Inhoud blog
  • de Vic - deel 3
  • de Vic - deel 2
  • de Vic - deel 1
  • Struisvogels - aflevering 5
  • Struisvogels - aflevering 4
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    ZOMAAR VERHALEN
    een dagelijkse streep literatuur
    02-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tendele, deel 1

    Deel 1 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    Korte inhoud van de novelle: Het relaas van een bewogen reis door het Zuid-Afrikaanse Zoeloeland; een land dat na jaren apartheidsbewind en boycot zijn wonden likt. Het onbekende zorgt voor pijnlijke misverstanden, levensbedreigende situaties, angst en onzekerheid. Er zijn ook dagen van onbezorgd genieten in de weidse natuur. ’s Nachts domineren de opzwepende drums en zwoele erotiek. Tegen deze achtergrond zoeken de verliefde dertigers Barbara en Peter naar harmonie in hun relatie.

    Het vooruitzicht van een week complete rust, alleen met mijn lief in stille eenzaamheid van Zuid Afrika’s hoogste bergketen bracht mij in een euforische stemming. Ik wilde meteen vertrekken.
    Onze gastvrouw Xuma, gaf echter haar ontraden niet op. Ze bewerkte Barbara.
       ‘Een wijze man uit Lesotho beweert dat de plek behekst is,’ zei ze met goed gespeelde bezorgdheid. ‘De geesten van de Tugelawaterval dulden geen stervelingen in hun gebied. Indringers, die deze heilige hoogvlakte, deze ontmoetingsplaats van de berggoden onteren, zullen worden gestraft. Van bij de bouw van de bungalows begon de ellende: het merendeel van de bouwvakkers werd ziek, ziek in het hoofd. Zij werden achtervolgd door boze geesten, dwaalden ‘s nachts over de vlakte als huilende hyena‘s. Velen verdwenen spoorloos. Nooit hoorde nog iemand iets over hen. De brave Godvrezende dorpelingen mijden deze plek uit schrik voor de vloek. Daardoor is het de ideale schuilplaats geworden voor onguur gespuis voor wie een mensenleven niets meer waard is dan een schepel bonen.’
       Richard had geduldig zijn doordravend vrouwtje gade geslagen en aangehoord.
       ‘Wees gerust Miss Barbara, dit zijn verhaaltjes, vrouwenpraatjes, het levend bewijs van de rijke verbeeldingskracht van het volk van over de bergen.’
       Hij keek spottend naar zijn Basotho prinses die verbolgen zweeg en met veel tegenzin de sleutel van de berghut overhandigde.
       ‘Master Peter, wij hebben de hut met de naam “oom Piet se huys” voor u in orde gebracht. Er is bed-, bad- en keukenlinnen. De “braai” is gepoetst. De houtvoorraad is aangevuld. Weet dat wij avontuurlijke reizigers ten zeerste appreciëren. Ik wens u een goede reis en tot over een tiental dagen.’
       Het jonge paar verdween kibbelend, de woordenwisseling kreeg hoe langer hoe meer volume, ieder in zijn eigen taal: hij in het Xosa , zij in het Sotho. Tot het stil werd. We zagen hoe ze als een verliefd stel in elkaar verstrengeld in het gras tuimelden.

    Het eerste kwartier van de rit verliep vlekkeloos. Een grindpad slingerde zich omhoog tussen weelderig graasland en dun begroeid inheems bos. We volgden een tijdlang de loop van een snelstromend waterloopje: waarschijnlijk een zijarm van de kolkende rivier aan de voet van de achthonderd meter hoge Tugela waterval. Tot tweemaal toe reden we over de gladde keien door de ondiepe bedding. Het water spatte in twee glinsterende bogen onder de wielen uit. We gilden als kinderen in een wildwaterbaan. De nare ochtend was vergeten. Afrika had ons in zijn ban. Het pad klom nu steil tegen de bergflank. Voor ons verrees de Drakensbergketen in al zijn schoonheid, met het “amfitheater” als absolute blikvanger. Aan de voet van deze acht kilometer lange basaltmuur met aan weerszijden pieken van meer dan drieduizend meter hoogte wilden we de volgende dagen doorbrengen. We vorderden langzaam, steeds bergopwaarts. Glooiende valleien in diverse schakeringen groen lagen als een lappendeken van fantasierijk versneden stukken stof in de diepte. Het grindpad ging over in een rotspad met aan de ene zijde de dreigende rotswand en aan Barbara’s zijde een honderd meter diepe, gapende afgrond. Stiekem bespiedde ik mijn vriendin.
    (vervolg morgen, 3 februari 2015)

    02-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    01-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 10

    Fragment 10 van: “Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou).

    "De Zigeuner" was open. Bij ons vergeet men vlug en vergeeft men makkelijk. Die rosse Delbaere was nog de kwaadste niet en hij kende zijn klanten. De zaak liep als een trein. We waren allemaal van de partij: Brusselse Valère, de gepensioneerde boekhouder en zijn hypernerveuze schrale krielkip Roza, linksen Raymond, vooraan in de dertig maar met de zorgelijke kop van een getormenteerde vijftiger, uitgestreken Emiel met zijn keffer, vuil Stanneke met zijn manke poot en zijn twee kabassen vol plastieken zakken, de Mon met zijn wekelijkse tieten- en kut boekskes van onder den toog van de gazettenwinkel, de luidruchtige studenten, de zelf verklaarde artiesten en al die andere voor wie “De Zigeuner” een tweede thuis was.

    Een dinsdagmorgen, elf uur. De Rosse had net de deur opengezet.
       ‘Goede morgen,’ zei ik en ik schuifelde voorzichtig met mijn accordeon op mijn rug over de pas gedweilde tegels naar mijn stoel aan mijn tafel vlakbij het raam.
       In de deuropening verscheen een silhouet, onherkenbaar in het tegenlicht.
       ‘Een glas witte wijn, alstoeblief.’ Die hese stem, dat accent. ‘Luljeta?’ Zij was het; vermagerd, iets bleker. Haar haar rood geverfd. Haar kledij nog hoeriger dan vroeger.
       De Rosse kreeg het koud en warm tegelijk, repte zich achter de toog, liet de fles wijn kletterend tussen de glazen vallen. Hij stotterde wat, onverstaanbaar, trachtte vooral haar doordringende blik te ontwijken.
       Ze monsterde het interieur. ‘Gefeliciteerd,’ zei ze koel.
       Hij was zijn stem kwijt, stond idioot te grijnzen.
       Ze triomfeerde, peilde met haar donkere blik de situatie. ‘Je ziet er goed uit,...verzorgd... vooral die nieuwe tanden...een hele metamorfose.'
       Geen van beiden zei nog een woord. De sfeer werd beklemmend.
       Hij fixeerde een punt op oneindig.
       Zij stapte op hem toe. Nog vooraleer hij kon reageren greep ze hem bij de schouder en gaf hem drie klinkende zoenen.
       ‘Echt gemeend, proficiat. Ik las het in die wijkgazet. Je zoekt een ervaren medewerker? Main papieren zain in orde, does...’ Ze knipoogde.
    De spanning was gebroken. Die meid wist niets van zijn laf verraad. Wat een opluchting.
        ‘Kom laat ons erbij gaan zitten,’ zei ze, ‘over die voorwaarden praten.’ Ze legde haar arm om zijn middel, troonde hem mee tot bij het tafeltje, vlakbij de openstaande dubbele deur.
       Hij genoot van haar nabijheid. Een nieuwe ervaring: een vrouw, haar lichaam dicht tegen hem aangedrukt. Hij rook haar parfum…

    Twee zwarte terreinwagens met donkere ruiten stopten voor de deur.
    Luljeta wuifde, elegant,  knikte glimlachend in de richting van haar tafelgenoot. Een fractie van een seconde, een bevroren momentopname. Ze dook naar de grond, razendsnel, naar mijn tafel, sleurde mij mee, weg van de deur. Het portier van de eerste wagen werd opengegooid. De Rosse reageerde, wilde weglopen. Te laat. Het hels lawaai van twee ratelende automatische wapens overstemde zijn hulpgeroep. Hij struikelde, greep naar zijn benen, voelde de botten kraken, versplinteren. Schreeuwde het uit van de pijn, viel languit. Er rolde een brandende molotov cocktail naar binnen. Het vuur verspreidde zich vlug.
       Ze rende naar één van de zwarte wagens en riep:
       ‘Rosse klootzak, met de groeten uit Albanië. Vuile rat. Verrader. Laat je vader maar een rolstoel betalen, je zal hem kunnen gebruiken.’
       De zwaar gewonde Christian Delbaere werkte zich steunend op zijn ellebogen tot aan de stoeprand waar hij kreunend bleef liggen. In een mum van tijd was “De Zigeuner” een inferno…
    Als ik daar aan terugdenk dan…

    De bakkersdochter kijkt me aan. ‘U beeft. U was verliefd op Luljeta?’
    Ze hurkt naast mijn vouwstoeltje, leunt met haar rug tegen de gevel. ‘Speel nog iets,’ vraagt ze, 'voor mij.'
        ‘Niet nu,’  Ik stop het accordeon in de kist. ‘Ik ga liever naar huis. Tot zaterdag. Ik kom een Turks brood halen en wat zoetigheid, baklava of zoiets.'

    (vanaf morgen een nieuw kort verhaal: 'Tendele' uit mijn reisroman 'Hamba Kahle')
    ***

    01-02-2015 om 07:57 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 9
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Fragment 9 van Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’

    Maanden later.
    De Slome, het vermeend lijk waarmee het debacle begon, had zich herpakt. Geen druppel alcohol meer en een vaste baan als straathoek werker. Hij was intussen verloofd met Hafize. Een verrassing, die twee een koppel? De verwondering was compleet te meer omdat haar vader, de Turkse kruidenier van het Pleintje zich niet had verzet. Meer nog. Hij had een verlovingsfeest gegeven voor de ganse buurt. Alles erop en eraan. Geen alcohol natuurlijk maar lekkere hapjes, live muziek en schoon volk. Schoon koppel ook. Er zouden er zo meer moeten zijn.

    Het tweede grote nieuws kwam van Rosse Christian Delbaere. Bij de Portugees op de Beestenmarkt had men hem horen opscheppen. Dronkenmanspraat? Neen, een gemene streek. Hij ging er prat op dat hij politie had getipt.
    Luljeta werd gevonden in een gekraakt pand aan de Zuiderdokken en werd aangehouden.
    Het incident werd op straat druk becommentarieerd:
    ‘Die sukkel zal naar een gesloten instelling zijn gebracht: zwartwerk en prostitutie.’
    ‘Ik keur het gedrag van die fils à papa niet goed.’
    ‘Laag bij de gronds, gemeen.’
    ‘En waarom, wat had die klier er bij te winnen?’
    ‘Ik denk dat die fils à papa niet heeft mogen mogen tussen haar...lakens. Dat speelt in mannen hun kopke’.
    ‘Enfin van horen zeggen weet ik dat er plannen zijn, plannen met “De Zigeuner” …
    'Hoezo plannen?'
    Ik heb toen wijselijk gezwegen. Maar het was waar, ik hoorde de Rosse ook stoefen. Wacht maar, zei hij, ze zullen allemaal verschieten. Ik ben een Delbaere, een winnaar.

    ‘We zien wel,’ was de algemene tendens in de buurt. Met twijfels en vol spanning werd er gewacht op wat komen zou. ‘Misschien zijn al die roddels niet waar. Dat verklikken en opsluiten enzovoort.’
    Een mens die niet veel heeft, heeft ook niet veel nodig om gelukkig te zijn. Een strohalm is genoeg want zonder “De Zigeuner”…Tja.’

    Christian Delbaere, bijgenaamd “de Rosse”, werd wel degelijk de nieuwe uitbater van praatkroeg “De Zigeuner” Eigenaar Mike zag in hem een waardevolle opvolger van die Albanese hoer. Temeer daar de familiale plooien ten huize kolonel Delbaere waren gladgestreken en de man bereid bleek om een niet onaardig bedrag in de zaak te pompen, kwestie van de verloren zoon een duwtje in de rug te geven. De Delbaeres zijn een clan, hebben een groot hart vooral wat de familie betreft. Alleen wat de familie betreft.
    Eigen volk eerst.

    RECLAME
    De tweede lading van mijn psycho-thriller "De kunst van het kameleon zijn" is beschikbaar.
    paperback -218 blz.-18,00€ (verzendingskosten inbegrepen)
    te bestellen: piet.borms@telenet.be



    31-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 8

    Fragment 8 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Het vermeende lijk keek verdwaasd in het rond.
       ‘Amaai, mijne kop. Waar is iedereen? Wat is er gebeurd?’
    Versuft zwijmelde hij naar de bank. Een akelige vertoning: een asgrauw gezicht, een hoofdwond met een streep geronnen bloed die één oog dicht kleefde en tot op zijn kaak doorliep.
       ‘Niet kwaad worden hé meid; ik heb den boel ondergekotst. Ik zal dat zelf wel opkuisen. Morgen. Salut.’
    Hij strompelde naar de deur, kotste op het voetpad. Tastend, zijn evenwicht zoekend langs de gevels schuifelde de Lazarus tot aan zijn steeg.
       ‘Looser,’ fulmineerde de Rosse.
       ‘Een soekkelaar, dat is hij; vroeger niet maar sinds die Chantal…’ Ze sloot de deur. ‘Rosse, het ziet er niet goed oït veur mij. Ik denk wij toch krijgen hier die politie over die floer en ich hep keen, ik heb keen..’
       ‘Geen papieren, dat vermoedde ik.’
       ‘Nog keen papieren,’ verbeterde ze hem, ‘nog keen, maïn dossier is bij fremdelingen Saken.’
       De Rosse aarzelde: zal hij Luljeta aanraken om haar te troosten of toch maar liever op een afstand blijven?
       ‘Indien je wil kan je in een leegstaand appartement van mijne pa logeren. Het is vlakbij de gedempte dokken op het vierde, het slot is jaren geleden geforceerd en nooit hersteld. Geen interesse meer. Mijnen ouwen heeft zijn liefdesnestje niet meer nodig. Hij zoekt nu zijn vertier met zijn uitstekende wijnen en dito cognac. Een constante roes maar wel in stijl. Je kan gerust zijn er komt niemand en ik vertel het aan niemand,’ fleemde de Rosse die zijn kans rook en er vol voor ging.

    Een uur later stond de politie in de lege gelagzaal van ‘De Zigeuner’. Geen klanten en de genaamde Luljeta was spoorloos. Meer nog: er werd zelfs geen slachtoffer gevonden. Uit het zaaltje kwam de doordringende stank van kots.
       Het buurtonderzoek leverde niets op. Collectief geheugenverlies, noemde de commissaris het.
       ‘Nee, wij zijn niet op de hoogte van het reilen en zeilen in de ‘Zigeuner’.
       'Luljeta haar echte naam? Haar adres?
       Zelfs Raymond de racist hield zich van de kromme.
       Kolos Jacques beweerde geen tijd te hebben om op café te gaan. ‘Studeren voor de partiële hé commissaris.’
       De Academiestudenten hadden nog nooit van café ‘De Zigeuner’ gehoord.
       Ikzelf vond het geraadzaam om een ander werkterrein op te zoeken en vertrok naar Nederland naar een ver familielid, geen Kovacz om geen spoor achter te laten. Tegenover die Belgische Roma blijft er bij de ordehandhavers toch altijd een zweem van wantrouwen.
    De speciale brigade wist gewoonweg niet wat hiervan te denken. Een concurrent die de praatcafé schade wou berokkenen? Een misplaatste haatreflex van een gedumpte loverboy om stoeipoes Luljeta een lesje te leren door haar te laten oppakken? De zaak werd geklasseerd: geen slachtoffer, niemand iets gezien, een spook met de nep naam  Luljeta. Alleen een lege kroeg met een open deur die uit voorzorg werd verzegeld.

    De eigenaar werd op de hoogte gebracht. Het praatcafé bleef dicht. Er werd naar een nieuwe uitbater gezocht.

    Twee weken later kwam ik terug. Het voorval was vergeten maar voor mij was onze straat zijn charme kwijt. Zonder praatcafé met zijn toogklap en zijn gezelligheid zou het nooit meer zoals vroeger worden.
    Ik mistte de stamgasten, de zigeunermuziek en Luljeta. Ja, ook Luljeta.
    Triest maar het werd nog erger.

    30-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 7

    Fragment 7 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Je voelde haar wantrouwen, haar plotse afkeer en vooral haar schrik om wat mogelijk is gebeurd en nog zal volgen?
       ‘Kom mannen, we zijn hier weg. Dat is hier niet pluis.’
       De jongeren verdrongen elkaar om weg te komen. Buiten werd er druk overlegd. De verbouwereerde habitués hoorden meermaals het woord ‘politie’. Toch bleven ze zitten. Even nog; om te helpen. Helpen? Eerder uit pure nieuwsgierigheid. Een kwartier later waren ook zij verdwenen. Beter het zekere voor het onzekere kiezen.
       De Rosse en een Waaslandse bonk Jacques Verriest, een opschepper uit het kot aan de overkant, flankeerden als laatsten Luljeta. Die twee waren heimelijk verliefd. Ze vermoedden het van elkaar maar geen van beiden wist hoe je zoiets aanpakt. De Rosse hoopte met zijn machogedoe haar aandacht te krijgen; Jacques probeerde het met wilde verhalen uit zijn tienertijd.
    Hij leek oprecht bezorgd, hield Luljeta in het oog, wilde medeleven tonen, zei plomp: ‘Ja meisje dat ziet er voor jou niet te best uit. Volgens mij ben jij verantwoordelijk. Mijne pa is bij de lokale politie van over ‘t water en hij zegt altijd dat iemand dronken voeren.
       De Rosse nam zijn Duvel en ging op de barkruk naast de Gentse reus zitten. ‘Goed bezig jong, goed bezig. Je zou beter je kop houden. Zie je niet dat ze het al moeilijk genoeg heeft. Of kom je haar wat pesten omdat ze jouw koolschop poten niet aan haar lijf wil, is het dat soms?’
       Jacques negeerde die gemene opmerking en ging onverstoord door ‘Mijne pa zegt dat je geen alcohol mag schenken aan een dronken persoon. En indien je dat toch doet ben je strafbaar en daarbij nog verantwoordelijk voor de gevolgen’, zegt mijne pa.’ Luljeta zogt hulp bij de Rosse. Die reageerde kordaat.
       ‘Wat scheelt er jong? Kom je herrie schoppen? Vind je geen publiek meer om naar de wilde verhalen over jouw fenomenale kracht te luisteren. Dringt het stilaan tot je door dat iedereen je gezaag kotsbeu is. Is het dat ja?’
       Eén meter negentig en honderdenvijf kilo Waaslandse Jacques kwam dreigend van de kruk. ‘Jij! Jij stuk onbenul. Je mag van geluk spreken dat ik mijn handen niet wil vuilmaken aan een rijkeluiszoontje met rotte tanden. Jij bent vergeten zeker dat ik je nog geen maand geleden van een rotswand in de Ardennen moest plukken omdat je het in je broek deed van schrik. Meneerke hier wilde gaan klimmen, niet voorzichtig op een muur. Nee, meteen het grote werk in de vrije natuur. En wat bleek: de Rosse heeft hoogtevrees, hing als een marionet aan de touwen.’
       Die vernedering in het bijzijn van Luljeta maakte de Rosse razend. Hij kreeg rode vlekken in zijn hals en vochtige ogen. Bliksemsnel sloeg hij zijn Duvelfles tegen de rand van de toog kapot en hield de scherf op enkele centimeters van Jacques’ strottenhoofd. ‘En nu ga jij, als een klomp waardeloos vlees, rustig jouw boekentasje oppakken, naar de uitgang stappen, buitengaan, de deur dichttrekken en ze nooit meer openmaken. Begrepen!’
       Jacques deinsde, haastte zich naar buiten.
       Alsof er niets was gebeurd bestelde de Rosse een verse Duvel. ‘Schrijf wat die vent gedronken heeft maar op mijn rekening. En nu serieus tussen ons Luljeta, wat doen we?. Je kan ervan op aan dat de politie hier binnen de kortste keren aan de deur staat.’
    Een gestommel deed hen schrikken. ‘Wat ? Is daar iemand?’
    De deur zwaaide open.
    (vervolg morgen 30/01)
    *****

    Publiciteit
    Mijn psycho-thriller: 'De kunst van het kameleon zijn' is terug in voorraad.
    korte inhoud: blog van 5 januari.
    info: piet.borms@telenet.be

    29-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 6

    Fragment 6 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Christian Delbaere, bijgenaamd de Rosse was een nieuwkomer. Hij was een tijd geleden uit de residentiële villawijk buiten de stad vertrokken. Met zijn cd’s van niet commerciële hardcore groepjes in zijn rugzak en het inschrijvingsgeld voor de derde maal eerste jaar universiteit op zijn bankrekening reed hij met zijn motor richting Metropool. Kolonel Delbaere wist dat dit slecht zou aflopen maar de in weelde uitgedroogde moeder-echtgenote steunde in al haar naïeve domheid zoonlief.
    In onze straat in de praatkroeg ‘De Zigeuner’ was de Rosse gestrand en liep er na een paar dagen al haveloos bij. Naar huis terugkeren was geen optie. De tijd is rijp om op eigen benen te staan, blufte hij tegen iedereen die het horen wilde. Ik ben een Delbaere maar de dwarsligger van de familie. Laat mijn zuster met haar dure outfits de gladde jongens op het golfterrein maar versieren. Die hypocriete trut heeft er alles voor over om zo’n rijkeluisklier aan de haak te slaan. Voor mij liever het echte ruige leven.

    Luljeta had het druk.: voor de toog de vaste klanten, de zuipers, aan de tafeltjes de would be artiesten uit de Kunstacademie en de gazetfilosofen. Ze realiseerde zich dat straalbezopen Slome nog altijd op de vloer in het herentoilet lag om zijn roes uit te slapen.
       ‘Hier Rosse doe eens iets nuttigs.’ Ze nam een stuk wit karton, liet hem er ‘Buiten Gebruik’ op schrijven en het op de deur bevestigen.   
      ‘Weeral kapot? vroeg hij.
      ‘Ja,’ loog ze.
      De Rosse heeft een bloedhekel aan de Slome, hem moet ik zeker niet vragen om een handje te helpen.
    Met veel kabaal arriveerden een tiental eerstejaars studenten, de chronische spijbelaars. De grieten stevenden twee aan twee recht op het WC af. Een struise meid met een niet onaardig smoeltje en haar vriendin, een spichtige muis met veel te grote tieten negeerden de mededeling, trokken de deur van het herentoilet open. Luljeta reageerde. Te laat. Een doordringende gil. De uitgetelde Slome op de toiletvloer zorgde voor de nodige commotie. De toegesnelde meiden en jongens verdrongen zich om naar binnen te gluren.
      Ook de Rosse kwam een kijkje nemen. ‘O dat daar! Da’s een vaste klant,’ grinnikte hij, ‘die woont onder de pisbakken, ’n goeie plaats voor een drol.’
      ‘Die man is stomdronken’ verbeterde Luljeta, ‘hij slaapt zijn roes uit. Beter niet storen.’
      De toekomstige Dali’s en Picasso’s toonden alle begrip. Ze schoven twee tafels bij elkaar en installeerden zich in de donkerste hoek van de kroeg. Een uur en een aantal pinten later was de ganse bende de stomdronken Slome vergeten. De struise studente had een mollig handje in de gulp van een bleekscheet gewrongen en onder luid hup, hup, hup geroep liet zij het kereltje een beetje sterven in zijn eigen bierglas.
      De Rosse kon het niet over zijn hart krijgen om die loser zo maar op de tegels van het WC te laten liggen. ‘Luljeta, ik breng de Slome wel naar het zaaltje. Hé artiesten help eens een handje om die zatte dweil naar hiernaast te slepen.’ Hij boog zich over het uitgestrekt lichaam, wrong zijn handen onder de oksels en zag een straaltje bloed uit een lelijke jaap boven de Slome zijn rechterslaap.
    De Rosse schrok, voelde de pols: niets. In paniek sloeg hij met zijn vlakke hand op het asgrauwe gezicht, niets, geen reactie.
    De drieëndertig toeren vinyl met manouche muziek was ten einde. Het geroezemoes verstomde.
      ‘Hij is toch niet...? of toch wel?’ vroeg de grote tietenmuis met een klein stemmetje.
      De struise meid wende zich nu ook tot Luljeta. ‘Hij is dood hé. Zeg het maar. Wat is hier gebeurd? Heb jij dat gedaan?
    (vervolg, morgen 29/01)

    *******


    Publiciteit.
    Mijn psycho-thriller: 'De kunst van het kameleon zijn' is terug in voorraad.
    korte inhoud: zie blog van 5 januari 2015
    info: piet.borms@telenet.be

    28-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 5

    Fragment 5 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Ze probeerde hem op de been te krijgen, gooide een glas ijskoud water in zijn gezicht. Geen reactie. Knap vervelend.
    Zo dadelijk komen de eerste klanten en de Slome ligt hier behoorlijk in de weg. Ach, de sjtamgasten voor wie “den Billenkletser” een thoïs is, zoelen hem wel naar zijn hoïss brengen. Kan hij dor zijn roesj oïtsjlapen. Ik leg noe wel zijn vesjt under sjijn kop.
    Automatisch gingen haar handen in de zakken van de jas. Sleutels, een vieze zakdoek, een bierviltje met een adres van een Hollandse koffieshop, een portefeuille met enkele honderden Euro’s.
    Waarsjchijnlijk zijn pree. Wij zoelen dat es vloeg regelen.’ Ze nam enkele briefjes uit de portefeuille. ‘Ziezo de hoenderdvijftig Euro aan onbetaalde rechnungen gezoïverd.
    De Rosse kwam binnen. Vervelende situatie; de aan lager wal geraakte roodharige fils à papa heeft het helemaal niet begrepen op die alternatieve sul; vooral niet wanneer die gezopen heeft. Luljeta monsterde de nieuwkomer van kop tot teen. Die bleef pal in de deuropening staan, weest met beide handen naar zijn voeten.
    ‘Wat vind je daarvan?’
    ‘Dat jij geen schoenen aan oe voeten hebt en dat oe sokken vol met gaten zijn.’
    ‘Juist. Gisteren had ik nog wel schoenen en waren mijn sokken nog heel. Allemaal nieuw, gekregen van het uitzendbureau voor mijn allereerste baan. Goede stevige bottinnen met stalen tippen en zachte werksokken tegen de blaren.’
    Luljeta was meteen de Slome vergeten. Benieuwd om te horen wat de Rosse met zijn werkschoenen had uitgespookt, ging ze erbij zitten. ‘Ikke, uitgespookt? Niets begot. Gisterenmorgen, om vijf uur…’
    ‘Jij, gisteren om vijf oer oît je bed?’
    ‘Ja, ikke. Om vijf uur stond ik al aan den Dam, aan dat bouwvallig pand op het hoekje. Dat moet worden gesloopt en ze hadden volk te kort. Dus ik met die splinternieuwe bottinnen van het interim-bureau naar mijn werk. Wat hameren, wat scheppen, wat vegen en het is vlug tien uur, schafttijd. De mannen gaan hun boterhammen opeten. ‘Hé Rosse, kom op jong.’ roept één van die jonge gasten. Wat heb ik bij die mannen te zoeken? Ik wilde liever op een terrasje genieten van de eerste zonnestralen en een glazen boterham bestellen. Nee mannen; bedankt, zeg ik, ik ga een wandelingetje maken. ’t Stof uit mijn ogen laten waaien.
    Op het terras van het Keyzerke bestel ik mijn eerste glas. Herman de kunstschilder slentert voorbij, ziet me zitten en trakteert er nog een. In een mum van tijd hadden we er een zestal achterover gegoten en intussen de wereld verbeterd.
    ‘Maat, ‘k moet gaan werken,’ zeg ik.
    Fijntjes, langs zijn neus weg vraagt Herman, ‘en om hoe laat wordt jij verwacht?’
    Ik kijk op zijn horloge. Miljaar halfdrie! en om drie uur wordt er bij die afbraakfirma gestopt. Naar den Dam gaan had geen zin meer. Blijven zitten was ook geen optie, want de Finse schone Paivi, Herman’s nieuw lief, was in aantocht. Die komt toch maar om ambras te maken.
    Dus ik weg. In’t bushokje op de hoek van het Pleintje en den Boulevard heb ik mijn schoenen eventjes uitgetrokken. Nieuwe bottinnen kunnen na een tijdje flink beginnen knellen. Ik leg mij op het plastieken bankje om een dutje te doen. Resultaat: ...een half uur later, weg mijn nieuwe bottinnen, gepikt.’
    De Rosse pauzeerde om de trieste werkelijkheid goed te laten doordringen. ‘Den dief zal zeker ene uit de Balkan zijn, misschien wel een Albanees, ene van jouw slag volk.’
    Nog net kon hij de metalen asbak, die ze naar zijn hoofd slingerde, ontwijken. Hij grinnikte, ‘kom meid, tap er nog eentje. Ik zal hem drinken op de gezondheid van kolonel Delbaere, mijn geëerde vader en de verdediger van ’s lands soevereiniteit.’ Met een rotte tanden grijns nam hij het glas en dronk het in één teug leeg.

    27-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatcafé 'De Zigeuner' fragment 4

    Fagment 4 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Mijnheer Maco, u speelt zo mooi, mooi. U bent een artiest. Waar hebt U dat geleerd?’
       ‘Lang geleden in mijn land, mijn zogenoemd vaderland waar wij de Roma als nutteloze burgers werden weggepest. Ik heb vanaf de dag dat ik uit Hongarije wegvluchtte tot op de dag van de heropening van het Praatcafé ‘De Zigeuner', mijn instrument niet meer aangeraakt. Het bleef weggeborgen met de andere herinneringen. Met naar de toekomst te kijken zou het verleden vervagen, dacht ik toen, het zou oplossen in het West Europese bad van welvaart. Dat was me nog aardig gelukt ook, tot de komst van Luljeta en de Slome.'
      De jonge vrouw aarzelt, kijkt van mij weg, zegt: 'Mijnheer Maco, het is helemaal niet mijn bedoeling om u in verlegenheid te brengen. Mijn excuses hiervoor. Ik zou beter moeten weten. Mijn vader hier leeft ook nog van en met zijn herinneringen. Mooie, zegt hij, omdat hij de trieste liever vergeet, zegt hij. Het is toch zo, hé baba.
     Ik kijk in haar open gezicht; niet boos, eerder met een lege blik, een scherm opgetrokken om mijn achterliggende gedachten te verbergen.
    'Ik zal nog iets spelen, iets vrolijk. Welkom in onze straat.'
    De meeslepende melodie wordt gedragen door diep gewortelde melancholie van ons eeuwenoude traditie. 

    De Slome.
    Veel tijd om zijn mislukte relatie te verwerken gunde de Slome zichzelf niet. Hij gooide het fotoalbum van de Yolandeperiode in de afvalcontainer op de hoek. Als een gewond dier werd de meeloper, ja-knikker, kwaadaardig onvoorspelbaar, onhandelbaa Hij, verloor zijn eigenwaarde en zijn vrienden. De Slome aan de toog. Een dagelijks gegeven. Hij dronk vee. Te veel. Hij begon al thuis bij het wakker worden: jenever en bier. De ganse dag door, op straat, op café tot hij lazarus naar zijn kamer strompelde. Zijn vrijwilligerswerk in de volkskeuken verwaarloosde hij, de vrienden van het wijkcomité liet hij stikken. Allemaal haar schuld, zeurde hij tegen iedereen die hem hierover aansprak. ‘Ik heb haar niets in de weg gelegd, denk ik. En toch, plots was ze weg. Verliefd op die gladjanus, die mooiprater met zijn boekskens-wijsheid. Hij had haar betrapt. De frequentie van de repetities met de lokale toneelkring werd hoe langer hoe verdachter. Zijn Rommy was vier avonden per week uithuizig om te repeteren voor een rolletje van niets: ze speelde Leda, een barmeid in het oubollig stuk “Leda de Zwaan” van ene Dimitri Frenkel Frank. Carlo, de regisseur kwam haar thuis ophalen en bracht haar ’s nachts na de repetitie plichtsbewust terug. Zo veroverde Carlo stukje bij beetje een plaats in het gezin van De Slome: mee-eten, samen teevee kijken, al eens een nachtje blijven slapen wegens te veel gezopen. En dan… die fatale zondagmorgen. De Slome was al vroeg weg. Met de Natuurvrienden braambessen plukken. Hij bleef in een prikkeldraad hangen en werd afgevoerd met een opengereten scheenbeen. Het eerste wat hij bij zijn thuiskomst zag was de sofa met de wippende blote kont van Carlo. Het kreunen uit de holte van de kussens onder hem was duidelijk herkenbaar: de orgastische eindspurt van zijn Rommy. Einde verhaal. ‘Slome, oe zou beter naar ein andere frau kaiken. Moet jij niet gaan werken? Ze zoelen oe steun afpakken,’ probeerde Luljeta. Niet zozeer uit bezorgdheid maar om van hem af te komen. ‘Kan mij wat schelen,’ mompelde de zatlap. Met een doorweekt viltje trok hij lijnen in een plas verschaald bier, gooide het vieze kartonnetje onder een tafel en trachtte recht te komen. ‘Ik moet pissen.’ De koppige jonge jenever duwde op zijn blaas. Onvast op zijn benen wankelde hij richting WC. ‘Verdomme,’ zijn tong sloeg dubbel. Luljeta stond in de deuropening, keek vrank toe. ‘Ge zou bieter nor hoïss gaan, een bieke slapen.’ Ze lachte om zijn dronken onhandigheid. Met een sterke straal urineerde hij half in, half naast de porseleinen bak. Luljeta lachte niet meer. De Slome ging tegen haar aan hangen. Kwijl druipte uit zijn stinkende bek. Zij voelde zijn geslacht tegen haar buik. Vol walging duwde ze hem van zich af. Hij ging door de knieën, wankelde, viel in slow motion met zijn zatte kop tegen het wit porselein en bleef liggen..

    26-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 3

    Fagment 3 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Zou kunnen. Er werd wel gegrapt. Ze noemden haar “een klandestiene Balkanhoer”, één die zich al liggende staande houdt. Niet verkeerd bedoeld. Bijlange niet. De zeldzaam geworden niet moslims van onze wijk kwamen wat graag een klapke doen met die schone madam van achter de toog. Jouw volk kwam er niet. Jullie Allah en zijn profeet zouden dat niet goed vinden, dat respecteer ik. Toch spijtig. Toch? Het zijn hier allemaal zulke toffe peeën.'
       De man kijkt in de lege straat, trekt bijna ongemerkt zijn schouders op. 'Ik nie zien peeën.'
       'Ik geef toe; ik zat ook vaak bij Luljeta,' zeg ik om zomaar iets te vertellen. 'Altijd met mijn accordeon op dezelfde stoel, vlakbij het raam, goed zichtbaar voor de passanten en ik kon alles goed in het oog houden. Ik kan u verzekeren, er ging geen dag voorbij zonder één of ander voorval om over te roddelen. Wat heeft een mens met een klein pensioen nog anders. Ik zeg altijd, armoede en miserie brengt de mensen terug dichter bij elkaar. We kunnen mekaar niet missen. Al was het maar om een beetje naar de andere te luisteren.’
       ‘Zo is dat. Ikke moet nu weg. Anders geen Toerks brood tegen zaterdag.’
       ‘Nu ik eraan denk. Hebt gij de vorige bakker gekend? De Slome werd hij genoemd. Een trage rustige ziel met een furie van een vrouw: Yolande. Zij maar koketteren achter de toonbank terwijl hij zich nacht en dag uitsloofde tussen de kneedmachine en de bakkersoven. En van het één kwam het ander. Ze kwam niet aan haar trekken.’
       ‘Wat wil gij daar mee zeggen?’
       ‘Dat het koud bleef tussen de lakens.’
       ‘Ha, ik begrijp. Hier mensen zeggen, hij slappe lul.’
       ‘Zoiets ja. Enfin, ze trok er vandoor met een mooiprater. Het spel ging failliet. Dat moet ik u niet vertellen. Dat weet jij natuurlijk beter dan ik, niet?
       ‘Weet niet. Ikke heb van bank gekoopt.’

    Al die herinneringen, al die beelden tuimelen over en door elkaar. Het is alsof voor mij “de Zigeuner” uit zijn as herrijst.

      Een jonge vrouw komt aan gefietst. ‘Is onze pa al aan de klap geraakt?’ spot ze. ‘Daar is hij goed in.’ Ze legt haar hand op de schouder van mijn nieuwe kennis. ‘Gelukkig is hij de bakker en ik de verkoopster,’ plaagt ze, ‘met al zijn getater zouden we niet al te veel klanten kunnen bedienen, hé pa.’
    Het meisje kijkt me vrank recht in de ogen. ‘Yasmin,’ zegt ze, ‘en mijn vader heet Kamal. Kamal den bakker. Speel eens een melodie voor ons, mijnheer…hoe is uw naam?'
    ‘Maco, Maco Kovacs’ Wil mijnheer Maco iets voor ons spelen? Om ons te verwelkomen. Alstublieft’
    ‘Zigeunerklanken’ zeg ik, ga op mijn kruk zitten, sluit mijn ogen en speel. De smalle straat wordt voor even de Puszta, een eindeloze grasvlakte met onbelemmerde vergezichten.
    Het applaus van Yasmin brengt me terug op mijn stuk trottoir met zicht op de uitgebrande ruïne van het Praatcafé De Zigeuner, eens mijn tweede thuis.
    Een echte woning heb ik niet, nooit de behoefte gehad. Dat zal wel iets met mijn zwerversbloed te maken hebben. Een halve eeuw geleden, bij mijn aankomst in België vond ik een verlaten, vervallen achterhuis. Op de binnenkoer: een uitgerafelde van kleur verschoten parasol en een kleine serre met gezonde, plukrijpe cannabisplantjes. Een voorteken… Nieuwsgierig beklom ik de drie scheefgezakte arduinen treden en de steile houten trap naar de eerste verdieping. Achter een verfloze deur trof ik een kamertje van drie meter bij drie. Mijn besluit was genomen: kraken en hier intrekken. Ik verwijderde de spinnenwebben en verdroogde insectenkarkassen, schrobde de plankenvloer, lapte de twee smalle ramen, schilderde alles Latexwit en zeulde een sjofel bed uit de Kringloop winkel naar boven. Tegen de ochtend fantaseerde ik me een zachte begripvolle vrouw in mijn armen en viel in een diepe slaap. Dat was in een ver verleden. Er passeerden wel een paar lieve dames, maar toch verkoos ik de zalige rust van de eenzaamheid, tot de komst van Luljeta. Mocht die zielige Slome de boel niet hebben verziekt, ja… mocht dit, mocht dat… Maar zo werkt dat niet en zeker niet voor ons.

    25-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatcafé 'De Zigeuner' fragment 2

    Fagment 2 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Zegt het u niets? Nee? Die bruine kroeg. Je moet ze hebben gekend want zo jong ben jij nu ook weer niet. Toch zeker vijftig jaar, schat ik.”
       ‘Twieënnvijftig. Volgende week,’ zegt hij met een vreemd accent.
       ‘Turk?’
       ‘Ja, Toerk’ knikt hij.
       ‘Moslim? Geen alcohol? Daarom heb je die kroeg, die Satan’s tempel niet gekend,’ plaag ik hem.
       ‘Nee, gien alcohol. Liever moentthee met heel veel suiker of een fris glas Ayran ‘Een glas wat?’ ‘Ayran, een youghourtdrank, typisch Toerks.’ Hij kijkt van mij weg, over mijn schouder naar de gesloten luiken van de bakkerij. ‘Ik kom uit Breda. Ben bakker. Kom hier brood en koeken bakken. Bakkerij overgenomen. Vanaf zaterdag alle dagen lekker vers Toerks brood.’
       ‘Uit Breda? Gij komt dus uit Nederland? Daarom dus. Een Hollandse Turk.’
       De vreemdeling negeert wat ik net zei.
       ‘Ikke ga ook één klein terras zetten,’ zegt hij en ik voel zijn enthousiasme. ‘Goed In de zomer. Allemaal buiten voor de bakkerij zitten, thee en Ayran drinken, koeken eten, baklava en vooral veel peinzen en praten. Dat wij doen in Istanbul.’ Hij zwijgt, glimlacht. Zijn mond glimlacht, zijn ogen staan triest. ‘Ikke was nog klein in Istanbul. Istanbul niet goed zei mijn vader, niet goed voor ons. Wij Koerden, geen werk, altijd arm. Daarom, dag Istanbul recht naar België, Antwerpen. Veel Koerden hier.
       ‘Jaja, dat verhaal kennen we. Enfin succes. Maar dat terras zetten? Niets geen terras. Dat is verboden. Het voetpad is te smal, de straat ook.’
       ‘Dan deur openzetten. Brood en koeken lekker ruiken. Klanten lokken,’ zegt hij met een vette knipoog.
       ‘Goed idee. Dat deed Luljeta ook. Niet met broodgeur maar met muziek, haar muziek. In de zomer waaide er zigeunerklanken door de openstaande deur van ‘De Zigeuner’ Altijd zigeunerklanken.
    Binnen in het café was het gezellig. Getemperd licht. Laag boven de tafels een paar lampen en overal in alle hoeken en kanten, op rekjes en schabben, een onwaarschijnlijke collectie prularia. Het resultaat van jarenlang rommelmarkten afschuimen.
    Alles is hier stoffig en versleten, zei mijn vriendin. 
    Eerder karaktervol en doorleefd noemde ik het. Het had iets, iets tijdloos authentiek.
    En dan, achter de tapkraan: die Luljeta, een jonge vrouw: donker type, lang zwart haar, reeënogen, geprononceerde volle lippen en…’ Ik maak het gebaar van een weelderige boezem.
       Hij lacht, een beetje verlegen.
       ‘Ze kwam uit Albanië’, zeg ik, ‘Helemaal alleen. Geen vent, geen kind. Dat is wat ze vertelde. Waarschijnlijk in de hoop dat er één of andere eenzame ziel zou toehappen en haar een tijdje gratis onderdak verschaffen; af en toe een etentje, een geschenk, enzovoort. Jaja, zij had alles in huis om dat ruimschoots te compenseren, die Luljeta. Luljeta, zo liet ze zich noemen. Mijn offisjeile Albaniese naam is voor joelie te moeilijk om oït te spreiken, zei ze. Een leugen om zichzelf te beschermen maar wij geloofden haar graag, gezien euh…'
      Er schitteren lichtjes in mijn Turkse toehoorder zijn donkere ogen.
       ‘Jij bedoelen: grote borsten. Zij mooi was? Stout meisje? Veel mannen?’

    24-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 1

    Fagment 1 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

     Een vierkante meter van het voetpad aan de zonzijde van onze straat is mijn domein. Alhoewel, zonzijde. Alleen tijdens de zomermaanden en dan nog op het middaguur is er een streep zon tot op de plavuizen. De trapgevels van de hoge smalle huizen aan de overzijde zijn de geklasseerde spelbrekers.
       Ik zit op mijn kruk, mijn tapijtje en de blikken kroes met enkele lok-eurocenten tussen mijn benen. De bordkartonnen kist met mijn accordeon ligt open naast me. Het wordt een positieve dag, ik voel zo iets aan, ik vergis me zelden. ’t Heeft iets te maken met het licht, het zonlicht, nu nog diffuus door de ochtendnevel.
    Ik luister naar het kwetteren van de mussen op de rand van de dakgoten. Al jaren zijn zij mijn boodschappers van het hogere, het ongrijpbare, het onverklaarbare.
        Een mens zoals ik heeft zo iets nodig want met God heb ik een nogal moeilijke relatie. Leven in een wereld zonder mysterie kan ik niet, wil ik niet kunnen omdat ik niet wil worden zoals die leeghoofdige materialisten, die ontevreden stukken chagrijn in wiens ogen de anderen het altijd beter hebben dan zijzelf. Nee, geef mij dan maar die onzekerheden, dat blijven zoeken, met de geruststellende zekerheid dat de dood de ultieme antwoorden zal voorafgaan en “hèt” weten niet voor de mens is weggelegd.
       Het accordeon zucht op een klagende toon omdat ik het vrij onhandig uit de kist zeul; een mineur akkoord: mi- bemol, een samenspel van noten die het grote menselijke verdriet in zich dragen, niet breed bombastisch, eerder klein intimistisch, een vluchtige traan zonder snik, een krop in de keel zonder schreeuw. De nevel verdampt. Op de natte kasseien weerspiegelt de zwartgeblakerde ruïne van “praatcafé de Zigeuner.” Ik staar er naar. Mijn vingers beroeren het accordeon, glijden over de toetsen zonder ze echt te raken. Een melodie dringt zich op, neemt bezit van mij. Ik tover Hongaarse steppeklanken in onze smalle straat. Een eerste vingeroefening.
        Straks het echte werk voor de autocartoeristen die in horden het historisch centrum van de grootstad komen bezoeken, ook onze wijk: niet groot maar een multicultureel eiland in een uit zijn voegen groeiende grootstad. Een must voor de dagjesmensen. Al was het maar om zich beter te voelen nadat ze enkele eurocenten in mijn bakje hebben geworpen. De goede daad van de dag.
    Hier bij ons kent men zijn buren nog, bij ons wordt aan de voordeur geleefd. Meningsverschillen praat men op de stoep uit, meestal luidruchtig, in de hoop medestanders te vinden tussen de toevallige voorbijgangers. Met mijn ogen gesloten reciteer ik parlando een Roma tekst van Menyhert Lakatos. Zelfs na vijftig jaar Belg zijn steekt de heimwee nog altijd zijn kop op.

     
     Plots staat hij voor me.
    Ik voel zijn aanwezigheid, kijk hem aan, speel enkele slotakkoorden.
    Hij schuifelt voorzichtig dichterbij, murmelt: ‘dag miennier. Gij schoon muziek maken. Moeziekant? Waar gij dat hebt geleerd?’
    ‘Het is er niet meer’, zeg ik verstrooid. ‘Het café,’ bedoel ik. Met een lichte hoofdbeweging in de richting van de ruïne vestig ik zijn aandacht op het half verbrande uithangbord, “praat- en muziekcafé De Zigeuner.”
    Hij kijkt me verwonderd aan. ‘Wat gij bedoelen?’

    23-01-2015 om 16:12 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks in de 7-ties fragment

    Een willekeurig fragment

    De relatie met Chantal was heftig maar voorspelbaar kort.

    (Chantal: met een schreeuwerige vrouwenstem - plat Hollands accent)

       ‘Karakterloze mislukkeling,’ riep ze in de zoveelste dronken-furie-bui. Je kon het horen tot op het eind van de straat.      ‘Salonhippie met jouw dure woorden. Arme luis. Je bent gatverdamme niet eens in staat om mij een beetje comfort en een kadootje te geven. Krenterige pieneut die je bent...
       ‘Chantal, hou ermee op,’ probeerde ik voorzichtig.
    Schaamteloos ging ze door, deed niet eens de moeite om het raam van ons tweekamer appartementje te sluiten.
       ‘Een zagenvent zonder ruggengraat met verwijfde trekjes dat ben je!’
    Eens gelanceerd gooide mijn Chantal alle remmen los.
       ‘Een sentimentele softie,’ schreeuwde ze. ‘Lullen over stomende seks dat kan je wel, maar eens in bed komt het lulletje met een belachelijke stuiptrekking te vroeg klaar.’
        ‘Chantal, ik…’
    Mijn lievelingsvaas, een geschenk van mamaatje, miste op een haar na mijn hoofd, sloeg te pletter tegen de slaapkamerdeur.
    -De sofa,- dacht ik, -weggedoken achter de sofa ben ik veilig.-

    Mamaatje had me verwittigd, maar ik, de verliefde zoon Odilon, had geen oor naar haar goede raad. Om haar argumenten kracht bij te zetten zei ze: ‘Zolang je bij die gemene slet blijft, kom je er niet meer in, hebt ge dat begrepen.’

    Nu ik er over nadenk; niet zozeer het plat accent van mijn Hollandse verovering, maar eerder haar onbeschofte ongeremdheid hadden mamaatje doen steigeren. Dat mijn hete furie na een zondagsbezoek wijdbeens ‘op zijn mannekens’ in mamaatjes voortuin had staan pissen en daarbij in haar blote kont arrogant schunnige opmerkingen had gemaakt tegen de voorbij wandelende buren was de druppel, eerder de stroelende straal, die de spreekwoordelijke emmer had doen overlopen.
       ‘Jouw mamaatje is een achterlijke trut,’ fulmineerde mijn geliefde en klokte het laatste restant van de in de vlucht mee gegraaide fles Portwijn naar binnen. Het ging van kwaad naar erger tot op de dag van de definitieve breuk. Met een zandroos van op het dressoir in aanslag kwam ze zwijmelend naar de sofa toe. Ze bedacht zich net op tijd maar hield het ’dodelijk wapen’ in haar hand. Ik kromp ineen. Ze stormde me voorbij, rende naar beneden, brak halfweg de trap een hak. Een doffe slag, een gil en een reeks vloeken. Ze gleed op haar Hollandse kont hotsend en botsend de treden af en strompelde de deur uit. De schop die een onfortuinlijke zwerfhond tegen zijn voortplantingsorganen kreeg zou het beest niet licht vergeten. Het rende erbarmelijk jankend met de staart tussen de poten over de kasseien.
       ‘Uit mijn zicht rotbeest of ik schop jouw kloten tot in jouw strot.’ Ze keek me verwildert aan. ‘Als je het waagt mij tegen te houden gaan die van jou dezelfde weg op. Ik heb er genoeg van!’ galmde het in de stille straat.

    De onderburen uit de kelderverdieping van het pand ernaast gluurden tussen de gordijnen naar buiten, zagen mijn Chantal een beetje onvast op de benen de straat oversteken. Ook ik keek haar na, op een veilige afstand, vanwege de zandroos. Ik zag haar recht in de armen van ene Ronny lopen. Een populaire macho uit de naburige wijk kuste haar, lang, hevig. De hufter stak achter haar rug zijn middelvinger op in mijn richting. In een blitse terreinwagen scheurde het stel weg. Gierende banden, huilende motor.

    ‘Kom dat tegen.’ dacht ik, ‘zou dat al lang bezig zijn? Een mens verschiet van niets meer.’

    09-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks in de 7-ties (begin)

    Een monoloog geschreven en op de scène gebracht door mezelf.

    Seks in de 7-ties.

    Odilon Muys is een oudere man, een geboren loser. Op zijn zeventigste verjaardag beslist hij voor eens en voor altijd te breken met zijn sullig bestaan. Hij doet dit op een wel vrij spectaculaire wijze: hij gaat langs de theaters en culturele centra in Vlaanderen om zijn hypocriet verborgen en verzwegen seksleven uit de hippiejaren uit te bazuinen. Een pikant, humorvol, soms hilarische voorstelling met mij in de rol van Odilon Muys.

    fragment 1

    De zeventigjarige Odilon staat in een belachelijke hippie outfit op de scene; hij wordt opgebeld.

    Germaine? Jij? Wat is hier de bedoeling van? (pauze) Ha! Zomaar.(pauze) Nee, we hebben mekaar niets meer te vertellen. Laat me met rust. Ik ben druk bezig. Eindelijk na al die jaren heb ik mijn moed samengeraapt om mijn altijd verzwegen relaties en seksuele esbattementen van voor jouw komst, uit de doeken te doen. (pauze O.M. staat recht front publiek, iets meer Jardin) Ja Germaine, het is zover: den ouden staat voor een publiek. (pauze) Den “ouden”. Germaine, Jouw woorden, “den ouden” al jaren de dooddoener om mij de mond te snoeren, mij te doen zwijgen. Maar mis poes. (O.M. ijsbeert van Jardin naar Cour en terug, enz. en eindigt bij de tafel). Je zou me moeten zien staan Germaine en vooral mij horen vertellen: mijn eigen ervaringen, breed uitgesmeerd voor mijn toehoorders. (pauze) In ieder geval boeiender dan jouw “Dag Allemaal en Story” boekskenspraat over de bed perikelen van de eendaags beevees. Nee, nee ik vertel over mijn eigen ervaringen. (pauze) Wat? (pauze) Jawel: schaamteloos. (pauze) Waarom ik dat doe? Jouw liefde bleek niet bestand tegen die tien jaren leeftijdsverschil tussen ons. Ik voelde “het” aankomen: “het”: de voor het hypocriete fatsoen uitgestelde scheiding. (pauze) Spijt? Ik spijt? Jij ging er vandoor en jouw vertrek opent voor mij perspectieven. Ik geniet na meer dan dertig jaar sloef-bestaan geniet ik van mijn herwonnen vrijheid. Alles is nu anders. Anders! (pauze) Belachelijk maken. Mij belachelijk aan het maken?... Dag Germaine (O.M. legt kwaad de gsm op tafel, aarzelt, neemt de handspiegel om zich te bekijken. Aarzelt) Belachelijk, misschien wel. (Neemt donkere bril, haarband, halskralen en polsversiering weg. Zet zijn gewone bril op zijn neus. Praat tegen het publiek) Maar toch is alles anders. Neem nu bijvoorbeeld: mijn ochtendplas, een relatielange ergernis want… het moest zittend om niet naast de pot te pissen. (grinnikt.) Naast de pot pissen Voor haar een uitspraak die letterlijk bedoelt wat er staat, naast de pot pissen; hoewel dat zinnetje ook een pittigere connotatie heeft. Maar ja, wat heeft een ijskonijn zoals zij daar nu aan. ‘k Hoor het haar nog zeggen: seks, al die vieze toestanden, laag bij de grond gedrag, primitieve instincten, verfoeilijk. Een potje heerlijk neuken, is dat primitief? Verfoeilijk? Soit, dat is verleden tijd. Ik ben nu vrij, ik mag nu eindelijk pissen zoals een echte vent: niet zittend maar staande. Benen lichtjes gespreid, beetje door de knieën zakken, kont vooruit, holle rug, instrument, het schrompelding zoals zij het de laatste tijd smalend noemde, stevig tussen duim en wijsvinger en…Eindelijk, na al die jaren van frustrerend stilzwijgen, kan ik de moed opbrengen om te praten over die dingen. (Van Jardin langzaam naar Cour) Dames, het mag u een troost zijn ik wil hier niet de zoveelste klaagzang aanheffen. Dat gelamenteer laat ik over aan anderen aan de macho’s. Ook zij lieten hun verstand vertroebelen door die femmes fatales, die valse verleidster die hen traag wimper wuivend op een subtiele wijze om de vinger draaiden. Liefde en passie “voor altijd” de zoete leugen die wij mannen wat graag aanvaarden omdat ze door zinnelijk getuite vrouwenlippen worden gefluisterd. Alhoewel! Lieve dames, volgens evolutiepsychologen à la Dirk Draulants is bij het zwakke geslacht, na zowat drie, vier jaar de grote liefde voorbij? De eerste ergernis sluipt naar binnen om zich comfortabel als uw bondgenoot in uw relatie te installeren. Dat is wat de Draulantsen anno 2015 ons doen geloven. Het spel wordt subtiel gespeeld.
    Zo van: 'Schat, ik denk dat gij uw tanden niet hebt gepoetst.' En dit gaat dan gepaard met een opgetrokken neus en een afgewend gezicht.
    Of iets anders: Ik weet wel dat ge moe bent, maar uw voeten wassen kan toch niet lang duren, hé lieverd.?
    Erger nog; het was haar verjaardag, manlief kocht een geschenk en 't vrouwtje reageert als volgt:
    'Amaai dat is een mooi sieraad. Maar weet je zoetje, een vrouw kiest toch liever haar juwelen zelf. Maat 't is mooi hoor wat je me gaf... Enfin ...

    07-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    05-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kunst van het kameleon zijn.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    De kunst van het kameleon zijn
    Een thriller met een luguber randje en een plot om van te huiveren.

    Het verhaal:
    Commissaris Sam Todz, een uitgebluste, cynische misantroop bijt zich vast in de dubbele moordzaak ‘de diligence’. Zijn onderzoek zit muurvast. Er vallen meer slachtoffers. Het verhaal komt in een stroomversnelling. We volgen de speurder tijdens zijn onderzoek in de horecawereld, het hardrock-milieu. We vergezellen een verdachte in een parenclub, brengen een bezoek aan een rolstoelhoer, verzeilen in het circus, belanden aan de oever van het Hongaarse Balatonmeer. Zal Sam Todz klaarheid krijgen in het onontwarbaar kluwen? Zal hij het moorden kunnen stoppen of wordt de jager zelf wild?

    De schrijver:
    Piet Borms is geboren in het Waasland op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Meer dan veertig jaar was hij actief in de reiswereld. De schrijver ruilde het hectische Vlaanderen in voor de rust van een onooglijk gehucht in de Belgische Ardense heuvels. In zijn schrijversnest speelt Piet tijdens de zomermaanden straattheater en staat er op de planken met een Halloween monoloog. ‘Ik ben geen “auteur”, zegt hij, ‘maar een “verhalenverteller”. Dat is hij ook: boeiend, meeslepend, beklijvend.

    Te bestellen bij Piet Borms.
    piet.borms@telenet.be

    De kunst van het kameleon zijn (psycho-thriller)
    ISBN 978 94 022 0797 2
    Paperback 217 blz.
    18,00€ (verzendingskosten inbegrepen)

    05-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 05/01-11/01 2015

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs