register, en daarnaast
blijkt er in de registers (scan 3) nog een hiaat van 29-6-1609 tot 20-1-1613,
dus ook nog een mogelijk cruciale periode, gesteld dat de ouders na hun
huwelijk naar Beveren verhuisden en daar hun eerste kind(eren) kregen.
Afkomstig uit betekent overigens niet altijd geboren te.
Hij kan er ook gewoond hebben voor zijn huwelijk. Daarom bekeken we in de doop-
en huwelijksakten nog alle vermelde getuigen, die hier in Beveren zeer
nauwgezet werden vermeld, in de hoop dat de ouders mogelijk elders nog als
getuigen optraden, doch het resultaat was negatief: nergens Maria Willaert noch
Joannes Massu/Metsu. Als ze al in Beveren (nog) leefden, stonden ze dus niet in
een nauw contact met familieleden of bekenden daar.
Tenslotte kwam recent de ontknoping bij het opzoeken van
het begrafenisregister: hier staat vermeld dat hij ongeveer 75 was toen hij
overleed, zie (3)! Met 75 jaar zouden we uitkomen op een geboortejaar 1605 (20
december 1680 75 jaar), wat dus valt vóór de huwelijksdatum van zijn ouders
(eind augustus 1606)! Er staat wel ongeveer, dus het is wellicht toch een goede
inschatting. Hoogstwaarschijnlijk mogen we wel uitgaan van een geboortedatum
dicht na dat huwelijk, dus nog in 1606 of 1607. Dat valt net vóór de start van
de doopregisters in Beveren, dus dat zou goed kunnen.
(2) parochiale huwelijksregister van Pollinkhove van 1647
klapper: Jan Massu & 28 jan 1647 Catharina Claerbout,
f 1823 (PWVi)(i)
tekst (sc 83 links bovenaan): Anno 1647, die 21 januarij
premissis tribus bannorum denuntiationibus per verba de presenti, ego
infrascriptus lector ecclesie parochialis de pollijnchove presentis coniunxi
matrimonio joannem massu ex beveren et catarinam clareboudt, hoogestade
presentis testibus domino joanne heurlebout ex pollynchove et petro valcke
cassodus subscribebatur anto[nius] van[den] berge pastor. (i)
Op de 21e januari 1647 na drie bannen
afgekondigd in voorafgaande missen, heb ik onderschrevene lektor van de
parochiale kerk van Pollinkhove met mondelinge instemming in de echt verbonden
Joannes Massu uit Beveren en Catarina Clareboudt, Hoogstade in aanwezigheid van
de getuigen de heer Joannes Heurlebout uit Pollynchove en Petrus Valcke
cassodus subscribebatur Antonius van[den]Berge pastoor. (i)
(3) parochiale begrafenisregisters van Pollinkhove f. 485
(i).
tekst (scan 19):Die vigesima mensis decembris anno
millesimo sescentesimo octogesimo obijt joannes mesu, vir conjugatus annorum circiter
septuaginta quinque sola extrema nuctione susciepta propter subitaneum morbum;
sepultus est in cemeterio.(i)
vertaling: Op 20 december 1680 stierf joannes mesu, man
gehuwd van ongeveer 75 jaar, na alleen de laatste hostie? te hebben ontvangen,
wegens plotseling overlijden). Hij is begraven op het kerkhof. (i)
(4) Staat van Goed Joannes METSU [betrokkene zelf dus]
(Pollinkhove, 37.144) gest 20 dec 1680, in Cailliau, deel 19 (i), zie kopie en
transcriptie hierna.
In de tekst is het Jan
Metsu zoon van Jan en dochter van . Willaert (folio 1r), die gestorven is op
20 december 1680.
(5) Madelrye Rekeninghe cf Jan Metsu [hemzelf]
(Pollinkhove, 16.747) gest. 20 dec 1680, rekening anno 1682 (P). Zie kopie en
transcriptie hierna.
In de tekst is het Jan Metsu zoon van Jan Metsu en
Willaert (folio 1r).
(6) Staat van Goed van Catharina Cathelijne Clareboudt [de
eerste echtgenote] (Pollinkhove, nr. 34.114) gest. 5 feb 1666, in Cailliau,
deel 16 (i) Zie kopie en transcriptie hierna.
In de
tekst is het Jan Messu (voorblad), Jan Messu filius Jan (folio 1r) Jan (14
v);
(7) Staat van Goed Vincent Bousin [schoonzoon])
(Pollinkhove, 19.055) gest 8 jan 1699, in Cailliau, deel 10 (i): in zijn versie
Johannes Metsu, vader van Marie Metsu.
(8) Staat van Goed Cathelyne Masyn [schoondochter]
(Pollinkhove, 25.276) gest 20 apr 1683, in Cailliau, deel 13 (i): Jan Metsue
filius Jan Jan Metsu is blijver en madelaere; Cailliau: Joannes Metsue filius
Joannes. De schrijfwijze in het origineel is zeker Jan, en er staat de tweede
keer zeker Metsu, de eerste keer mogelijk Metsue.
(9) Staat van Goed Jacques MESU [zoon] (Houtem, 4843)
gest 29 sep 1699, in Cailliau, deel 4 (i), volledige kopie en transcriptie in
bijlage (i)
in de tekst is het Jaecq[ue]s Mesu filius Jan de soone
Jan gewonnen bij . ende den overleden bij catheline fi[li]a carel clareboudt
(f 1r)
(10) Staat van Goed Jan Metsu [zoon] (Pollinkhove,
37.075) gest 20 juli 1690, in Cailliau, deel 19, volledige kopie en
transcriptie in bijlage (i).
In de tekst is het Jan Metsu (voorblad), Jan Metsu filius
Jan (f 1r)
(11) Rekening of Staat van Goed? Janneken METSU [dochter]
(Pollinkhove, 23.014), gest 12 nov 1692 in Notaboekje Pierre: Janneken Metsu
filia Jan
(12) parochiaal
doopreg. Pollinkhove
klapper: Jan Massu,
zoon van Jan Massu & Catharina Klaerbout, ged. 30 okt 1647, f 191 (i)
tekst (scan 299 links
onder): infras[criptus] rector ecclesiae de pollynchove 30 oct[o]b[ris]
baptizavit joannem filium joannis massu et catharine claerbout conjugum
susceptoribus joanne claerboudt et anna de wyndt utrisque ex pollynckhove
subscribebatur jacobus meinaert (i)
(13) parochiaal
doopreg. Pollinkhove :
klapper: Maria Massu,
dochter van Jan Massu & Catharina Klaerbout, ged. 15 nov 1649 f 199 (i)
tekst (scan 309 rechts
midden): f 308! xva 9bris 1649 baptizavi inf[rascriptus] Mariam,
filiam joannis metsu et catharinae claerbouts conjugum
susceptores erant joannes claerbout ex pollynckhove et mariae tue ex proven
subscribebatur jacobus meinaert pastor (i)
(14)
parochiaal doopregister Pollinkhove:
klapper:
Metsu Petrus,met vader Jan en moeder
Catharina Claerebout, ged. 28 sept 1651, f 200 (i).
tekst
(scan 326 links onder en rechts boven): f 325! xxviijo 9bris (28
november) ego infrascriptus baptizavi petrum filium joannis metsu et catharinae
claerbout conjugum natum 27 huius susceptores petrus claerbout de isenberghe
habitans judoco van houcke, et francisca uxor francisci bougen de
pollynckhove, subscribebatur georg van wervyke pastor in pollyn[chove]. (i)
(15)
parochiaal doopreg. Pollinkhove:
klapper:
Catharina Metsu, vader Jan en moeder Catharina Claerebout, ged. 2 nov 1653, f
209 (i).
tekst
(scan 345 links onder en rechts boven): f 344! ijo 9bris (2
november) 1653 ego infrascriptus baptizavi catharinam filiam joannis metsu et
catharinae claerbout natam 31a vesperi susceptores petrus clarebout
et maria uxor annaert lammen ex ste richario, subscribebatur georg van
wervyke pastor in pollyn[chove]. (i)
vertaling:
De 2de november 1653 heb ik onderschrevene catharina gedoopt, de dochter van
de echtelieden joannes metsu en catharina claerbout, geboren de 31ste
vesperi, doopheffers (waren) petrus clarebout en maria de echtgenote van
annaert lammen uit sint rijkers, onderschrevene georg van wervyke pastoor in
pollyn[chove]. (i)
(16)
parochiaal doopregister Pollinkhove:
klapper:
Metsu Jacobus, vader Jan, moeder Catharina Claerebout, ged. 1 dec 1655, f 217
(i).
tekst
(scan 367 links onder): f 366 ia xbris (1 dec)1655 ego
infrascriptus baptizavi jacobum filium joannis metsu et catharinae claerbout
conjugum natum 28 huius mane corta septerio susceptores jacobus claerbout ex
ste richario et do[mice]lla joanna u[xor]e fran[cis]ci van[de] kellenaere ex
pollynchove, subscribebatur georg van wervyke pastor in pollyn[chove].(i)
vertaling:
De eerste december 1655 heb ik onderschrevene jacobus gedoopt, de zoon van de
echtelieden joannes metsu en catharina claerbout, geboren de 28ste van dezelfde
(maand) mane corta septerio, doopheffers waren jacobus claerbout uit sint
rijkers en mevrouw joanna, de echtgenote van franciscus de kellenaere uit
pollynchove, onderschrevene georg van wervyke, pastoor in pollynchove. (i)
(17)
parochiaal doopregister Pollinkhove:
klapper:
Messu Jan Jacobus, vader Jan en moeder Catharina; ged 14 feb 1658, f 230 (i).
tekst
(scan 394 rechts onder en 395 links boven): f 394 i4a februarij
1658 ego infrascriptus baptizavi joannem jacobum natum i2a joannis
messu et catharinae conjugum susceptores fuerunt lambertus desiderloo et jacoba
de wint ambo ex pollynchove, subscribebatur f verhaege cacellanus(i)(ik lees
sacellanus, mogelijk wel: cacellanus of zelfs capellanus??)
(opm. op
scan 10 rechts boven ook een lamberto ..iderlo)
vertaling:
De 14de februari 1658 heb ik onderschrevene joannes jacobus gedoopt, geboren
de 12de, van de echtelieden joannes messu en catharina, doopheffers waren
lambertus desiderloo en jacoba de wint, beide uit pollynchove, onderschrevene
v verhaeghe kapelaan (i)
(18)
parochiaal doopregister Pollinkhove:
klapper:
Metsu Jacobus, vader Jan en moeder Catharina Claerebout, ged. 26 feb 1662, f
245 (i)
tekst
(scan 427 links midden): 26a februarij 1662 ego infrascriptus
baptizavi jacobum filium joannis metsu et catharinae claerbout conjugum natum
24 dixit mensis susceptores fuerunt jacobus minne et maria claerebout uxor
jacobi dansser ambo ex pollynckhove subscribebatur j croije pastor (i)
vertaling:
De 26e februari 1662 heb ik onderschrevene jacobus gedoopt, de zoon
van de echtelieden joannes metsu en catharina claerbout, geboren de
vierentwintigste van de voorzegde maand, doopheffers waren jacobus minne en
maria claerebout, de echtgenote van jacobus dansser beide uit
pollynckhove,onderschrevenej croije
pastoor(i)
(19) parochiaal
doopreg Pollinkhove:
klapper:
Metsu Joanna, vader Jan en moeder Catharina Claerebout, ged. 10 jan 1666, f 288
(i).
tekst
(scan 118 rechts onder): decima januarij anni millesimi sescentesimo sexta (1666)
ego infrascriptus baptizavi joannam filiam joannis metsu et catharinae
claerebout conjugum natam septima mensis predicti susceperunt jacobus de
dansser et maria seuse uxor jacobi minne ambo ex pollynckhove j troijer pastor (i)
vertaling:
Op 10 januari van het jaar 1666 heb ik onderschrevene joanna gedoopt, de
dochter van de echtelieden joannes metsu en catharina claerebout, geboren de
zevende van de voorzegde maand, doopheffers waren jacobus de dansser en maria
seuse de echtgenote van jacobus minne beide uit pollynckhove, j troijer
pastoor(i)
(20) Staat van Goed Pieter Ignatius Maziere [zoon uit 1e
huwelijk van schoondochter, die daarna huwde met zoon Jacques] (Houtem, 2.731),
in Cailliau Deel 2 (i)
(21) parochiaal huwelijksregister Pollinkhove:
tekst (scan 58 links midden): f 1876 Ego infrascriptus
die decima mensis junij anno millesimo sescentesimo octogesimo primo,
praemissis tribus bannorum proclamationibus per verba de presenti atque in
facie ecclesiae matrimonio coniunxi joannem mesu et catharinam masijns ambo ex
pollynchove, presentibus testibus jacob mesu, jacobo maes juniore, et henruo
makereel hoc ex loo, et alijs ex pollynchove suscriptus passchiers de rein
pastor in pollynchove. (i)
vertaling: Ik onderschrevene heb op de tiende van de
maand juni 1681, na drie bannen te hebben verkondigd voor missen met mondelinge
instemming van de aanwezigen en voor de kerk joannes mesu en catharina masijns
beide uit pollinkhove in het huwelijk verenigd, in aanwezigheid van de getuigen
jacob mesu, jacob maes junior en henruo makereel deze uit lo, en de anderen
uit pollinkhove, ondertekend passchiers de rein pastoor in pollinkhove. (i)
(22) parochiaal huwelijksregister Pollinkhove:
tekst (scan 66 links midden): f 1884 Ego infrascriptus
die decima septima mensis octobris anno millesimo sescentesimo octogesimo
tertio, praemissis tribus bannorum proclamationibus per verba de presenti atque
in facie ecclesiae matrimonio coniunxi joannem messu et franciscam willems ambo
ex pollynchove, presentibus testibus joanne willems, petro willems, jacobo de
pre omnibus ex pollynchove. passchiers de rein pastor in pollynchove. (i)
vertaling: Ik onderschrevene heb op de zeventiende van
de maand oktober 1683, na drie bannen te hebben verkondigd voor missen met
mondelinge instemming van de aanwezigen en voor de kerk joannes mesu en
francisca willems beide uit pollinkhove in het huwelijk verenigd, in
aanwezigheid van de getuigen joannes willems, petrus willems, jacobus de pre,
allen uit pollinkhove, passchiers de rein pastoor in pollinkhove. (i)
& Pollynchove, 28 jan 1647met
Catharina / Catherine / Cathelijne Clareboudt / Clarebout/ Claerebout /Claerbout (° en gedoopt Hoogstade,
26 mrt 1623 - Pollinkhove, 5
feb 1666)
ouders: Carel Clareboudt en Laurensken Kloets
bespreking
zie hierna.
kinderen: zie na Clareboudt en uitgebreider in
generatie III.
&& Pollinkhove 29 apr 1670 met
Catharina / Janneken Wareboudt / Waereboudt / Warenboudt / Warebouts (° ca
1645)
ouders: Pieter Warenboudt ca 1613
voorheen
gehuwd met De Witte Augustinus met één kind: Janneken.
bespreking
na Clareboudt
geen kinderen bekend met Jan Messu (II)
Bespreking Jan
Massu/Metsu
1. De naam
Opmerking. We houden bij de bronnen geen rekening met de
versie in de klappers als de akten beschikbaar zijn. De klappers zijn immers
van veel latere datum en wijken soms lichtjes af van de akten.
In de kerkelijke bronnen (doop-, huwelijks- en
begrafenisregister van hemzelf, doopregister van de kinderen) is de (voornaam)
natuurlijk verlatijnst tot Joannes. Maar in de burgerlijke bronnen (staat van
goed van hemzelf, opvolgende rekening, staat van zijn vrouw, maar ook bij
staten van kinderen en hun partners) is het éénsluidend Jan.
Wat de familienaam betreft is het aanvankelijk nog Massu
(huwelijksregister (1647), doopregister eerste twee kinderen (1647 en 1649)),
maar daarna wordt het Metsu (doopregisters 1651, 1653, 1657, 1662, 1666), met
één keer Messu (1658). In de staat van echtgenote Catarina is het Metsu (1666),
bij zijn eigen begrafenis Mesu (1680), maar dan in zijn staat van goed (1680)
en rekening weer Metsu (1682), zoals ook in de staten van goed van kinderen
(Johannes, 1691), en hun partners (Bousin, echtgenote van Marie, 1699; Provoost,
echtgenoot van Joanna, 1705). Er zijn er meer dan hier vermeld, dus het beeld
kan nog worden vervolledigd. We merken nog op dat bij het huwelijk van zijn
zoon Joannes met Masijns, de schrijfwijze Mesu nog voorkomt (1681), evenals in
de staat van goed van zoon Jaecques (1699).
Het interessante is dat we dus in
Pollinkhove de klankverandering van a naar e zien optreden. We weten uit
Pollinkhove, dat er toen al METSUs woonden daar (zie het stuk over onze
zoektocht naar de eerste naamgenoten in Pollinkhove), zonder dat tot nog toe
een rechtstreekse verwantschap kon worden aangetoond. Het is echter wel
aannemelijk dat door het voorkomen van de naam op die plaats en in die periode
assimilatie plaats vond van de tak MASSU naar de voorkomende naam METSU. Ook in
Stavele kwam de naam Metsu trouwens reeds voor, in een stuk van de abdij van
Eversam uit 1574. Andere Metsu duiken daar pas op vanaf 1640. Voordien hebben
we Massu en Metsu (zie het stuk over onze zoektocht naar de eerste naamgenoten
in Stavele).
We zullen deze voorouder dus aanduiden als Jan
Massu/Metsu (II)
2. Levensloop:
Hoewel we de juiste geboortedatum
niet kennen, zijn er voldoende aanwijzingen om te besluiten dat het 1606-1607
zal zijn geweest, en vermoedelijk te Beveren.
We weten niets af van zijn
levensomstandigheden vóór zijn huwelijk. In zijn staat van goed zijn er geen
sporen van bezittingen van zijn ouders. Uit de staat van goed van zijn eerste
echtgenote en die van hemzelf blijkt dat hij landbouwer was. We kunnen aannemen
dat dat ook bij zijn ouders het geval was.
Zie verder na Clareboudt:
Bespreking Jan Massu/Metsu en Cathelijne Clareboudt
Bespreking Jan Massu/Metsu en Cathelijne Clareboudt
Jan Massu/Metsu huwde tweemaal,
de eerste keer op 28 jan 1647, vermoedelijk 40 jaar oud, te Pollinkhove, met
Catharina / Cathelijne Clareboudt, bijna 24, uit Hoogstade (daar geboren).
Cathelijne kwam uit een grote
familie en had in 1643 wel enige eigendom geërfd van haar ouders.
- Zo is er een stuk land met
hofstede te Sint-Rijkers van 12 lijnen 24 roeden, dat ze deelde met
vermoedelijk nog 5 zussen en broers. Naargelang die overleden, sommigen zonder
nakomelingen werd hun aandeel herverdeeld onder de overlevenden. Toen
Cathelijne later overleed, waren blijkbaar alle zussen en broers gestorven,
want het stuk werd uiteindelijk in 1664 verdeeld in drie: naast Cathelijne nog
met de zoon van haar overleden broer Jan en met de dochter van haar overleden
zus Maijken. Voor Cathelijne uiteindelijk 5 lijnen 44 roeden.
- Daarnaast waren er nog stukken
land in Sint-Rijkers, Pollinkhove, Handzame en Keiem.
Hier ging het om 6 lijnen 22
roeden voor Cathelijne, waar in 1664 bij het overlijden van de laatste broer
Pieter door de herverdeling nog 2 lijnen 7 roeden bijkomt.
- In totaal had ze dus tenslotte
13 lijnen 73 roeden of 4 gemeten 1 lijn en 73 roeden.
Op het huwelijk was iemand van
aanzien getuige, want hij wordt als heer (dominus) betiteld, namelijk heer
Joannes Heurlebout uit Pollinkhove. Bij de tweede getuige, Petrus Valcke staat
vermeld: cassodus (vertaling nog onbekend).
Samen kregen ze 8 kinderen, alle
te Pollinkhove geboren. Het eerste kind, een zoon, Jan, kwam er al vlug
(30-8-1647). Daarop volgden Marye (1649), Pieter (1651), Cathelyncken (1653),
Jacobus (1655), Jan Jacobus (1658), Jaecques (1662) en tenslotte Janneken (5-2-1666),
dezelfde dag dat Cathelijne stierf dus, en het is waarschijnlijk dat dat te
maken heeft gehad met de laatste geboorte.
Toen Cathelijne stierf, waren
veel kinderen dus nog jong. De opgegeven leeftijden in de staat kloppen wel
niet altijd precies met hun gekende geboorte- en doopdata. De oudste zoon zou
dan al meerderjarig (18 j) zijn. Maar we vinden hem totaal niet terug in de
staat, wel de daaropvolgende oudste zus Marye/Marij met 15 j i.p.v. 16 j,
Cathelyncken met 10 j i.p.v. 12 j, Jan met 8 jaar i.p.v. net géén 8 jaar voor
Jan Jacobus, Jaecques met 4 jaar i.p.v. net géén 4 jaar, en het pasgeboren
Janneken. In de staat zijn er dus 5 minderjarige wezen voor de erfenis van hun
moeder, en hun voogd is Jaecques De Danser. Hieruit besluiten we dat de oudste
zoon Jan voordien overleden moet zijn, evenals de tweede zoon Pieter, en de
derde zoon Jacobus.
Jan Massu/Metsu en zijn vrouw
Cathelijne beschikten blijkbaar over een zeker kapitaal, want ze leenden 768
pond aan Vincent Bouden filius Vincent, en 384 pond aan twee kinderen van
Nicolais Baselen.
Vincent Bouden, zoon van Vincent
is vermoedelijk hun toekomstige schoonzoon. Een Vincent Bouden, zoon van
Vincent huwt immers op 31-jarige leeftijd met oudste dochter Marie op 3 mei
1667 te Pollinkhove (pas achttien op 15 november).
Tegenover de lening staat wel een
borg: bezet op 17 gemeten 1 lijn 10 roeden land, in de Westrekkemhoek te
Pollinkhove waar hij woont. De rente is 48 pond per jaar (1/16e van het
kapitaal, als gebruikelijk),jaarlijks
te betalen op 16 december. Dat staat in een wettelijk document gepasseerd voor
de schepenen en keurheren van de kasselrij Veurne, getekend
door A. De Pours, en voorzien van
een zegel van groene was op twee linten (staarten) van perkament.
Tegenover de andere lening staat
geen borg, maar dit heeft allicht te maken met de status van de betrokkenen.
Cornillie Baselen heeft als voogd sieur Adriaen Outtersoone en Marij als
echtgenoot Jacob De Baenst. Deze obligatie is getekend op 5 juli 1665 door
Outtersoone en De Baenst. Dat is niet lang voor Cathelijnes overlijden (feb
1666). De rente bedraagt 24 pond per jaar, dus eveneens 1/16e van het kapitaal.
Het begrip losrente betekent dat
het kapitaal anders dan tegenwoordig - op vraag kan terugbetaald worden, met
een opzegtermijn van 6 maanden.
Allicht net voor deze tweede
lening kochten Jan en Cathelijne nog samen een stuk land aan met een hofstede
in de Dismolenhoek te Pollinkhove, groot 1 gemet 14 roeden. Het lag vlak naast,
en maakte deel uit, van de gronden eertijds bezeten door de molenaar Jan
Pitbrouck, en werd verkocht door diens schoonzoon. De toelating om dit deel van
Pitbroucks erfenis te verkopen werd gegeven op 18 maart 1665. Sinds 1665 moest
de bewoner Jaecques De Siere pacht en huishuur betalen aan Cathelijne.
Waar woonden Jan Massu/Metsu en
Cathelijne dan? Dat is ons niet duidelijk geworden.
Het was niet in Sint-Rijkers,
want daar woonde Jaecques Claereboudt tot zijn dood, en daarna Jan De Vos met
Pieter, minderjarige zoon van Jan Clareboudt en Mechlijncken, eveneens
minderjarig, dochter van Maijken Clareboudt en Michiel Bruineel.
De andere geërfde gronden te
Sint-Rijkers, Pollinkhove, Handzame en Keiem komen ook niet echt in aanmerking.
Ze moeten zeker in Pollinkhove gewoond hebben, want ze huwden er en alle
kinderen zijn er geboren. In Sint-Rijkers woonde bij haar overlijden trouwens
Maerten Slembrouck, in Handzame Laurens F/Tais, en in Pollinkhove Jaecques
Venderlo.
Het kan ook niet dat ze al in hun
aangekochte woning verbleven, want de bewoner moest hen huishuur sinds de
aankoop, dus waar verbleven ze dan?
Blijft nog als mogelijkheid dat
ze een andere woning en grond zelf huurden en pachtten. Ze betaalden inderdaad
pacht voor land, resp. aan Andries Carpatier, aan Jaecques de Latere
(watergraaf) en aan Pieter Metten, maar er is geen sprake van huishuur.
Ofwel woonden ze in een eigendom
van Jan Massu/Metsu. Dat zou verklaren waarom we via de staat van goed van
Cathelijne geen duidelijkheid krijgen. Maar ook in Jan Massu/Metsus staat van
goed vinden we geen eigendom die hij van zijn ouders zou geërfd hebben. Wel is
het aantal gepachte gronden voor de madelhofstede fors uitgebreid, zonder
uitweiding waar deze zich dan bevindt. Het groen en droog hout op al deze
gronden wordt geschat op 264 pond parisis. Het is niet de hofstede die ze samen
gekocht hebben, want daar zit nu een andere bewoner in.
Bespreking Jan Massu/Metsu na Cathelijnes overlijden
Na het overlijden van echtgenote
Cathelijne Clarebout blijft Jan Massu/Metsu nog vier jaar alleen met zijn vijf
minderjarige kinderen.
Vooreerst doet hij haar staat van
goed maken, mede in opdracht de voogd Jaecques De Danser, die de belangen van
(de familie van) zijn vrouw moet behartigen. Cathelijnne is overleden op 5
februari 1666, de staat is al opgemaakt op 18 mei, iets meer dan drie maanden
later dus, en overgebracht op 2 juni. Als deelslieden treden hier op sieur
Pieter Vertegans en Matheus De Schoolmeester.
Wie is deze Jaecques De Danser?
Hij is gehuwd met Maria
Claerebout, een zuster van Cathelijnne, en heeft er kinderen mee: Maria (°
Pollinkhove 22-3-1650 f 196) en Petronella (° Pollinkhove 6-4-1653 f 207) (zie
bespreking Clarebout). Mogelijk is dit ook de Maria die (dan voordien) gehuwd
was met Michiel Bruneel. (verder na te gaan)
Jacques en Pieter De Dansere worden vermeld,
beide met rapier, in De Weerbare mannen in de kasselrij
Veurne in 1655 door R. Haghebaert, uitg. Oostende, 1977.
Pieter de Danssere vinden we nog
terug in de Wettelijke passeringen van 2 feb 1597 31 dec 1600, het nr. 616
van het Fonds Kasselrij Veurne in het RAB.
Op f 57, nr 350 staat vermeld:
Jaspar Baroen en Andrieseken,
lenende hun grond aan Maarten Pauwels en Laurentie filia Jaspar Baroen, weduwe
van Christoffel Temmerman, verbinden in handen van Pieter de Danssere, als
voogd van het kind Jan de Danssere en Laurentie Baroen, 2 gemeten en 75 roeden
in Pollinkhove Pieter Pauwels, 8 l 40 roeden in Pollinkhove Cornelis
Tristram, kind. Maeillaert Clays filius Maillaert,
Jacques Claerbout. 27.5
Volgens Cailliau is hij gehuwd geweest met
diens dochter Marye na Vincentius Boudens (SvG Joannes, Pollinkhove, 37.144).
Maar dit moet ons inziens een foute interpretatie zijn, gezien het Vincent(ius)
is die na Marye METSU hertrouwt te Pollinkhove op 4 feb 1698, met Anne Lanquien,
blijkensSvG Boudens (Pollinkhove,
19.055), en overlijdt op 8 jan 1699.
Van Marye hebben we de sterfdatum 26 nov of dec
1678 (haar SvG), met als uitgangspunt de leeftijd van twee jaar voor haar
laatste kind Joanna / Janneken met Vincent, geboren op 2 jan 1677.
Ook volgens Cailliau, is zijn
zoon Pieter gehuwd als de eerste man van Godelieve Claey, zoals in haar staat
van goed (Nieuwkapelle, 19.166) te vinden is.
Hier
is een link met een tak van de Metsus.
Deze Godelieve Claey is de
dochter van Omaer Claey en Janneken De Vos. Een broer Omaer van deze Godelieve
nu huwt te Pollinkhove met Jacoba / Jacquemincken METSU uit Pollinkhove,
dochter van Jan / Joannes METSU & Jacoba / Jacqueminken Ollevier,
kleindochter van Nicolaes METSU / MESSU / MITSU & Franchynken De Bevere.
Het betreft hier de andere tak
METSUs van Pollinkhove, waarvan broer Jacques van hiervoor vermelde Jan /
Joannes, huwt met Cornelia Willaert.
Volgens de staat van goed wordt
het land dat van Cathelijnne afkomstig is verdeeld, waarbij de vader één helft
toegewezen wordt en de vijf minderjarige kinderen de andere helft. De kinderen
moeten daarvan kost en inwoon betalen zolang ze bij hem inwonen.
Ook het kapitaal van het door Jan
en Cathelijnne samen uitgeleend geld aan resp. de kinderen Baselen (384 pond)
en Vincent Bouden (768 pond), wordt op dezelfde wijze in twee verdeeld. Hier
wordt niets vermeld over kost en inwoon.
Dan is er nog door Pieter, een
overleden broer van Cathelijnne, uitgeleend geld. Dat kapitaal wordt verdeeld
tussen Cathelijnne en de nakomelingen van haar overleden broer Jan en overleden
zus Maria. Haar gerechte derde dus wordt rechtstreeks doorgegeven aan de
kinderen.
Onder het roerend gedeelte vallen
nog de huizen die op de landen staan, met hun inboedel, evenals de
fruitdragende en opgaande bomen. Het kapitaal dat daardoor wordt
vertegenwoordigd, en de opbrengst daarvan, worden telkens verdeeld tussen de
vader enerzijds en de minderjarige kinderen anderzijds, elk voor de helft.
Enkel voor het huis waar Jaecques
Disiere nu woont wordt alles gedetailleerd beschreven: voorwerpen, kledij,
voedselvoorraden, en vervolgens een totaalprijs naar voor geschoven van 3502
pond 1 schelle. Voor de andere huizen moet dat vermoedelijk nog gebeuren, want
er staat memorie.
Enkele kledingstukken voor de
kinderen worden expliciet uit de boedelbeschrijving gehouden op advies van de
voogd. Het lijkt er sterk op dat het gezin hier gewoond heeft, al kunnen we dat
niet rijmen met de huishuur (en landpacht) die Disiere nog moet betalen voor
1665.
Er is redelijk veel baar geld in
huis: 2808 pond. De eindbalans van de staat is positief: 6504 pond, wat
verdeeld wordt tussen vader enerzijds en kinderen anderzijds elk voor de helft.
Elk kind houdt dus 655 pond over. Hierbij moeten we echter wel bedenken dat op
een staat van goed nog een aantal madelrierekeningen volgen tot alles vereffend
is, allicht bij de meerderjarigheid van alle kinderen.
Marye, de oudste dochter huwt op
3 mei 1667 te Pollinkhove met Vincent Bouden, en is zo de eerste die het
ouderlijk gezin verlaat, en de enige vooraleer vader hertrouwt (in 1670).
Jan MASSU & Stavele,
aug 1606 (2), met Maria (2) Willaert (2)(3)(4)
(geb. /1588 (1) gest
1606/-/1680(5))
Bronnen:
(1) We hebben geen gegevens over
geboorte en doop. De parochieregisters beginnen immers maar rond 1600.
Terugrekenend vanuit het wel geregistreerde huwelijk, en aannemend dat ze dan
toch minstens 18 jaar was, moeten we de geboorte zien vóór 1588.
tekst (sc ?): Jan Massu en Mayken Willaert.(i) De tekst
is genoteerd na 22 oughst en voor 9 sept, er werd geen preciezere datum
genoteerd!
Het is het oudst in de parochieregisters geregistreerde
huwelijk van een Willaert in Stavele.
(3) Staat van Goed Joannes Metsu
[zoon uit 1e huwelijk] (Pollinkhove, 37.144)
in Cailliau, deel 19 (i) volledige kopie SvG en
transcriptie (i), zie bij Joannes Metsu. Alleen de familienaam Willaert van
zijn moeder is vermeld.
(4) Madelrye Rekeninghe over Jan Metsu [idem] (Pollinkhove,
16.747) anno 1682 notas (P) volledige kopie en transcriptie (i), zie bij Jan
Metsu.
(5) Wat de begrafenis betreft hebben we gezocht in de
parochieregisters via de databank van de RAB-vrijwilligers, de gedigitaliseerde
indexen van de parochieregisters en via de staten van goed en
madelrierekeningen, maar we hebben ze niet teruggevonden. Zie hierna een
verslaggeving daarvan.
Blijft over als mogelijke aanwijzing de geboorte- of
doopdata van kinderen. We kunnen slechts één kind met zekerheid aan dit
huwelijk linken, namelijk de Joannes, in wiens svg en madelrierekening moeder
Willaert en Jan Metsu vernoemd worden. Helaas hebben we van dit kind echter
geen geboorte- of doopdatum.
De vroegst mogelijke overlijdensdatum van moeder Maria
Willaert is dus 1607.
Er is in het svg van zoon Jan geen sprake van overgeërfd
land van zijn ouders. Toch zullen ze wel al overleden voor zijn sterfdatum in
1680; want 94 zullen ze wel niet geworden zijn.
Daarom noteren we voor het overlijden Maria Willaert 1606/-/1680.
Verslaggeving zoektocht naar de
overlijdensdatum van Maria Willaert
1. Klappers van de
parochiale begrafenisregisters
Deze zijn geïnventariseerd
door RAB-vrijwilligers, laatst bekeken op 30-9-2013: 1228 gegevens over
Willaert.
Daarenboven beschikken
we nu over de gedigitaliseerde klappers, zodat we ontbrekende parochies zelf konden
aanvullen: Hoogstade, Pollinkhove, Poperinge, Sint-Rijkers, Wulveringem. In
Poperinge zijn er geen begrafenisregisters bewaard.
Een overzicht van de buurgemeenten
van Stavele, met beginjaar van het begrafenisregister:
Wulveringem
1604
Houtem-Veurne 1647
Alveringem 1638
Izenberge 1634Lo 1610
Leisele 1631
Gijverinkhove 1629Hoogstade1675Pollinkhove 1605
Reninge 1600
Beveren 1667Stavele 1621Oostvleteren
1639
Woesten 1669
Roesbrugge-HaringeKrombeke 1701Westvleteren
1639
Proven 1694Elverdinge 1623
Watou1695Poperinge
De overlijdensdatum kan
vóór het aanvangen van het register liggen, zeker in het voor ons belangrijke
Beveren en Hoogstade.
In de 17de
eeuw (16..) zijn er Willaert begraven
in de volgende prochies van de kasselrij Veurne (op totaal van min. 1228):
Voor Marias en andere
Willaert in kerngebied, zie verder.
Andere Marias verder
weg waren er nog in Beveren-Roeselare (8-1-1648), Brugge (Sint-Anna, 16-2-1623;
31-3-1677, dochter van Franciscus Willaert en Jacoba Bauwens; 31-5-1681;
Sint-Gillis 14-8-1678; Sint-Janshospitaal 3-3-1687), Esen (23-7-1658 f 110,
partner Georgius Vanhemmele), Gistel, Gits (6-5-1667, partner Joannes Verdun), Handzame
(31-7-1656, echtg Jan Vandaele), Ichtegem (27-10-1680, partner Rosseel Petrus),
Kortemark (30-8-1795, partner Valliant Jacobus), Lichtervelde (5-11-1645),
Ruddervoorde (4-11-1656 f 48; 28-4-1653 f 55; 19-1-1679 f 181 partner Judocus
Tanghe; 6-2-1679 f 183 partner Vandewalle Marinus), Stuivekenskerke (Maria
Monica, 4-9-1678 f 234), Torhout, Wulpen, Zarren (14-2-1660, partner Joos
Roose), Zuienkerke.
Wat Willaerts betreft (totaal 42 begraven in
de kasselrij voor 1700, Marias tussen haakjes):
Brugge (5) (Sint-Gillis:Maria met vader Nicolaus begr 29-08-1669); Gits
(1)(Maria met vader Jacobus begr 12-12-1646); Hoogstade (0), Pollinkhove (0),
Poperinge (?), Kortemark (2); Lichtervelde (2); Lombardzijde (1); Mannekensvere
(Maria 26-01-1685); Moerkerke (3); Oostduinkerke (1); Oostende (2) (Maria: 1530
en 1688 (f 5330)); Torhout (1); Wenduine (1); Zarren (1) (Marye met partner
Joos Roose begr 14-02-1660 f 3)
In de 17de
eeuw (16..) zijn er Wilaert begraven
in de volgende prochies van de kasselrij Veurne (op totaal van min. 113), met
geen Marias:
In de 17de
eeuw (16..) zijn er Wullaert begraven
in de volgende prochies van de kasselrij Veurne (op totaal van min. 113);
indien Marias: tussen haakjes vermeld:
Via de indices deel
107 vinden we bij Willaert enkele Marias. Opzoeking in de boeken met svgs van
Cailliau geeft ons meer info over de svgs, en laat ons toe te zien of het een
rekening is (dan door ons onderlijnd):
- Mayken (30.567)
uit 1659, dus een mogelijkheid, op te zoeken uit welke parochie,
- Mayken (28.014)
- Mayken (Pollinkhove,
13.630); deze svg is van Carel Hobel, echtgenoot, landbouwer gestorven in 1661,
met Mayken als zijn tweede echtgenote. Zij is dochter van Joos Willaert en
Louiseken filia Jan De Schoolmeester. Ze hadden twee kinderen.
- Marye Alexandrine (Nieuwkapelle,
26.868); deze svg is van Jan-Baptist Leuridan, echtgenoot (kontr. 24-8-1680),
baljuw, gestorven 21-5-1690. Het betreft weer de dochter van Joos Willaert en
Louyse de Schoolmeester. Allicht in een volgend huwelijk na Hobel. De data
sluiten identificatie met onze Maria Willaert (° /1588) uit.
- Marye Alexandrine (32.207):
vermoedelijk een rekening van dezelfde persoon.
- Marye (Veurne
Sint-Denijs, 25.068); deze svg is van Charles Slimbrouck, echtgenoot (zijn 1ste
huwelijk), gest 18-5-1710 tijdens zijn 2de huwelijk.
- Marie (Veurne
Sint-Denijs, 1579); deze svg is van haarzelf, gest 1-5-1708, in huwelijk met
Charles Slimbrouck. De overlijdensdatum sluit identificatie met onze Maria
Willaert (° /1588) uit
- Marie (11.564)
uit 1708, vermoedelijk een rekening over de vorige svg. Alleszins wegens de
datum niet in aanmerking te nemen.
- Mary (Wulpen, 1688
(of 1668)); svg van haarzelf, gest 22-7-1712, gehuwd met Jacobus Hollander.
Datum sluit onze Maria uit.
- Mary (Wulpen,
8.260), huisvrouw van Jacob Hollander. Dus dezelfde als de vorige.
- Mary (Wulpen,
20.490), huisvrouw van Guillielmus Tahon, gest 27-7-1696. Mogelijk dezelfde als
de vorige of de volgende. Datum sluit onze Maria uit. Enkele kinderen van dit
koppel vonden we in de begrafenisregisters: Stephanus (13-10-1680 en 4-11-1681)
en Norbertus (1684)
- Mary (Wulpen,
19.156), huisvrouw van Benedictus Metsu, die stierf op 20-4-1701. Zij is de dochter van Jacques
Willaert. Mogelijk dezelfde als de vorige. Datum sluit onze Maria uit.
- Mary (Wulpen, 27.097),
huisvrouw van Benedictus Metsu. Datum 1700? Allicht dezelfde als de vorige.
Datum sluit onze Maria uit.
- Mary (Wulpen,
13.205), huisvrouw van Jooris Hulstaert, die stierf op 26-5-1708. Zij is de dochter
van Jacques. Mogelijk dezelfde als de vorige, nu in een volgend huwelijk. Datum
sluit onze Maria uit.
- Mary (10.570)
nadere gegevens ontbreken nog.
- Marie Cornillie,
Verslaggeving zoektocht naar
andere mogelijke sporen van Maria Willaert
Met zo weinig gegevens over Maria zelf, is de zoektocht naar familie
eerder speculatief, en gezien het enorme aantal Willaert in de direkte en
wijdere omgeving (zie verder in overzicht van de registers in de kasselrij
Veurne) een naald in een hooiberg.
Maria kan nog te vinden zijn als moeder of als meter bij een doop, of
als getuige bij een huwelijk. Ze kan ook hertrouwd zijn en nog kinderen hebben
gehad bij een nieuwe echtgenoot.
Daarom bekeken we ook nog de doop- en huwelijksregisters van de
kasselrij op zoek naar Maria als moeder of als echtgenote, en zochten meters en
getuigen in de akten van alle Willaert uit de onmiddellijke omgeving (ons
kerngebied). We laten een aantal Willaert de revue passeren, en proberen al
zoveel mogelijk verbanden te leggen.
Kerngebied:
Wulveringem
Houtem-Veurne
Alveringem
IzenbergeLo
Leisele
Gijverinkhove
Hoogstade Pollinkhove
Reninge
Beveren Stavele Oostvleteren
Woesten
Roesbrugge-Haringe Krombeke
Westvleteren
Proven Elverdinge
WatouPoperinge
Tabel van de dorpen in het kerngebied (alfabetisch gerangschikt), met
startdatum van de parochieregisters: D = doop, H = huwelijk, B= begrafenis.
tekst (sc ?): (1606) Jan Massu en Mayken Willaert.(i)
De tekst is genoteerd na 22 oughst en voor 9 sept, er werd geen preciezere
datum genoteerd!
(2) Staat van Goed Cathelijnne
Cla(e)reboudt [schoondochter](Pollinkhove, 34.114), gest. 5 feb 1666, zie
volledige kopie (i). die voor weduwaere ende blijfver
heeft achterghelaeten Jan Messu f[iliu]s Jan
(3) Staat van Goed Jan Metsu [zoon](Pollinkhove, 37.144),
gest 20-12-1680, zie volledige kopie (i). ten sterfh[uys]e van Jan Metsu
fi[liu]s Jan
(4) Rekening sterfhuis Jan Metsu [zoon](Pollinkhove,
16.747), gest 20-12-1680, zie volledige kopie (i). Madelrije rekenyn[ghe] ten
sterfh[uys]e van Jan Metsu fi[liu]s Jan Anno 1682
Bespreking
De naam
Wat de naam betreft weten we dat in de
parochieregisters de namen meestal verlatijnst werden, maar dat gebeurde in de
vroege registers van Stavele dus niet. Vandaar dat we met zekerheid kunnen
stellen dat hij Jan Massu heette. Het enig kind dat we van hem kennen heette
eveneens Jan, maar we zien dat in de staat van goed opgemaakt na diens
overlijden op 12 december 1680, en eveneens in de vroeger opgemaakte staat van
goed van diens vrouw Cathelijne Clareboudt op 5 februari 1666 er al een
klankverandering is opgetreden van Massu naar Metsu, resp. Messu.
De grote vraag naar zijn ouders hebben we
ondanks alle inspanningen tot nog toe niet kunnen beantwoorden, de verdere
oorsprong blijft dus open. Met de randgegevens die we bijeen konden brengen,
kunnen we hierover verder speculeren.
Het oud archief van de prochie Stavele
Het oud archief van het dorp Stavele (de
prochie) is zeer arm in deze beginperiode. De enige stukken, rekeningen, gaan
over de periodes 31 oktober 1606 30 april 1607 en mei 1608 30 april 1609,
dus net na het huwelijk van Jan (I) Massu met Mayken Willaert eind
augustus-begin september 1606. In een lijst van 21 mannen die een karwei deden
met één of twee paarden voor de burggraaf staat wel een Jan Massuwe, maar dat
kan haast niet anders dan de zoon zijn van de hoofdman Eloy Massu. Deze zoon
huwde in 1605 met Maria Van Bovekercke, en had dus ook de volwassen leeftijd,
en een paard om aan de karwei deel te nemen.
Zijn deze Jan Massuwe en onze Jan Massu
identieke personen? Dit lijkt ons uitgesloten omdat de huwelijksdatum van
onze Jan Massu (1606) valt nà deze van voormelde Jan Massuwe (1605), èn diens
vrouw Maria van Bovekercke nog verschillende kinderen had, m.a.w. dus nog niet
overleden was.
Van onze Jan Massu dus geen spoor in de
lijst. Het lijkt aannemelijk dat alle beschikbare mannen (met paarden)
deelnamen aan de karwei voor de plaatselijke heer. Ofwel had onze Jan Massu
geen paard, en was hij misschieneerder
arm, ofwel woonde hij niet in Stavele.
De andere Massu in de parochieregisters van
Stavele
Deze veronderstelling dat onze Jan Massu
niet van Stavele afkomstig is, wordt ons inziens gesteund door het eveneens
ontbreken van elk spoor van hem in de parochieregisters, in tegenstelling tot
Eloy Massu en zijn vrouw Janneken, en van meerdere van hun kinderen. Eloy en
Janneken vinden we terug bij het huwelijk van drie van hun kinderen (Joanna 1605,
Jan 1605, Wilemina 1611), als getuige bij andere huwelijken (1605, 1607, 1609,
1612) of als peter (1605, 1607, 1607, 1609, 1617, 1641) resp. meter (1604,
1607, 1609, 1611) bij dopen. Ook hun kinderen vinden we terug in Stavele: doop
Leonora (1607)
Ook het begrafenisgegeven van een Joannes
Massu op 3-6-1655, heeft hoogstwaarschijnlijk betrekking op hun zoon (zie
bespreking van hun stamboom).
Naast dus een flinke vertegenwoordiging van de
tak Eloy Massu in Stavele, zijn er ook sporen van nog een andere tak in
Stavele, de tak Jacob Massu uit Frans Vlaanderen. Dochter Cornelia van een
Joannes Massuwe huwt te Stavele in 1641. Wellicht dezelfde Joannes, gehuwd met
Joanna Sitter heeft in 1636 een zoon Guillielmus. Hoe of waarom deze Massu in
Stavele belandden is ook een vraagteken.
Metsu in de oudere archieven van de abdij
van Eversam te Stavele
Oudere archieven uit Stavele zijn er van de
abdij van Eversam, waarin de vrouw van een Franchoys Metsu (sic) optreedt als
getuige bij een betwisting over de uitweg van de abdij langs de Eversamstraat.
Cathelijne is eind 43
jaar op het ogenblik van haar getuigenis en woont 26 jaar in Stavele, dus vanaf
haar 17de , mogelijk dus vanaf haar huwelijk. Daarvoor woonde ze
niet in Stavele. Daar de getuigenis gedateerd is op 3 november 1574, moet ze
geboren zijn in 1531.
We hebben geen data over de echtgenoot, maar hij leefde natuurlijk in
dezelfde periode. Uit de vermelding de jonge blijkt daarenboven dat er nog
een Franchoys Metsu de oudere moet
geweest zijn.
Het koppel bewoont een
hofstede binnen de prochie van Stavele. De hofstede behoorde eertijds
toebehoorde aan Maillaerd Van der Meersch, dus mogelijk waren zij nu de
eigenaars.huurden gelegen op de
Eversamstrate. De hofstede stond er al dertien jaar, dus allicht vóór het
koppel de woning betrok.
De hofstede is staende opde voors[yde] strate
van Eversaem. Cathelijne wordt gehoord als aangelande. Het is dus goed
mogelijk dat we op oude kaarten van de eigendommen van Eversam deze hoeve
kunnen aantreffen bij de belendende percelen, en hieruit misschien meer te
weten komen over deze Metsus.
We vernemen nog uit de vijfde getuigenis, van
Anthuenis Musoore, dat deze Metsu ook beboet is geweest bij de straatschouwing.
Ook hier zijn misschien nog archiefsporen van te vinden.
Deze Metsus zijn voorlopig de oudste sporen
van Metsus in Stavele, en ze waren er net voor Eloij Massu, gehuwd te Stavele
in 1605, en onze Jan Massu, gehuwd te Stavele in 1606, beide dus geboren ten
laatste 1586, amper 12 jaar na hogervermelde getuigenis!
Hoewel deze personen leefden net vóór de Massu
bekend uit de parochieregisters in Stavele, kunnen we ze helaas toch niet aan
hen linken, door gebrek aan archiefsporen tot nog toe.
Niet verder te interpreteren vermeldingen
van een Joannes Massu
Zie voor een overzicht in het kerngebied de
teksten teruggaan vóór onze Jan Massu en meer in het bijzonder de conclusies.
Het is best mogelijk dat Jan (I) Massu
hertrouwd is, na een eventueel vroeg overlijden van Maria Willaert. Vermits hij
niet opduikt als doopgetuige van de kinderen van Jan II, zou dat nog vóór 1647
moeten zijn dan. Ook op die manier hebben we echter geen goede aanwijzingen
gevonden.
Het zoeken naar Maria Willaert (zie ook
verder bij haar bespreking)
Waarom onze Jan Massu (I) dan in Stavele
huwde, als hij er voordien en nadien niet woonde, kan te maken hebben met zijn
echtgenote Maria Willaert. Ook naar haar en haar familie hebben we flink
gezocht in de parochieregisters, maar niets met zekerheid kunnen aantonen (zie
bespreking bij haar). Ook een staat van goed hebben we niet.
We denken evenwel voor echtgenote Maria
Willaert het meest in de buurt te zijn met de tak Judocus Willaert,die vermoedelijk van Stavele afkomstig is. De
zoon van Judocus Willaert (I), vermoedelijk gehuwd met een Judoca NN, eveneens
een Judocus Willaert (II), huwde te Pollinkhove op 18 oktober 1616 met Ludovica
Deschoolmeester.Kinderen waren Maria
(1617), Judoca (1619), Jacoba (1621), Ludovica (1624). Deze Maria huwde met Jan
Peel en had kinderen te Pollinkhove, namelijk Rolandus, Maria, Jan, Georgius.
Judocus II was vermoedelijk de doopheffer van Maria Peel, en bij hem staat
vermeld uit Stavele.
Dus een merkwaardige analogie met onze Jan
Massu en Maria Willaert die huwden in Stavele, waarvan de zoon uit Beveren
afkomstig is en vervolgens huwt en kinderen heeft te Pollinkhove. De voornaam
Maria komt geregeld terug in deze tak Willaert, maar zoals we zien bij ons
opzoekingswerk rond Maria Willaert zijn er wel meer. Toch blijft het goed
mogelijk dat onze Maria een zus was van Judocus I en zo mee aan de basis lag
van de voornaam van diens oudste dochter, zonder evenwel meter te zijn, wat
verklaard kan worden door voorrang van de ouders op broers en zussen bij het
peter- en meterschap.
Het spoor van Beveren
Dan is er nog de
intrigerende vermelding bij het huwelijk van Joannes (II) Metsu &
Cathelijne Clarebout, dat Joannes (II) afkomstig is uit Beveren: in de echt verbonden Joannes Metsuuit Beveren en Catarina Clareboudt, Hoogstade (par. huw.reg
Pollinkhove, f )
In de doopregisters
vonden we hem echter niet. Om helemaal zeker te zijn bekeken we alle doopakten
van 1608 tot 17 feb 1630, dus vanaf de start van het register in Beveren, tot
een 17 jaar voor zijn eigen huwelijk.
We zitten dus met
een eerste hiaat van twee jaar nà het huwelijk van zijn ouders te Stavele tot
de start van het register, en daarnaast blijkt er in de registers (scan 3) nog
een hiaat van 29-6-1609 tot 20-1-1613, dus een mogelijk cruciale periode,
gesteld dat de ouders na hun huwelijk naar Beveren verhuisden en daar hun
eerste kind(eren) kregen.
Afkomstig uit
betekent overigens niet altijd geboren te. Hij kan er ook gewoond hebben voor
zijn huwelijk. Daarom bekeken we in de doop- en huwelijksakten nog alle
vermelde getuigen, die hier in Beveren zeer nauwgezet werden vermeld, in de
hoop dat de ouders mogelijk elders nog als getuigen optraden, doch het
resultaat was negatief: nergens Maria Willaert noch Joannes Massu/Metsu. Als ze
al in Beveren (nog) leefden, stonden ze dus niet in een nauw contact met
familieleden of bekenden daar.
Nog een ander spoor in Beveren?
In het doopregister deden we nog de volgende
vondst:
Dooppeter Petrus Jonghesy doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.(1)
Opm. We vinden noch Jonghesy, noch Ruissere terug in doop- en
huwelijksregister te Beveren. Hierbij moeten we echter bedenken dat het
huwelijksregister pas start in 1623. In het begrafenisregister is er ook geen
kans, daar het pas start in 1667, ze zouden dan al70+ zijn geworden. Bij de huwelijken is er
wel een Petrus Russen (1672) en een Ruys (1689)
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister Beveren f 15 (i): Petronella
Messu, vader Joannes , moeder Maria N., ged. 28-10-1621 in de klapper (i);
tekst (scan 8, rechts bovenaan):
nr. 117 28 octobris 1614 baptizata est Petronilla filia posthuma Joannis Messu ex uxore Maria
susceptore Petro Jonghesy susceptrix Petronella uxore Petri Ruissere.
Op 28 oktober is Petronilla gedoopt, de postume dochter
van Joannes Messu van zijn echtgenote Maria. Dooppeter Petrus Jonghesy
doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.
OPM. het is wel degelijk 1614, gezien nr. 114 en 118 1614
vermelden. Weliswaar zijn er op een vorig bladplots gegevens van 1621 na 1614 zodat het lijkt dat er een hiaat is van
juli 1614 tot jan 1621!
Hier valt vooral
op filia posthuma in de tekst. Wil dit nu zeggen dat de dochter na het
overlijden werd gedoopt? allicht niet, en is het de vader die overleed vóór
zijn kind! Dat zou Joannes (I) kunnen zijn, maar het is niet 100% zeker gezien
de naam van de moeder ontbreekt. Indien het wel zo is, treffen we hier een
zuster aantreffen van onze Jan (II)!
Maar het zou nog
kunnen gaan over het koppel Joannes Massu de oudere & Maria van Bovekercke.
In dat geval echter zou het een nog onbekende zus van Joannes de jonge
betreffen. (zie tak Eloij Massu)
Alleszins moeten we
dus nog gaan zoeken naar gegevens over de opvang voor het weeskind.
Verder vinden we ook in Beveren veel gegevens
over de tak Eloy Massu, en enkele andere Metsu
Willaert in Beveren
In Beveren, zoals bijna overal elders!,
woonden ook Willaert tijdens de huwelijksdatum van Maria. Het doopregister
start echter maar van 1609, het huwelijksregister van 1623. We vinden zoals
gezegd geen directe bewijzen van familieverwantschap met onze Maria.
Geen erfenis nagelaten?
Noch van Jan (I) noch van Maria Willaert
hebben we een staat van goed.
Van zoon Jan (II) Metsu hebben we een staat
van goed en daaropvolgende rekening. Hierin staat niets vermeld over land of
hofstede geërfd via vader of moeder: een aanwijzing dat Jan (I) niet zo rijk
was? Het wijst er alleszins op dat ook via die weg geen spoor naar Jan (I) of
vroeger nog kunnen volgen.
Geboorte- en sterfdata
We hebben geen
gegevens over geboorte en doop. De parochieregisters beginnen immers maar rond
1600. Terugrekenend vanuit het wel geregistreerde huwelijk, en aannemend dat hij
dan toch minstens 18 jaar was, moeten we de geboorte zien vóór 1588.
Wat de begrafenis betreft hebben we gezocht in
de parochieregisters via de databank van de RAB-vrijwilligers, de
gedigitaliseerde indexen van de parochieregisters en via de staten van goed en
madelrierekeningen, maar we hebben konden hem niet met zekerheid aantonen.
Een eerste probleem bij de begrafenisregisters
is ze meestal pas later begonnen dan de doop- en huwelijksregisters. Zodoende
starten ze in bijna alle prochies van ons kerngebied mogelijk te laat om onze
Massu nog te kunnen laten zien: Alveringem (1638), Beveren (1667), Elverdinge
(1623), Gijverinkhove (1629), Hoogstade, 1676), Houtem (1647), Izenberge
(1641), Krombeke (1701), Leisele (1631), Oeren (1668), Oostvleteren (1639),
Pollinkhove (1672), Proven (1694), Sint-Rijkers (1697), Stavele (1621), Watou
(1695), Westvleteren (1669), Woesten (1639). Voldoende vroege beginners hebben
we slechts in Lo (1610), Reninge (1600), Roesbrugge-Haringe (1613).
Een tweede probleem is dat de
begrafenisregisters aanvankelijk nauwelijks meer vermeldden dan de naam en de
sterf- of begraafdatum, zodat verwantschappen onbekend blijven.
Wat Stavele betreft start het register zoals
hoger vermeld pas in 1621.
Er is een Joannes Masse begraven op 24 maart
1628 (paroch. begr. reg. Stavele, f 1360), na biecht en H. Communie.
Nog een ander spoor in Beveren?
In het doopregister deden we nog de volgende
vondst:
Dooppeter Petrus Jonghesy doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.(1)
Opm. We vinden noch Jonghesy, noch Ruissere terug in doop- en
huwelijksregister te Beveren. Hierbij moeten we echter bedenken dat het
huwelijksregister pas start in 1623. In het begrafenisregister is er ook geen
kans, daar het pas start in 1667, ze zouden dan al70+ zijn geworden. Bij de huwelijken is er
wel een Petrus Russen (1672) en een Ruys (1689)
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister Beveren f 15 (i): Petronella
Messu, vader Joannes , moeder Maria N., ged. 28-10-1621 in de klapper (i);
tekst (scan 8, rechts bovenaan):
nr. 117 28 octobris 1614 baptizata est Petronilla filia posthuma Joannis Messu ex uxore Maria
susceptore Petro Jonghesy susceptrix Petronella uxore Petri Ruissere.
Op 28 oktober is Petronilla gedoopt, de postume dochter
van Joannes Messu van zijn echtgenote Maria. Dooppeter Petrus Jonghesy
doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.
OPM. het is wel degelijk 1614, gezien nr. 114 en 118 1614
vermelden. Weliswaar zijn er op een vorig bladplots gegevens van 1621 na 1614 zodat het lijkt dat er een hiaat is van
juli 1614 tot jan 1621!
Hier valt vooral
op filia posthuma in de tekst. Wil dit nu zeggen dat de dochter na het
overlijden werd gedoopt? allicht niet, en is het de vader die overleed vóór
zijn kind! Dat zou Joannes (I) kunnen zijn, maar het is niet 100% zeker gezien
de naam van de moeder ontbreekt. Indien het wel zo is, treffen we hier een
zuster aantreffen van onze Jan (II)!
Maar het zou nog
kunnen gaan over het koppel Joannes Massu de oudere & Maria van Bovekercke.
In dat geval echter zou het een nog onbekende zus van Joannes de jonge
betreffen. (zie tak Eloij Massu)
Alleszins moeten we
dus nog gaan zoeken naar gegevens over de opvang voor het weeskind.
Verder vinden we ook in Beveren veel gegevens
over de tak Eloy Massu, en enkele andere Metsu
Willaert in Beveren
In Beveren, zoals bijna overal elders!,
woonden ook Willaert tijdens de huwelijksdatum van Maria. Het doopregister
start echter maar van 1609, het huwelijksregister van 1623. We vinden zoals
gezegd geen directe bewijzen van familieverwantschap met onze Maria.
Geen erfenis nagelaten?
Noch van Jan (I) noch van Maria Willaert
hebben we een staat van goed.
Van zoon Jan (II) Metsu hebben we een staat
van goed en daaropvolgende rekening. Hierin staat niets vermeld over land of
hofstede geërfd via vader of moeder: een aanwijzing dat Jan (I) niet zo rijk
was? Het wijst er alleszins op dat ook via die weg geen spoor naar Jan (I) of
vroeger nog kunnen volgen.
Geboorte- en sterfdata
We hebben geen
gegevens over geboorte en doop. De parochieregisters beginnen immers maar rond
1600. Terugrekenend vanuit het wel geregistreerde huwelijk, en aannemend dat hij
dan toch minstens 18 jaar was, moeten we de geboorte zien vóór 1588.
Wat de begrafenis betreft hebben we gezocht in
de parochieregisters via de databank van de RAB-vrijwilligers, de
gedigitaliseerde indexen van de parochieregisters en via de staten van goed en
madelrierekeningen, maar we hebben konden hem niet met zekerheid aantonen.
Een eerste probleem bij de begrafenisregisters
is ze meestal pas later begonnen dan de doop- en huwelijksregisters. Zodoende
starten ze in bijna alle prochies van ons kerngebied mogelijk te laat om onze
Massu nog te kunnen laten zien: Alveringem (1638), Beveren (1667), Elverdinge
(1623), Gijverinkhove (1629), Hoogstade, 1676), Houtem (1647), Izenberge
(1641), Krombeke (1701), Leisele (1631), Oeren (1668), Oostvleteren (1639),
Pollinkhove (1672), Proven (1694), Sint-Rijkers (1697), Stavele (1621), Watou
(1695), Westvleteren (1669), Woesten (1639). Voldoende vroege beginners hebben
we slechts in Lo (1610), Reninge (1600), Roesbrugge-Haringe (1613).
Een tweede probleem is dat de
begrafenisregisters aanvankelijk nauwelijks meer vermeldden dan de naam en de
sterf- of begraafdatum, zodat verwantschappen onbekend blijven.
Wat Stavele betreft start het register zoals
hoger vermeld pas in 1621.
Er is een Joannes Masse begraven op 24 maart
1628 (paroch. begr. reg. Stavele, f 1360), na biecht en H. Communie.
tekst (scan 83): obijt 24 martij Jo[annes] Massu
confess[io] et com[muni]s (i)
Er zijn geen andere randgegevens zodat we geen
zekerheid hebben of het onze Jan (I) Massu betreft. Het is in dezelfde periode als de begrafenis,
weliswaar te Haringe, van een Maria, echtgenote van Jan Massu. Deze Maria
identificeren we echter als Maria Van Bovekercke, echtgenote van Jan Massu de
oude (tak Eloy Massu). Haar staat is van 1630, en uit Haringe. Naar Jan Massu
de oude wordt nog verwezen in de madelrierekening van zijn schoondochter Mayken
Ghyselynck (zie teksten bij tak Eloy Massu), waar we uit afleiden dat deze
nog leefde in 1638.
Er is in Stavele nog een Joannes Massuwe
begraven op 3 juni 1655 (paroch. begr. reg. Stavele, f 1371).
tekst (scan 95 links): eodem anno (1655) 3a
junii obiit Joannes Massuwe (i)
Geen randgegevens dus, maar uit diverse
aanwijzingen (zie teksten bij tak Eloy Massu) kunnen we afleiden dat dit
vrijwel zeker Jan Massu de jonge moet zijn geweest, die op dat moment ook in
Stavele woonde.
Van onze Jan Massu (I) weten we niet zeker
dat hij in Stavele woonde, resp. blijven wonen is. We hebben van hemzelf enkel
het huwelijksgegeven uit Stavele. Maar daarnaast hebben we sterke aanwijzingen
dat zijn zoon Jan Massu/Metsu (II) te Beveren is geboren.
Jammer genoeg begint het begrafenisregister
daar pas in 1667, dus zeker te laat om Jan Massu (I) hierin te kunnen aantonen
(hij zou dan meer dan 80 jaar moeten zijn geworden). We vinden hem echter ook
niet als huwelijksgetuige of doopheffer in de andere registers, in
tegenstelling tot anderen, zoals bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de tak
Eloy Massu.
Van het andere kind, Petronella Messu, gedoopt
te Beveren 28 oktober 1614 (zie hoger), weten we door het ontbreken van de
familienaam van de moeder niet of dit ouderlijk koppel overeenstemt met onze
eerste generatie.
De derde grote mogelijkheid is nog Pollinkhove,
omdat de enige bewezen zoon Jan daar huwde, zijn kinderen had en begraven werd.
In Pollinkhove is een Joannes Metsu getuige
bij het huwelijk van Natalis Metsu uit Pollinkhove op 16 okt 1639 met Francisca
Vanheet eveneens uit Pollinkhove (parochiaal huwelijksregister Pollinkhove f
1817). Mogelijk is deze Natalis (hier Matsu) op zijn beurt doopheffer geweest
op 7 november 1635 bij Nicolas Kempe, zoon van Nicolas Kempe en Anna Massu te
Elverdinge (parochiaal doopregister Elverdinge, f 74). Er zijn daar linken
vooral met Elverdinge en ook nog met Poperinge.
Het zou best om Joannes Massu/Metsu II kunnen
gaan, vermits we uit diens begrafenisgegevens konden afleiden dat hij in 1639
ongeveer 30 jaar was.
Andere sporen van een Joannes vinden we niet
in Pollinkhove.
De vroegst mogelijke overlijdensdatum van zowel
vader als moeder is dus 1606.
Er is in de staat van goed van zoon Jan geen
sprake van overgeërfd land van zijn ouders. Toch zullen ze wel al overleden
voor zijn sterfdatum in 1680, want 94 zullen ze wel niet geworden zijn.
Daarom noteren we voor het overlijden van Jan
(I) Massu 1606/-/1680.
Qua beroep weten we
dat zoon Jan (uit 1ste huwelijk) landbouwer was. Vermoedelijk was
hij dus ook landbouwer.
Samengevat ziet
generatie I er dus als volgt uit:
I. JanMASSU
(generatie I) (geb. /1588 gest 1606/-/1680)
& Stavele, eind aug 1606 met Mayken
Willaert (geb. /1588 gest 1606/-/1680)
kinderen:
II.1. Joannes / Jan MASSU / METSU
(° Beveren?, ca. 1607 begr. Pollinkhove,20 dec 1680), keurbroeder van Veurne, landbouwer
(zie generatie II)
II.2?. Petronilla MESSU (ged. Beveren, 28 oktober 1614) filia posthuma
Dooppeter Petrus Jonghesy doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.
(zie bespreking hierboven)
Wat is nu het algemene
politiek-maatschappelijke kader geweest van deze eerste generatie?
We zitten op het einde van de Tachtigjarige
Oorlog (zie ook tekst: tijdskader van de zeventiende eeuw).
Vanaf een tweetal jaren vóór hun huwelijk,
trad in de Kasselrij Veurne een langdurige periode van rust en kalmte in, na
vele jaren oorlog. Deze periode duurde tot ongeveer 1645.
Hoewel Frankrijk Spanje, met inbegrip van
Vlaanderen, reeds de oorlog had verklaard in 1635, is het pas in 1645 dat een
echte Vlaamse veldtocht vanuit Frankrijk tot stand kwam. Daarenboven woedde de
pest en buikloop in 1645-1646, waarbij een derde van de bevolking in de
Westhoek omkomt.
Gedurende de daaropvolgende jaren werd met
wisselende kansen gevochten tussen Frankrijk en Spanje, waarbij de stad Veurne
zelf door beide kampen afwisselend bezet en verlaten werd. In 1651 overwinteren
de Spaanse troepen in de kasselrij, evenals in 1653. Vooral in 1658 zijn er
veel verwoestingen in de kasselrij.
Hoewel dus een eerder gunstige economische
situatie heerste tot ongeveer 1645, is het zeer wel mogelijk dat de eerste
generatie daarna is omgekomen. Een meer gedetailleerd historisch onderzoek van
de betrokken dorpen, vooral dus Stavele, Beveren, Pollinkhove, zou misschien
meer licht werpen op de lokale situatie.We hebben al gezien dat speciaal in Beveren vele getuigen bij dopen en
huwelijken uit andere dorpen afkomstig waren, zoals uit Stavele. Misschien was
Beveren een soort toevluchtsoord tegen het midden van de zeventiende eeuw.
OVERZICHT VAN DE ANDERE JAN METSUVAR IN KERNGEBIED
Zie voor details de teksten teruggaan voor
onze Jan Massu
Begrafenissen
-
Joannes MASSE (begr. Stavele, 24 mrt 1628) (7)
mogelijk Jan I
Massu, zie hoger
- Jean MASSU (begr.
Roesbrugge-Haringe, 26 nov 1629) (12)
&
Marie MASSU (begr. Roesbrugge-Haringe, 26 nov 1629)
(12)
het is de
begrafenis van Maria Massu, echtgenote van Joannes Massu, vrijwel zeker Maria
Van Bovekercke, echtgenote van Jan Massu de oudere, zie tak Eloy Massu.
- Jean
MASSU (begr. Roesbrugge-Haringe, 10 jan 1637)(13)
&
Marie NN (13)
Het is Maria
Ghyselynck die hier begraven wordt, echtgenote van Jan Massu de jonge, zie tak
Eloy Massu.
-
Joannes MASSUWE (begr. Stavele, 3-6-1655) (8)
vrijwel zeker Jan
Massu de jonge, zie tak Eloy Massu
- Jan MESSUWE (begr. Alveringem, 13-5-1668) (9)
mogelijk echtgenoot van Adrianeken Ombejaeghen,
zie tak Jacob Massue uit Fr. Vl.
- Jan MASSU (begr. Alveringem, 28-3-1670) (10)
mogelijk echtgenoot van Adrianeken Ombejaeghen,
zie tak Jacob Massue uit Fr. Vl.
- Jean METSU (begr. Elverdinge, 28-1-1670) (11)
geen akte
Huwelijken en
dopen
-
Joannes MASSEE / MATSU & Stavele, 21 jan 1605 (1) met Maria Van Bovenkercke / Bovekercke
(24)
huwelijk van Jan
Massu de oude, zie tak Eloy Massu
-
Joannes METSU & Poperinge, 1621 met Christina Capellen (19)
geen akte, dus geen verdere gegevens
- Jean
MASSU & Roesbrugge-Haringe, 16 apr 1630 met Marie Dejonghe (22)
vermelding van een
gebeurtenis in Watou, zonder akte, geen verdere gegevens
=
Joannes Massu & Watou, 1630 met Maria Dejonghe (25)
In een uitgebreide
artikelenreeks in de IJzerbode wordt de geschiedenis van de abdij van Eversam
geschetst, die een belangrijke rol gespeeld heeft in Stavele. Alleen al daarom
mag deze abdij en haar geschiedenis niet ontbreken in een schets van de periode
waarin onze voorouders te Stavele aanwezig waren. Bovendien kan in het bewaarde
archiefmateriaal van de abdij mogelijk nog informatie over Metsuvar verscholen
zijn. Zo treedt bijvoorbeeld de echtgenote van een Francois Metsu op als
getuige in een betwisting over de uitweg van de abdij. Maar we hebben ook al
een poging gedaan opzoekingswerk nog niet afgerond - om via het landbezit en
de pachters meer te weten te komen over de Metsus of Massus in Stavele.Dus ook een verslag daarover en over de
mogelijkheden tot verder onderzoek.
2. Beknopte
geschiedenis van de abdij van Eversam
De Westhoek telde
vanaf het begin van de twaalfde eeuw niet minder dan vijf augustijner abdijen,
gelegen in Lo, Stavele, Zonnebeke, Voormezele en Mesen. Zij volgdende regel, die de H Augustinus in het jaar 395
gegeven had aan de priesters, die met hem samenwoonden en leefden. Zo ontstond
de orde van de reguliere kanunniken van de H. Augustinus. (1,(1))
Er zijn verschillende
theorieën over het vroege ontstaan van de abdij van Eversam, maar algemeen
wordt aangenomen dat de eerste gemeenschap geënt werd op een reeds bestaande kerk
of kapel, maar over het tijdstip zijn geen gegevens voorhanden en kan men enkel
gissen. (1, (2)), vermoedelijk XXe eeuw (2).
De naam zou volgens
Gerard de Meestere, een monnik van Eversam in de 17de eeuw, zoveel
betekenen als everzwijnweide. Het aanpalende en naburige weiland werd van
oudsher den grooten hem en den kleinen hem genoemd. (1, (3))
Na de erkenning in
1091, schenkt Gerardus (1083-1099), bisschop van Terwaan, op vraag van
Gualbertus, priester, en Elbodo, kannunik van Kassel, de juridische vrijheid
aan de kerk in Eversam. Zo werd ze onttrokken aan de invloed van lekenheren en
vrijgesteld van alle tienden of belastingheffingen. Bij haar stichting in
1091 had de abdij van de gravin Gertrudis van Saksen, echtgenote van Robrecht
de Fries, graaf van Vlaanderen, 400 gemeten grond gekregen, waarvan grond
palend aan het klooster, en 300 gemeten landbouwgrond in de zuidwesthoek van
Westvleteren (de huidige Patershoek). Daarna volgden nog heel wat schenkingen
zodat de abdij op het einde van de twaalfde eeuw circa 1600 gemeten (ca 700 ha)
bezat. Het merendeel lag in Stavele, maar er waren nog 23 andere plaatsen waar
eigendommen lagen: Krombeke, Proven, Haringe, Westvleteren, Oostvleteren,
Bulskamp, Houtem, Hoogstade, Pervijze (het terrein Bercla of Berkel, dat
later uitgroeide tot een grote mooie hofstede van 130 ha met eigen windmolen:
De Groene Poorte), Pollinkhove (24 gemeten), Lo (14 gemeten) , enz. (1, (2)
en (4))
Verder had de abdij
het patronaat over de prochies van Fromelles, Hoogstade, Sint-Rijkers en
Pollinkhove. (2, 660) Omstreeks 1142-1155 werd onder het patronaatschap van de
abdij van Eversam de parochie van Stavele opgericht. Later zou de heer van
Stavele inspraak krijgen in de patronaatskwesties. (1, (2))
Waar lag de abdij?
Bij de samenvloeiing
van de IJzer met de Vleterbeek, later genoemd de Poperingevaart. De Vleterbeek
gaf haar naam aan Oost- en Westvleteren. De stad Poperinge liet deze grote
kreek uitdelven tot een vaart om aldus te zorgen voor een vlotte afwatering van
de stand en voor de scheepvaart. (Fonds Eversam nr 47 en 51 (15 mei 1367), in
(1,(6)).
De Heidebeek is een
bijrivier van de Vleterbeek. Thans vormt ze de grens tussen de gemeenten
Stavele enerzijds en Krombeke en Westvleteren anderzijds. Het kapittel van
Eversam bezat de goederen die tussen de IJzer en de Heidebeek gelegen waren.
Het bezat ook de visrechten langs deze gronden. (1,(6)).
Door allerlei
schenkingen, vooral in de oosthoek van Stavele, werd Eversam de grootste grondbezitter in Stavele. De abdij bezat 245
gemeten grond op deze parochie en omstreeks 1300 waren er zelfs nog iets meer.
Hiermee lag zowat één zevende van al wat de abdij aan land bezat in deze ene
parochie.
Eversam beschikte in
1303 over een pachtinkomen van 1260
gemeten grond. Daarin is niet begrepen een gebied van 298 gemeten dat door
het kapittel zelf werd verbouwd.
In 1638 bedroeg de
totale oppervlakte eigendom 1628 gemeten. De bosuitbating besloeg een
oppervlakte van 421 gemeten. (1, (4))
Er is een staat van
inkomen en uitgaven van het kapittel van Eversam opgesteld na de dood van de
prelaat Jan van Welsenes in december 1638: Gr. Seminarie Brugge, Fonds Eversam,
rol (1638).
De dijken: (1, (18))
Deze droegen de
gemeenschappelijke naam van Eversam-dijken.
De dijk, die mogelijke
overstromingen uit de IJzer moest tegenhouden, werd ook genoemd de
Noordtdyck, of nog de prochiedyck omdat die veel meer dan het Eversamdomein
bestreek.
Daar was ook de Oost-
of Sluysdyck als dam tegen overstroming uit de Poperingevaart en de Heidebeek.
De Middeldyck moest
ook de debordatie uit de Heidebeek op de Oosthoek van Stavele beletten.
Het onderhoud van de
dijken viel in feite ten laste van de abdij en de grote aangelanden, maar bij
dreigende watersnood werd de hele bevolking van Stavele opgeroepen.
We gaan meer in detail
in op de tweede helft van de 16de eeuw (1550-1600), die een grote
stempel gedrukt hebben op de abdij en haar functioneren.
Rond 1560 was de
economie in de Westhoek ontredderd door de catastrofe van de wolnijverheid in
Hondschote, Poperinge en Ieper. In 1517 waren er in Poperinge bijna 400
weefgetouwen in werking, maar in 1554 was dat aantal tot 40 à 50% gedaald. Er
was geen vast bestuur meer: roven, plunderen, moorden en vernielen waren aan de
orde van de dag en de overheid stond er machteloos en ongewapend tegenover.
(1,(8))
In de zomer van 1565
kwam een groot aantal lakenhandelaars, scheerders, wevers, vollers en andere
dagloners die omwille van de voortdurende achteruitgang de stad hadden
verlaten, op zoek naar ander werk. Hondschote was in die tijd één van de
aantrekkingspolen, net al Belle en Nieuwkerke. Petrus de Bert uit Reningelst
was gedwongen te gaan werken in de saainijverheid te Hondschote en verhuisde
naar de Beverenkalsijde. Hij werd een bekend figuur in de hervormingsbeweging
en gaf een tweede grote hagepreek in maart 1566 op de Cappel-Vijfweg. Pas dan
begon in de omgeving van Hondschote, Roesbrugge en Beveren-Kalsijde de
bedrijvigheid van de geuzen opnieuw. Hun actieterrein verplaatste zich naar de
iets meer beboste Hoge Seine, net buiten Beverenkalsijde. Kort daarop
verscheen Sebastiaan Matte, pas terug uit Engeland, samen met Pieter Hazaert.
Op zondag 26 mei 1566 hield hij er een grote volksvergadering. Op zondag 21
juli sprak Sebastiaan Matte 4000 à 5000 toehoorders toe in de boomgaard van de
abdij, vlak vóór het klooster van O.-L.-Vrouw ter Nieuwe Plant. Driehonderd
gewapende mannen beschermden hem tijdens zijn preek. Daarna volgden er
hagepreken in de omgeving van Ieper, Nieuwkerke, Waasten, Belle, Kemmel,
Langemark, Wijtschate, Mesen en andere plaatsen. Telkens trokken wel duizend
hervormingsgezinden, met een aantal gewapende mannen voorop, huiswaarts. Zo
ontaardden stilaan de preken in ophitsingen. Sebastiaan Matte en Pieter Hazaert
waren zich op Beverenkalsijde en Roesbrugge komen vestigen, anderen zochten een
onderkomen in en rond Hondschote. (1,(8))
Eind juli werd door
Jaak Denys, in Woesten geboren, maar te Roesbrugge woonachtig, een soort
volksleger bijeengebracht. Het bestond uit een 500-tal goed gewapende mannen.
Een gedeelte van die mannen vormde dan ook een soort lijfwacht voor Matte.
(1,(9))
Nog vóór het zover was
en de georganiseerde actie op gang kwam, werden de abdijen van Eversam te
Stavele, de abdij van Lo, van Sint-Niklaas te Veurne en de abdij Ter Duinen
door de opgehitste menigte lastig gevallen. (1,(9))
Op vrijdagavond 9 augustus
1566 rond 6 uur na een preek door de plaatselijke predikant Sebastiaan Matte,
vertrokken mannen uit Roesbrugge naar Krombeke, waar zij de kerk binnenvielen
en de eerste georganiseerde beeldenstorm pleegden. De inboedel van de kerk werd
er vernield en de beelden werden op straat geworpen. Vandaar vertrokken zij
onder leiding van hun predikant S. Matte naar het klooster van Eversam, dat
hetzelfde lot onderging.
De monniken sloegen op
de vlucht maar kwamen met mondjesmaat terug.
De kerk van Beveren
moest eraan geloven op 14 augustus 1566, zij verbrijzelden de altaren en de
beelden. (1,(9))
De maand daarop, in
september 1566 kwam een groep beeldenstormers, nu onder leiding van Jacques
Mormetijn uit Roesbrugge, opnieuw Eversam bestormen, maar met weinig schade.
(1,(9))
Op 7 oktober 1566
werden de geuzen uit de steden werden de geuzen uit de steden uit de steden en
kasselrijen Ieper, Veurne, Sint-Winoksbergen, Duinkerke, Broekburg, Kassel en
Belle opgeroepen om zich onder het bevel van kapitein Jan Denys te Roesbruge te
verzamelen aan de oevers van de IJzer. Hun opkomst was een groot succes: 4.000
gewapende mannen waaronder veel gewezen beeldstormers, hadden zich komen
aanmelden. Vooraleer vanuit Roesbrugge naar Veurne te vertrekken drongen ze de
abdij van O.-L.-Vrouw ter Nieuwe Plant binnen, plunderden en verwoestten heel
de inboedel en mishandelden de religieuzen die niet op tijd hadden kunnen
vluchten. Van daaruit vertrokken zij langs de IJzer naar Eversam dat eveneens
een doorn in het oog was. (1,(9))
De prelaat Jan van Loo
kon net op tijd naar Ieper vluchten. Enkele monniken werden mishandeld. Daarna
stormden zij de abdij binnen en verwoestten heel de inboedel. De bibliotheek
werd vernield, een deel van de boeken verbrand, de andere gescheurd en meegenomen.
In de nacht trokken zij toen verder naar Veurne, waar ze in de morgen van 8
oktober met 4.000 man de stad zouden aanvallen. (1,(9))
Nadien leefden enkele
monniken er ondergedoken en deden in stilte hun kerkelijke diensten en leefden
van de landbouw. Het werd er wat rustiger, maar toch bleven ze op hun hoede.
In september 1568 werd
het klooster opnieuw overrompeld door een hele schare, waarbij één monnik die
tegenstand bood, zwaar werd gewond. (1,(9))
Ook Ieper had te
lijden. Daar werd de prelaat van Eversam, Jan van Loo, in 1572 gevat en door
enkele geuzen door de straten van Ieper gesleurd, waarna hij door een menigte
omstaanders uit hun handen werd gered. (1,(9))
Op 31 oktober 1578
trokken soldaten van het garnizoen van Veurne weer eens naar het klooster om er
voor de zoveelste keer te plunderen. Ze namen kelken en andere kostbaarheden
mee. De monniken die hun goederen wilden beschermen, werden geslagen en
verwond. De geuzen gaven niet op. De katholieke eredienst moest verdwijnen.
(1,(9))
De laatste slag, de
mokerslag, kwam in 1579. Op 4 juni roofden grote benden geuzen uit Ieper
(gezonden door de hoogbaljuw van Ieper) het weinige dat er nog te roven viel,
mishandelden enkele monniken die ter plaatse waren gebleven en staken de kerk
en het klooster in brand. De treurende monniken trokken nu weg. Het klooster
had te Ieper in de Beluikstraat een refuge of vluchthuis en daar verbleven zij
tijdens de troebele, gevaarlijke en moeilijke periode.
Op Eversam kon niet
meer worden verricht. De streek was trouwens ontvolkt en grotendeels
verwilderd. Nu werd de toestand zo rampzalig voor vele jaren, dat de paters,
ook om den brode, de refuge hadden moeten verlaten. Het zag er dan naar uit
dat Eversam de ondergang nabij was en deze vreselijke en rampzalige periode
niet zou overleven.
De calvinistische
bezetting liep ten einde in 1584. (1,(9))
De prelaat Jan van
Loo, ter zijde gestaan door zijn wakkere leke-ontvanger, Vincent de Vuldere,
trachtte de verspreide kudde religieuzen te verzamelen in de Eversam refuge te
Ieper. Daarna werd in 1585 besloten de landerijen en meersen, die jarenlang
onder water stonden of niet gebruikt bij gebrek aan volk, dat uitgeweken was,
te verpachten samen met de abdij zelf, die sedert 1579 definitief door de kannuniken
was verlaten. (1,(9))
De toenmalige
leke-ontvanger, Willem Tayhals, had er een zekere tijd verbleven om een oog in
t zeil te houden. t Beluik en de resterende gebouwen uit de verwoesting en
plundering in 1566, 1578 en 1579 hadden gediend tot schuilplaats voor mensen en
vee uit t omliggende. Soldaten werden er een zekere tijd gekazerneerd, zodat
de troosteloze aanblik weinig hoop gaf op een spoedige terugkeer en
wederopbouw. Temeer daar men stond voor een berooide spaarkas en met de vrees
voor ronddolende ongedisciplineerde vijandelijke soldatenbenden.
Noodgedwongen werd het
bij de abdij horende neerhof en meegaande landbouwuitbating in 1585 verpacht
aan een zekere Jan Leuridan, filz de Jehan, censier presentement demeurant en
la parochie de Lomme. De pacht werd gesloten voor negen jaar, met dien
verstande dat de eerste Baefsmesse (betalingsdatum van pacht) zou vallen het
jaar na de inname van Oostende en dat ondertussen jaarlijks een vergoeding zou
betaald worden volgens de overeenkomsten opgesteld te Ieper op 7 september
1585. Over deze verpachting vernemen we o.a. dat de exploitatie een 200-tal
gemeten bedroeg. (1,(9))
Bij de komst van de
Aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621) bleven vrijbuiters uit het
garnizoen van Oostende de streek plunderen. Dank zij het Twaalfjarig Bestand
van 1609 kwam er uitzicht op een langdurige vrede in de Zuidelijke Nederlanden.
Dan kwamen de kannuniken van Eversam naar hun klooster terug en begonnen aan de
heropbouw. De geuzentijd maakte Eversam dertig jaar, van 1579 tot 1609,
onbewoonbaar. (1,(9))
Wat later wordt een
nieuw akkoord afgesloten, ditmaal met de weduwe van Jan Leuridan. Wellicht werd
vanaf 1609 het abdij-neerhof met ongeveer 200 bijhorende gemeten door t
klooster zelf uitgebaat en werd Adriaan Leuridan, zoon van Jan, pachter van
andere Eversameigendommen in Stavele. In 1609 werd met de heropbouw gestart. In
juni 1611 kwamen de overige monniken zich opnieuw vestigen. (1,(9))
In 1614 werden naar
aanleiding van een bisschoppelijk bezoek na het overlijden van Vander Beke de
rekeningboeken voorgelegd en een terrier, waarin het landbezit werd opgesomd in
de verschillende parochies en aan wie ze eventueel verhuurd waren. Hierin zien
we de 200 gemeten in Stavele, uitgebaat door de paters, en een hofstede van ong
50 gemeten, verhuurd en uitgebaat door Adriaan Leuridan, evenals een hofstede
met 44 gemeten, verhuurd aan Willy Maerten, twee aan elkaar palende hofsteden
met 64 gemeten verpacht aan Filips Ghysen, en een hofstede van 38 gemeten, 2
lijnen en 60 roeden verhuurd aan Jan Vanloo. Er wordt geen ander land vermeld
voor Stavele, wel nog in 22 andere locaties. (1,(11))
Onder de volgende abt,
Jan van Welsenes (1614-1638) werdhet
klooster geheel heropgebouwd. De staat van inkomen en uitgaven van het kapittel
van Eversam opgesteld na zijn dood (3 september) in december 1638, geeft een
grondbezit van 1207 gemeten landbouwgrond en weide, waarvan 127van het kapittel zelf. De bosuitbating
bedroeg 421 gemeten. De totale oppervlakte van Eversam bedroeg 1620 gemeten.
Lijnen en roeden weggelaten voor Stavele: 531 gemeten. (1,(12))
Jaak Pierin (1639-1646)
zette als nieuwe prelaat het bouwen voort. Het klooster werd voltooid, de
pachthoeven hersteld en vernieuwd en in 1642 de Eversamhoeve herbouwen, die nu
nog bewaard is (bewoning Daniel Ferryn). (1, (14))
Daarna volgde onder
het bewind van Pieter Quicke (1646-1660) een onverkwikkelijke historie met
ruzie en verdeeldheid en tevens een poging tot naasting van de abdij door de
abt van Ter Duinen. Deze poging werd afgewend, maar de verdeeldheid sleepte
aan tot 1659.
In 1652 waren er
moeilijkheden m.b.t. het onderhoud van de dijken, wat een ondervraging door
weer een Jan Mazeman, heer van t Couthof, advocaet ende notaris publicq,
meebracht. Hierdoor leren we enkele pachters van de abdij-eigendommen uit die
tijd kennen, evenals de toestand van de dijken. Door de oorlog met Frankrijk
was er geen onderhoud meer geweest, de kerkklok had niet meer geluid om de
bevolking bijeen te roepen, in dejaren
1646, 1647, 1648, 1649. De dijken waren als weg gebruikt, zowel door mensen als
door vee, en het vee mocht er ook op grazen in vluchttijden. Daarbij waren Jan
van Loo de jonge, de burchmeestere, de baillieu en de greffier van Stavele, Pieter
de Latre (wonende op de hofstede nu van Daniël Feyn), Charles de Leghere
(hofstede van Daniël Devloo), en vele anderen. Allicht aanpalende landbouwers
waren Jan van der ije, zoon van Guilliamus, 38 jaar, en Pieter Tueur, zoon van
Jan, 42 jaar, beide landsman en wonend te Stavele. (1, (18))
De volgende abt,
Antoon Ghesquière (1660-1707), leidde de abdij verder naar heropstanding en
zegen, waarbij onder meer in 1690 het laatste gebouw volledig hersteld werd, en
de kerk verfraaid. (1, (19)) De tijd van de Spaanse successieoorlog en de
Franse bezetting werd doorsparteld zonder schade, onder het bewind van abt
Adolf Baroud (1707-1720). De laatste abten waren Alipius Verlynde (1720-1752)
en Raulé Antonius (1752-1794). Raulé moest vluchten al bij de eerste inval van
de Fransen. De abdij werd door hen bezet en alles verwoest. Stavele werd op
vrijdag 25 april 1794 praktisch volledig platgebrand en ook de abdijkerk van
Eversam ging in de vlammen op. De grote refuge in de Beluikstraat van Ieper,
waar het archief naartoe was gebracht, werd eveneens in april 1794 in brand
gestoken. Dank zij monnik Franciscus Rousseeuw werd het gros van het
overblijvende archief in 1834 overgemaakt aan het bisdom Brugge. Ook daarna
werd nog een oude terrier gevonden, gestolen in Ieper in 1794, en met vele
andere boeken en papieren beland in Antwerpen, en daar gekocht door een
winkelier voor het maken van papieren zakken voor zijn winkel! (1, (22) en (23)).
Bij de liquidatie van
de kloostergoederen door de Fransen, vernemen we dat de ganse uitgestrektheid
van de parochie van Stavele, zonder het kerkhof en de kerk 2.789 gemeten 1 lijn
en 65 roeden bedroeg. Het beluik van het klooster bedroeg 14 gemeten 192
roeden.
De abdij bezat op het
einde van 1787 in totaal 1.650 gemeten, waarvan ruim 403 gemeten Eversambossen
onder de heerlijkheden van Eversam en Diepenzeele (verspreid over Westvleteren
(80), Krombeke (58) en Proven (25)). (1,(25))
De opeenvolgende abten
die voor ons van belang zijn:
- Niklaas Schaetse (1557-1562)
- Jan van Loo
(1562-1594)
- Jaak vander Beke
(1595-1613)
- Jan van Welsenes
(1614-1638)
- Jaak Pierin
(1639-1646)
- Antoon Ghesquière
(1660-1707)
Jan van Loo was
afkomstig van Esen, en hij bleef armen van deze parochie helpen.
Personen die we nog
kunnen tegenkomen zijn:
- Arnold
Deschoolmeester, geboren in Jabbeke en al kind opgegroeid bij De Groene
Poorte te Pervijze, wonend in Pollinkhove, was een bediende in Eversam:
lekenontvanger sinds 13 september 1593 en baljuw-burgemeester van de
geünifieerde heerlijkheden Eversam-Diepenzele sinds Kerstmis 1602, in beide
functies opvolger van Vincent Devuldere, wiens watergraafschap van de
Zuidwatering hij overnam. (1,(11))
- Willem Tassaert,
zoon van Pieter, ontvanger in Eversam van 1616 tot 1633. Ook baljuw van
Diepezeele van 1616 tot 1626. Dit laatste ambt heeft hij dan afgestaan aan zijn
schoonzoon Jaak Delaetere. Diepezeele is een heerlijkheid van het klooster
gelegen te Krombeke, Westvleteren, Poperinge en Proven met 14 achterlenen, en
met de drie justitiegraden. (zie (1, (13))
- Jaak de Latre, zoon
van Antoon, ongeveer 30 jaar in 1638, woonde te Roesbrugge, en was geede
deelsman en gezworen landmeter van de kasselrij van Veurne. Hij is baljuw van
Diepezeele by resignatie van synen schoonvader, en er is geen andere officier,
en mocht meedoen aan de verkiezingen in 1638 van een nieuwe prelaat na van
Welsenes. (1,(14))
- Alexander Ferdinande
de Tannemaecker, baljuw van de parochie en heerlijkheden van de parochie en de
heerlijkheid van Stavele en Krombeke (ong 1665) (1,(15))
- pater Petrus de la
Rue, lesgever theologie in Eversam (ong 1665) (1,(15))
(2) Paul Callebert,
Monasticon Belge Tome III, Flandre Occidentale, Centre Nationale de recherches
dhistoire religieuse, 1974, p 660
Belangrijkste punten
voor onze familiekroniek:
- Rond 1560 was de
economie in de Westhoek ontredderd door de catastrofe van de wolnijverheid in
Hondschote, Poperinge en Ieper. Er was geen vast bestuur meer: roven,
plunderen, moorden en vernielen waren aan de orde van de dag en de overheid
stond er machteloos en ongewapend tegenover.
- Vanaf de zomer van
1565 begonnen de geuzen zich op grote schaal te roeren, vanaf 1566 werden
kerken en kloosters, waaronder Eversam geregeld aangevallen.
- Vanaf 4 juni 1579 in
brand gestoken, was tot 1609 Eversam onbewoonbaar. Op Eversam kon niet meer
worden verricht. De streek was trouwens ontvolkt en grotendeels verwilderd.
- In 1585 werd
besloten de landerijen en meersen, die jarenlang onder water stonden of niet
gebruikt bij gebrek aan volk, dat uitgeweken was, te verpachten.
- Het bij de abdij
horende neerhof en meegaande landbouwuitbating werd op 7 september 1585
verpacht aan een zekere Jan Leuridan voor negen jaar, met dien verstande dat de
eerste Baefsmesse (betalingsdatum van pacht) zou vallen het jaar na de inname
van Oostende en dat ondertussen jaarlijks een vergoeding zou betaald worden. De
exploitatie bedroeg een 200-tal gemeten. Wat later wordt een nieuw akkoord
afgesloten, ditmaal met de weduwe van Jan Leuridan. Wellicht werd vanaf 1609
het abdij-neerhof met ongeveer 200 bijhorende gemeten door t klooster zelf
uitgebaat en werd Adriaan Leuridan, zoon van Jan, pachter van andere
Eversameigendommen in Stavele.
- In een terrier,
voorgelegd in 1614, wordt het landbezit in Eversam opgesomd evenals de
pachters. Hierbij is geen Metsuvar. Daar in het artikel in de IJzerbode ook de
tegenwoordige uitbater wordt opgegeven, moet er dus wel een precieze
localisatie gegeven zijn, dus is er kans om iets over de buren te weten te
komen.
3. Archiefmateriaal
3.1. Het meeste
materiaal bevindt zich in het Grootseminarie van Brugge, Potterie 72, Brugge,
als het Fonds Eversam, waar het na afspraak (050/33.03.62) met beheerder Kurt
Priem kan worden geraadpleegd.
Een algemene
bespreking van het archiefmateriaal wordt gegeven in: Paul Callebert,
Monasticon Belge Tome III, Flandre Occidentale, Centre Nationale de recherches
dhistoire religieuse, 1974, wat we gekopieerd hebben. Hieruit leren we:
- Pas na 500 jaar, opgesteld
tussen 1629 en 1635, werd een kroniek van de geschiedenis gemaakt door Gerard
de Meestere, monnik te Eversam. Aldus: Historia Episcopatus Iprensis, uitg C.
Carton en F. Van de Putte, Brugge, 1851; Chronicon monasterii Everhamensis, uitg
idem, 1852. Volgens Callebert vooral interessant voor eind XVIe en eerste derde
XVIIe eeuw.
- Meer dan 700
documenten over Eversam zijn er in het Groot Seminarie bewaard, vooral over
processen en verkopingen. Er bestaan genummerde steekkaarten van,
chronologisch, met aanwijzingen over de inhoud, vóór 1918 gemaakt door Joseph
Noterdaeme, en vervolledigd door P. Callebert na 1963. Vanaf nr. 313 is het
vanaf 1600. Wat vetjes gedrukt is, moeten we verder bekijken.
- In vier cartularia
kort na de Beeldenstorm opgesteld zijn de meeste documenten van vóór de XVIe
eeuw overgeschreven.
A. bevindt zich in het
Groot Seminarie en gaat over visrechten.
B. idem, 247 folios,
eveneens over de periode 1568-1572. (dus te bekijken!)
C. idem, over XVe
eeuw.
D. in het Rijksarchief
van Brugge (aanwinsten 3904);
- Er is een
beschrijving van het archief gemaakt in 1650, en later in 1741. Dit laatste
door de baljuw van de heerlijkheid Eversam-Diepezeele,Ivan Ollevier, 123 folios, = nr 608 in het
Groot Seminarie.
- Er is een terrier
van 1735-1737, eveneens in het G Seminarie, andere mogelijk in de nrs. 518,
519, 542, 695.
Opm. in R. Toussaint
reeks over de abdij, afl.2, is er sprake van een oude terrier van Stavele in
1697 opgemaakt door Marinus Ollevier, gezworen landmeter van de Kasselrie van
Veurne. Daarin komt de Goudenwerfhoek terug, een groot stuk mand ten zuidwesten
van het klooster, gelegen tussen het dorp van Stavele zelf en Eversam, langs de
IJzer, nog geschonken door Robrecht van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, in
1105. Gebieden langs de IJzer waren grafelijk bezit, wat kan betekenen dat
zowel Eversam als Goudenwerf gebieden waren die op het IJzerestuarium veroverd
waren.
- In het Groot
Seminarie zijn er nog enkele niet gekatalogeerde rollen over de bezittingen
sinds 1300 en enkele rekeningen van de Watering. Zo is er een van 1541.
We bekeken de
steekkaarten:
- nr. 238: Rekwest
gehouden over den in- en uitweg van de Eversamstrate, komende uit het klooster
en loopende tot aan de groote strate naar Stavele. Verscheidene getuigen verklaren
dat dit de eenige weg is voor t klooster en waar al de bewoners langs gemelde
strate dat die weg onderhouden wierd door de aangelanden met t hout dat er
nevens groeide, dat het klooster langs daer boomen uit het bos voerde met 6 of
8 peerden, dat sommige aangelanden den onderhoud verwaarloosd hebbende de
strate geschauwd werd en eene boete opgelegd werd aan de plichtigen. 3-11-1574.
Ten tijde van de
monniken kon je slechts de weg Ieper-Veurne bereiken door de IJzer over te
steken eerst langs de Ruwedreve, later kreeg de vroegere weg de naam van den
ouden uutwech (nu de Zanddreef). In 1628 werd die weg ingekort doordat men een
andere oversteekplaats met het nog bestaande oversteekhuisje an den back
aanlegde ten noordoosten buiten het beluik. Aldaar de IJzer over kon men in t
Marienstraetjen (nu nog genoemd de kloosterdreef) op de Burgweg geraken.
(1,(26))
Het Eversamstraetje
of Eversam-dreve liep vanuit het klooster westwaarts en via het (huidige)
bedrijf van Wilfried Deheegher en Paula Deblock werd het opgevangen in de
grote straete naar Stavele. Het werd beschouwd en desnoods verdedigd als
kloostereigendom en moest door de gebruikers - elk op zijn aanliggend deel
onderhouden worden, een oude en vanzelfsprekende gewoonte. Het hout van de
bomen aan weerszijden van de weg werd voor de nodige herstellingswerken
aangewend. (1,(12))
Wellicht als gevolg
van de anarchie door de Geuzerie en de armoede in t Veurnambachtse, ontstond
hierover omstreeks 1574 onenigheid. In het bestuur van de kasselrie werd beroep
gedaan op de Kerckgeboden. Door het uitdelen van boeten bedaarden de gemoederen.
Zakenman als hij was en om in t vervolg betwisting te vermijden, liet prelaat
Jan van Loo (1562-1594) een verslag over dit alles opstellen om desnoods een
bewijs van eigendom te kunnen voorleggen en weigerachtige aangelanden te
herinneren aan hun herstelverplichtingen.(1,(12))
Het stuk dat hierna
volgt laat getuigenverklaringen zien, die gezien het steeds terugkerende
stramien, allicht een bepaalde vragenlijst volgden, in de tekst trouwens
aangeduid als poincten interrogatoire.
Ze verschenen op 3
november 1574 voor Jan Mazeman, heer van Couthof, notaris publicq, meestere
Joannes Laureijns end Jacob van Loovelde ghetuughen ende adjoincten de volgende
getuigen: Michiel Voet, Annaert de Wevere, Wouter Voet, Cathelyne (vrouw van
Franchoys Metsu), Antheunis Musoore en Tannekin (weduwe Debats).
Transcriptie (ivo)
238/1
Opene informatie preparatoire, ghehoord by ons notaris ende ghetuughen onderscreven
ten verzoucke ende ernstighen instantie van eerw[aarde] heere, dheer Jan van
Loo, proost van Eversaem, ter verifficatie vande possessie ende saisine,vanzekeren inwech, ende vutwech, van den voorseyden cloostere, naer den verclaerse
van poincten interrogatoire van weghen myn[en] voornomden heere, ten desen overgheleyd in ghescrifte,ghedaen binnen den
districte van tvoors[eyde]n cloostere den derden novembris xvc (1500)
vierentzeventich
[eerste getuigenis]
Michiel voet de zone Gillis landsman binnen der
prochie van Stavele, ghehuwet man, oudt iiiixxvii (87) jaren oft daerontrent,
oirconden beleed ende gheexamineerd by solempnelen eede, op dinhouden vande
voors[eyde] poincten interrogatoire, deposeert oijnt ende zijn leven lanck
ghewoondt thebbende in een pachtgoed, staende ende gheleghen op den voors[eyde]n
vutwegh vanden cloostere, gheseyt deversaem strate loopende van den zelven
cloostere naer Stavele ende andere voisine stede ende plaetsen, ter welcker
voors[eyde] hofstede oick ghewoondt heift, zyne deposants vadere aldaer
overleden in tjaer van gratie vichtien hondert, ende verclaerst hy deposant te hebbene
goede kennesse ende memorie, van joncx kynde ende voorts totten daghe van
hedent, dat die vanden voor[seyde]n cloostere altyts ghehadt hebben, ende noch
hebben eenen vrijen ende paisivelen inwech, ende vutwech, op dende duer de voors[seyde]n
Eversaem strate, loopende totter groote strate van Stavele, danaf hebbende van
allen tyden possessie ende saisine, zonder datter anderen inwech ofte vutwech es,
omme met paarden ende waghenen te gheraken totten voors[eyde]n cloostere, ofte daervute
tot omligghende steden ende plaetsen, zoo van ghelijcken alle pachters ende
bezitters van den hofsteden ligghende op de voorseyden Eversaem strate, van
ghelycken ouden tijden gheweist hebben ende noch zijn in goede possessie ende saisine
van te rijden met peerden ende waghenen tallen steden, plaetsen
- saisine =
- vutwech = uutwech = uitweg
- oynt = altijd?
- poincten interrogatoire = een ondervraging aan de hand
van een lijst vragen of trefwoorden;
- oirconden = oorkonden = getuigen; door een plechtige
verklaring (mondeling of schriftelijk) vaststellen, hetzij voor de rechter,
hetzij anders, en dus ook wel: officieel ter kennis brengen, afkondigen; (WNT)
- solempnelen = plechtige
- paisivelen = rustig, vredig
238/2
ende marcken, op ende duer de voorseyde strate
van Eversaem ende duer gheen andere, als gheen ander wezende noch weten[de] gheweist
thebbene. Duer welcke voors[eyde] strate van Eversaem die vanden zelven
cloostere, ende duer gheene andere oynt ende altijds hebben ghedaen voeren met
peerden ende waghenen zulcx als ten behouve vanden cloostere van noode gheweest
heeft, als van alimentatien victuaeghen provisie van houtte ende ander zaken,
zoo van ghelycken ghedaen hebben de opwoonende vande voor[seyde] strate. Bet voorts
ghetuucht dat hy van allen tyden zijnder memorie gheweten heift, dat de voorseyde
strate ter vermanijnghe van de proosten der voors[eyde] cloostere by alle de jeghenlanders
vermaect heift gheweist, ende overzulcx ten diveersschen stonden, hy deposant
gheholpen heeft vermaken, totten voor[seye] groote strate toe, zowel met de
cnapen vanden voors[eyde] cloostere als met andere, opwoonders van de voors[eyde]
strate van Eversaem, ende ghemerct dat binnen corten jaren herwaerts de voors[eyde]
opwoonders in ghebreke ende onghewillich gheworden zijn, de voors[eyde] strate
als van ouden tyden te vermaken, quade plecken ende diepe gaten te beteren, es
naer ghecoustumeerde kercghebode ghedaen te Stavele, by hoochbaill[iu] scepenen
en[de] ceurheers slands van veurnambacht, de voors[eyde] strate van
Eversaem gheschauwet gheweist, ende boeten
ghewesen die by diveerssche opwoonders immers by hem deposant betaelt hebben
gheweist, tot drie toe, endelijnghe ghetuucht dat de voors[eyde] strate van
Eversaem commen[de] vande voors[yde] strate van Stavele gheen ander einde en
heift dan ten voors[eyde] cloostere, twelcke wesener dat hy deposant weet te ghetuughen
op als ghevraecht sluut zyne depositie onder zyn handteecken,
[vermenigvuldigingsteken als handtekening]
(in de kantlijn van vorige blz.:)
caetauyt(?) over zyne baeccutie(?) xij
(12) sh[illing] par[isi]s
- ghecoustumeerde kercghebode = kerkgeboden in
gewoonterecht vastgelegd?
- baljuw = De benaming baljuw
wordt gebruikt op alle echelons van de feodale hiërarchie, vanaf de kasselrij
tot de kleinste heerlijkheid. De baljuw was inderdaad in elk van die
omschrijvingen de vertegenwoordiger van de heer. De baljuw heeft met uitsluiting
van de Amman, de bevoegdheid tot rechtsvervolging. Hij alleen zal de
vergoedingen ontvangen verbonden aan de straatschouwingen, waaronder ook beken
en bruggen vallen. (zie tekst: feodaal kader). In dit geval was het niet de
baljuw van de heerlijkheid Eversam, of van Stavele, maar de grote baas: de
hoogbaljuw van de kasselrij, die hier straatschouwing kwam doen.
- straatschouwingen: Het was de
plicht van de administratie om wegen en waterlopen in goede orde te houden. Met
de beperkte middelen waarover de overheid toen beschikte was dit geen lichte
opgave. Een eerste middel daartoe waren de straatschouwingen. Vergezeld van
burgemeester, schepenen en officieren reed de baljuw met gerechte roede
sittende op eenen waegen en alsoo rijdende door het midden van de straete om
de schouwing te beginnen.
Over de staat der wegen
was men vrij summier: bestrating was nog niet aanwezig, dus
vergenoegde men zich ermee de
aangelanden aan te manen de obstakels te vermijden: te fel wassende bomen, ...
Soms diende een zompig gedeelte belegd met grof houdt en sandighe aarde.
Naast de parochiewegen werden ook de kleinere wegen geschouwd. Meestal kwam het
er op neer de quaede putten te vullen. (zie tekst feodaal kader)
[tweede getuigenis]
Annaert de wevere de zone Michiels ghehuwet
man oudt Lxxv (75) jaren oft daerontrent landsman binnen der voors[yde] prochie
van Stavele, ghehoord en[de] gheexamineert
by eede op dinhouden vande voors[eyde] anlen interrogatoir ghetuucht oynt ende
zyne leven lanck ghewoont
238/3
thebbende binnen der voors[yde] prochie van
Stavele en[de] ontrent den voorseyden cloostere, loopende welcke tijden ende
jaren van zynder memorie hy deposant ghezien heeft dat die vanden voor[seyden]
cloostere met peerden ende waghenen ghereden
hebben op ende duer de voors[eyde] strate
gheseyt de strate van Eversaem beghinnende ende commende vuten zelven cloostere
tot der groote strate van Stavele, buuten ende zonder
welcke strate de voorn[omden] van Eversaem gheen ander en hebben nochte oynt ghehad en hebben
in zoo verre als draecht zyne memories omme te gheraken tot eenighe steden
prochien
ofte marcten, zoo van ghelycken alle
opwoonende der voors[eyde] strate van Eversaem, duer de zelve strate van allen tyden
ghereden hebben, ende noch rydende zijn, met peerden en[de] waghenen tallen marcten,
ende noodzakelicheden, overzulcx heift hy oirconde over vele jaren gheholpen
voeren duer de voors[eyde] strate van Eversaem groote boomen ghehauwen in tforeest
van den voors[eyde] cloostere, ende ghebracht met vi (6) ende achte peerden,
naer de grootte vande boomen, tot binnen de voors[yde] cloostere, wel weetende dat
de voors[eyde] van den cloostere oynt gheweest hebben en zoo oock hebben alle dopwoonders
vande voors[eyde] strate van Eversaem, in goede possessie ende saisine van
tghebruuck
vande voors[eyde] strate zoo voor[sey]t es, zonder
empessement ofte belets. Ghetuucht voorts dat hy van allen ouden tyden ende zoo
verre als draecht zijne memorie gheweten<
4.1.1.2. De vroegste Massu uit de parochieregisters (deel 2)
4.1.1.2. De vroegste Massu uit de parochieregisters van ons oorspronggebied (deel 2)
Pollinkhove (Sint-Bartholomeus)
D 1606
H 1605
B 1672
**
**
#
! geen begrafenissen geregistreerd voor 1672!
- Natalis METSU (1)uit Pollinkhove (1)
& Pollinkhove, 16 okt 1639
(1) met Francisca Vanheet (1) uit
Pollinkhove (1)
getuigen: Joannes Metsu en Petrus Van Heet (1)
Opm.
1. We vinden een
Natalis Matsu (deze voornaam is overigens uiterst zelden) in dezelfde periode
terug als doopheffer op 7 nov 1635 bij Nicolas Kempe, zoon van Nicolas Kempe
& Anna Massu te Elverdinge. Doopheffers zijn meestal nauwe verwanten:
vader, broer, nonkel.
2. Wie is deze
Joannes Metsu? Alleszins een verwante van Natalis. Ook dit kan vader, broer of
oom zijn. We vinden hem niet bij de verwanten van Anna te Elverdinge. Het is
niet uitgesloten, maar ook niet zeker dat het Joannes I en II uit onze stamboom
is.
Bronnen:
() parochiale doopakten: geen Metsu Natalis gevonden bij
kontrole tafels, nochtans beginnen deze in 1606! (i)
(1) parochiaal huwreg Pollinkhove p. 1819 (PWVi) 1817
(P)(i); getekend Joannes METSU en Petrus Van Heet (P) in de tafels: echtgen
Vanhees (i)(PWVi)
tekst (sc 55 rechts boven): Anno millesimo sescentesimo
trigesimo nono, decimo sexto die mensis octobris, p[re]missis tribus
denuntiationibus, ego infrascriptus lector ecclesie parochialis de pollynchove
per verba de presenti matrimonio coniunxi natalem metsu ex pollynchove et
franciscam van heet ex eodem parochie presentibus testibus petro van heet et
joanne metsu, subscribebatur gerardus de jonckheere pastor. (i)
Op de zestiende dag van de maand oktober 1639 na drie
afkondigingen in voorafgaande missen, heb ik onderschrevene lektor van de
parochiale kerk van Pollinkhove met mondelinge instemming in de echt verbonden
Natalis Metsu uit Pollinkhove en Francisca van Heet uit dezelfde parochie in
aanwezigheid van de getuigen Petrus van Heet en Joannes Metsu, onderschrevene
Gerardus de Jonckheere pastoor. (i)
() begrafenis: geen begrafenissen geregistreerd voor
1672! en ook daarna niet teruggevonden in Pollinkhove.
vrijwel zeker dezelfde, gezien locatie Pollinkhove
en peter Petrus van Heet en de link met Elverdinge via meter Maria:
- No[omin]e MASSU (1)
& Francisca NN (1)
kinderen:
1. Maria MASSU (geb. Pollinkhove, 13, ged. 15 aug 1640)
(1)
doopheffers: Petrus van Heet uit Pollynchove en
Maria Messu uit Elverdinge (1)
OPM. De meter Maria Messu vinden we niet terug
in het doopregister van Elverdinge, lopende vanaf 1603. Wel vinden we daar een
Maria, dochter van Jacobus Metsu, als meter bij Joannes Kempe gedoopt op 19-21
sept 1637 als zoon van Nicolaas Kempe en Anna Metsu.
Bronnen:
(1) parochiaal doopreg
Pollinkhove, f 161 (i: tafels)(scan ..)
tekst (sc 22 rechts
onder): Anno 1640 die 15e augusthij ego infrascriptus baptizavi
Mariam filiam noe massu et francisca coniugum natam 13e augustij
susceptores petrus van heet ex pollynchove et maria messu ex elverdinghe
subscribebatur Gerardus de jonckheere Matthias ab alnispvr[] (doorhaling
in de tekst)(i)
Op de 15e
augustus 1640 heb ik onderschrevene Maria gedoopt de dochter van het echtpaar Noe
Massu en Francisca geboren de 13e augustus, doopheffers Petrus van Heet
ex Pollynchove en Maria Messu ex Elverdinghe onderschrevene Gerardus de jonckheere
Matthias ab alnispvr[] (doorhaling in de tekst) (i)
- Petrus MESSU (onwettige vader) (1)
& Joaschasia of
Paschasia Ramo/en (1)
kinderen:
1. Petronella MESSU (ged. Pollinkhove, 11 dec 1639) (1)
doopheffers: Ramon uit Loo en Petronilla
Nevejans uit Loo(1)
Bronnen:
(1) parochiaal doopreg
Pollinkhove, f 156: (i: tafels)(PWVi); Ramen (Pwvi)
tekst (sc 218 rechts
onderaan): Anno millesimo et decentesimo trigesimo nono, undecime die mensis
decembris ego infrascriptus baptizavi petronillam filiam illegitimam petri
messu ex pollynchove et paschasia ramon ex eodem parochia natam die decimo,
susceptores fuerunt epsorem ramon ex Loo et petronilla nevejans ex Loo
subscribebatur Gerardus de jonckheere. (i)
Op 11 december 1649
heb ik onderschrevene Petronilla gedoopt het onwettig kind van Petrus Messu uit
Pollynchove en Paschasia Ramon uit dezelfde parochie geboren de tiende,
doopheffers waren epsorem (dezelfde)Ramon uit Loo en Petronilla Nevejans uit
Loo onderschrevene Gerardus de Jonckheere. (i)
- Petrus MASSU, vrijlaat uit het
territorium van hesduies (1)
& Petronella Soucque, uit het
territorium van Audomarus (1)
1.
Petrus MASSU (ged. Pollinkhove, 24-11-1645) onwettig (1)
doopheffers Jacobus
Vorc uit Pollinkhove en Jacoba Desdier uit Hoogstade (1)
Opm. Een Jacoba
Dedier huwt te Hoogstade op 22 okt 1690 met Joannes Claerebout (f 192, huw reg)
Bronnen:
(1) parochiaal
doopreg Pollinkhove, f 181 (PWVi)
tekst (scan
285 rechts onder):Anno 1645 die 24 9bris (novembris) ego infrascriptus
baptizavi petrum natum 22° 9bris (novembris) filium illegitimum petri massu
liberi ex territorio hesduiesi et petronille soucque ex territorio audomarem susceptores
jacobus vorc ex pollynchove et jacoba desdier ex hoochsta[de] subscribebatur
Ant van berghe. (i)
Op 24
november 1645 heb ik onderscrevene Petrus gedoopt geboren 22° novembris
onwettige zoon van Petrus Massu vrijlaat uit het territorium van hesduies en
Petronille Soucque uit het territorium van Audomarus doopheffers Jacobus Vorc
uit Pollinkhove en Jacoba Desdier uit Hoochsta[de]onderschrevene Antonius van
Berghe. (i)
- Jan /
Joannes
(1)(2) MASSU
(1)(2)(3) uit Beveren(3)(dit
is in onze stamboom de tweede generatie)
& Pollinkhove, 28-1-1647 (3) met Catharina (1)(2)(3) Klaerbout
(1)(2) Claerbout (1)(3) Claerbouts (2) uit Hoogstade (3)
getuigen de heer Joannes Heurlebout uit
Pollynchove en Petrus Valcke cassodus (3)
1.
Jan MASSU (ged.
Pollinkhove, 30-10-1647)
(1)
doopheffers Joannes Claerboudt en Anna de Wyndt beide uit Pollynckhove
2. Maria MASSU (ged. Pollinkhove,
15-11-1649) (2)
doopheffers:
Joannes Claerebout uit Pollynckhove en Marian Tue uit Proven (2)
+ nog 1 kind MESSU en 4 kinderen METSU
Zie bespreking in Beveren
Bronnen:
(1)
parochiaal doopreg Pollinkhove, f 191 (PWVi)
tekst
(scan 299 links onderaan):infras[criptus] lector eccle[sia] de pollynchove 30
octob baptizavit joannem filium joannis
massu et catharine claerbout coniugum susceptores joannes claerboudt et Anna de
Wyndt utrisque ex pollynckhove subscribebatur Jacobus Meinaert. (i)
onderschrevene,
lector van de kerk van Pollynchove doopte op 30 october Joannes de zoon van het
echtpaar Joannes Massu en Catharina Claerbout doopheffers Joannes Claerboudt en
Anna de Wyndt beide uit Pollynckhove onderschrevene Jacobus Meinaert. (i)
(2)
parochiaal doopreg Pollinkhove, f 195 (PWVi)
tekst
(scan 308):xv° (15) 9bris (novembris) 1649 bapt[izavi]inf[rascriptus]
mariam filiam joannis massu et catharine claerbouts coniugum susceptores fuerunt
joannes claerebout ex pollynckhove et Marian Tue ex Proven subscribebatur
Jacobus Meinaert pastor. (i)
Op 15
november 1649 heb ik onderschrevene gedoopt Maria de dochter van het echtpaar
Joannes Massu en Catharina Claerbouts doopheffers waren Joannes Claerebout uit
Pollynckhove en Marian Tue uit Proven, onderschrevene Jacobus Meinaert
pastoor. (i)
(3)
parochiaal huwreg Pollinkhove, f 1823 (PWVi)
tekst (sc 83 links bovenaan): Anno 1647, die 21 januarij
premissis tribus bannorum denuntiationibus per verba de presenti, ego
infrascriptus lector ecclesie parochialis de pollijnchove presentis coniunxi
matrimonio joannem metsu ex beveren et catarinam clareboudt, hoogestade
presentis testibus domino joanne heurlebout ex pollynchove et petro valcke
cassodus subscribebatur anto[nius] van[den] berge pastor. (i)
Op de 21e januari 1647 na drie bannen afgekondigd
in voorafgaande missen, heb ik onderschrevene lektor van de parochiale kerk van
Pollinkhove met mondelinge instemming in de echt verbonden Joannes Metsuuit Beveren en Catarina Clareboudt, Hoogstade
in aanwezigheid van de getuigen de heer Joannes Heurlebout uit Pollynchove en
Petrus Valcke cassodus subscribebatur Antonius van[den]Berge pastoor. (i)
Poperinge
D
H 1614
B
#
**
#
geen doop-, huwelijks-, noch begrafenisakten
voor 1700! Alleen index huwelijken O.-L.-Vrouwparochie 1614-1795 (voor var:
scan 58-59)(i)
doopheffers: Joannes Massu
uit Haerynghe en Elisabetha Caestellers de echtgenote van Egidius
Schepdaele uit Proven. Sign: ere J Mey pastoor(1)
2.Philippus MASSU (ged. Proven, 27 mrt 1636) (2)
doopheffers: Petrus van Ackere in de naam van de verhinderde Aegidius
Schepdaele uit Proven en Leonarda Massu
de echtgenote van Audomarus Moncarie uit Beveren. (2)
3.Maria MASSU (ged. Proven, 22 okt 1637) (3)
doopheffers: Jacobus van Santvoorde uit Beveren en Maria de Jonghe de
echtgenote van Joannes Massu uit
Haerynghe (3)
4.Petrus MASSU (ged. Proven, 29 okt 1639) (4)
doopheffers: Damianius Massu uit Stavele en Maria
Schepdaele de echtgenote van Petrus van Ackere uit Haerynghe (4)
tekst (sc 29 links): Anno 1635 12e aprilis
ego infrascriptus baptizavi Philippium filium Philippi Massu et Niceisie
Schepdaele conjugum natam 10 huius susceptores fuerunt Joannes Massu ex
Haerynghe et Elisabetha Caestellers uxor Aegidii Schepdaele ex Proven. Sign:
ere J Mey pastor(i)
Op de 12e april 1635 heb ik onderschrevene
Philippus zoon van het echtpaar PhilippusMassu en Niceisia Schepdaele gedoopt, geboren 10, wiens doopheffers
waren Joannes Massu uit Haerynghe en Elisabetha Caestellers de echtgenote van Egidius
Schepdaele uit Proven. Sign: ere J Mey pastoor(i)
tekst (sc 32?): Anno 1636 27e martis ego
infrascriptus baptizavi Philippium filium Philippi Massu et Niceisie Schepdaele
conjugum natam 26 huius susceptores fuerunt Petrus van Ackere in nomine Aegidii
Schepdaele impedit ex Proven et Leonarda Massu uxor Audomari Moncarie ex
Beveren. Sign: ere J Mey pastor(i)
Op de 27e maart 1636 heb ik onderschrevene
Philippus gedoopt zoon van het echtpaar PhilippusMassu en Niceisia Schepdaele, geboren 26,
wiens doopheffers waren Petrus van Ackere in de naam van de verhinderde Aegidius
Schepdaele uit Proven en Leonarda Massu de echtgenote van Audomarus Moncarie
uit Beveren. Sign: ere J Mey pastoor(i)
tekst (sc 34):
Anno 1637 22e octobris ego infrascriptus baptizavi Mariam filia
Philippi Massu et Niceisie Schepdaele huius susceptores fuerunt Jacobus van
Santvoorde ex Beveren et Maria de Jonghe uxor Joannis Masssu ex Haerynghe.
Sign: ere J Mey pastor(i)
Op 22 oktober 1637 heb ik onderschrevene Maria gedoopt
de dochter van de echtelieden Philippus Massu en Niceisia Schepdaele hun
doopheffers waren Jacobus van Santvoorde uit Beveren en Maria de Jonghe de
echtgenote van Joannes Massu uit Haerynghe. Sign: ere J Mey pastoor(i)
tekst (sc 36): Anno 1639 29e octobris ego
infrascriptus baptizavi Petrum filium Philippi Massu et Niceisie Schepdaele
conjugum natam heri huius susceptores fuerunt Damianius Massu ex Stavele et
Maria Schepdaele uxor Petri van Ackere ex Haerynghe. Sign: ere J Mey pastor(i)
Op 29 oktober 1639 heb ik onderschrevene Petrus gedoopt
de zoon van de echtelieden Philippus Massu en Niceisia Schepdaele geboren hun
doopheffers waren Damianius Massu uit Stavele en Maria Schepdaele de echtgenote
van Petrus van Ackere uit Haerynghe. Sign: ere J Mey pastoor(i)
tekst (scan 41): Anno 1643 23e decembris ego
infrascriptus baptizavi Petronillam filiam Philippi Massu et Petronilla Baiseur
susceptores fuerunt Nicoleius Massu et Judoca du Bois uxor Petri Baiseur
utrumque ex Proven. Sign: ere J Mey pastor(i)
Op 23 december 1643 heb ik onderschrevene Petronilla
gedoopt dochter van Philippus Massu en Petronilla Baiseur doopheffers:
Nicoleius Massu en Judoca du Bois echtgenote van Petrus Baiseur beide uit
Proven. Sign: ere J Mey pastoor(i) (i)
tekst (scan 45): Anno 1646 31e januarius ego
infrascriptus baptizavi Joannam filiam Philippi Massu et Petronilla Baiseur
conjugum natam 28a huius susceptores
fuerunt Joannes Massu ex Stavel et Joanna Blondeau uxor Adriani Lecocq ex
Proven. sign ere J Mey p[a]st[o]r (i)
Op de 31e januari 1646 heb ik onderschrevene
Joanna gedoopt dochter van de echtelieden Philippus Massu en Petronilla Baiseur
geboren de 28e hun doopheffers waren Joannes Massu uit Stavel en
Joanna Blondeau echtgenote van Adrianus Lecocq uit Proven. sign ere J Mey
pastoor (i)
- Clemens METSU (1)
& Antonia De Mey (1)
kinderen:
1. Catharina METSU (geb. Proven, 22, ged. 23 sept 1640)(1)
Bronnen:
(1)parochiaal doopregister Proven f 146 (i) ged Catherina
Metsu 1641.
tekst (scan 36 links onder):Anno 1640 23 septembris ego
infrascriptus baptizavi catharinam filiam clementis metsu et antonia de mey
conjugam natam 22 hujus suceptores fuerunt franciscus metsu furnensis et
aegidia clinckemaecke vidua joannis de schodt provendana. sign erecti J de Mey
p[ast]tor(i)
Op de 23e september 1640 heb ik
onderschrevene catharina gedoopt dochter van de echtelieden clemens metsu en antonia
de mey geboren de 22e hun doopheffers waren franciscus metsu uit
Veurne en aegidius clinckemaecke weduwe van joannes de schodt. getekend .. j de
mey pastoor.(i)
opm 1640 of 1641
nazien
- Jacoba MASSU (1)
& Proven, (verloving 7 augustus,
huwelijk 25.. ) 1648 met Christianus
Rachels (1)
getuigen: Jacob de
Visch en Francisca Massu (1)
mogelijk dezelfde:
Jacoba MASSU (2)
& Proven, 16 sept 1685 met Joannes Bollaert (2)
getuigen: vader
van de bruidegom en van de bruid
Opm. Zie de naam
Bollaers in het nabije Poperinge!
Bronnen:
(1) parochiaal huw. reg. Proven, 181 (PWVi);
tekst (scan 10 links boven): Anno D[omi]ni i648 die 7
oust contraxerunt sponsalia Christianus Rachels et Jacoba Massu presenti[bu]s
[testibus] Jacob de Visch Francisca Massu daaronder: bijna onleesbare tekst:
1648 die 25 factis tribus proclamationibus coram me
pastor in ecclesia huius coniunxi matrimonio per verba presentis Christianus
Rachels et Jacoba Massu presentis testibus Jacob de Visch Francisca Massu. (i)
Op 7 augustus van het jaar des heren 1648 zijn een
verloving aangegaan Christianus Rachels en Jacoba Massu in aanwezigheid van de
getuigen Jacob de Visch en Francisca Massu daaronder: bijna onleesbare
tekst:
Op de 25e na driemaal de afkondigingen te
hebben gedaan heb ik in mijn aanschijn pastoor van deze kerk in de echt
verbonden met mondeling akkoord van de aanwezigen Christianus Rachels en Jacoba
Massu in aanwezigheid van de getuigen Jacob de Visch Francisca Massu. (i)
(2) parochiaal huwreg Proven, 224 (PWVi) 117 (i);
tekst (scan ..): Anno domine 1685 per verba de presenti
premissus tribus bannis ma[trimoni]o iunxi xvje (16) 7bis
(septembris) Joannes Bollaert et jacobam Massu presentibus patribus sponsi et
sponse et alys .
Op 16 september van het jaar des heren 1685 na driemaal
de bannen voor de missen heb ik in de echt verbonden Joannes Bollaert en Jacoba
Massu in aanwezigheid van vader van de bruidegom en van de bruid en anderen.
(i)
(3) tekst (sc 60): Anno do[mine] 1692 prima julij per
verba presenti (contaxerunt) ma[trimoni]o Massu et Jacoba Bollaert testibus
Passchia Bollaert matre sponsi.(i)
tekst (sc ?): Jan Massu en Mayken Willaert.(i) De tekst
is genoteerd na 22 oughst en voor 9 sept, er werd geen preciezere datum genoteerd!
(2) Staat van Goed Cathelijnne
Cla(e)reboudt [schoondochter](Pollinkhove, 34.114), gest. 5 feb 1666, zie
volledige kopie (i). die voor weduwaere ende blijfver
heeft achterghelaeten Jan Messu f[iliu]s Jan
(3) Staat van Goed Jan Metsu [zoon](Pollinkhove, 37.144),
gest 20-12-1680, zie volledige kopie (i). ten sterfh[uys]e van Jan Metsu
fi[liu]s Jan
(4) Rekening sterfhuis Jan Metsu [zoon](Pollinkhove,
16.747), gest 20-12-1680, zie volledige kopie (i). Madelrije rekenyn[ghe] ten
sterfh[uys]e van Jan Metsu fi[liu]s Jan Anno 1682
We hebben lang gedacht dat dit dezelfde was
als Jan Massu gehuwd met Joorijncken Gillis, maar dit bleek na grondige
bestudering van staten van goed en rekeningen (zie verder) toch niet het geval
te zijn. Toen we ook de parochieregisters zelf konden bestuderen, werd dit
trouwens al snel bevestigd.
Om de
muur te slopen die bestaat uit het gebrek aan gegevens in de periode vóór de
parochieregisters, besloten we de bestaande bronnen eerst
goed leeg te vissen, en de informatie in een overzichtelijk verslag te brengen
per bron.
We beginnen met de parochieregisters. Dan
volgen de staten van goed en de rekeningen. Tenslotte komen andere bronnen
aanbod, zoals prochierekeningen, kerkrekeningen, archief van heerlijkheden,
Eversam.
We worden al meteen gekonfronteerd met het
verschijnsel schrijfvarianten. In de oorspronkelijke tekst is het alleszins
Massu, maar dat wil niet zeggen dat we ons alleen daarop mogen toespitsen. In
latere teksten zien we Messu en Metsu, maar wat in vroegere? We vermoeden toch
dat het eerder Massu dan Messu of Metsu zal zijn, hoewel de naam Metsu ook al
vroeg bestond, zelfs in Stavele.
In de parochiale doopregisters wordt zijn zoon
(generatie II) bij twee van diens kinderen nog als Massu geschreven.)
Alveringem
(Sint-Audomarus)
D 1642
H 1658
B 1638
**
**
**
- Jan MESSUWE (begr. Alveringem, 13-5-1668) (1)
Bronnen:
(1) parochiaal begr. reg.
Alveringem, (PWVi); akte is gewoon vermelding gestorven
(naam) datum, zonder meer (i)
- Jan MASSU (begr. Alveringem, 28-3-1670) (1)
Bronnen:
(1) parochiaal begr. reg.
Alveringem, (PWVi) akte is gewoon vermelding gestorven
(naam) datum, zonder meer (i)
Met deze gegevens worden we natuurlijk niet wijzer m.b.t. hun
familiebanden. Mogelijk is alvast één van beiden echtgenoot van Adrianeken Ombejaeghen (gest. Alveringem, 31-1-1687), zie 'andere tak: Jacob Massue uit Frans-Vlaanderen.
Beveren (Sint-Audomarus)
D 1608
H 1623
B 1667
#
**
**
Doopakten
Raadpleging van de klapper op de doopakten (scan 136) (i) leverde één
gegeven Messu vóór 1650, verder geen Massu, wel Messeu (1688), Messu (1691 en
17..), Messuwe (17..), Metseu (1688), Metsu (17..), geen Metsue, Misse (17..),
Missuwe (17..), geen Mussu.
Onder de letterM. bleken een aantal
kinderen te staan met alleen de voornaam van vader en moeder. Daarbij hebben we
er geen gevonden met de combinatie Joannes en Maria. Verder waren er nog 5
vondelingen.
Dooppeter Petrus Jonghesy doopmeter Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.(1)
Opm. We vinden noch Jonghesy, noch Ruissere terug in doop- en huwelijksregister
te Beveren. Hierbij moeten we echter bedenken dat het huwelijksregister pas
start in 1623. In het begrafenisregister is er ook geen kans, daar het pas
start in 1667, ze zouden dan al70+ zijn
geworden. Bij de huwelijken is er wel een Petrus Russen (1672) en een Ruys
(1689)
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister Beveren f 15 (i): Petronella
Messu, vader Joannes , moeder Maria N., ged. 28-10-1621 in de klapper (i);
tekst (scan 8, rechts bovenaan):
nr. 117 28 octobris 1614 baptizata est Petronilla filia posthuma Joannis Messu ex uxore Maria
susceptore Petro Jonghesy susceptrix Petronella uxore Petri Ruissere.
Op 28 oktober is Petronilla gedoopt, de postume dochter
van Joannes Messu van zijn echtgenote Maria. Dooppeter Petrus Jonghesy doopmeter
Petronella echtgenote van Petrus Ruissere.
OPM. het is wel degelijk 1614, gezien nr. 114 en 118 1614
vermelden. Weliswaar zijn er op een vorig bladplots gegevens van 1621 na 1614 zodat het lijkt dat er een hiaat is van
juli 1614 tot jan 1621!
OPM.
1. filia posthuma
in de tekst. Wil dit nu zeggen dat de dochter na het overlijden werd gedoopt?
allicht niet, en is het de vader die overleed vóór zijn kind! Dat zou Joannes
(I) kunnen zijn, maar het is niet 100% zeker gezien de naam van de moeder
ontbreekt. Indien het wel zo is, treffen we hier een zuster aantreffen van onze
Jan (II)!
Het kan nog gaan over
het koppel Joannes Massu de oudere & Maria van Bovekercke, maar dan zou het
een nog onbekende zus van Joannes de jonge betreffen. (zie tak Eloij Massu)
Alleszins moeten
we dan gaan zoeken naar gegevens over de opvang voor het weeskind.
Intrigerend voor onze stamboom
blijft een aanwijzing in de huwelijksakte te Pollinkhove bij het huwelijk van
Joannes Metsu (generatie II) met Catarina Clareboudt in 1647:
in de
echt verbonden Joannes Metsuuit
Beveren en Catarina Clareboudt, Hoogstade
Van Catarina vinden we inderdaad het geboortebewijs in Hoogstade:
- klapper: gedoopt Catharina Claerebout, vader
Carolus, moeder NN, 26 maart 1623 f 21 (scan 13 van de klapper) (i);
- tekst (scan 22 links onder): 26° ja[nua]rij
1623 is ghedoopt tkynt Caerle Clarebout dochter Catherina p[ette] leyn[der]t
Wiel m[ette] Maria Clarebout. (i)
OPM. het gegeven staat weliswaar tussen een gegeven van 12 maart en een
ander van 3 april, maar er staat duidelijk jary, identiek als enkele folia
eerder voor januari. De klapper moet dus fout zijn.
Van Joannes (II)
vinden we echter geen geboortebewijs in Beveren in de klappers. Wel was er (zie
hierboven) één mogelijke zus.
Om helemaal zeker
te zijn bekeken we alle doopakten van 1608 tot 17 feb 1630, dus vanaf het
huwelijk van zijn ouders te Stavele, tot een 17 jaar voor zijn eigen huwelijk.
Daaruit blijkt vooreerst (scan 3) een hiaat van 29-6-1609 tot 20-1-1613, dus
een mogelijk cruciale periode, gesteld dat de ouders na hun huwelijk naar
Beveren verhuisden en daar hun eerste kind(eren) kregen.
Verder bekeken we in
deze akten tegelijk alle vermelde getuigen, die hier in Beveren zeer nauwgezet
werden vermeld, in de hoop dat de ouders mogelijk elders nog als getuigen
optraden, doch het resultaat was negatief: nergens Maria Willaert noch Joannes
Massu/Metsu. Als ze al in Beveren leefden, stonden ze dus niet in een nauw
contact met familieleden of bekenden daar.
Terugkomend op de
vermelding dat zoon Joannes uit Beveren kwam, kan het dus zijn dat zijn doop
niet genoteerd is, ofwel geeft de vermelding enkel aan dat hij voor zijn
huwelijk te Pollinkhove in Beveren heeft gewoond.
Het kan ook nog zijn dat de vermelding niet
klopt in tegenstelling dan tot die over zijn vrouw Cathelijne, wat ons dan weer
niet zo waarschijnlijk voorkomt. En we vinden ook geen aanwijzing voor een
geboorte in Pollinkhove, noch in Stavele (waar zijn ouders huwden), ondanks het
feit dat er in beide prochies al doopregisters bestonden en bewaard zijn.
Toch was het doornemen van al die doopakten nuttig, want we vonden nog
Metsuvar.: telkens echtgenotes - de klappers zijn inderdaad op naam van het
kind en de vader en bij de doopheffers.
- Nicolaus Biliet (1)
& Maria N. (1)
kinderen:
1. Maria Biliet (ged. Beveren, 3 maart 1625)
(1)
doopheffers Lucas Davenne en Maria de dochter van Jacobus Messu (1)
Opm. zie Elverdinge, ook daar een Maria dochter
van Jacobus doopheffer.
vermoedelijk dezelfde:
Nicolaes Bille (2)(3)
& Maria (2)(3) Lesar (2)
kinderen:
1. Christianus Bille (ged. Beveren, 12 jan
1623) (2)
doopheffers Christianus Cokenpot en Margereta Du
Manguij (2)
2. Franciscus Bille (ged. Beveren, 12 jan 1623)
(2) (tweelingsbroer)
doopheffers Petrus Du Puyls en Maria Bomsooms
(2)
3. Maria Bille (geb. en ged. Beveren, 11 apr
1630) (3)
doopheffers Guillielmus Labytte en Anna Liebaert
(3)
doopheffers Joanna De Vos en Margereta Pissomer
uit Haringe (3)
vermoedelijk dezelfde (zie ook doopheffer Dumanguy):
Nicolaes Billet (4)
& Maria Lesaem (4)
kinderen:
1. Catharina Billet (geb. Beveren, 4, ged. 7
feb 1636) (4)
doopheffers Franciscus Baere en Jacoba Dumanguy
uit Beveren (4)
(Er is nog:
Biliet Joanna van Christianus en Snous Maria, 18 juni 1656, f 446
(klapper scan 19)
Bille Catharina van Carolus en Staes Joanna, 22 feb 1644, f 291
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister
Beveren:
klapper (scan 19): Biliet Maria
van Nicolaes en N. Maria, 3-3-1625, f 61. (i)
tekst (scan 31 rechts): nr. 484
1625 3 martij baptisata est Maria filia Nicolai Biliet ex uxore Maria
susceptor[es] presentibus Luca Davenne et Marie filia Jacobi Messus. (i)
Op 3 maart 1625 is Maria gedoopt
de dochter van Nicolaus Biliet van zijn echtgenote Maria in aanwezigheid van de
doopheffers Lucas Davenne en Maria de dochter van Jacobus Messu. (i)
(2) parochiaal doopregister
Beveren: klapper (scan 19): f 51
tekst (scan 26 rechts, 2de):
f 51, nr 406 j2 baptizati sunt fratres gemelli filij nicolai bille ex uxore
maria quorum prior vocatus christianus suscipientibus christianus cokenpot et
margareta du mainguij alter vocatus franciscus suscipientibus petro du puyls et
maria bomsoons. (i)
in vertaling: Op 12 (1623) zijn
gedoopt de tweelingbroers zonen van nicolaes bille en margareta vanwie de
eerste franciscus is genoemd met de doopheffers christianus cokenpot en
margereta du manguij de andere is franciscus genoemd met de doopheffers petrus
du puyls en maria bomsooms. (i)
(3) parochiaal doopregister
Beveren: klapper (scan 19): f 93
tekst (scan 93 rechts onder): f
93, nr 676 undecima die mensis aprilis baptizavi geminas sciluit mariam
filiam nicolai bille et marie lesar conjugum susceptores fuerunt guillielmus
labytte et anna liebaert et joannam filiam eorem dem conjugum susceptoribus
joanne de vos et margereta pissomer ex haerynghe natos die ut supra. (i)
in vertaling: op de 11de
dag van de maand april heb ik gedoopt de tweelingzussen maria de dochter van de
echtelieden nicolai bille en maria lesar de doopheffers waren guillielmus
labytte en anna liebaert en joanna dochter van dezelfde echtelieden met
doopheffers joanna de vos en margereta pissomer uit haringhe geboren de dag als
hierboven. (i)
(4) parochiaal doopregister
Beveren: klapper (scan 19): f 119
tekst (scan 60 rechts, 2de): f
119 nr 769 die septima februarij 1636 ego infrascriptus baptizavi catharinam
filiam nicolai bille/it et maria lesaem conjugum natam sextae eodem mensis
suscepientiebus francisco baere et jacoba dumanguy ex beveren. (i)
in vertaling: op 7 februari 1636
heb ik onderschrevene gedoopt catharina de dochter van de echtelieden nicolaus
bille/it en maria lesaem geboren de zesde van dezelfde maand met doopheffers
franciscus baere en jacoba dumanguy uit beveren. (i)
OPM. Helaas geen verdere opheldering over Jacobus en Maria Messu.
- Ludovica Masse
& Guillielmus De Rue
kinderen:
1. Gislenus De Rue (ged. Beveren, 3-11-1629)(1)
Opm.
1. geen andere kinderen in Beveren met De Rue via klapper.
2. Ook geen huwelijk gevonden te Beveren op die naam
3. De naam vinden we wel terug in Stavele, waar in 1605 Eloij Massu
peter was en Janeken, weduwe van Caerle De Rue meter van een kind
Bronnen:
(1) parochiaal doopreg Beveren:
klapper (scan 80, rechts midden):Derue
Gislemus van Guilielmus en Ludovica Masse, 3 9ber 1629, f 89 (i)
tekst (scan 45 boven rechts): nr
654. 3 9bris j629 baptisatus est gislenus f[ilius] guillielmus de rue ex uxore ludovica
masse susceptoribus joanna de plackere et roberta masse
in vertaling: Op 3 november 1629
is gislenus gedoopt de zoon van guillielmus de rue van zijn echtgenote ludovica
masse doopheffers[ waren] joanna de plackere en roberta masse
En dan zijn er nog de doopakten tussen 1630 (start scan 46, f 90, nr
660) en 1647, het jaar van het huwelijk tussen Joannes II en Catherina
Clarebout te Pollinkhove. Indien hij kort na het huwelijk van zijn ouders in
1608 geboren is, was hij oud genoeg (in 1626 18 jaar) om als peter of meter op
te treden van een vriend of verwant. En als hij uit Beveren afkomstig was,
waarom dus niet in doopakten uit Beveren. Verder konden er ook andere Metsuvar
opduiken als peter of meter.
doopheffers Philippus Masu uit Proven en Joanna
echtgenote Petrus Pieters uit Beveren. (3)
Dit heeft met de tak van Eloij MASSU te maken, waarvan de
vertegenwoordigers eerst in Stavele, dan naar Haringe-Roesbrugge en Proven
gingen. zie aldaar.
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister
Beveren f 156 (scan 138)(i): Joannes Moncarey van Audomarus en Leonora Massue,
7-1-1631.
tekst akte (scan 79 links boven):
nr. 900. Die septima mensis septembris ego infrascriptus baptizavi joannem
filium audomari moncarreij et leonora massue conjugum natum die quarta ejusdem
mensis susceptoribus damaso messue ex stavele et maria massue ex haeringe.
(ondertekend) C Cent. (i)
nr. 900. Op 7 september heb ik
gedoopt joannes de zoon van de echtelieden audomarus moncarreij en leonora massue
geboren de vierde dag van dezelfde maand in aanwezigheid van de doopheffers damaso
messue uit stavele en maria massue uit haeringe. (ondertekend) C Cent. (i)
(2) parochiaal doopregister
Beveren f ? (scan ?): niet gevonden in de klapper!!
tekst akte (scan 52, nr 711)
Die 17 jannuarij [1635] ego infrascriptus baptizavi barbaram filiam audomari
montcarre et leonora massue natam die 14 eiusdem mensis susceptoribus ioanne
massue ex haerynghe et barbara vidua guillielmi labytte. C Cent.(i)
in vertaling:
Op 17 jannuari [1635] heb ik
barbara gedoopt, dochter van audomari montcarre et leonora massue, geboren de
14e van dezelfde maand; de doopheffers waren ioannes massue uit
haerynghe en barbara de weduwe van guillielmus labytte. C Cent.(i)
(3) parochiaal doopregister
Beveren:
klapper (scan 137): Philipus
Minuwe, vader Audomarus, moeder Leonora Masu, ged 20-1-1638, f 198 (i);
tekst (scan 100 boven links):f
198, nr. 1056. Die vigesima januarij 1638 ego infrascriptus baptizavi philippum
filium audomari minuwe et leonora masu conjugum natum vigesima octava ejusdem
mensis suscepientibus philippo masu ex proven et joanna uxore petri pieters ex beveren.
g[uilliekmus] v[an]d[e] walle p[astor] b[eve]r[en.(i)
nr. 1056. Op 20 januari 1638 heb
ik onderschrevene gedoopt philippus de zoon van de echtelieden audomarus minuwe
en leonora masu geboren de 28e van dezelfde maand, in aanwezigheid
van de doopheffers philippus masu uit proven en joanna de echtgenote van petrus
pieters uit Beveren. g[uilliekmus] v[an]d[e] walle p[astoor] b[eve]r[en].(i)(datum
geboorte valt na doop!? De vorige twee nummers hebben beide een doop op 27
januari, dus de datum van de doop hier is door de pastoor allicht onvolledig
opgeschreven. Het zal mogelijk eveneens de 27e zijn, want moest het
de 28e zijn, stond er allicht voor de geboorte: zelfde dag (eodem
die) als de doop, wat in het vorige nummer zo is, met geboorte en doop beide op
de 27e)
Wat de link met Minuwe betreft vinden we nog in het doopregister een
kind Antoinus van Petrus Pieters en Joanna Moncare. Joanna Moncare was
doopheffer bij Philippus Minuwe van Leonora Massu en Audomarus Minuwe. Hier is
Leonora doopheffer bij Antoinus. (1)
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister
Beveren, tekst (scan 93): f 184 nr 1009: Die 8a j[anua]rij (1634) ego
infrascriptus baptizavi antoinum filium petri pieters et joanna moncare
conjugum natum 6 ejusdem mensis suscepientibus antonio moncarre ex merckem et leonora messuis ex beveren; g[uillielmus]
v[an]d[e] walle pbr (i)
Op de 8e januari
(1634) heb ik onderschrevene gedoopt antoinus de zoon van de echtelieden petrus
pieters en joanna moncare geboren de 6e van dezelfde maand met als
doopheffers antonius moncarre uit merckem en leonora messu uit beveren; g van
de walle pbr (i)
We vonden te Beveren nog andere kinderen: in 1630 Petrus van Petrus
Pieters en Joanna Montcarré (1) en in 1636 Jacobus, van Petrus Pieters en
Jacoba (sic!) Moncarre. (2) Mogelijk was Jacoba haar eerste voornaam, maar werd
ze normaal aangesproken met Joanna, of is het al een volgend huwelijk?
Bronnen:
(2) parochiaal doopregister
Beveren tekst (scan 74, rechts onder) f 857 nr 865: Die j7a j0bris baptizavi petrum
filium petri pieters et joanna montcarré conjugum natum j6 suscipientibus
christophoro desmarez ex houckercke et maria uxore francisci montcarre (i)
Op de 17e december
(1630) heb ik gedoopt petrus de zoon van de echtelieden petrus pieters en
joanna montcarré geboren de 16e met als doopheffers christophorus
desmarez uit houckercke en maria de echtgenote van franciscus montcarre (i)
(2) parochiaal doopregister
Beveren, tekst (scan 64): fnr 793: Die
quarta septembris 1636 ego infrascriptus baptizavi jacobum filium petri pieters
et jacoba moncarre conjugum natum tertia hujus mensis suscipientibus jacobo
vercruise et christiana pieters vidua petri van hoove (ondertekend) aud charle
sllanus in beveren (i)
Op de 4e september
1636 heb ik onderschrevene gedoopt jacobus de zoon van de echtelieden petrus
pieters en jacoba moncare geboren de 3e van deze maand met als doopheffers
jacobus vercruise en christiana pieters weduwe van petrus van hove
(ondertekend) aud[domarus?] charle kapelaan? in beveren (i)
Leonora was weduwe van Audomarus Moncarre op 20 maart 1639, blijkens de
doopakte van Joanna Pieters, een ander kind van Petrus Pieters en Joanna Moncarre
(1)
Bronnen:
(1) parochiaal doopregister
Beveren, tekst (scan 107, rechts onder): f 212 nr 1104: Die vigesima martii
(1639) ego infrascriptus baptizavi joannam filiam petri pieters et joannae
moncarrees conjugum natam vigesima nona ejusdem mensis suscepientibus francisco
moncarre et leonora vidua audomari
moncarre ex beveren; g[uillielmus] v[an]d[e] walle pbr (i)
Op de 20e maart
(1639) heb ik onderschrevene gedoopt joanna de dochter van de echtelieden
petrus pieters en joanna moncarre geboren de 29e van dezelfde maand
met als doopheffers franciscus moncarre en leonora de weduwe van audomarus
mo
4.1.0. Parochiale organisatie en het leven in de parochies
versie
12.02.2013; parochiale geschiedenis.doc
A. KERSTENING VAN DE STREEK
Dit
betreft een heel vroege periode die wat buiten het bestek valt van onze
familiegeschiedenis.
B. ONTSTAAN VAN DE PAROCHIES
Ontginningen en
parochies
Hier zou
een algemene beschrijving van het voor onze voorouders belangrijke gebied
passend zijn.
Rond 1100 was het
graafschap Vlaanderen reeds verdeeld in kasselrijen.
Naarmate de
administratieve structuur van het graafschap Vlaanderen erop vooruit ging, werd
er vanzelfsprekend ook werk gemaakt van de kerkelijke indeling. Eerst werden
verscheidene parochies gevormd in grote steden als Gent, Brugge, Doornik, enz.
en pas daarna kwam de inrichting van landelijke parochies aan de beurt.(4, 7)
Voornamelijk Karel de
Grote stimuleerde de oprichting van rurale geloofsgemeenschappen. De motieven
die aan de basis lagen van de stichting van een nieuwe parochie waren soms zeer
verscheiden: de toename van de bevolking, de verre afstand tot de moederkerk,
nieuwe ontginningen, enz. Het was bijvoorbeeld in de 13de eeuw dat
gravin Johanna van Constantinopel op grote schaal de vercijnzing van
onontgonnen gebieden op gang bracht. Dit werkte natuurlijk de uitbreiding van
de bevolking in de hand, waardoor er nood aan nieuwe parochies ontstond. (4, 7)
Een andere oorzaak
moeten we zoeken in de toenmalige politiek van de rooms-katholieke kerk, die
tot in de kleinste woonkernen haar invloed wilde uitbreiden en/of bestendigen.
In de 13de eeuw immers bevond de kerk zich op het toppunt van haar
macht. Pausen met een zeer sterke persoonlijkheid en een voor die tijd
verrassend moderne denkwijze, onder wie Innocentius IV (1243-1254), ijverden
voor een imperialistische, universele kerk. Dit leidde tot een toenemende
reglementering, die het leven van de gelovigen van de wieg tot in het graf
bepaalde. Nooit evenaarde de kerk nog zulke macht. (4, 7)
C. DE TIENDEN
1. Wat zijn tienden; bedoeling; soorten
De stichting van een
parochie is één zaak, het ter beschikking stellen van inkomsten om de parochie
leefbaar te maken is een andere. Niet alleen moest de pastoor over een inkomen
beschikken, ook moest er gezorgd worden voor het onderhoud van de kerk en voor
steun aan de armen. (4, 10)
De belangrijkste inkomsten van de parochie
kwamen uit tienden.
Tienden waren kerkelijke belastingen die werden
geheven op de gewassen. (4, 10)
Aanvankelijk waren de
tienden een louter kerkelijk voorschrift, dat door Karel de Grote (768-814)
uitgebreid werd tot algemene verplichting. (2)
Dit betekende dat de horigen een tiende van de
opbrengst van de graangewassen (grote tiende) later van nieuw-ontgonnen gronden
(novaal-tienden) zelfs van nieuw geteelde gewassen moesten afstaan. (2)
De grote
tienden sloegen uitsluitend op
de graangewassen: tarwe, rogge, gerst, haver, boekweit.
De kleine
tiendenwerden geïnd op moeskruiden, vlas, vlees (lammeren,
biggen, ganzen, eenden, kippen) en later op de aardappelen en zelfs op de
honing van bijen, maar hierover werden ook te Waarschoot processen gevoerd,
tot zelfs voor de Raad van Vlaanderen toe. (2)
In een tiende te
Oostwinkel (heerlijkheid Zauzele) worden de volgende gewassen genoemd: tarwe,
rogge, haver, bonen, gerst, eereweten, vitsen [dit is voederwikke]ofte
cruut, boekweit, vlas en andere vruchten die te lande komen. (4, 17)
Die belangrijke opbrengsten in natura, later in
geld, moesten [dus] dienen voor het levenonderhoud van de pastoor, voor hulp
aan de armen en voor het in stand houden van de parochiekerk. (2)
Door de steeds meer doorgedreven laïcisering en
een zwak pausdom kwam er van dit mooi opzet niet veel in huis. (2)
Tijdens de periode
van de feodaliteit met het eigenkerkwezen, was gans het parochiaal systeem
ontwricht geworden. Tot bij de kerkhervorming, nog vóór 1000 ingezet, bezat de
eigenaar, de lekekerkheer, werkelijk
alles: het kerkgebouw, de goederen, het inkomen; zelfs de aanstelling van de
bedienaar kwam hem toe. De bisschop had nog enkele rechten als bijvoorbeeld het
visitatierecht en natuurlijk ook de wijdingsmacht. (6, 208)
Onder invloed van de
kerkelijke vernieuwing in die jaren, mede door de strengere toepassing van de
wetgeving, voornamelijk in verband met de tienden, ontstond het geestelijk patronaat (abdijen en
kapittels), in meerdere gevallen zelfs nog een tijdje samen met het vroegere
personaat. (6, 208)
De leken waren op het
eind van de 11de eeuw begonnen, en doorgegaan in de 12de
eeuw, met de geüsurpeerde tienden welke ze reeds jaren, veelal door erfenis in
bezit hadden - veelal was dit onder vorm van leen - terug te geven of te
verkopen wanneer een gunstige gelegenheid zich voor deed. Deels gebeurde dit
uit schrik voor kerkelijke straffen, deels vermoedelijk omdat ze door de
omstandigheden wel werden gedwongen. (6, 208)
De altaria - meestal
met daaraan gehecht derde deel van de tiend - werden in de loop van de 12de
eeuw, sommige al vroeger, over het algemeen teruggeschonken. (6, 208)
Slechts van de
bisschop, suzerein in zijn bisdom, mochten kapittels en abdijen deze
tiendegiften/altaria in ontvangst nemen in deze periode. De bischop doet daarom
steeds zelf de schenking en maakt van de afstanddoende wereldlijke heer zelfs
geen gewag; gewoonlijk bedingt hij bij deze gelegenheid nog iets extra voor
zichzelf! (6, 208)
Vanaf de 12de
eeuw keerde het tij langzaam, te laat echter voor de reeds bestaande
plaatselijke gemeenschappen, waarvan de tienden
grotelijks in handen waren van
machtige abdijen, of nog erger door de vorst beleend waren aan machtige
vazallen in ruil voor bewezen diensten. (2) [Toch] kwamen vanaf de 12de eeuw opnieuw heel
wat tienden in handen van kerkelijke instellingen, hetzij door aankoop, hetzij
door vrijwillige schenkingen, meestal na enig aandringen van de bisschop.
(4, 10)
Op de nieuw-ontgonnen gronden, die nog meestal
buiten de afgebakende parochiegrenzen lagen of op nauwelijks ontstane parochies
kon de bisschop, gezien het
toenemend pauselijk gezag, krachtiger
zijn rechten laten gelden: vooreerst door het terug verwerven van tienden
in lekehanden, door schenking of aankoop, vervolgens door het laten gelden van
zijn recht op de steeds maar groeiende novaaltienden. (2)
De toekenning of de verdeling van de tienden
tussen pastoor en andere gerechtigden (andere kerkelijke instanties, onderpastoor of ondergeschikte pastoor
of kapelaan, leke-eigenaars ) veroorzaakte
op veel plaatsen geregeld betwisting, zie bijvoorbeeld Oostwinkel (4,
10,11,16,17,18).
Plaatselijke pastoors
beschikten daarenboven over de obventiones,
de offergiften van de gelovigen. (2)(4)
2. Afbakening
Wanneer een parochie
wordt opgericht krijgt ze uiteraard een gebied toegewezen waarbinnen ze de
tienden mag ontvangen, en waarbinnen haar bedienaar de zielzorg zal uitoefenen
en bepaalde daaraan klevende inkomsten mag innen. (6, 217)
In het begin van het
ontstaan van de parochies is hierbij geen parcellaire afbakening vereist,
vermits het slechts gaat om nederzettingen, hoeven met enkele daaromheen
liggende huisjes, als enclaven verspreid tussen het veld. (6, 217)
Gedetailleerde
grenzen trok men pas uit noodzaak, wanneer de ontginningen verder waren
doorgevoerd, de verschillende gebeden elkaar begonnen te raken, men elkanders
rechten kon gaan betwisten. (6, 217)
Het is dus via de
tiendekavels dat de parochiegrenzen zijn ontstaan. (6, 217)
Een Altaarterminatio
is de afbakening van het gebied waarbinnen de rechten aan een bepaald altare
zijn toegekend m.a.w. het tiendegebied van een parochie, of wat op hetzelfde
neerkomt de parochieomschrijving zelf. (6, 217)
De separatie van de thienden werd
uitvoerig beschreven door de geswooren
thiendestekers ten parochie (4, 13), elders genoemd: de gheswooren
thiendesteeckers op den elfsten schoof (4,16).
Het geheel wordt beschreven in tienderegisters, waarin
de eigenaars (en de verdeling) van de tienden worden vermeld, een nauwkeurige
beschrijving van het gehele gebied (grenzen), de oppervlakte van de
tiendeplichtige gronden (hemelse breedte) en de belastbare oppervlakte
zaailand, gras en klaver, wortels. Daarop wordt een aanslagwaarde berekend, die
in geld omgezet, de werkelijke opbrengst vertegenwoordigt. (2) De oppervlakte
benoemd in ommestelling betekent de reële oppervlakte waarop tienden werden
geheven (4,17) (dus niet de hemelse breedte).
Het dokument wordt ook een tiendenkaart of een legger genoemd,
en kon opgesteld worden door bijvoorbeeld de baljuw. (4, 17)
Vooreerst werd het tiendegebied in belopen of hopen verdeeld.
Elk beloop omvatte een zeker aantal
roten. (2) Of in wijken verdeeld in wijken (4)
3. Verpachting en inning
Bij grote abdijen, zoals het O.-L.-Vrouwkapittel van Doornik,
patronus van Zomergem, werd ter plaatse
een zaakwaarnemer aangesteld om de belangen van het kapittel te behartigen.
Meestal was dit een notabele (burgemeester, baljuw, griffier), die de tienden
jaarlijks in aanwezigheid van enkele kanunniken verpachtte aan de meest
biedende. (4, 12)
De pastoor kon echter ook zelf als tiendeheffer
optreden voor de tiendegronden
die hem alleen toekwamen. (4, 15,16)
De tiendepachter pachtte de tienden van de
eigenaar voor een bepaald bedrag.
(zie voorbeeld Waarschoot) (2) (voorbeeld Oostwinkel) (4, 15)
De verpachting [in
Oostwinkel] vond plaats in het midden van de maand juli, net voor de oogsttijd
(4, 15), eventueel voor drie jaar tegen een zelfde bedrag (4, 15).
Het verschuldigde deel van de oogst moet netjes
in hopen worden gerangschikt en wordt dan door de tiendepachters met
tiendekarren opgehaald en in de tiendeschuur opgeslagen.
Tiendeschuur = grangia
decimalis (6,216)
Via allerlei processen
rond betwistingen te Waarschoot krijgen we nog meer details:
Wat met braakland,
volgens de kwaliteit van de grond in staat tiendebarevruchten te telen?
Een plakkaat van 1654,
nog eens bevestigd in 1698 en effectief in Oostwinkel en Ronsele uitgevoerd,
schrijft voor dat alleen de werkelijk gekweekte gewassen aan de tiende en de
belasting daarop, zijn onderworpen. (2)
Sommigen probeerden hun
oogst stiekem binnen te halen zonder de tienden te betalen. Of een landbouwer
haalde wederrechtelijk enkele tiendeschoven terug van de wagen
Of de plaatselijke
gemeenschap eiste dat de tiendenopbrengst voor hun eigen parochie zou worden
gebruikt. (2) Hiervan lezen we een mooi voorbeeld te Oostwinkel (4,19):
In 1753 kwam het
zelfs tot een kleine opstand tegen de tiendeheffers. Zoals gewoonlijk waren
twee kanunniken van Doornik op 14 juli 1753 naar Zomergem gekomen om er de
tienden van Zomergem, Waarschoot en Oostwinkel in het wagenhuis van de herberg
De Drie Koningen te verpachten. De sfeer was onrustig en de mensen begonnen
door mekaar te roepen dat de tiendeheffers maar beter eerst eens de kerk zouden
herstellen, zorgen voor een nieuwe vloer, de kerk eens mooi witten, enz. Onder
de indruk van de woede tekende de kanunniken een document in die zin. Ondertussen
was men begonnen allerlei projectielen naar de eerwaarde heren te gooien, die
maar ter nauwer nood aan de volkswoede wisten te ontsnappen. Naderhand volgden
er aanhoudingen en werden strenge straffen uitgedeeld. Verwonderlijk was het
oproer niet: de landbouwers begrepen niet goed waarom hun zuurverdiende geld
naar een voor hen onbekende instelling moest gaan, waarvan de bestuurders geen
greintje begrip aan de dag legden voor de plaatselijke noden.
In
het voor ons belangrijke gebied beschikken we over enkele gegevens in de Staten
van Goed van onze voorouders.
4. Afschaffing van de tienden
Na de verovering van onze gewesten door de
Fransen (1794) en de annexatie bij Frankrijk werd binnen de kortte kern komaf
gemaakt met de tienden, die in feite de ontwikkeling van de landbouw er
tegenhielden, want hoe meer men produceerde, hoe meer tienden er betaald
moesten worden. Ipso facto gold dit voor het invoeren van nieuwe teelten.
En dat was voor de Fransen levensbelangrijk. De afschaffing van het gehate
tiendensysteem werd dan ook door iedereen op gejuich onthaald.
Maar toen de Fransen
een hele resem belastingen invoerden (grondbelasting, personenbelasting,
belasting op deuren en vensters, luxebelasting op knechten en meiden, koetsen
en paarden, opcentiemen, enz.) deed dat sommigen wel eens met heimwee
terugdenken aan de tijd van de tienden.
In ruil voor het
afschaffen van de tienden en de verkoop van de kerkelijke bezittingen (zwart
goed)werd de geestelijkheid voortaan betaald uit de staatskas en viel het
onderhoud van de kerk en pastorie ten laste van de overheid.
REFERENTIES:
(1) Westhoek nr.
(2) Achiel De Vos, Geschiedenis van Waarschoot,
uitg. Gemeentebestuur Waarschoot, 1990
(3) 750 jaar EEKLO
(4) Hugo
Notteboom, 750 jaar Parochie Oostwinkel, Uitg. Werkgroep 750 jaar parochie
Oostwinkel, 1994.
(6) Roger
Moelaert, Een eerste verkenning inzake de vroegkerkelijke geschiedenis van
Knesselare, Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek nr. 35 (1984): 206-225.
D. DE KERKELIJKE BENEFICIËN
1. De kapelanie
De kapelanie was in de
Middeleeuwen een zeer verbreide kerkelijke instelling, die in de 16de
eeuw na het Concilie van Trente bijna overal verdwenen is of vervangen door de
latere onderpastorijen, hoewel ze helemaal niet synoniem waren.
Een
kapelanie was een als kerkelijk beneficium erkende stichting, waarbij de
stichter een bepaald bedrag vastlegde, met de last in een bepaalde kerk een
welomschreven aantal missen te laten celebreren en met het recht de hieraan
verbonden opbrengst te innen
,
m.a.w. de kapelaan had geen enkele
zielelast en dat is het wezenlijke verschil met de
latere onderpastoor. Hij was om zo te zeggen de privé zieleherder
van zijn stichter, maar vanaf de 16de eeuw werd hij meer en meer de
helper van de pastoor en dus mede-zielzorger. Bij de jaargetijden bv. wordt hij
steeds geciteerd als mede-officiant. (2)
De dotatie was verbonden met percelen grond.
Daarenboven kan de schenk(st)er hem nog eens een bepaalde som schenken, zodat
hij over een verzekerd inkomen beschikt.
De kapelaan wordt door de bisschop aangesteld. (2)
Informatie kan te
vinden zijn in archieven van het bisdom. (2)
2. Jaargetijden en fundaties
Fundaties betekent dat er overeenkomsten zijn
gesloten waaraan bepaalde geldsommen, fondsen, ten grondslag liggen. Meestal
bestonden deze overeenkomsten in het celebreren van een jaargetijde voor de milde
schenker, d.w.z. bepaalde erediensten op een bepaalde tijd. (4, 38). In een opsomming te Oostwinkel in
1755 staan er vernoemd: 77 gezongen en gelezen missen, 5 loven betaald met
aalmoezen die aan O.-L.-Vrouw werden gegeven, 18 missen ten laste (?) van de
armen, 2 requiemmissen (4,39)
Deze fundaties moesten
opgetekend staan in een jaargetijdenboek (Waarschoot:
152). Veelal gebeurden de jaargetijden met schenking van kandelaars, gezegd
stallichten aan het altaar, eventueel met daarin een geldstuk. (2)
In de uitgebreid
beschreven voorbeelden te Waarschoot, wordt een welbepaalde dag in het jaar aangeduid, er wordt een nauwkeurige
beschrijving gegeven wat er moet gebeuren (opstelling van kaarsen en
kleden, aalmoezen zoals een brood met een geldstuk, ), en wat het loon van de pastoor zal zijn.
De bedragen waren
verbonden met bepaalde grondopbrengsten. (2)
Meestal werd na jaargetijden brood uitgedeeld
aan de aanwezige armen. Zo was de fundateur er zeker van dat er altijd wel
iemand voor hem zou bidden. (4,
38)
In Oostwinkel werd de
dienst voor de inwoners die op alle zon-, feest- en heiligendagen door de
pastoor werd gecelebreerd, betaald door het bestuur van de heerlijkheid:
jaarlijks kreeg de pastoor daarvoor 40 pond groten, dus 480 pond parisis. (4,
39)
3. De kosterij
Ook de kosterij (custodia) was een kerkelijk
beneficium, dat zelfs kon verhuurd worden. (2)
De koster was
ongetwijfeld een belangrijk figuur in het parochiale leven. Zijn invloed was
tamelijk groot omdat hij volledig op de hoogte was van het reilen en zeilen van
de parochie. Pastoors en onderpastoors kwamen en gingen, de koster bleef. (4,
43)
Aanvankelijk, en vooral in de grotere centra
bezat de koster meestal een of andere lagere wijding. Welke kennis van hem
precies vereist werd, staat nergens gespecifieerd. Toch diende hij een zekere
ontwikkeling te bezitten. Trouwens op veel parochies cumuleerde hij het ambt
van schoolmeester. (2)
In de 17de
en 18de eeuw was de koster meestal ook dorpsonderwijzer. (4, 42)
Meestal was hij een
man van aanzien, maar dat hing grotelijks af van zijn inzet en bekwaamheid. In
elk geval was hij van ambtswege de trouwste medewerker van de pastoor. De goede
gang van zaken was alleen mogelijk door een nauwgezette en eerlijke
samenwerking. (2)
De taak van de koster in Oostwinkel bestond uit het vaeghen en kuyschen der kercke, het
luiden van de bedeklok, het brandend houden van de godslamp, het uitsteken en
binnenhalen van het kermisvaantje, het tijdig openen en sluiten van de kerk,
het klaarleggen van de gewaden voor de celebrant, kortom: hij moest de kerk
optimaal in orde houden voor de goddelijke diensten. (4, 42)
Voor Waarschoot in
1557 bestaat een gedetailleerd document betreffende de rechten en plichten van
de koster. Zo moest hij het torenuurwerk zorgvuldig bijhouden en smeren, zich
houden aan de uitvaarttarieven: 1/3 van de pastoor, die resp. 9, 6 en 3 s.
kreeg, zijn ambt niet verhuren, op zijn kosten het messebroot en de wijn
leveren voor een geheel jaar, (2)
Daarenboven was de
koster ook de man die allerlei klusjes opknapte, zoals het wassen van het
kerklijnwaad, het oppoetsen van de kandelaars, soms ook het schuren van de
kerk. Soms was hij ook de boodschapper van de pastoor en kerkmeesters en helper
van de klokkeluider. (2)
Tevens was hij in de
letterlijke betekenis van het woord custos d.i. de bewaker van de kerk,
waarin hij bij tijd en wijle overnachtte om diefstal te voorkomen. (2)
Er kon ook een
afzonderlijke klokkeluider zijn, naast de koster dus. (4, 44)
Aan een echte kosterij waren ook inkomsten
verbonden. Daarnaast kreeg de koster, net als de pastoor, geld uit alle
gestichte diensten en jaargetijden. Natuurlijk werd hij ook vergoed
voor deelname aan debegraevinghen, uytvaerten, kerckganghen,
houwelycke, doopsels. Verder bijvoorbeeld voor het luiden van de klok, het
dienen of doen dienen van de vroegmis, en hij mocht ook ommegangen doen op de
parochie.
E. INRICHTINGVAN DE PAROCHIE
Het oude bisdom
Doornik werd gevormd door de drie aartsdiaconaten Gent, Brugge en Doornik. (2)
In 1339 werden in de
Nederlanden nieuwe bisdommen opgericht onder Philips II. (2)
De parochie is de kleinste kerkelijke
omschrijving. Zij moest
- allereerst instaan voor de oprichting en onderhoud van
een kerkgebouw,
- voor de organisatie van de erediensten het
stimuleren van het godsdienstig leven van de parochianen.
- Daarenboven vereiste de christelijke
naastenliefde de zorg voor de armen en de zieken. (2)
Daarvoor moet aan het hoofd van de parochie een pastoor
aangesteld worden, aanvankelijk bijgestaan door een koster, later waar het
nodig bleek door onderpastoors. Het
materieel beheer van de kerk werd waargenomen door de kerkmeesters; de
armenzorg door de armendis bestaande uit de armmeesters. (2)
De bij uitstek verantwoordelijke persoon bij de
armenzorg was echter de ontvanger: deze zou immers moeten instaan voor het financiële beheer van deze
instelling (5, 146)
De pastoor en sommige
van zijn helpers moesten daarom over een zeker inkomen (competentie) beschikken. (2)
In
het voor ons belangrijke gebied hebben we via de Staten van Goed enkele
gegevens over pastoor en armendis
1. De pastorele competentie
Naast de inkomsten voor de kerk was er ook de
pastorale competentie, de inkomsten voor de pastoor. Elke pastoor hield die natuurlijk nauwkeurig in
de gaten, en er zijn meestal veel documenten over.(4, 40)
Tot de pastorele competentie behoren natuurlijk
de pastorele tienden, en verder allerlei renten. (2) en eventueel eigendom,
zoals de pastorij (4, 40)
Daarenboven bezat de pastoor ten allen tijde de
obventiones, dat zijn de offergaven
en het casueel (de opbrengst van de
goddelijke diensten), in
Oostwinkel oblationes genoemd (4, 40). (2) De kerkdiensten zijn: huwelijken,
dopen, begrafenissen van kinderen en communicanten, kerkgangen, paescheijren, biechtpenningen
van de paasbiechtelingen, de helft van het was van de uitvaarten en allerlei
offerpenningen. (4, 40)
Daartegenover stonden
rentelasten, een bijdrage aan de deken, en eventueel missen ten laste van de
kerk en de armendis (4, 40)
2. De kerkelijke goederen en inkomsten en hun
beheer
De kerkelijke bezittingen stonden onder
toezicht van de pastoor en de kerkmeesters. (2)
De kerkmeesters deden
in overleg met de pastoor alle uitgaven voor het onderhoud van de kerk, kochten
alle benodigdheden voor de eredienst zoals hostiebrood, wijn, olie en kaarsen
en betaalden de priesters voor het uitvoeren van de fundaties. Ook de
ontvangsten van de kerk kwamen door hun handen. Op het einde van het jaar
maakten ze dan een rekening van alle inkomsten en uitgaven op.Ook het beheer van de kerkgoederen was hen
toevertrouwd. (3)
Behalve de tienden, meestal de oudste
bezittingen, was er meestal ook grondbezit. De opbrengsten daarvan werden
opgetekend in renteboeken. (2)
Een andere bron van inkomsten waren de pelderrechten, geheven bij uitvaarten van vooraanstaande
parochianen. Deze rekeningen waren geschoeid op de middeleeuwse gebruiken en
geplogenheden. (2) Pelder = baarkleed dat speciaal mocht gebrukt worden (4, 40)
Dan waren er nog de ontvangsten van rapporten
of appoorten (offergelden) en zuivelgelden en tenslotte nog de extraordinaire
ontvangsten, een allegaartje van items, zoals de verkoop van peren die op het kerkhof wassen (2), opbrengst
van gras op het kerkhof, penningen gegeven als er gezegend werd met relikwieën,
offeranden, omhalingen met de schaal (4, 40)
In Waarschoot vindt
men zo een ontvangpost van wijn en lijfkoeken tijdens de paastijd door de
communicanten geschonken. Een andere ontvangpost was het geld dat per wijk door
de huisvrouwen opgehaald werd voor het aankopen van toortsen op Sacramentsdag.
De uitgaven te Waarschoot zijn in vier grote
posten onder te brengen:
- de gewone uitgaven
rechtstreeks in verband met de eredienst, en eventuele reparaties aan gebouwen
- De buitengewone
sloegen nogal eens op de aankleding van de kerk, maar ook op de ermee gepaard
gaande eet- en drinkgelagen. (2)
Zowel voor de pastoor,
de andere bedienaars van de kerk, als voor de kerk zelf werden er te Waarschoot
nogal willekeurige tarieven vastgesteld voor de gepresteerde diensten en
voorzieningen, tot de bisschop van Gent in 1635 tarieven vastlegde. (2)
3. Inkomsten en grondbezit van de armendis
Het was één van de
hoofdbekommernissen van de lokale parochiegemeenschap geweest haar armen te
steunen. (2)
Hiervoor dienden de inkomsten van de armendis. (2)