Gele sokjes met wit konijn Kort verhaal uit de bundel 'In de schaduw van de Ankou'
Johannesburg, 22 augustus 2001.
Het is zondag, nog vroeg in de ochtend. Mevrouw Vorster, liet net de hond uit. De ganse buurt wordt al maandenlang, dag na dag gewekt door dat venijnig blaffend beest. Niemand kreeg het mormel ooit te zien. Een twee meter hoge haag en een dichte rij doornstruiken maken binnen loeren in fort Vorster onmogelijk.
Op dat mens met haar hond kan je de klok gelijk zetten, zegt papa. 'Die onaangename zeur die kinderen gespuis en zwarte mensen nikkers noemt is een zelfingenomen bekrompen mens, een racist.'
De broertjes slapen nog. Almerietje sluit de kamerdeur van de twee wildebrassen. Zij en de jongens hebben er gisteren een puinhoop van gemaakt: speelgoed over het ganse huis verspreid, koekkruimels in de zetels, etensresten onder de tafel, vieze vingers op de ruiten. Zo is het wel vaker tijdens hun wekelijkse bezoeken. Papa vindt het niet erg. Sinds de echtscheiding, het nieuw huis in de voorstad en de verhalen over mamas nieuwe vriend, de blanke oom Ottie, worden de kinderen extra verwend.
Vandaag trekken ze erop uit naar het Hartbeespoort stuwmeer om Almerie haar achtste verjaardag te vieren. Gisteren vertelde papa over enorme ballonnen die vanop de oever van het meer zullen opstijgen.
Tot aan de hemel papa?, vroeg ze.
Nog verder. In grote rieten manden zullen mensen meevliegen. Ze zullen zo hoog opstijgen tot ze stippen zijn geworden en men niet meer ziet of ze nu zwart of blank zijn. Daarboven is iedereen gelijk.
Is dat echt waar? Ook mensen zoals wij? Worden we daar niet uitgescholden voor nikkers?
Vader lachte. Indien jullie heel erg braaf zijn, dan...dan gaan we kijken, zei hij.
Almeri begint alvast de boel op te ruimen. Ze zal papa verrassen met een gedekte tafel. Voor het eerst zal ze de ballonnen echt kunnen zien. In gedachten vloog ze al meermaals weg, zweefde tot voorbij de wolken, hoger en hoger Hier in Johannesburg kan men van zoiets alleen maar dromen.
Ballonnen horen thuis in een sprookjesboek. In deze stad is er tijd noch plaats voor sprookjes. Je mag al blij zijn dat je iedere dag heelhuids thuiskomt, zei haar blanke stiefvader en hij controleerde zijn revolver in het handschoenkastje van zijn auto.
Vandaag verlaten de kinderen met hun papa de onveilige stad. Dat moet ze meteen vertellen aan haar maatje; het wit konijn in het bakje onder de gootsteen. Weet je Snoet, misschien is er wel één die me wil meenemen. Daarom ga ik mijn beste kleren aantrekken. En om jou plezier te doen ook mijn gele sokjes met die witte konijntjes erop.
Prompt zoekt ze de sokjes in de wasmand. Ze schuift een stoel bij de wastafel, vult een teiltje met warm water, een beetje waspoeder en begint te schrobben. Dat heeft ze van papa geleerd.
De natte kousjes hangt ze te drogen vóór de kleine stookolie kachel in de eetkamer. Zoals ieder jaar wordt in juli het lelijke zwarte ding bovengehaald en in een hoek van de beste kamer geplaatst om tijdens de wintermaanden de nacht kilte te verdrijven.
Papa komt naar beneden. Hij bekijkt goedkeurend de ontbijttafel, geeft zijn kleine meid een dikke knuffel en een stoppelbaard zoen. De koffie pruttelt in de percolator. Luidkeels ruziënd donderen de broertjes de trap af. Papa negeert het tumult. Zo was het vroeger ook toen ze nog allemaal samen in de township woonden.
Mijn zoon is een wijze, rustige man, zei Omoe. Een karakterloze slof, zonder kl aan zijn lijf, snauwde mama haar toe. Je mag hem terughebben die slimme jongen met zijn goede manieren. Ik trek eruit.
Almeri neemt een jeans en een warme trui uit haar kast. Zij is al een grote meid. Zij mag zelf kiezen wat ze die dag zal aantrekken. In de maand augustus, in putje winter is het fris bij het stuwmeer, verwittigde papa. Gewassen en aangekleed komt ze aan tafel. Die sokjes zullen beter drogen op het kacheltje, denkt ze, das voor straks. Want, zegt ze tegen haar konijntje, beloofd is beloofd, die konijnensokjes trek ik aan, zo ben je een beetje bij mij.
Om tien uur is iedereen klaar voor de rit naar het natuurpark. Papa wacht in de wagen. De sokjes zijn niet droog. Ze neemt trieste donkerblauwe kousen uit de lade, kijkt nog even naar Snoet, hoopt dat haar troetel haar verraad niet heeft gemerkt.
Om zes uur in de namiddag, net voor zonsondergang, komt het gezin terug de straat ingereden. Het was een unieke ervaring: de warme lucht ballonnen op het reusachtig grasplein, de smoutebollen met veel bloemsuiker bij de wafelbakker, de limonade in de tent en voor alle drie een felgekleurde balon-met-een-konijntje-erop. Klein broertje slaapt. Grote broer zit te grienen. Hij wilde nog niet naar huis, wilde nog meer ballonnen zien en vooral rondjes draaien op de kermismolen. Almeri is er stil van, in haar verbeelding is ze samen met Snoet meegevlogen om op de wolken te dansen.
Papa stopt bruusk de wagen. De nieuwe wijkbewoner, de vader van Geoffrey haar klasgenoot waarmee de blanke kinderen uit de buurt niet mogen spelen, staat armenzwaaiend midden op de weg. Ach wat vreselijk. Jouw huis, uitgebrand, helemaal, de vier muren staan nog overeind.
Papa staart de man met open mond aan.
Er zijn geen slachtoffers, ik zag geen hulpdiensten. De politie is wel ter plaatse om plunderaars af te schrikken. Misschien gaat het wel om brandstichting wordt gefluisterd. De man geeft papa een schouderklopje. Misschien zijn wij te zwart voor deze buurt.
Papa wordt asgrauw, stamelt iets en rent weg.
Door het wijdopen autoportier verdwijnt Almeris gele ballon met het witgeschilderde konijntje Ze kijkt hem achterna, ziet hem naar de wolken toevliegen. Een scherpe brandlucht prikkelt in haar keel. Daar is papa terug met een brandweerman. Hij heeft roodomrande ogen, houd een zakdoek voor zijn mond.
De oorzaak moet worden gezocht bij een vuurhaard vlakbij de metalen kachelpijp. We vonden nog textielrestjes, zegt de brandweerman.
En zij zullen feesten, de Vorsters en de anderen mompelt papa, neemt zijn kleine meid in de armen en streelt haar zwarte krullenbol.
Papa, Snoet, is die...? Hij schudt met zijn hoofd, neemt haar handje. Ik breng jullie naar mama en oom Ottie, zegt hij.
vanaf morgen een nieuw kort verhaal: 'Boulevard des Flamands'
(Vervolg van deel 4 van 6 februari 2015
Deel 5 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
De man leunde rustig tegen onze jeep. Hij gebruikte onze radiozender, praatte met een kompaan. Ja, ik ben hier bij de toeristen. Is Thimotheus al bij jullie aangekomen? Stilte. Goed idee, wij wachten hier. Weerom stilte. Grinnikend, trommelde hij een enerverend ritme op het dak van het voertuig. Twee Belgen, inderdaad. De vrouw? Die is rustig nu. De vriend gaat door het lint. Ik breng daar meteen verandering in.' Lange stilte. 'Natuurlijk weet ik hoe dit aan te pakken. Het is niet de eerste keer. Wat zeg je? De buit? Laat ik even hier in de hut. Morgen als alles achter de rug is zien we wel verder.' Hij haakte de microfoon terug aan het apparaat en kwam in onze richting. Master Rommens? vroeg hij en keek me strak aan. U moet Master Rommens zijn volgens het hoofdbureau. Ik deinsde verschrikt achteruit. Hij gaf me de hand. Solomon. Mijn naam is Solomon. Ik ben voor dit gebied de verantwoordelijke van de Natalse Parkenraad. Mijn collega en ikzelf waren op inspectietocht hier vlakbij in de buurt en werden verrast door het onweer. Wij haastten ons hierheen om poolshoogte te nemen, om te kijken of alles met jullie in orde was. Maar één en ander liep verkeerd. In ieder geval kon ik naderhand mevrouw Barbara overtuigen van onze goede bedoelingen. En met succes.
Ik geloofde geen woord van die mooie praatjes, staarde intussen naar het slachtoffer in het met bloed doordrenkt zeildoek. Solomon begreep het, plooide het doek open. We keken in de verstarde ogen van een dode nyala met een gapende wond in de nek en een geleegde buikholte met karmijnrood lillend vlees.
Mooi exemplaar vind je niet? zei de man. Je hoorde de trots in zijn stem. Heb ikzelf met één schot neergelegd, met één schot geveld net voor de storm. Thimotheus, mijn assistent, is een meester in het slachten zoals u kunt zien.'
Met huilende motor kwam de jeep het pad opgereden. Thimotheus aan het stuur, op de passagierszetel een corpulente zwarte vrouw met een mand op haar schoot.
Aha, daar is moeder. Ik liet haar halen om jullie wonden te verzorgen. Hij glimlachte naar Barbara. U neemt me deze beslissing toch niet kwalijk, hoop ik. Moeder haar zalven en kruiden doen wonderen.
Twee dagen later.
Solomon genoot zichtbaar van de vonkelwijn en van het gezelschap. Zijn idee om nog één keer zoals in de goede oude tijd het bergkamp zijn vergane glorie weer te geven zinde ons wel. Barbara koketteerde bij de braai. De opgetrommelde kampkok met stijf gesteven schort en dito koksmuts hakte een bosje kruiden. Het aroma van verse tijm, koriander en salie vermengde zich met de braadlucht van de reepjes nyalafilet, en de notengeur van de geroosterde pepers.
Weet je, Master Peter, ik neem je niets kwalijk. Jouw paniek was doodnormaal. Het verhaal van Xuma, het onweer en daarbovenop alle hardnekkige vooroordelen. Voor jullie blanken is een zwarte huid toch synoniem voor dom, onbetrouwbaar en gevaarlijk. Of niet?'
Na deze retorische vraag pauzeerde hij, nam zijn zonnebril van voor zijn ogen. En voor ons, zwarte mensen, schuilt er onder jullie blanke huid een blind makend superioriteitsgevoel. Jullie Europeanen worden sinds het koloniale tijdperk onderwezen in het misprijzen van de zwarte bevolking. We hebben elkaar altijd gewantrouwd. Van wederzijds respect is er geen sprake.'
Hij voelde mijn onbehagen. Met een ontwapenende glimlach vervolgde hij zijn betoog. Geef toe dat onze zwarte snoet heeft bijgedragen om jouw verbeelding op hol te laten slaan. Stel je voor; Solomon de meedogenloze rover, de bendeleider. Mijn assistent een kille moordenaar. Het verbaasde me hoe sierlijk deze enorme man aan zijn champagne glas nipte. Hij keurde het verband rond mijn hoofd dat stevig zonder kleefpleister netjes op zijn plaats was gebleven. Moeders handelsmerk, zei hij. Hij verzonk even in gedachten, keek voor zich uit naar de granietwand en dan naar Barbara. Je hebt een prachtvrouw master Peter, draag er zorg voor.
Bedankt vriend. Nogmaals mijn excuses voor mijn bespottelijk gedrag, maar
Proost, op de bange blanke man.
Proost op de vriendschap, op ons. Barbara en de kampkok ploften neer in de rieten zetels grepen de fles vonkelwijn en riepen:
Aan tafel!
vanaf morgen 8 februari volgt een nieuw kort verhaal:
Gisteren, geveld door koorts, enzovoort? vervolg van deel 3 van 4 februari 2015
Deel 4 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
We stonden in de plensregen tussen de jeep en de grijnzende overvaller met zijn stekende blik, zijn dwingende ogen. Het onweer had zijn hoogtepunt bereikt. Het leek wel de Apocalyps. Barbara keek schichtig als een opgejaagde impala in doodsangst. Ze zocht een vluchtweg, trok rillend het nat badlaken strakker tegen haar lichaam. Mijn weerloos bang lief ten prooi van een stel gewetenloze zwarten. Ik moest handelen, mijn angst overwinnen. Voetje voor voetje, bijna onmerkbaar, schuifelde ik in de richting van de hut en zette het plots op een lopen, sleurde in mijn vlucht Barbara met me mee. Samen tuimelden we het huis binnen, schoven de bank voor de deur, sleurden het bed vertikaal tot tegen het vernielde raam en verschansten ons in de douchekamer, de enige veilige ruimte zonder raam. Barbara hield de haardpook in aanslag. In mijn haast stootte ik mijn hoofd hard tegen een hangkast, mijn hoofdwond patste verder open. Bloed drong doorheen mijn verband, sijpelde langs mijn slaap, over mijn wang tot in mijn stoppelbaard. Wat doen we nu? We waren in paniek. Minuten leken uren. Buiten sloeg sputterend de motor van het bakkie aan. Keien en klodden vette aarde werden tegen onze bungalow geslingerd. Het motorgeronk vervaagde.
De storm was gaan liggen. Even plots als hij van over het rotsgebergte was komen aanwaaien, trok hij nu in de richting van de zee. Het werd stil, beangstigend stil. Waren onze overvallers weg? We verlieten onze schuilplaats? Met een inderhaast meegenomen gietijzeren braadpan als wapen schuifelden we tot bij het keukenraam. De zwerfhond was verdwenen. De resten van de aan flarden gescheurde Zuid-Afrikaanse vlag hingen vastgehaakt aan de rooster van de braai. Er was geen teken van leven. Het bakkie was weg. Diepe wielsporen liepen naar het rotspad. We waren alleen. Of toch niet?
We hoorden het allebei: voetstappen op het houten terras aan de achterzijde. Ze waren terug daar, waarschijnlijk met getrokken messen. Barbara klauwde haar nagels in mijn schouders, zocht bescherming. Ik duizelde. Als kind had ik dit wel vaker: bij grote spanning ging ik hyperventileren tot mijn hoofd tolde en ik flauw viel.
De deur zwaaide open. De braadpan viel kletterend op de tegels. We stonden oog in oog met één van onze belagers. Bloed, zei hij. Hij maakte een beweging naar mijn hoofd.
Ga weg, schreeuwde ik. Ik wilde uithalen, mijn vuist in zijn grijnzende smoel duwen, maar ik kon alleen nog schuddebollen, proefde bloed. Zijn gezicht werd een vage vlek, zijn stem een ver verwijderd gebrom. Ik verloor het bewustzijn. Schoof languit in de blubber.
Wanneer ik verdwaasd mijn ogen opende lag ik op mijn rug op het houten terras met een opgerold deken onder mijn hoofd. Barbara hurkte naast me. De zwarte had zijn wapen afgelegd, nam mijn lief voorzichtig bij de arm, hielp haar rechtstaan. Ze reageerde met een glimlach, zei: Dank je. De situatie werd hoe langer hoe verwarder. Wat had dit te betekenen? De man keek me zwijgend aan, stak zijn hand uit om me recht te helpen. Ik kroop vierklauwens achteruit
Je hebt ons laten schrikken, zei Barbara. Je zwijmelde armenzwaaiend naar buiten, viel op je gezicht. Je stamelde: het syndroom van Ménière, ik heb het , het spijt me en je verloor het bewustzijn.
Wat was er aan de hand? Ik had alle controle verloren. Mijn vriendin raaskalde, verbroederde met onze belagers. Mijn gedachten flitsend in mijn hoofd als de balletjes in een flipperkast op de Gentse foor. Angst dreef me naar heldendom. Met één sprong stond ik met gebalde vuisten tussen Barbara en die hypocriete moordenaar. Beiden keken me verwonderd aan. Barbara nam mijn hand. Rustig maar. Kalmeer. Er is helemaal geen reden tot paniek. Alles berust op een misverstand. Ze leidde me naar het bosje naast de bungalow. Zullen we een schaduwplek opzoeken?
Ik rukte me los, schreeuwde het uit, gilde met overslaande stem. Een misverstand? Wat bedoel je met een misverstand. We worden overvallen door twee zwarten. We worden bedreigd met slagersmessen. We ontdekken een bloederig lijk, een slachtoffer van een eerdere misdaad. Er wacht ons ongetwijfeld hetzelfde lot. Wij hebben geen geld om die kille moordenaars om te kopen. Ze zullen wraak nemen. Je wordt verkracht, vermoord, gruwelijk verminkt. Ze zullen me verplichten toe te kijken om me daarna te molesteren. Men zal ons in stukken gereten lijken terugvinden. Dat alles is volgens jou een misverstand.
(vervolg morgen 7 februari 2015)
(vervolg van deel 2 van 3 februari 2015) Deel 3 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
Een donderslag, een zilverwitte bliksemschicht, een lang uitdijend gerommel. Meteen was de betovering van het veelbelovend moment verbroken. Een kille wind dreef donderwolken over de rand van het amfitheater. De vogels zwegen abrupt, een zwerfhond kroop jankend onder een houtstapel. Felle lichtflitsen toverden vreemde figuren in de donkerpaarse lucht. Akelig huilend door de rotsspleten kwam een hevige storm opzetten. We renden naar binnen. De regen plensde op het strodak. Een tweede donderslag. Oorverdovend. Het huis daverde. De mast waaraan net noch de Zuid-Afrikaanse vlag wapperde, sloeg zwart geblakerd tegen de grond. Een vuurbol rolde over het grasveld richting rivierbedding. We keken gefascineerd naar het ontketende natuurgeweld. Luidkeels reciteerde Barbara een monoloog uit Mc Beth: blaast winden blaast, huilt stormen
Barbara! Ik verstijfde, staarde naar de deuropening. Een donkere silhouet bewoog in het halfduister. Barbaras gil ging verloren in het onweersgedruis. We hadden het individu niet zien naderen, begrepen niet waar hij plots vandaan kwam. Een drijfnatte zwarte stapte doodgemoedereerd naar binnen, overzag de situatie. Hij grijnsde. Barbara greep naar een badlaken om haar naaktheid te bedekken. De forse kerel was gewapend. Een dubbelloops jachtgeweer bengelde aan een riem over zijn schouder. We stonden als versteend, wisten ons geen raad. Afgerukte takken, meegesleurd door de razende storm, sloegen een ruit aan diggelen. Glassplinters priemden in de bedsprei. De regen zwiepte naar binnen. De indringer zei iets, het leek op een kort bevel. De roffelende regen op het dak en de aanhoudende donderslagen overstemden zijn stem. De onbekende deed een stap in de richting van Barbara. Er was geen ontkomen aan. Hij greep naar haar arm, mistte.
schoften voor wie een leven niets meer waard is dan een schepel bonen. Xumas woorden hamerden in mijn hoofd. Met één sprong was ik bij het raam, de enige vluchtweg. Zonder verder nadenken duwde ik Barbara tussen de scherpe puntige resten van de half vernielde ruit naar buiten. De man schreeuwde, sprong naar mij toe om mij van het raam weg te sleuren. In een wanhoopspoging dook ik naar buiten en holde Barbara achterna. We sloegen geen acht op de opgelopen schrammen en snijwonden, voelden geen pijn. Verdoofd door angst renden we in paniek in de richting van onze jeep. Te laat. Een beslijkt bakkie versperde ons de weg. In de laadbak: een jonge man half verscholen onder een kaki zeil. Zijn pet hing diep over zijn ogen. Met een vod wreef hij zijn bebloede handen schoon. Hij voelde onze aanwezigheid, schrok, greep vliegensvlug naar de twee grote slagersmessen naast hem. Uit het voertuig walmde de walgelijke geur van modder, vers bloed en stront. De knaap fixeerde me, hield me vast met zijn ogen. Tussen twee donderslagen klonk een kort bevel. Onze belager naderde in de rug. Het jongmens duwde uit alle macht aan een vracht, sprong op de grond en sleurde een bebloed zeil uit het bakkie. Met een doffe plof viel zeil en inhoud in de modder die onmiddellijk rood kleurde. Het leek wel een levenloos lichaam. Je zag de contouren van een romp, ledematen. Een lijk. Pas vermoord? Hoe? Waarom? Wie zijn die kerels?
Xuma had ons gewaarschuwd. Ik verstijfde van angst, was niet meer in staat om rationeel te denken. Ik rommelde in mijn zak, zocht geld. Losgeld.
(Vervolg morgen 5 februari)
*****
Publiciteit DE KUNST VAN HET KAMELEON ZIJN
(psycho-thriller met een luguber randje)
Mijn laatst verschenen boek is terug in voorraad.
Korte inhoud: te vinden op mijn eerste blog van 2015.(zie 5 januari)
Paperback 217 paginas
ISBN: 978 94 022 0797 2
Prijs: 18 (verzendingskosten inbegrepen.
Info en bestellen: piet.borms@telenet.be
(vervolg van deel 1 van 1 februari 2015) Deel 2 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
Stap voor stap had Barbara de zekerheden van haar goed georganiseerd burgermeisjes-bestaan-in-de-grootstad ingeruild voor een avontuurlijk leven vol onvoorspelbaarheden. Nu voerde ze een innerlijke strijd. Naarmate de tocht risicovoller werd kon ik als het ware haar onuitgesproken angst ruiken. Ze haalde me bruusk uit mijn concentratie. Peter, wat doen we indien iemand, uitgerekend nu, aan de afdaling is begonnen?
Ik lachte haar ongerustheid weg. Zien we dan wel. Hij in de afgrond, wij tegen de rotswand of omgekeerd. Er zijn twee opties, het is een kwestie van de juiste keuze te maken op het juiste moment.
Ze balde haar vuisten, kneep haar knokkels wit. Mijn cynische opmerking vond ze maar niets, zelfs ongepast in de gegeven omstandigheden.
Er komt geen tegenligger, stelde ik haar gerust. Xuma heeft ons verzekerd dat wij de enige bezoekers zijn. Tendele Mountain Resort is verlaten. Er is gewoonweg niemand, geen toerist, zelfs geen kampbewaarder.
De jeep schokte slippend in eerste versnelling naar boven. Vooral blijven doorgaan, hamerde het in mijn hoofd, in geen geval halt houden. Het kamp kan niet ver meer zijn. We klommen nog meer dan een half uur om uiteindelijk zonder brokken het hoogplateau met de berghut te bereiken. Er was inderdaad geen mens te bespeuren. Aan de rand van een inheems bosje stond een lemen Anton Piek-achtig gebouw met een laag strodak en een in der haast geschilderd bord met de tekst: oom Piet se huys. Over enkele hectaren grasland verspreid zagen we nog een tiental gelijkaardige bunalow-hutten. Een uitgestrekt, licht hellend grasplein uitlopend tot aan een snelstromend riviertje was onze tuin met de onvermijdelijke braaiplaats. Het felle zonlicht weerkaatste tegen de basaltmuur en creëerde een dubbele schaduw zonder uitgesproken donkere vlekken. De ideale belichting voor een romantische film met zeemzoete vioolmuziek en close-ups van smachtende blikken.
We bleven minutenlang de omgeving opnemen, gefascineerd door het overweldigend decor. Barbara streelde mijn arm, nestelde zich tegen me aan. En dat allemaal voor ons alleen. Domme toeristen die dit moeten missen. Ze tuitte haar lippen, wilde me kussen. Ik sprong uit de wagen, gooide mijn kleren van me af, rende holderdebolder naar beneden en plonsde poedelnaakt in het ijskoude water. Dat zet ik je betaald, riep ze. Ze volgde voorzichtiger, eleganter. Een uur later lag ze, uitgeteld door de voorbije spanning, te dommelen op een rotan tuinzetel op ons terras. Het latwerk van het houten zonnescherm tekende evenwijdige schaduwlijnen op haar naakte borsten. In de braai knisperde koedoevlees en rode paprika.
Doorheen haar wimpers keek ze me aan, vond dat ik er goed uitzag met mijn spatel en vork en vooral met die stoppelbaard en het verse verband om mijn hoofd. Vertederend viriel, noemde ze het.
Ik concentreerde me op mijn braadpan. Schat, een kwartiertje geduld. De brunch is bijna klaar. Ze rekte zich uit, kwam loom naar me toe, nam spatel en vork uit mijn handen, zipte mijn shorts los, knabbelde als een konijntje in mijn hals (vervolg morgen 3 februari 2015)
Deel 1 uit Tendele
Fragment uit de reisnovelle: Hamba Khale, vaarwel, goede reis
Korte inhoud van de novelle:
Het relaas van een bewogen reis door het Zuid-Afrikaanse Zoeloeland; een land dat na jaren apartheidsbewind en boycot zijn wonden likt. Het onbekende zorgt voor pijnlijke misverstanden, levensbedreigende situaties, angst en onzekerheid. Er zijn ook dagen van onbezorgd genieten in de weidse natuur. s Nachts domineren de opzwepende drums en zwoele erotiek. Tegen deze achtergrond zoeken de verliefde dertigers Barbara en Peter naar harmonie in hun relatie.
Het vooruitzicht van een week complete rust, alleen met mijn lief in stille eenzaamheid van Zuid Afrikas hoogste bergketen bracht mij in een euforische stemming. Ik wilde meteen vertrekken.
Onze gastvrouw Xuma, gaf echter haar ontraden niet op. Ze bewerkte Barbara. Een wijze man uit Lesotho beweert dat de plek behekst is, zei ze met goed gespeelde bezorgdheid. De geesten van de Tugelawaterval dulden geen stervelingen in hun gebied. Indringers, die deze heilige hoogvlakte, deze ontmoetingsplaats van de berggoden onteren, zullen worden gestraft. Van bij de bouw van de bungalows begon de ellende: het merendeel van de bouwvakkers werd ziek, ziek in het hoofd. Zij werden achtervolgd door boze geesten, dwaalden s nachts over de vlakte als huilende hyenas. Velen verdwenen spoorloos. Nooit hoorde nog iemand iets over hen. De brave Godvrezende dorpelingen mijden deze plek uit schrik voor de vloek. Daardoor is het de ideale schuilplaats geworden voor onguur gespuis voor wie een mensenleven niets meer waard is dan een schepel bonen.
Richard had geduldig zijn doordravend vrouwtje gade geslagen en aangehoord. Wees gerust Miss Barbara, dit zijn verhaaltjes, vrouwenpraatjes, het levend bewijs van de rijke verbeeldingskracht van het volk van over de bergen. Hij keek spottend naar zijn Basotho prinses die verbolgen zweeg en met veel tegenzin de sleutel van de berghut overhandigde. Master Peter, wij hebben de hut met de naam oom Piet se huys voor u in orde gebracht. Er is bed-, bad- en keukenlinnen. De braai is gepoetst. De houtvoorraad is aangevuld. Weet dat wij avontuurlijke reizigers ten zeerste appreciëren. Ik wens u een goede reis en tot over een tiental dagen.
Het jonge paar verdween kibbelend, de woordenwisseling kreeg hoe langer hoe meer volume, ieder in zijn eigen taal: hij in het Xosa , zij in het Sotho. Tot het stil werd. We zagen hoe ze als een verliefd stel in elkaar verstrengeld in het gras tuimelden.
Het eerste kwartier van de rit verliep vlekkeloos. Een grindpad slingerde zich omhoog tussen weelderig graasland en dun begroeid inheems bos. We volgden een tijdlang de loop van een snelstromend waterloopje: waarschijnlijk een zijarm van de kolkende rivier aan de voet van de achthonderd meter hoge Tugela waterval. Tot tweemaal toe reden we over de gladde keien door de ondiepe bedding. Het water spatte in twee glinsterende bogen onder de wielen uit. We gilden als kinderen in een wildwaterbaan. De nare ochtend was vergeten. Afrika had ons in zijn ban. Het pad klom nu steil tegen de bergflank. Voor ons verrees de Drakensbergketen in al zijn schoonheid, met het amfitheater als absolute blikvanger. Aan de voet van deze acht kilometer lange basaltmuur met aan weerszijden pieken van meer dan drieduizend meter hoogte wilden we de volgende dagen doorbrengen. We vorderden langzaam, steeds bergopwaarts. Glooiende valleien in diverse schakeringen groen lagen als een lappendeken van fantasierijk versneden stukken stof in de diepte. Het grindpad ging over in een rotspad met aan de ene zijde de dreigende rotswand en aan Barbaras zijde een honderd meter diepe, gapende afgrond. Stiekem bespiedde ik mijn vriendin. (vervolg morgen, 3 februari 2015)