De Vic deel 3
fragment uit de psycho-thriller: De kunst van het kameleon zijn.
(een duister verhaal met een luguber randje en een plot om van te huiveren.)
Vic is nooit echt fan geweest van Zoë. Die zelfingenomen zwarte del heeft een goede stem, veel talent maar ze werkt me op de zenuwen. Haar caféwijvenpraat over wie het met wie al dan niet doet of gedaan heeft kan me geen reet interesseren.
Hij fietste regelrecht naar het eethuis waar Zoë tijdens het broodjes smeren haar straffe verhalen kwijt kan aan de gretig luisterende kantoorsullen die natte dromen krijgen van de gitzwarte Congolese met de lekkere kont. Het was druk in de zaak. Lucienne de uitbaatster holde van her naar der om de gehaaste negen-tot-vijf dames en heren aan hun broodje gezond te helpen. Ze had geen tijd voor een babbel. Neen Vic, Zoë is er niet, komt ook niet meer, werd hier deze voormiddag opgepakt.
Wat zeg je? Zoë opgepakt? Waarom? Wat! Vic stond perplex. Wist hij veel dat die zwarte roddeltante geen papieren had.
De sociale inspectie zal hiermee niet lachen, zei hij. Het ziet er voor jou niet bepaald rooskleurig uit, Lucienne. Allez Salut.
(de rest van het verhaal vind je in het boek)
Publiciteit
Het boek De kunst van het kameleon zijn is nog in voorraad.
Laatste exemplaren te bestellen bij de auteur zelf: piet.borms@telenet.be
De Vic deel 2
fragment uit de psycho-thriller: De kunst van het kameleon zijn.
(een duister verhaal met een luguber randje en een plot om van te huiveren.)
Eruit!
Mijnheer, de vrederechter heeft..., ik heb hier de papieren, dus
Eruit zeg ik je! Je bent ervan overtuigd dat je gewonnen hebt, dat de uitspraak van die rode rechter ook maar iets aan de situatie zal veranderen.
Spichtig venijn had haar zelfvertrouwen teruggewonnen. De aanwezigheid van haar vriend-minnaar, weliswaar in een parfumwolk van een rivale, zorgde voor een metamorfose. Ze stond naast de brulaap, Ge denkt toch niet dat wij ons zullen laten vernederen door een stukske crapuul zoals gij. Mijn vriend heeft gestudeerd, heeft een universitair diploma. Wat hedde gij? Niets.
Stoïcijns kalm zakte Vic onderuit in de zetel, kruiste zijn benen, keek de schreeuwlelijk recht in het gezicht. Ik wist niet dat er aan de universiteit een faculteit is waar mijnheer Claude werd opgeleid om, als overspelige hypocriet, met het onderhoudsgeld van zijn voorganger grote sier te maken. Wij, gewone mensen, diploma lozen, noemen zo iemand een laag-bij-de-grondse profiteur.
Eruit godverdomme; ik bel de politie!
Vic kon nog net een stoelpoot ontwijken.
Spichtig Venijn, nog meer gesterkt door het krachtdadig optreden van haar vriend, spuwde in Vics gezicht, gilde hysterisch: Ik vermoord je! Ik vertrap je. Je zult bloedend over de straatstenen kruipen!
Vic rende de deur uit. Eén nul voor het proletariaat.
Op weg naar huis kreeg hij de slappe lach. Ik moet ervan pissen. De bloederige-over-de-straatstenen-kruipende-massa moet pissen. Terwijl hij de wagen in de grasberm parkeerde, voelde hij het trillen van zijn gsm in zijn broekzak. Het was Maarten: Hallo Vic! Schitterend nieuws voor de groep: veertien optredens, zeven weken lang, iedere week twee. De aftrap? Nu zaterdag. En niet alleen in onooglijke parochiezaaltjes. Gregg heeft alles piekfijn gearrangeerd, zelfs twee minifestivals. Dus vergadering in Het Stamcafé, nu.
Eindelijk, het is zover. Na drie jaar intens eigenzinnig zoeken naar een eigen sound is er een platenlabel dat ons een kans geeft, dat in ons muziek gelooft. Het zal druk worden: mijn baan als trucker combineren met mijn muziek. Toch maar even terugbellen naar Maarten. t Zal toch wel waar zijn...niet één of andere misplaatste grap.
Opnieuw zijn gsm. Karel, de bassist, door het dolle heen; hij struikelt over zijn woorden Weet, weet je t al, veertien optredens, veertien en alle..., alle..., allemaal met professionele apparatuur en een geluidstechnicus en roadies en nog betaald ook.
Vic wist het al en trakteerde zichzelf op een heerlijk jointje pure Maroc. OK. Rustig maar, Karel. Ik heb het begrepen. Ik waarschuw Zoë, the voice of The Spirits, ons zwarte frontmadam.
De Vic deel 1
fragment uit de psycho-thriller: De kunst van het kameleon zijn.
(een duister verhaal met een luguber randje en een plot om van te huiveren.)
Op dinsdagavond achtentwintig september strompelde de Vic door de aardedonkere gang van het trappenhuis. De verlichting deed het niet. Hier niet, ook op de eerste verdieping niet. Geen elektriciteit. Die vervloekte Rogiers. Het is overduidelijk dat mijnheer de huisjesmelker die bende dertigjarige ruige rockers voorgoed uit zijn pand wilde verdrijven. De man heeft andere plannen met de repetitieruimte; de groep eruit, grondige verbouwingswerken, een chique loft, drie hoog in het centrum van de stad, dat wordt een succes. Dat kan ik jullie verzekeren, verkondigde hij bij zijn vrienden van de Rotary.
De Vic heeft echter een huurcontract. Een drietal jaren geleden was mijnheer de huisbaas wat blij dat die bende ongeregelde lawaaimakers maandelijks tweehonderd Euro huurgeld wilden betalen voor de hoogste verdieping net onder de pannen van het bouwvallig krot. Vlug een drie-zes-negen contract en beide partijen waren tevreden. Maar nu, na de grondige renovatie van de decanale wijk, het slopen van de bogaardenhuisjes naast de kerk en de daarop volgende reconversie van het gebouw naar prestigieus cultureel centrum veranderde de ganse omgeving snel. Mijnheer de megalomane huisbaas ruikt het grote geld en de The Spirits moeten opkrassen.
Vorige week stapte de Vic naar de vrederechter. Hij won het pleit. De Vic en zijn kompanen kunnen blijven tot het einde van de eerste huurperiode.
Nog zeven maanden lang zullen de plannen van mijnheer Claude Rogiers op zijn tekentafel liggen zonder dat er iets gebeurt, verzekerde Vic zijn kompanen. Dat zullen we dan wel eens zien, moet de rijke bullebak hebben gedacht. Zijn ongelijk erkennen staat niet in zijn codex.
Dat werd meteen duidelijk toen Vic op de tast de zekeringkast in het pand wilde openmaken. Hij voelde het koude plastiek deksel. Op slot. Vloekend, mepte hij met zijn vuist tegen de muur, voelde zijn knokkels zwellen, verbeet de pijn. Vorte klootzak. Het enerverend deuntje van zijn GSM wekte nog meer agressie op. Neen, Maarten, er is geen repetitie vandaag. Waarom? Geen elektriciteit. Wanneer dan wel? Hoe kan ik dat weten. Ik ga nu op weg naar die huisjesmelker, dat hypocriet stukje bourgeois met zijn louche trucks. k Bel je nog. Vic stopte zijn gsm in zijn jaszak, en fietste de stad uit, recht naar Het Erf, een verzameling riante villas met stijlvol aangelegde parktuinen.
Mevrouw, het spichtig venijn was thuis, wilde eerst Vic niet binnenlaten, maar kreeg schrik van zijn dreigende houding. Ze bood hem zelfs, neerbuigend, een drankje aan. Maak het u gemakkelijk mijnheer Victor. Claude komt zo dadelijk. Zelf zat ze op de punt van haar Tonet-stoel. Mijn man is met zijn secretaresse naar een openbare verkoop in Brussel. Hij mag niet gestoord worden, begrijpt u. Ze lachte, een zenuwachtig hikkend lachje, discreet achter haar hand om haar konijnengebit te camoufleren.
De deur van de salon zwaaide open. Mijnheer de huisbaas, groot, lomp maar vooral hautain en brutaal. Hij had gedronken en er hing een walm van dure damesparfum rond hem. Wel, godverdomme. Wat doe jij hier? Heb ik je soms uitgenodigd? Kom. Oprotten. Nu, onmiddellijk.
Vic bekeek spottend de overspelige maatpak vijftiger, verroerde geen vin. Kijk mijnheer, ik kom alleen maar de sleutel halen van de koffer met de zekeringen, zodat we...
Struisvogels - aflevering 5 een kort verhaal uit de verzameling 'Odilon Muys liefdes'.
Bij zijn thuiskomst wachtte zijn bovenbuurvrouw hem op. Sinds die natte zoen en het lichtjes aanraken van Odilons edele delen bij het aanpassen van het gehuurd kostuum werd jufrouw Julie geplaagd door wilde fantasieën over hete nachten. (lees fragment: Geneviève de Bruwière) Odilon, zei ze, ik heb van je afwezigheid gebruik gemaakt om in je appartement binnen te dringen. Wat een puinhoop. Een man alleen hé, das niet goed, das niet gezond. Enfin een vrouw alleen ook niet. Ze bloosde en kwam een stapje dichterbij. Ik wilde je alleen maar zeggen dat ik een beetje heb opgeruimd en gepoetst. Je moet mij daarvoor niets betalen. Ik heb zelfs nog een centje voor jou verdiend.
Odilon keek haar verwonderd aan.
Ja jongen. zei ze fier, ik bracht vorige week met mijn auto al je kartonnen dozen met oud papier naar de papierslag en kreeg er nog vijf Euro voor. Zo heb je nu meer plaats in je bergruimte. Hij verslikte zich, werd lijkbleek, hapte naar lucht, kreeg tranen in zijn ogen. Wat!? Heb jij? Nee toch. Alles? Hoe? Waar?
Ze tastte in de zak van haar voorschoot, werd nog een beetje roder en nam het vijf Eurobiljet. Het geel omslag. Weg? Ook het geel omslag weggebracht? Voor vijf Euro. Vijf Euro
Jufrouw Julie begreep er niets van; wat een emotie voor zon klein bedrag. Ze greep zijn hand en stopte er de vijf Euro in. Dat is voor jou, fluisterde ze en gaf haar uit zijn lood geslagen buurman een natte zoen.
Hij nam jufrouw Julie in zijn armen, deed een wilde rondedans en zong luidkeels het Hallelujah. Samen renden ze de trappen af, recht naar het wijkwinkeltje op de hoek. Met het geld kocht hij een goedkope fles Porto die ze samen op zijn sofa leegdronken.
Maanden later haalde de Zuid-Afrikaanse Cornelis Bakkes de krantenkoppen. Hij werd opgepakt als oplichter en notoire valsmunter. Duizenden biljetten van vijftig Euro waren van zijn pers gerold.
morgen een fragment uit mijn laatst verschenen boek : de psycho-thriller 'De kunst van het kameleon zijn.'
Maar mijnheer Bakkes, ik begrijp u waarschijnlijk niet goed. Er is geen brand geweest. De beschrijving van uw bedrijf? Sta me toe; ik heb iets anders gezien, dus
De Zuid-Afrikaan was niet uit zijn lood geslagen. Hij greep Odilon bij de schouders, schudde hem even door elkaar en zei: wat niet is geweest kan nog komen. Misschien al deze namiddag. Ten laatste deze nacht. Ik heb voor die gelegenheid tijd en manschappen vrijgemaakt. Het geheel zal eruit zien zoals het in uw verslag staat gestipuleerd. Maakt u maar geen zorgen.
Mijnheer Bakkes, neem me niet kwalijk. Ik denk dat ik toch maar liever De bleke rooie Odilon werd zo mogelijk nog bleker. Hij keek van de tafel weg. Leontientje met de naakte borstjes en de blote bipsen tuitte haar lippen en vormde geluidloos het woord ''loser. Het werd Odilon echt te veel. Hij schoof de papieren van zich weg. Mijnheer Bakkes, ik ga weg. Uw voorstel is in één woord beschamend. Salut. De minzaam glimlachende reus knipte kort met zijn vingers. Uit het niets verschenen twee kerels, glimmende bodybuilders. Samen met een tuinstoel en een parasol tuimelde de falende raadgever spartelend en krijsend in het water. O, wat erg. U bent waarschijnlijk uitgegleden bij het naar buiten gaan. zei de heer Bakkes terwijl hij met één ruk Odilon op het droge trok. Met een opzichtige badjas van de heer des huizes over de schouders, een lekkend stapeltje natte kleren naast zich op een tuinstoel en een groot glas Campari Orange voor zich op de marmeren tuintafel noteerde Odilon wat de corrupte struisvogelkweker hem dicteerde. Leugens, allemaal leugens met de bedoeling de verzekeringsmaatschappij op te lichten. Hij durfde echter niet te reageren. Eén aanslag op mij kan volstaan, dacht hij en hij zette bevend zijn handtekening.
Halfnaakt Leontientje, ze had een handdoek nogal slordig omgeslagen, bracht op bevel van papa een geel omslag en grijnsde haar witmetalen mondblokjes bloot. Twee oorverdovende knallen deden de omgeving daveren. Odilon sprong op als door een wesp gestoken. Ter hoogte van de krot met de struisvogels schoot een gele steekvlam in de lucht dadelijk gevolgd door een dichte rookontwikkeling. In een mum van tijd was de hitte van de uitslaande brand voelbaar tot bij het zwembad.
De dagen die volgden durfde Odilon nauwelijks de straat op. Hij had zelfs zijn telefoonabonnement opgezegd. Bij ieder geluid schrok hij en loerde tussen een kier van de gesloten overgordijnen naar buiten. Het gele omslag met een pak vijftig Eurobiljetten erin, verstopte hij. Iedere dag op een andere plaats: tussen de conservenblikken in de voorraadkast, in een broodzak in de broodtrommel, in de voering van zijn versleten winterjas, onder de antigeurzool van zijn rubberlaarzen, enzovoort. Hij werd met de dag meer paranoia uit schrik voor een huiszoeking. Ik de brave zoon van Julia, kleinzoon van Losse Peer was een vulgaire oplichter geworden; misschien gezocht door het milieu voor verdere opdrachten of erger nog door de politie. Na een ellendige week verborg hij het geld tussen zijn stapel oud papier, nam zijn rugzak en zijn éénpersoonstentje en vertrok met de trein naar de Belgische Ardennen. Onderduiken in de anonimiteit. Een paar dagen mediteren volstond om hem terug in de realiteit te brengen. Nood breekt wet en mijn financiële nood is groot, redeneerde hij. Daarenboven, verzekeringsmaatschappijen zijn zelf een stelletje oplichters; grote winsten maken en altijd moeilijk doen wanneer ze schadevergoeding moeten uitbetalen. Dus: ik hou het geld. We zien wel wat er van komt.
Morgen gaan we er mee door. Flarden uit deze verhalenbundel worden als monoloog door mezelf op de planken gebracht. Er meer over weten? Geef een seintje: piet.borms@telenet.be
Struisvogels - aflevering 3 (een kort verhaal uit de roman 'Odilon Muys liefdes')
Negeren, dacht Odilon, negeren en actie.
Hij rukte uit alle macht aan de kruk van de poort die zonder tegenstand open zwaaide waardoor hij zijn evenwicht verloor en achterwaarts tegen een metalen drinkbak aanbotste. Het groen water klotste over de rand tegen zijn benen tot in zijn sandalen. Wat hij in het open deurgat te zien kreeg tartte alle verbeelding. Een twintigtal totaal uitgemergelde struisvogels met kale plekken en vieze open wonden vluchtten van hem weg. Struikelend, elkaar verdringend en wegglijdend over een dikke laag stront en vier rottende kadavers renden ze in de richting van een kleine poort waartegen ze te pletter sloegen. De stank van het walgelijk tafereel deed Odilon kokhalzen.
Goede middag. Ik heb op de oprijlaan gemerkt dat u er bent. U bent dus Muys, Odilon Muys de specialist? Zorgt u altijd voor dubbel werk: schade vaststellen en schade berokkenen om dan weer schade vast te kunnen stellen? Winstgevend? Getuigt van vindingrijkheid.
Odilon kromp ineen. 'Ach ja, ik begrijp dat...uw bloemperk en ...het beeld en...mijn verzekering zal...uiteraard...het perk, het beeld... Maar toch...uw hond is natuurlijk...geen leiband...en zodoende... De confrontatie met Odilons eerste opdrachtgever was geen succes. De heer Cornelis Bakkes was een norse hoekige man met stekende ogen en een wilskrachtige kin. Groot, breed met een luide baritonstem die gezag afdwong.
Odilon kromp ineen. Fout, spookte het meteen door zijn hoofd.-Nooit trachten de klant in het ongelijk te stellen. Te laat. De heer Bakkes legde zijn hand quasi kameraadschappelijk op de schouder van de stotterende, hoogrood aangelopen Odilon en nam hem mee naar een marmeren tafel aan de rand van het zwembad. Geen zorgen, zei hij, we komen er samen wel uit. Een aperitiefje? Met of zonder alcohol? Leontientje wil jij even voor een drankje zorgen.
Leontientje gaf geen krimp.
Odilon had alle moeite om zijn opkomende misselijkheid te onderdrukken. Liever niets, dank u. Kunnen we meteen naar de plaats van de brand gaan?
Daar komt u net vandaan.
Odilons mond viel open. Wat bedoelt u? Ik zag geen
Inderdaad, beaamde de Zuid-Afrikaan, tijdsgebrek; altijd hollen. Geen wonder dat de Belgische zakenwereld gebukt gaat onder stress.
Ja maar mijnheer, u maakte gisteren toch een afspraak om een schadeverslag op te maken wegens een brand. Er is geen brand, dus ook geen schade. Ik ben toch op het goede adres? Van uw dochter vernam ik dat het om struisvogels gaat. U vertelde mij over telefoon niets over struisvogels, zodoende Enfin mijnheer Bakkes kunt u me toch even verduidelijken waarvoor ik hier ben uitgenodigd. Odilon was verbaasd over zijn eigen kordate aanpak. Hij voelde het ter hoogte van zijn middenrif: hij was op de goede weg. Yes!
Cornelis Bakkes haalde uit zijn jaszak een bundel in tweeën gevouwen A4 bladen, bekeek ze nog even vluchtig, streek ze glad en legde ze op het tafelblad. Luister jongeman, zei hij, dit is een voorlopig verslag van de opgelopen schade bij de brand van mijn florissante struisvogelkwekerij die u zonet bezocht. Het gebouw is wegens de extreme hitte nog alleen goed voor de sloop en mijn eerste kwaliteit struisvogels en hun eieren zijn verkoold. Mijn machinepark, twee in perfecte staat verkerende tractors, zijn onbruikbaar. Mijn verlies loopt op tot in de honderdduizenden Euro.
Odilon kon zijn oren niet geloven.
Struisvogels - aflevering 2
(kortverhaal uit de roman Odilon Muys liefdes.)
vervolg van gisteren 16 februari Ze keek hem spottend aan. Struisvogels; een soort grote kippen met een lange nek en sterke poten. Enfin Zuid-Afrikaanse beesten. Nooit van gehoord?.
Ben ik hier bij de familie Bakkes, Cornelius Bakkes? vroeg hij aarzelend. Zijn ingestudeerde aangemeten zelfzekerheid was meteen verdwenen. De brutale tiener had hem van zijn stuk gebracht. Zodanig dat hij bij het verlaten van zijn wagen zijn hoofd stootte tegen de scherpe bovenrand. Zijn laptop glipte uit zijn handen, viel op het gazon. Hij greep ernaar, bonkte voor de tweede maal met zijn schedel tegen zijn voertuig. Hij strompelde recht, herpakte zich. Muys, zei hij en stak zijn hand uit.
Wat muis, hoe muis, waar is er een muis? Het meisje begreep er niets van.
Nee, niet gewoon muis, niet het knaagdier muis maar Muys met U en Y. Odilon Muys: mijn naam.
Ha, dat bedoelt u. Dus u komt wel degelijk voor de struisvogels. Ze wuifde elegant een vliegje weg, haakte daarbij eventjes met haar pink in het linker bindertje van haar bh zodat een borstje te voorschijn floepte.
Jufrouw, euh, uw, uw er is een probleempje, denk ik
Nee mijnheer er is helemaal geen probleem. Mijne pa is niet thuis en ik moet de mijnheer die voor de struisvogels komt, u dus, tot bij de schuur brengen, heeft hij gezegd, zei ze terwijl ze een grote roze kauwgumbel met een plofje liet openspatten op haar lippen.
Odilon vermande zich.Goed breng me maar tot bij de struisvogels, wat dat ook mag betekenen. Hij wou toch het meisje haar aandacht op dat prille blote tietje vestigen, deed een poging met zijn hand in de richting van Gelukkig bedacht hij zich net op tijd. In het post Dutroux-tijdperk kan dit voor een hoop ellende zorgen. In een flits zag hij al de roddelpers: niet onaardig half ontkleed tienermeisje en dertigjarige vrijgezel...enzovoort.
Op een veldje naast de Cornelius Bakkestuin stond een soort schuur; een vervallen krocht van bemoste poreuze bakstenen, met gebroken ruiten en een gat in het plaatijzeren dak. Twee totaal verroeste tractoren met platte banden leunden tegen de buitenmuur en tegen elkaar aan. Er hing een weeë geur van rottend hooi, vogelmest en lijken.
De tiener met het groot Lolitagehalte rukte aan de ijzeren poort. Tevergeefs. Doe gij maar, zei ze en nam vlug de benen. Het zal zonder mij ook wel gaan zeker? Ik ga nog wat chatten.
Nog wat, wat? riep hij haar na.
Ze keek hem aan van over haar schouder. Chatten. C, h, a, t, t, e, n, spelde ze. Komde gij van een andere planeet? Eerst struisvogels, nu chatten. Achterlijke loser. Van op een veilige afstand stak ze haar tong uit. Het is toch waar;waar haalt mijn pa toch al die sukkels vandaan? Zie deze staan gapen met zijn beige slodderbroek tot boven zijn enkels, zijn bordeaux debardeurke en die bruine sokken in zijn scheef gelopen zwarte sandalen. Ze knoopte haar behaatje helemaal los bevrijdde zo haar ander borstje, trok haar slip naar beneden tot net boven haar pubis en ging op haar strandzetel liggen. 'Loser,' riep ze en wentelde zich op haar buik om dan ongegeneerd de slip helemaal uit te trekken en haar blote bipsen met zonnebrandolie in te smeren.
Struisvogels
(Fragment uit Odilon Muys liefdes, een reeks kortverhalen met loser Odilon Muys in de hoofdrol.)
Drie maanden lang onderging Odilon drie avonden per week de harde aanpak van Mevrouw De Simpelaere, een sensuele tijgerin in een nauwsluitend herenpak.
Hij hield vol want volgens de statistieken van het instituut H.I.B.E.S,( Help Ik Ben Een Sul), is meer dan negentig procent van de cursisten geslaagd met zijn of haar eigen bedrijf. De Simpelaere goochelde ter staving met ronkende namen van cursisten en bedrijven, allemaal in verre buitenlanden, de meeste zelfs op exotisch klinkende locaties en in belastingparadijzen.
Met brio slaagde Odilon in zijn eindexamen. Met zijn nieuwe persoonlijkheid en gewapend met een pak handige verworvenheden, zal hij de wereld aan zijn voeten leggen. Hij nam onmiddellijk ontslag bij zijn werkgever, een dubieuze verzekeringsmakelaar en belegger en richtte het O.M.A. op. Het Odilon Muys Adviesbureau, zal gedupeerden bijstaan bij de raming van opgelopen schade, het correct formuleren van de aangifte bij de verzekeringsmaatschappijen en het opvolgen van de lopende procedure.
En de verzekeringsmaatschappijen zullen het geweten hebben. O.M.A. laat niet met zich sollen, zei de van zelfvertrouwen blakende Odilon tijdens het wekelijks verplicht bezoek aan mamaatje, de kloekmoeder.
Odilon dat wordt niets. Onthoud wat ik zeg: De onderneming wordt een flop, een regelrechte afgang. Niets voor jou.
Waarom mamaatje? Ik weet nu wat ik waard ben.
Dat is het net, dat weet jij niet. Je hebt je hoofd laten doldraaien door die mooi praatster van H.I.B.E.S. Je hebt trouwens geen ervaring. Gebrek aan ervaring? Ik? Nee, mamaatje nu ga je te ver. Ik heb de harde realiteit van deze branche aan den lijve ondervonden.
Je bent te soft, Odilon, te timide om te scoren in die haaienwereld.
Te timide? Ik? Dat was ik. Intussen ben ik als primus geslaagd voor de testen van mevrouw De Simpelaere.
Het bleef bij een wilde droom. Mamaatje kreeg gelijk. Het liep slecht af. Verkeerde timing? Marktverzadiging? Een rampenstille periode? Wie zal het zeggen? Stilaan verdronk haar zoon zijn enthousiasme in een poel van geldproblemen. Net wanneer hij op het punt stond zijn huishuur op te zeggen om met hangende pootjes naar het veilig nest terug te keren en hij zijn nieuwe Canon camera en Acer laptop op Kapaza te koop wilde aanbieden werd hij benaderd door een tot Belg geneutraliseerde Zuid Afrikaan: de heer Cornelius Bakkes.
Een zaak van een uitslaande bedrijfsbrand met een belangrijke schadeclaim.
Dat de kerel een kwalijke reputatie had kwam pas veel later aan het licht.
Op een donderdagnamiddag in de maand augustus reed Odilon met zijn Renault R4 langs het hek van een riant landhuis met zwembad en poolhouse. Hij kon nog net een aanstormende Dalmatiër ontwijken door slippend een bloemperk om te ploegen om dan enkele meters verder een levensgrote kopie van de Venus van Milo met veel gedruis en wit stof onder de remmende voorwielen van zijn Renaultje te zien verdwijnen.
Een topless zonnend tienermeisje van een jaar of veertien bekeek de ravage, knoopte het behaatje van haar bikini voor haar borstjes en kwam hem tegemoet. Bent u die mijnheer voor de struisvogels? vroeg ze terwijl ze haar kauwgum van links naar rechts in haar mond liet schuiven en hem zo een blik gunde op haar collectie blinkende mondblokjes.
Voor de wat? Voor de struisvogels. U weet wel struisvogels.
Nee, euh, t is te zeggen
volgende aflevering morgen 17 februari Hou de binnenpretjes niet voor jou alleen, vertel het aan je vrienden. Laat ze meegenieten van een dagelijks streepje licht verteerbare literatuur.
Paardrijden op een Caraïbisch eiland - aflevering 2
Paardrijden op het eiland Saint Lucia - aflevering 2 fragment uit: Odilon Muys op de MS Mistral
(vervolg van gisteren 14 februari)
...de hapjes en de collectieve stoeipartij in de Caraïbische Zee, waarbij het hinderlijk textiel, vooral bikinitopjes en herenshorts in rieten mandjes verdwenen om de uitgelaten bende nog een beetje intenser en onbezorgder te laten genieten van de exotische euforie.
Een paar uur later, terug aan boord van het cruiseschip MS Mistral.
In de suite van Helga met haar Duitser minnaar is van enig libido geen sprake meer. Haar vijandig betoog is op de gang, zelfs tot aan de liften te horen. Odilon gaat op het tumult af. In razernij worden vaak confidenties te grabbelen gegooid, redeneert hij.
De deur staat op een kier. Woedende Helga paradeert uitdagend naakt voor de spiegelkast.
Moet jij jezelf zien: Herbert eerst als zielige clown. Met je vette pens, languit op een Caribische strand, dan kreunend onder de douche. En nu mein Liebe Herbert met een ijszak op zijn kont uitgeteld in bed. Ik kan het niet meer aan. Ik heb hier genoeg van. Ik bol het af.
Ze trekt een weinig verhullende jurk aan. Geen slip, geen beha. En ja, ik ga me amuseren, alleen, zonder jou.
Een prachtig schouwspel vindt Odilon. Ook een krachtig signaal aan het adres van Liebe Herbert die niet van plan is om op zijn kop te laten zitten.
Jij blijft hier, jij gaat nergens heen, beveelt de Germaan. Trek onmiddellijk iets deftigs aan en gedraag je niet als een goedkope Poolse slet.
Vooraleer Odilon kan reageren wordt de suitedeur met een smak dicht gegooid. Het gevolg is rampzalig voor de onfortuinlijke gluurder die net een ietsje te laat zijn hand van de deuromlijsting terugtrekt. De tranen springen hem in de ogen. Hij wil het luidkeels uitschreeuwen van de pijn. Durft niet. Bijt op zijn tanden, opent voorzichtig de dicht gemepte deur enkele centimeters om het gehavend lichaamsdeel te bevrijden. Wat er ook gebeurt, vooral discreet te werk gaan, zei Simon. Nooit opvallen, zei hij nog tijdens de briefing, zo veel mogelijk op de achtergrond blijven.
Met zijn geplette, bloedende vingers in de lucht, rent de nieuwbakken detective naar zijn suite, naar zijn balkon. De pijnkreet die over de zee galmt, doet de meeuwen verschrikt wegvliegen van op de reling. Op een veilige afstand op de zee dobberend kijken ze met een schuin kopje toe en zien een rosse jongeman kermend een wilde rondedans uitvoeren.
Rond middernacht licht het schip zijn ankers om koers te zetten naar Grenada. De havenlichten van het eiland Saint Lucia vervagen in de duisternis. Odilon ligt uitgeteld van de dubbele dosis paracetamol en een driedubbele Bloody Mary op zijn terraszetel. Hij betast het verband en neemt een nieuwe lading ijsblokjes uit de ijsemmer om de pijn te verzachten.
Wat zei die Duitse industrieel daarnet? Noemde hij zijn vriendin Helga niet een Poolse slet? Een Poolse? Die vrouw is geen Duitse zoals op de passagierslijst staat vermeld. Een piste? Een eerste spoor? Dat is voor morgen.
'Yes.' De volgende Bloody Mary gaat er vlotjes in.
einde van dit fragment uit 'Odilon Muys op de MS Mistral.' een humoristische whodunnit die ik op mijn lezers loslaat tegen de maand juni. Een ideaal vakantieboek.
Paardrijden op een Caraïbisch eiland - aflevering 1
Paardrijden op het eiland Saint Lucia.
Fragment uit de humoristische roman: Odilon Muys op de MS Mistral.
Rainbow was de naam van het paard, een brave knol, maar toch liet de rit zijn sporen na.
Duitse Herbert laat een harde straal heet water over zijn pijnlijk achterwerk stromen. Alle kleuren van de regenboog tooien zijn blote bipsen. Al zijn botten doen pijn. Wat een vreselijke namiddag.
Hoe kon hij Helga, zijn jonge sportieve vriendin een uitstapje te paard weigeren. Natuurlijk kan ik paardrijden. Het is weliswaar een tijdje geleden; maar toch
Met een gamel busje werden de sportievelingen van op de kade van Castries, de hoofdplaats van Saint Lucia naar een pittoreske vallei in het Noord Oosten van het eiland gereden. Anderhalf uur hotsend en botsend over uitgeholde zandwegen.
Ik, paardrijden? Neen bedankt, zei Odilon. Trouwens er moet toch iemand met de jeep de vrieskisten en picknickmanden naar de Kleine Baai brengen. Doe ik wel, met uw goedvinden.
De manègehouder ging meteen akkoord; kon hij het gezelschap, voor tachtig procent niet onaardige dames in vakantiestemming, zelf naar het oceaanstrand begeleiden.
Odilon vond zichzelf een kei. Kan ik rustig een uur na de anderen de manege verlaten. Tijd zat om ongestoord in de achtergelaten tassen en jassen van de deelnemers te snuffelen in de hoop één of andere aanwijzing te vinden: een nota, een compromitterende foto, een afspraak, een naam met telefoonnummer. Alle hints zijn welkom want er zit geen schot in de zaak. Mocht Simon beginnen twijfelen aan mijn competentie dan zou er vlugger dan verwacht een einde komen aan het luilekker luxe leventje.
De tocht te paard was voor het gezelschap een verademing: een rustig wandelingetje langs huizenhoge bamboebossen en drachtige bananenbomen, voorbij een kabbelend waterloopje tussen het riet met op de achtergrond een streep azuurblauwe oceaan. Alleen het zachte ploffen van de paardenhoeven op het hete zand verbrak de stilte. Veertig minuten later bereikte de groep een brede baai met een uitgestrekt schelpenstrand.
Dames en heren dit is de uitgelezen plek om uw rijvaardigheid te testen.
De manegehouder steeg van zijn paard en nodigde Duitse Helga uit om als eerste haar rijkunst te demonstreren. U kunt kiezen mevrouw: stap, draf of gestrekte galop. Nadat iedereen zijn beurt heeft gekregen splitsen we de groep in verschillende subgroepen. Er wordt teruggereden op de wijze die u het meeste plezier verschaft. Natuurlijk rekening houdende met uw rijvaardigheid..
Herberts vriendin koos meteen voor galop. Bij haar demonstratie bewonderde Herbert haar rijstijl. Nee, ik kan er niet onderuit: ook voor mij wordt het galop, dacht hij met zweet in zijn handen. Met een Germaanse wilskracht perste hij zijn knieën tegen de flanken van het paard. Zijn handen klauwden krampachtig in de manen. Hij werd meedogenloos door elkaar geschud. Rainbow had er zin in. Herbert gleed langzaam maar zeker naar links, zijn beide voeten glipten uit de stijgbeugels. Een scherp fluitsignaal van de gids. Rainbow reageerde onmiddellijk. Als een zak aardappelen werd de man op het klamme zand geworpen.
Odilon zat verscholen in het dichte oeverriet, bescheurde zich van het lachen. Zijn koortsachtig zoeken naar één of andere aanwijzing was een flop maar dit hilarisch tafereel compenseerde ruimschoots de desillusie.
De picknick was een succes dank zij de ijs gekoelde cocktails en de... (aflevering 2, morgen 15 februari)
Gisteren, vrijdag, de dertiende. Een wereld vol met zwarte katten, uitnodigende ladders om er onderdoor te lopen, venijnige bananenschillen op de voetpaden, hamers en puntige schroevendraaiers die mogelijks van bouwstellingen uitgerekend mijn schedel kunnen indeuken, roekeloos fietsende tieners die mijn wekelijkse voorraad wijn en aperitiefjes uit mijn handen zullen rijden. Op de weg tussen mijn schrijversnest in de Ardennen en mijn Waaslandse stek, de massale uittocht naar de winterpret. Mijn jaarlijks vergeten kadootje kopen voor Valentijn, met het daaruit voortvloeiend licht spottend: 'dat is niet erg schat en dat zal er met de leeftijd, zeventig toch hé, niet op verbeteren denk ik.' Meer is er voor mij niet nodig om als een kieken zonder kop de dag door te worstelen. Maar de zon schijnt en ik wordt verwacht. En jullie hebben gewacht op een nieuw verhaal. Vergeten dus.
Met een dag vertraging, vanaf morgen het luchtige: 'Paardrijden op een Caraïbisch eiland.', een fragment uit 'Odilon Muys op de MS Mistral'
Boulevard des Flamands aflevering 4 (een kortverhaal uit de bundel In de schaduw van de Ankou*
*De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.
Het is vandaag Nieuwjaar: 1 januari 2025. Koortsachtig zoekt hij in de linnenkast naar zijn oude krantenknipsels uit de periode rond de jaarwisseling 2014/2015, tien jaar geleden. Het koninkrijk viel uiteen; Noord en Zuid werden vijanden. Politici en de catastrofe-geile media haalden hun slag thuis. Het simpele boerenvolk, de verarmde bevolking uit de industriesteden, de geld-gekke jonge generatie uit de villawijken, de leeghoofden, de oproerkraaiers al dan niet gekleurd, allemaal kwamen ze onder de invloed van de steeds herhaalde roep om revolutie. Het staat in de gazet, mijnheer. t Komt dagelijks op TV, mevrouw. t Zal dus wel waar zijn.' Die in t Noorden; een volk van onderdrukkers, machtswellustelingen, respectloze egoïsten die niet eens een eigen taal hebben. Vlaams, laat ons niet lachen.
De Zuiderlingen? Leeglopers, een bende luieriken decennialang bestuurd door een horde corrupte leiders en maar profiteren van de centen uit het Noorden.
De kloof werd hoe langer hoe breder. De misverstanden stapelden zich op tot de bom barstte. Revolutie werd er geschreeuwd, er werd fors gefacebooked en getwitterd. De revolutie kwam er. Nog vooraleer iemand zich realiseerde wat de gevolgen zouden zijn, zetten de politici een punt achter bijna twee eeuwen woelig samenleven. Noord en Zuid gingen hun eigen weg. Zelfbestuur was de nieuwe slogan. De staatskassen waren leeg gerevolutioneerd. De duizenden werklozen voelden zich bekocht, gaven de politici de schuld. Om het morrende volk te sussen hadden de nieuwe heersers aan beide zijden een zwart schaap nodig, een voor de hand liggende vijand: die-van-de-overkant. De wapens van de verdacht makerij werden bovengehaald. Roddels en achterklap voedden de haat. Zelfs in de meest afgelegen uithoeken van het onooglijk landje werd samenleven met de andere een hel.
Den ouden heeft het zien aankomen: de eertijds welgekomen rustzoekenden uit het overbevolkte maar rijke Noorden werden in het toeristische Zuiden met de vinger gewezen, later uitgewezen; allemaal op één na. Den ouden is men vergeten.
Eén januari 2025. Tien jaar eenzaamheid op de boulevard des Flamands. Het is berenkoud. Den ouden trekt de kraag van zijn grijs flanellen jas een beetje hoger tot aan die enkele slierten grijs haar die onder zijn muts tegen zijn schrompelnek kleven. Hij slurpt aan zijn jatte. De slok hete koffie brandt in zijn keel, doet hem goed. Al jaren leeft hij in de cocon van zijn zelfgekozen afzondering.
Hij grinnikt, Boulevard des Flamands! Het was een grapje van zijn Waalse vrienden; de dorpelingen die hem, de immigrant Noorderling, wat graag treiterden. Aan de toog bij Marie werd het onschuldig plagen geheid bezegeld met een knipoog, een schouderklop en een verse pint. Dat is lang geleden. Boulevard des Flamands! Het was nog niet eens zo gek bedacht want het toeval wilde dat er in de vijf huizen langs het landweggetje Noorderlingen woonden: des Flamins.
In de stal wordt er druk gemekkerd, geblaat en gebalkt. De dieren vermoeden den ouden achter de gesloten gordijnen, ze verwachten hooi, vers water en een wortel. Hij vermant zich, sloft naar de buitendeur, schuift de vier grendels opzij, rukt aan de kruk. De deur sleept schurend over de grond. Een ijzige wind blaast sneeuw en ijskristallen op de blauwe stenen tegels.
Tedju! Hij glijdt even weg, grijpt zich vast aan het hertengewei dat als kapstok tegen de muur is bevestigd en sluit onmiddellijk weer de deur. Ja, ik kom, roept hij, eerst pissen. Daarna zal ik strompelend over mijn privé Boulevard water en eten brengen. Ik zal jullie warme lijven komen strelen en jullie zullen luisteren naar mijn verzonnen verhalen. Ik zal het ongeloof in jullie dierenogen lezen. En toch; het zijn mijn waarheden. Een demente tachtigjarige spreekt men niet tegen.
Hij ademt op het bevroren ruitje, hoest en spuwt een bloedfluim in de houtmand. Met de mouw van zijn kamerjas veegt hij een plekje droog. Van hieruit ziet hij de Boulevard, zijn biotoop: de smalle landweg die zich van de dorpskerk naar het donker dennenbos slingert om dan steil naar de rivier af te dalen, de glooiende velden, alles is bedekt met vijftig centimeter hard bevroren sneeuw. Kale takken en twijgen van drie lijsterbesbomen houden de loodgrijze lucht in hun greep. Windvlagen jagen over het land. Stofsneeuw kleeft als bloemsuiker tegen de zwarte boomstammen.
Men heeft hem gevonden, een week later. Hij lag aan de achterzijde van de stal. Irma sloeg alarm omdat de voordeur op een kier was gebleven en Laïka rusteloos langs de boerenhoven zwierf en dat bij vrieskou. Den ouden lag met zijn hoofd op zijn metalen emmer, stijf bevroren naast de mesthoop.
Ze hebben hem begraven op hun kerkhof met zijn hoofd in de richting van zijn Boulevard des Flamands. Op zijn graf lag één krans met een lint en een tekst in gouden letters: de tes amies villageois van je vrienden, dorpsgenoten.
Een akelig toekomstbeeld. Fictie? Jawel maar hoelang nog?
Irma beweert.. Irma? Dat is het. Nu weet ik het terug: Irma, natuurlijk Irma is haar naam, die bemoeial met de koffiekoeken is Irma. Laatst nog zei ze dat het wel zeventig jaar geleden is dat Firminke nog is langsgekomen. Zeventig jaar. Jawadde, is dat lang? Ze zei ook nog, monsieur Charles dans ce temps tu était encore un petit garçon toen, een klein manneken met een korte broek. Den ouden denkt na met een diepe frons boven zijn ogen. Korte broek. Korte broek en trottinette , zegt hij.
Met een onnatuurlijke barse stem zegt hij nog, neen jongeman, geen fiets, veel te duur. De trottinette, Sjarel, de trottinette is meer van onze stand. dat zal ook wel gaan. De school is maar een kwartierke van hier. Hij lacht om zijn eigen stommiteit, trottinette en kapotte knieën. Beelden tuimelen over en door elkaar: gisteren, vandaag morgen, zelf beleefd, gehoord, gelezen, gedroomd. Met dit ruw materiaal creëert den ouden zijn nieuwe werkelijkheid die hij moeiteloos kan herschikken, inkleuren. Hij is de regisseur die de scenarios wijzigt, rollen herverdeelt tot ze in zijn ideaalbeeld van het eigenste moment passen. Dat is een begin, geen goed teken, zei dokter Lesage. Monsieur Charles, u heeft medicijnen nodig, binnenkort verzorging, vooral oppas. Hier, in de Ardennen geïsoleerd alleen blijven wonen is niet verantwoord, monsieur Charles. Waarom keert u niet terug naar uw geboortestreek naar t Noorden om u te laten verzorgen door uw eigen volk. Dat zou voor iedereen beter zijn, nietwaar monsieur Charles. sneerde hij nog. Eigen volk? Den ouwen had het begrepen. Eigen volk. Verdomme. Gaan we die toer op? Hij trok zijn hemd terug over zijn graatmager, ongewassen lijf. Hij beefde van verontwaardiging.
Mijnheer doktoor, vriend, meesmuilde hij, hoe durfde gij mij nog recht in de ogen kijken? Zelfs gij ziet mij na al die jaren als ene-van-den-andere-kant. Zelfs gij, mijnheer doktoor mijne kameraad. En waarom? Met een grijns op zijn tandeloze smoel snauwde hij in zijn beste Waals, Ge moe nie meer komen. Hypocriet. Hij nam zowaar een vers geslepen slagersmes van de tafel. Zomaar, in een opwelling. De dokter was struikelend over een kist met oud papier en aanmaakhout over het erf weggevlucht.
En het is gedaan met die monsieur-Charles-zever. Mijn naam is Sjarel, gewoonweg Sjarel, riep hij hem na. Vertel maar in het dorp dat ik bij jullie blijf wonen tot ze me tussen zes planken uit mijn kot dragen.
Van de emotie bij die onverwachte heldere herinnering begint hij te beven.
Hé maatje, wij verstaan mekaar. Gij, mijn Laika spreekt mij nooit tegen gij. Gij zult mij nooit verraden. Ik zie dat in je hondenogen. Terwijl hij zich kreunend voorover buigt om over het beest zijn buik te strelen, murmelt hij toonloos in één adem: la Belle Epoque; de bejubelde bourgeois grandeur geïnspireerd door de bombastische bouwwerken van de megalomane vorstelijke dief-koning Leopold II van België. Deze architecturale parels, gefinancierd met koloniaal terreurgeld en negerbloed, werden de trots van onze Belgische grootsteden. Hij snakt naar lucht, jaja Laika, die tekst is van mij, heb ik zelf geschreven in mijn wekelijkse column in het weekblad Boulevard. Met zijn hoofd tegen het warme hondenlijf roept hij: Boulevard! Boulevard des Flamands.
Langzaam trekt de mist in zijn hoofd helemaal op. Voor het eerst sinds lang kan hij weer helder denken. onverwacht vervolg morgen 12 februari
Boulevard des Flamands aflevering 2
(een kortverhaal uit de bundel In de schaduw van de Ankou*
*De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.
Cette nuit, was het feest hierboven. De hemel vol kleurrijke sterren, des centaines détoiles die met helse knallen en venijnig gekraak uit elkaar spatten. Ik heb van het verschieten bijna op mijn matras gepist, pissé sur mon matelas.
Er valt een onbehaaglijke stilte. Zelfs de regulateur tegen de keukenmuur verstomde. Het kan me niet meer schelen; klok of geen klok, de dagen en nachten blijven elkaar opvolgen, dat is voor mij genoeg. Hij knijpt zijn ogen tot smalle spleetjes om beter te kunnen nadenken. Vroeger, bij ons thuis in de stad in het Noorden gaf men een naam aan dat nachtelijk kabaal met die open patsende sterren ,on appelait ca: dingens, truc machin De gaten in mijn geheugen worden hinderlijk groot en er is niemand die me een duwtje in de rug geeft. De beginletter of de eerste lettergreep misschien. . enfin feu de vuur van euh, vuur dingens, werk, vuurwerk, dat is het, vuurwerk, feu dartifice. Nu nog, Charles, nu nog noemen wij dat feu dartifice, vuurwerk. Nieuwjaarsvuurwerk, zegt ze sussend. Bij het binnenkomen gaf ze hem drie kussen en ze wenste hem een gelukkig nieuwjaar. Dat is hij intussen vergeten. Ze legt twee suikerkoeken op een bord. Hij kijkt haar lang en peinzend aan. Die oude vrijster die hier al jarenlang in het geniep binnenvalt met haar volle kabas zegt dat rest van het dorp dat niet hoeft te weten. Ze zouden haar de rug toekeren, zegt ze, de verraadster, zich wat uitsloven voor ene van het Noorden zeker. Een schande.
Ze ziet hem graag. Hij voelt zoiets aan, weet niet hoe hij met die gevoelens moet omgaan, toont geen dankbaarheid, wordt er eerder kriegel van.
Feu dartifice, vuurwerk, herhaalt ze, het is nog altijd feu dartifice.
Oui, oui jai compris, ik weet dat wel, antwoord hij nors. Gij zou beter naar huis gaan en mij zo niet bekijken en mij vooral niet betuttelen. Hij negeert haar vochtige ogen, ziet haar struise kont naar de veranda waggelen, hoort de deur dichtslaan en voelt zich terug op zijn gemak.
Jawadde, vorige nacht, vuurwerk? De vader van Firminke, de stillen noemden ze hem bij ons, die maakte vuurwerk. Den ouden praat tegen de muren of eerder tegen de lelijke roestbruine bloemen van het behangpapier. Hij ziet daar gedrochten in, vieze schepsels die hem aanstaren zoals de stillen vroeger de mensen aankeek. Jaja, ik vertel jullie het verhaal van een genie. Een man die er alles voor over had om de beste vuurwerkmaker van het land te zijn. Gelooft ge mij niet?
Alsof hij verwacht dat die behangpapier figuren hem een teken zullen geven, neemt hij een stoel en gaat erbij zitten. Die Stillen heeft, met de hulp van den Bozen, zijn ziel stukje bij beetje in die kartonnen kokers gestoken. Je kon het al merken aan zijn verminkt gezicht en zijn rechterhand met maar drie vingers. Diezelfde hand heeft hij definitief de lucht in geblazen. Van de knal was hij op slag doof, van de steekvlam blind en van het verschieten kierewiet. Hij verslikt zich in een soort rochelende rauwe lach en neemt een beduimeld fotootje uit zijn broekzak.
Hier zie ikke en Firminke, mijne maat, op ons klasfoto van den Athenee in t stad in het Noorden.
Bevend tracht hij het papier een beetje glad te strijken. Tiens, het is lang geleden dat Firminke nog is langsgekomen om samen vraagstukken op te lossen. Zou die kwaad zijn? Waarom zou hij? Ik gaf hem toch de glazen knikkers die hij van mij heeft gewonnen. Wanneer was dat weer?
Boulevard des Flamands - aflevering 1
(een kort verhaal uit de bundel In de schaduw van de Ankou*) *De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.
Het zijn moeilijke tijden voor den ouden in de Belgische Ardennen. Vocht kruipt treiterend traag omhoog in de muren van zijn hoeve. Zwart gespikkelde wakke plekken en schimmels ontsieren de pleisterlaag. Er hangt een geur van rottend hout en natte paddenstoelen. Sinds het Belgisch debacle en de scheiding tussen Noord en Zuid, wordt er op zijn adres geen stookolie meer geleverd. Zijn elektrisch straalkacheltje is stuk. Doorgebrand en er is niemand om het te herstellen. De roestige houtstoof dan maar. Maar een ijzige wind doet de bevroren korrelsneeuw opwaaien en geselt ermee zijn knokenlijf. Geen weer om de bijeen gesprokkelde houtblokken vanuit het kot naast de geitenstal naar binnen te zeulen, vooral gezien zijn leeftijd. Dan nog liever twee truien en een dikke flanellen jas aantrekken. Met een caoutchouc bedkruik vol kokend water tegen zijn borst gedrukt en een ruw paardendeken om zijn schouders geslagen slurpt hij aan zijn zoveelste jatte; een kom slappe koffie met veel suiker en een scheut pecket . Doet hij al dagen zo. Zelfs in bed trekt hij zijn kleren niet meer uit. Tussen de gore beddenlakens hangt zijn scherpe oksel- en zweetvoetengeur . Het hindert hem niet; een kwestie van gewenning.
Vandaag heeft hij bezoek, een vrouw; klein, mollig, de zeventig voorbij, eerder dicht bij zijn leeftijd.
Het stinkt hier, zegt ze met een vies gezicht
Dat zijn mijn scheten. Hij gromt zoals altijd. Had ik al last van toen ik nog jong was en in het Noorden van het land woonde. Beerputscheten. Geen stille geniepige maar iets in dien aard. Met zijn lippen op elkaar geperst maakt hij het geluid van een langgerekte wind.
Ze is verlegen, heeft plaatsvervangende schaamte om zijn vulgaire praat. Hij weet dat, het is zijn spelletje. Met een grijnslach om haar gêne en haar purperen couperose wangen laat hij een echte wind. Voila, das eruit.
Charles, vanaf vandaag moet het hier anders. Voor het eerst na al die jaren durft ze hem tegenspreken. Er zit een tremolo in haar stem. Een slecht teken?
Hij sloft van het aanrecht naar de houtkachel en terug, Oei, zou ze echt kwaad zijn? Schuifelend van het raam naar de deur en terug, loert hij naar haar. Jawel ze is boos. Hij stapt aarzelend van de boekenkast naar het ding onder het raam. Het ding: een opvallend kunstwerk dat hij koestert, dat geen naam krijgt omdat benoemen, beperken is.
Ze zouden mensen van mijne leeftijd moeten gerust laten. Al die moeilijke dagen van het jaar schrappen zodat een mens rustig zijn ding zou kunnen doen.
Stop met ijsberen, zegt ze.
Beren? Waar beren? Hij is verward.
Je moet je wassen, zondagse kleren aantrekken.
Pourqoi? Waarom?
Pour moi. Om mij blij te maken. Ze draait hem de rug toe, maakt hem duidelijk dat hij zich moet uitkleden. Zal ik vuur maken en un peu deau chaude, warm water? Ik zal de teil vullen. Zal ik de teil vullen?
Geen antwoord.
Ze ziet hem wegdromen. Het is alsof hij dwars door haar heenkijkt...
vervolg morgen 10 februari. Indien je van mijn korte verhalen geniet, vertel het dan aan je vrienden. Een schrijver wil gelezen worden, daarom doen we het. Toch?
Gele sokjes met wit konijn Kort verhaal uit de bundel 'In de schaduw van de Ankou'
Johannesburg, 22 augustus 2001.
Het is zondag, nog vroeg in de ochtend. Mevrouw Vorster, liet net de hond uit. De ganse buurt wordt al maandenlang, dag na dag gewekt door dat venijnig blaffend beest. Niemand kreeg het mormel ooit te zien. Een twee meter hoge haag en een dichte rij doornstruiken maken binnen loeren in fort Vorster onmogelijk.
Op dat mens met haar hond kan je de klok gelijk zetten, zegt papa. 'Die onaangename zeur die kinderen gespuis en zwarte mensen nikkers noemt is een zelfingenomen bekrompen mens, een racist.'
De broertjes slapen nog. Almerietje sluit de kamerdeur van de twee wildebrassen. Zij en de jongens hebben er gisteren een puinhoop van gemaakt: speelgoed over het ganse huis verspreid, koekkruimels in de zetels, etensresten onder de tafel, vieze vingers op de ruiten. Zo is het wel vaker tijdens hun wekelijkse bezoeken. Papa vindt het niet erg. Sinds de echtscheiding, het nieuw huis in de voorstad en de verhalen over mamas nieuwe vriend, de blanke oom Ottie, worden de kinderen extra verwend.
Vandaag trekken ze erop uit naar het Hartbeespoort stuwmeer om Almerie haar achtste verjaardag te vieren. Gisteren vertelde papa over enorme ballonnen die vanop de oever van het meer zullen opstijgen.
Tot aan de hemel papa?, vroeg ze.
Nog verder. In grote rieten manden zullen mensen meevliegen. Ze zullen zo hoog opstijgen tot ze stippen zijn geworden en men niet meer ziet of ze nu zwart of blank zijn. Daarboven is iedereen gelijk.
Is dat echt waar? Ook mensen zoals wij? Worden we daar niet uitgescholden voor nikkers?
Vader lachte. Indien jullie heel erg braaf zijn, dan...dan gaan we kijken, zei hij.
Almeri begint alvast de boel op te ruimen. Ze zal papa verrassen met een gedekte tafel. Voor het eerst zal ze de ballonnen echt kunnen zien. In gedachten vloog ze al meermaals weg, zweefde tot voorbij de wolken, hoger en hoger Hier in Johannesburg kan men van zoiets alleen maar dromen.
Ballonnen horen thuis in een sprookjesboek. In deze stad is er tijd noch plaats voor sprookjes. Je mag al blij zijn dat je iedere dag heelhuids thuiskomt, zei haar blanke stiefvader en hij controleerde zijn revolver in het handschoenkastje van zijn auto.
Vandaag verlaten de kinderen met hun papa de onveilige stad. Dat moet ze meteen vertellen aan haar maatje; het wit konijn in het bakje onder de gootsteen. Weet je Snoet, misschien is er wel één die me wil meenemen. Daarom ga ik mijn beste kleren aantrekken. En om jou plezier te doen ook mijn gele sokjes met die witte konijntjes erop.
Prompt zoekt ze de sokjes in de wasmand. Ze schuift een stoel bij de wastafel, vult een teiltje met warm water, een beetje waspoeder en begint te schrobben. Dat heeft ze van papa geleerd.
De natte kousjes hangt ze te drogen vóór de kleine stookolie kachel in de eetkamer. Zoals ieder jaar wordt in juli het lelijke zwarte ding bovengehaald en in een hoek van de beste kamer geplaatst om tijdens de wintermaanden de nacht kilte te verdrijven.
Papa komt naar beneden. Hij bekijkt goedkeurend de ontbijttafel, geeft zijn kleine meid een dikke knuffel en een stoppelbaard zoen. De koffie pruttelt in de percolator. Luidkeels ruziënd donderen de broertjes de trap af. Papa negeert het tumult. Zo was het vroeger ook toen ze nog allemaal samen in de township woonden.
Mijn zoon is een wijze, rustige man, zei Omoe. Een karakterloze slof, zonder kl aan zijn lijf, snauwde mama haar toe. Je mag hem terughebben die slimme jongen met zijn goede manieren. Ik trek eruit.
Almeri neemt een jeans en een warme trui uit haar kast. Zij is al een grote meid. Zij mag zelf kiezen wat ze die dag zal aantrekken. In de maand augustus, in putje winter is het fris bij het stuwmeer, verwittigde papa. Gewassen en aangekleed komt ze aan tafel. Die sokjes zullen beter drogen op het kacheltje, denkt ze, das voor straks. Want, zegt ze tegen haar konijntje, beloofd is beloofd, die konijnensokjes trek ik aan, zo ben je een beetje bij mij.
Om tien uur is iedereen klaar voor de rit naar het natuurpark. Papa wacht in de wagen. De sokjes zijn niet droog. Ze neemt trieste donkerblauwe kousen uit de lade, kijkt nog even naar Snoet, hoopt dat haar troetel haar verraad niet heeft gemerkt.
Om zes uur in de namiddag, net voor zonsondergang, komt het gezin terug de straat ingereden. Het was een unieke ervaring: de warme lucht ballonnen op het reusachtig grasplein, de smoutebollen met veel bloemsuiker bij de wafelbakker, de limonade in de tent en voor alle drie een felgekleurde balon-met-een-konijntje-erop. Klein broertje slaapt. Grote broer zit te grienen. Hij wilde nog niet naar huis, wilde nog meer ballonnen zien en vooral rondjes draaien op de kermismolen. Almeri is er stil van, in haar verbeelding is ze samen met Snoet meegevlogen om op de wolken te dansen.
Papa stopt bruusk de wagen. De nieuwe wijkbewoner, de vader van Geoffrey haar klasgenoot waarmee de blanke kinderen uit de buurt niet mogen spelen, staat armenzwaaiend midden op de weg. Ach wat vreselijk. Jouw huis, uitgebrand, helemaal, de vier muren staan nog overeind.
Papa staart de man met open mond aan.
Er zijn geen slachtoffers, ik zag geen hulpdiensten. De politie is wel ter plaatse om plunderaars af te schrikken. Misschien gaat het wel om brandstichting wordt gefluisterd. De man geeft papa een schouderklopje. Misschien zijn wij te zwart voor deze buurt.
Papa wordt asgrauw, stamelt iets en rent weg.
Door het wijdopen autoportier verdwijnt Almeris gele ballon met het witgeschilderde konijntje Ze kijkt hem achterna, ziet hem naar de wolken toevliegen. Een scherpe brandlucht prikkelt in haar keel. Daar is papa terug met een brandweerman. Hij heeft roodomrande ogen, houd een zakdoek voor zijn mond.
De oorzaak moet worden gezocht bij een vuurhaard vlakbij de metalen kachelpijp. We vonden nog textielrestjes, zegt de brandweerman.
En zij zullen feesten, de Vorsters en de anderen mompelt papa, neemt zijn kleine meid in de armen en streelt haar zwarte krullenbol.
Papa, Snoet, is die...? Hij schudt met zijn hoofd, neemt haar handje. Ik breng jullie naar mama en oom Ottie, zegt hij.
vanaf morgen een nieuw kort verhaal: 'Boulevard des Flamands'
(Vervolg van deel 4 van 6 februari 2015
Deel 5 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
De man leunde rustig tegen onze jeep. Hij gebruikte onze radiozender, praatte met een kompaan. Ja, ik ben hier bij de toeristen. Is Thimotheus al bij jullie aangekomen? Stilte. Goed idee, wij wachten hier. Weerom stilte. Grinnikend, trommelde hij een enerverend ritme op het dak van het voertuig. Twee Belgen, inderdaad. De vrouw? Die is rustig nu. De vriend gaat door het lint. Ik breng daar meteen verandering in.' Lange stilte. 'Natuurlijk weet ik hoe dit aan te pakken. Het is niet de eerste keer. Wat zeg je? De buit? Laat ik even hier in de hut. Morgen als alles achter de rug is zien we wel verder.' Hij haakte de microfoon terug aan het apparaat en kwam in onze richting. Master Rommens? vroeg hij en keek me strak aan. U moet Master Rommens zijn volgens het hoofdbureau. Ik deinsde verschrikt achteruit. Hij gaf me de hand. Solomon. Mijn naam is Solomon. Ik ben voor dit gebied de verantwoordelijke van de Natalse Parkenraad. Mijn collega en ikzelf waren op inspectietocht hier vlakbij in de buurt en werden verrast door het onweer. Wij haastten ons hierheen om poolshoogte te nemen, om te kijken of alles met jullie in orde was. Maar één en ander liep verkeerd. In ieder geval kon ik naderhand mevrouw Barbara overtuigen van onze goede bedoelingen. En met succes.
Ik geloofde geen woord van die mooie praatjes, staarde intussen naar het slachtoffer in het met bloed doordrenkt zeildoek. Solomon begreep het, plooide het doek open. We keken in de verstarde ogen van een dode nyala met een gapende wond in de nek en een geleegde buikholte met karmijnrood lillend vlees.
Mooi exemplaar vind je niet? zei de man. Je hoorde de trots in zijn stem. Heb ikzelf met één schot neergelegd, met één schot geveld net voor de storm. Thimotheus, mijn assistent, is een meester in het slachten zoals u kunt zien.'
Met huilende motor kwam de jeep het pad opgereden. Thimotheus aan het stuur, op de passagierszetel een corpulente zwarte vrouw met een mand op haar schoot.
Aha, daar is moeder. Ik liet haar halen om jullie wonden te verzorgen. Hij glimlachte naar Barbara. U neemt me deze beslissing toch niet kwalijk, hoop ik. Moeder haar zalven en kruiden doen wonderen.
Twee dagen later.
Solomon genoot zichtbaar van de vonkelwijn en van het gezelschap. Zijn idee om nog één keer zoals in de goede oude tijd het bergkamp zijn vergane glorie weer te geven zinde ons wel. Barbara koketteerde bij de braai. De opgetrommelde kampkok met stijf gesteven schort en dito koksmuts hakte een bosje kruiden. Het aroma van verse tijm, koriander en salie vermengde zich met de braadlucht van de reepjes nyalafilet, en de notengeur van de geroosterde pepers.
Weet je, Master Peter, ik neem je niets kwalijk. Jouw paniek was doodnormaal. Het verhaal van Xuma, het onweer en daarbovenop alle hardnekkige vooroordelen. Voor jullie blanken is een zwarte huid toch synoniem voor dom, onbetrouwbaar en gevaarlijk. Of niet?'
Na deze retorische vraag pauzeerde hij, nam zijn zonnebril van voor zijn ogen. En voor ons, zwarte mensen, schuilt er onder jullie blanke huid een blind makend superioriteitsgevoel. Jullie Europeanen worden sinds het koloniale tijdperk onderwezen in het misprijzen van de zwarte bevolking. We hebben elkaar altijd gewantrouwd. Van wederzijds respect is er geen sprake.'
Hij voelde mijn onbehagen. Met een ontwapenende glimlach vervolgde hij zijn betoog. Geef toe dat onze zwarte snoet heeft bijgedragen om jouw verbeelding op hol te laten slaan. Stel je voor; Solomon de meedogenloze rover, de bendeleider. Mijn assistent een kille moordenaar. Het verbaasde me hoe sierlijk deze enorme man aan zijn champagne glas nipte. Hij keurde het verband rond mijn hoofd dat stevig zonder kleefpleister netjes op zijn plaats was gebleven. Moeders handelsmerk, zei hij. Hij verzonk even in gedachten, keek voor zich uit naar de granietwand en dan naar Barbara. Je hebt een prachtvrouw master Peter, draag er zorg voor.
Bedankt vriend. Nogmaals mijn excuses voor mijn bespottelijk gedrag, maar
Proost, op de bange blanke man.
Proost op de vriendschap, op ons. Barbara en de kampkok ploften neer in de rieten zetels grepen de fles vonkelwijn en riepen:
Aan tafel!
vanaf morgen 8 februari volgt een nieuw kort verhaal:
Gisteren, geveld door koorts, enzovoort? vervolg van deel 3 van 4 februari 2015
Deel 4 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
We stonden in de plensregen tussen de jeep en de grijnzende overvaller met zijn stekende blik, zijn dwingende ogen. Het onweer had zijn hoogtepunt bereikt. Het leek wel de Apocalyps. Barbara keek schichtig als een opgejaagde impala in doodsangst. Ze zocht een vluchtweg, trok rillend het nat badlaken strakker tegen haar lichaam. Mijn weerloos bang lief ten prooi van een stel gewetenloze zwarten. Ik moest handelen, mijn angst overwinnen. Voetje voor voetje, bijna onmerkbaar, schuifelde ik in de richting van de hut en zette het plots op een lopen, sleurde in mijn vlucht Barbara met me mee. Samen tuimelden we het huis binnen, schoven de bank voor de deur, sleurden het bed vertikaal tot tegen het vernielde raam en verschansten ons in de douchekamer, de enige veilige ruimte zonder raam. Barbara hield de haardpook in aanslag. In mijn haast stootte ik mijn hoofd hard tegen een hangkast, mijn hoofdwond patste verder open. Bloed drong doorheen mijn verband, sijpelde langs mijn slaap, over mijn wang tot in mijn stoppelbaard. Wat doen we nu? We waren in paniek. Minuten leken uren. Buiten sloeg sputterend de motor van het bakkie aan. Keien en klodden vette aarde werden tegen onze bungalow geslingerd. Het motorgeronk vervaagde.
De storm was gaan liggen. Even plots als hij van over het rotsgebergte was komen aanwaaien, trok hij nu in de richting van de zee. Het werd stil, beangstigend stil. Waren onze overvallers weg? We verlieten onze schuilplaats? Met een inderhaast meegenomen gietijzeren braadpan als wapen schuifelden we tot bij het keukenraam. De zwerfhond was verdwenen. De resten van de aan flarden gescheurde Zuid-Afrikaanse vlag hingen vastgehaakt aan de rooster van de braai. Er was geen teken van leven. Het bakkie was weg. Diepe wielsporen liepen naar het rotspad. We waren alleen. Of toch niet?
We hoorden het allebei: voetstappen op het houten terras aan de achterzijde. Ze waren terug daar, waarschijnlijk met getrokken messen. Barbara klauwde haar nagels in mijn schouders, zocht bescherming. Ik duizelde. Als kind had ik dit wel vaker: bij grote spanning ging ik hyperventileren tot mijn hoofd tolde en ik flauw viel.
De deur zwaaide open. De braadpan viel kletterend op de tegels. We stonden oog in oog met één van onze belagers. Bloed, zei hij. Hij maakte een beweging naar mijn hoofd.
Ga weg, schreeuwde ik. Ik wilde uithalen, mijn vuist in zijn grijnzende smoel duwen, maar ik kon alleen nog schuddebollen, proefde bloed. Zijn gezicht werd een vage vlek, zijn stem een ver verwijderd gebrom. Ik verloor het bewustzijn. Schoof languit in de blubber.
Wanneer ik verdwaasd mijn ogen opende lag ik op mijn rug op het houten terras met een opgerold deken onder mijn hoofd. Barbara hurkte naast me. De zwarte had zijn wapen afgelegd, nam mijn lief voorzichtig bij de arm, hielp haar rechtstaan. Ze reageerde met een glimlach, zei: Dank je. De situatie werd hoe langer hoe verwarder. Wat had dit te betekenen? De man keek me zwijgend aan, stak zijn hand uit om me recht te helpen. Ik kroop vierklauwens achteruit
Je hebt ons laten schrikken, zei Barbara. Je zwijmelde armenzwaaiend naar buiten, viel op je gezicht. Je stamelde: het syndroom van Ménière, ik heb het , het spijt me en je verloor het bewustzijn.
Wat was er aan de hand? Ik had alle controle verloren. Mijn vriendin raaskalde, verbroederde met onze belagers. Mijn gedachten flitsend in mijn hoofd als de balletjes in een flipperkast op de Gentse foor. Angst dreef me naar heldendom. Met één sprong stond ik met gebalde vuisten tussen Barbara en die hypocriete moordenaar. Beiden keken me verwonderd aan. Barbara nam mijn hand. Rustig maar. Kalmeer. Er is helemaal geen reden tot paniek. Alles berust op een misverstand. Ze leidde me naar het bosje naast de bungalow. Zullen we een schaduwplek opzoeken?
Ik rukte me los, schreeuwde het uit, gilde met overslaande stem. Een misverstand? Wat bedoel je met een misverstand. We worden overvallen door twee zwarten. We worden bedreigd met slagersmessen. We ontdekken een bloederig lijk, een slachtoffer van een eerdere misdaad. Er wacht ons ongetwijfeld hetzelfde lot. Wij hebben geen geld om die kille moordenaars om te kopen. Ze zullen wraak nemen. Je wordt verkracht, vermoord, gruwelijk verminkt. Ze zullen me verplichten toe te kijken om me daarna te molesteren. Men zal ons in stukken gereten lijken terugvinden. Dat alles is volgens jou een misverstand.
(vervolg morgen 7 februari 2015)
(vervolg van deel 2 van 3 februari 2015) Deel 3 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
Een donderslag, een zilverwitte bliksemschicht, een lang uitdijend gerommel. Meteen was de betovering van het veelbelovend moment verbroken. Een kille wind dreef donderwolken over de rand van het amfitheater. De vogels zwegen abrupt, een zwerfhond kroop jankend onder een houtstapel. Felle lichtflitsen toverden vreemde figuren in de donkerpaarse lucht. Akelig huilend door de rotsspleten kwam een hevige storm opzetten. We renden naar binnen. De regen plensde op het strodak. Een tweede donderslag. Oorverdovend. Het huis daverde. De mast waaraan net noch de Zuid-Afrikaanse vlag wapperde, sloeg zwart geblakerd tegen de grond. Een vuurbol rolde over het grasveld richting rivierbedding. We keken gefascineerd naar het ontketende natuurgeweld. Luidkeels reciteerde Barbara een monoloog uit Mc Beth: blaast winden blaast, huilt stormen
Barbara! Ik verstijfde, staarde naar de deuropening. Een donkere silhouet bewoog in het halfduister. Barbaras gil ging verloren in het onweersgedruis. We hadden het individu niet zien naderen, begrepen niet waar hij plots vandaan kwam. Een drijfnatte zwarte stapte doodgemoedereerd naar binnen, overzag de situatie. Hij grijnsde. Barbara greep naar een badlaken om haar naaktheid te bedekken. De forse kerel was gewapend. Een dubbelloops jachtgeweer bengelde aan een riem over zijn schouder. We stonden als versteend, wisten ons geen raad. Afgerukte takken, meegesleurd door de razende storm, sloegen een ruit aan diggelen. Glassplinters priemden in de bedsprei. De regen zwiepte naar binnen. De indringer zei iets, het leek op een kort bevel. De roffelende regen op het dak en de aanhoudende donderslagen overstemden zijn stem. De onbekende deed een stap in de richting van Barbara. Er was geen ontkomen aan. Hij greep naar haar arm, mistte.
schoften voor wie een leven niets meer waard is dan een schepel bonen. Xumas woorden hamerden in mijn hoofd. Met één sprong was ik bij het raam, de enige vluchtweg. Zonder verder nadenken duwde ik Barbara tussen de scherpe puntige resten van de half vernielde ruit naar buiten. De man schreeuwde, sprong naar mij toe om mij van het raam weg te sleuren. In een wanhoopspoging dook ik naar buiten en holde Barbara achterna. We sloegen geen acht op de opgelopen schrammen en snijwonden, voelden geen pijn. Verdoofd door angst renden we in paniek in de richting van onze jeep. Te laat. Een beslijkt bakkie versperde ons de weg. In de laadbak: een jonge man half verscholen onder een kaki zeil. Zijn pet hing diep over zijn ogen. Met een vod wreef hij zijn bebloede handen schoon. Hij voelde onze aanwezigheid, schrok, greep vliegensvlug naar de twee grote slagersmessen naast hem. Uit het voertuig walmde de walgelijke geur van modder, vers bloed en stront. De knaap fixeerde me, hield me vast met zijn ogen. Tussen twee donderslagen klonk een kort bevel. Onze belager naderde in de rug. Het jongmens duwde uit alle macht aan een vracht, sprong op de grond en sleurde een bebloed zeil uit het bakkie. Met een doffe plof viel zeil en inhoud in de modder die onmiddellijk rood kleurde. Het leek wel een levenloos lichaam. Je zag de contouren van een romp, ledematen. Een lijk. Pas vermoord? Hoe? Waarom? Wie zijn die kerels?
Xuma had ons gewaarschuwd. Ik verstijfde van angst, was niet meer in staat om rationeel te denken. Ik rommelde in mijn zak, zocht geld. Losgeld.
(Vervolg morgen 5 februari)
*****
Publiciteit DE KUNST VAN HET KAMELEON ZIJN
(psycho-thriller met een luguber randje)
Mijn laatst verschenen boek is terug in voorraad.
Korte inhoud: te vinden op mijn eerste blog van 2015.(zie 5 januari)
Paperback 217 paginas
ISBN: 978 94 022 0797 2
Prijs: 18 (verzendingskosten inbegrepen.
Info en bestellen: piet.borms@telenet.be
(vervolg van deel 1 van 1 februari 2015) Deel 2 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
Stap voor stap had Barbara de zekerheden van haar goed georganiseerd burgermeisjes-bestaan-in-de-grootstad ingeruild voor een avontuurlijk leven vol onvoorspelbaarheden. Nu voerde ze een innerlijke strijd. Naarmate de tocht risicovoller werd kon ik als het ware haar onuitgesproken angst ruiken. Ze haalde me bruusk uit mijn concentratie. Peter, wat doen we indien iemand, uitgerekend nu, aan de afdaling is begonnen?
Ik lachte haar ongerustheid weg. Zien we dan wel. Hij in de afgrond, wij tegen de rotswand of omgekeerd. Er zijn twee opties, het is een kwestie van de juiste keuze te maken op het juiste moment.
Ze balde haar vuisten, kneep haar knokkels wit. Mijn cynische opmerking vond ze maar niets, zelfs ongepast in de gegeven omstandigheden.
Er komt geen tegenligger, stelde ik haar gerust. Xuma heeft ons verzekerd dat wij de enige bezoekers zijn. Tendele Mountain Resort is verlaten. Er is gewoonweg niemand, geen toerist, zelfs geen kampbewaarder.
De jeep schokte slippend in eerste versnelling naar boven. Vooral blijven doorgaan, hamerde het in mijn hoofd, in geen geval halt houden. Het kamp kan niet ver meer zijn. We klommen nog meer dan een half uur om uiteindelijk zonder brokken het hoogplateau met de berghut te bereiken. Er was inderdaad geen mens te bespeuren. Aan de rand van een inheems bosje stond een lemen Anton Piek-achtig gebouw met een laag strodak en een in der haast geschilderd bord met de tekst: oom Piet se huys. Over enkele hectaren grasland verspreid zagen we nog een tiental gelijkaardige bunalow-hutten. Een uitgestrekt, licht hellend grasplein uitlopend tot aan een snelstromend riviertje was onze tuin met de onvermijdelijke braaiplaats. Het felle zonlicht weerkaatste tegen de basaltmuur en creëerde een dubbele schaduw zonder uitgesproken donkere vlekken. De ideale belichting voor een romantische film met zeemzoete vioolmuziek en close-ups van smachtende blikken.
We bleven minutenlang de omgeving opnemen, gefascineerd door het overweldigend decor. Barbara streelde mijn arm, nestelde zich tegen me aan. En dat allemaal voor ons alleen. Domme toeristen die dit moeten missen. Ze tuitte haar lippen, wilde me kussen. Ik sprong uit de wagen, gooide mijn kleren van me af, rende holderdebolder naar beneden en plonsde poedelnaakt in het ijskoude water. Dat zet ik je betaald, riep ze. Ze volgde voorzichtiger, eleganter. Een uur later lag ze, uitgeteld door de voorbije spanning, te dommelen op een rotan tuinzetel op ons terras. Het latwerk van het houten zonnescherm tekende evenwijdige schaduwlijnen op haar naakte borsten. In de braai knisperde koedoevlees en rode paprika.
Doorheen haar wimpers keek ze me aan, vond dat ik er goed uitzag met mijn spatel en vork en vooral met die stoppelbaard en het verse verband om mijn hoofd. Vertederend viriel, noemde ze het.
Ik concentreerde me op mijn braadpan. Schat, een kwartiertje geduld. De brunch is bijna klaar. Ze rekte zich uit, kwam loom naar me toe, nam spatel en vork uit mijn handen, zipte mijn shorts los, knabbelde als een konijntje in mijn hals (vervolg morgen 3 februari 2015)