Inhoud blog
  • de Vic - deel 3
  • de Vic - deel 2
  • de Vic - deel 1
  • Struisvogels - aflevering 5
  • Struisvogels - aflevering 4
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    ZOMAAR VERHALEN
    een dagelijkse streep literatuur
    13-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vanaf morgen
    Gisteren, vrijdag, de dertiende. Een wereld vol met zwarte katten, uitnodigende ladders om er onderdoor te lopen, venijnige bananenschillen op de voetpaden, hamers en  puntige schroevendraaiers die mogelijks van bouwstellingen uitgerekend mijn schedel kunnen indeuken,   roekeloos fietsende tieners die mijn wekelijkse voorraad  wijn en aperitiefjes uit mijn handen zullen rijden.  Op de weg tussen mijn schrijversnest in de Ardennen en mijn Waaslandse stek, de massale uittocht naar de winterpret. Mijn jaarlijks vergeten kadootje kopen voor Valentijn, met het daaruit voortvloeiend licht spottend: 'dat is niet erg schat en dat zal er met de leeftijd, zeventig toch hé, niet op verbeteren denk ik.'  Meer is er voor mij niet nodig om als een kieken zonder kop de dag door te worstelen.
    Maar de zon schijnt en ik wordt verwacht.
    En jullie hebben gewacht op een nieuw verhaal. Vergeten dus.

    Met een dag vertraging, vanaf morgen het luchtige: 'Paardrijden op een Caraïbisch eiland.', een fragment uit 'Odilon Muys op de MS Mistral'






    13-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boulevard des Flamands - aflevering 4
    (vervolg van aflevering 3 van 11 februari 2015)

    Boulevard des Flamands – aflevering 4
    (een kortverhaal uit de bundel ‘In de schaduw van de Ankou*’
    *De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.

       Het is vandaag Nieuwjaar: 1 januari 2025.
       Koortsachtig zoekt hij in de linnenkast naar zijn oude krantenknipsels uit de periode rond de jaarwisseling 2014/2015, tien jaar geleden. Het koninkrijk viel uiteen; Noord en Zuid werden vijanden. Politici en de catastrofe-geile media haalden hun slag thuis. Het simpele boerenvolk, de verarmde bevolking uit de industriesteden, de geld-gekke jonge generatie uit de villawijken, de leeghoofden, de oproerkraaiers al dan niet gekleurd, allemaal kwamen ze onder de invloed van de steeds herhaalde roep om revolutie. ‘Het staat in de gazet, mijnheer. ’t Komt dagelijks op TV, mevrouw. ’t Zal dus wel waar zijn.'
    Die in ’t Noorden; een volk van onderdrukkers, machtswellustelingen, respectloze egoïsten die niet eens een eigen taal hebben. Vlaams, laat ons niet lachen.
    De Zuiderlingen? Leeglopers, een bende luieriken decennialang bestuurd door een horde corrupte leiders en maar profiteren van de centen uit het Noorden.
    De kloof werd hoe langer hoe breder. De misverstanden stapelden zich op tot de bom barstte. ‘Revolutie’ werd er geschreeuwd, er werd fors gefacebooked en getwitterd. De revolutie kwam er. Nog vooraleer iemand zich realiseerde wat de gevolgen zouden zijn, zetten de politici een punt achter bijna twee eeuwen woelig samenleven. Noord en Zuid gingen hun eigen weg. Zelfbestuur was de nieuwe slogan. De staatskassen waren leeg gerevolutioneerd. De duizenden werklozen voelden zich bekocht, gaven de politici de schuld. Om het morrende volk te sussen hadden de nieuwe heersers aan beide zijden een zwart schaap nodig, een voor de hand liggende vijand: die-van-de-overkant. De wapens van de verdacht makerij werden bovengehaald. Roddels en achterklap voedden de haat. Zelfs in de meest afgelegen uithoeken van het onooglijk landje werd samenleven met de andere een hel.

    Den ouden heeft het zien aankomen: de eertijds welgekomen rustzoekenden uit het overbevolkte maar rijke Noorden werden in het toeristische Zuiden met de vinger gewezen, later uitgewezen; allemaal op één na. Den ouden is men vergeten.
       Eén januari 2025. Tien jaar eenzaamheid op de boulevard des Flamands. Het is berenkoud. Den ouden trekt de kraag van zijn grijs flanellen jas een beetje hoger tot aan die enkele slierten grijs haar die onder zijn muts tegen zijn schrompelnek kleven. Hij slurpt aan zijn jatte. De slok hete koffie brandt in zijn keel, doet hem goed. Al jaren leeft hij in de cocon van zijn zelfgekozen afzondering. Hij grinnikt, ‘Boulevard des Flamands!’ Het was een grapje van zijn Waalse vrienden; de dorpelingen die hem, de immigrant Noorderling, wat graag treiterden. Aan de toog bij Marie werd het onschuldig plagen geheid bezegeld met een knipoog, een schouderklop en een verse pint. Dat is lang geleden.
       ‘Boulevard des Flamands!’ Het was nog niet eens zo gek bedacht want het toeval wilde dat er in de vijf huizen langs het landweggetje Noorderlingen woonden: des Flamins.

    In de stal wordt er druk gemekkerd, geblaat en gebalkt. De dieren vermoeden den ouden achter de gesloten gordijnen, ze verwachten hooi, vers water en een wortel. Hij vermant zich, sloft naar de buitendeur, schuift de vier grendels opzij, rukt aan de kruk. De deur sleept schurend over de grond. Een ijzige wind blaast sneeuw en ijskristallen op de blauwe stenen tegels. ‘Tedju!’ Hij glijdt even weg, grijpt zich vast aan het hertengewei dat als kapstok tegen de muur is bevestigd en sluit onmiddellijk weer de deur.
       ‘Ja, ik kom,’ roept hij, ‘eerst pissen. Daarna zal ik strompelend over mijn privé Boulevard water en eten brengen. Ik zal jullie warme lijven komen strelen en jullie zullen luisteren naar mijn verzonnen verhalen. Ik zal het ongeloof in jullie dierenogen lezen. En toch; het zijn mijn waarheden. Een demente tachtigjarige spreekt men niet tegen.’
       Hij ademt op het bevroren ruitje, hoest en spuwt een bloedfluim in de houtmand. Met de mouw van zijn kamerjas veegt hij een plekje droog.
    Van hieruit ziet hij de “Boulevard”, zijn biotoop: de smalle landweg die zich van de dorpskerk naar het donker dennenbos slingert om dan steil naar de rivier af te dalen, de glooiende velden, alles is bedekt met vijftig centimeter hard bevroren sneeuw. Kale takken en twijgen van drie lijsterbesbomen houden de loodgrijze lucht in hun greep. Windvlagen jagen over het land. Stofsneeuw kleeft als bloemsuiker tegen de zwarte boomstammen.

    Men heeft hem gevonden, een week later. Hij lag aan de achterzijde van de stal. Irma sloeg alarm omdat de voordeur op een kier was gebleven en Laïka rusteloos langs de boerenhoven zwierf en dat bij vrieskou.
    Den ouden lag met zijn hoofd op zijn metalen emmer, stijf bevroren naast de mesthoop.
    Ze hebben hem begraven op hun kerkhof met zijn hoofd in de richting van zijn Boulevard des Flamands.
    Op zijn graf lag één krans met een lint en een tekst in gouden letters: ‘de tes amies villageois’ ‘van je vrienden, dorpsgenoten.’

    Een akelig toekomstbeeld. Fictie? Jawel maar hoelang nog?

    12-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boulevard des Flamands - aflevering 3

    Boulevard des Flamands - aflevering 3

    Irma beweert.. Irma? Dat is het. Nu weet ik het terug: Irma, natuurlijk Irma is haar naam, die bemoeial met de koffiekoeken is Irma. Laatst nog zei ze dat het wel zeventig jaar geleden is dat Firminke nog is langsgekomen. Zeventig jaar. Jawadde, is dat lang? Ze zei ook nog, ‘monsieur Charles dans ce temps tu était encore un petit garçon toen, een klein manneken met een korte broek.
       Den ouden denkt na met een diepe frons boven zijn ogen. ‘Korte broek. Korte broek en trottinette’ , zegt hij.
    Met een onnatuurlijke barse stem zegt hij nog, ‘neen jongeman, geen fiets, veel te duur. De trottinette, Sjarel, de trottinette is meer van onze stand. dat zal ook wel gaan. De school is maar een kwartierke van hier.’
       Hij lacht om zijn eigen stommiteit, ‘trottinette en kapotte knieën.’
    Beelden tuimelen over en door elkaar: gisteren, vandaag morgen, zelf beleefd, gehoord, gelezen, gedroomd. Met dit ruw materiaal creëert den ouden zijn nieuwe werkelijkheid die hij moeiteloos kan herschikken, inkleuren. Hij is de regisseur die de scenario’s wijzigt, rollen herverdeelt tot ze in zijn ideaalbeeld van het eigenste moment passen.
        ‘Dat is een begin, geen goed teken,’ zei dokter Lesage. ‘Monsieur Charles, u heeft medicijnen nodig, binnenkort verzorging, vooral oppas. Hier, in de Ardennen geïsoleerd alleen blijven wonen is niet verantwoord, monsieur Charles. Waarom keert u niet terug naar uw geboortestreek naar ‘t Noorden om u te laten verzorgen door uw eigen volk. Dat zou voor iedereen beter zijn, nietwaar monsieur Charles.’ sneerde hij nog.
    ‘Eigen volk?’ Den ouwen had het begrepen. ‘Eigen volk. Verdomme. Gaan we die toer op? ’ Hij trok zijn hemd terug over zijn graatmager, ongewassen lijf. Hij beefde van verontwaardiging. ‘Mijnheer doktoor, vriend,’ meesmuilde hij, ‘hoe durfde gij mij nog recht in de ogen kijken? Zelfs gij ziet mij na al die jaren als ene-van-den-andere-kant. Zelfs gij, mijnheer doktoor mijne kameraad. En waarom?’ Met een grijns op zijn tandeloze smoel snauwde hij in zijn beste Waals, ‘Ge moe nie meer komen. Hypocriet.’
    Hij nam zowaar een vers geslepen slagersmes van de tafel. Zomaar, in een opwelling.
    De dokter was struikelend over een kist met oud papier en aanmaakhout over het erf weggevlucht.
       ‘En het is gedaan met die monsieur-Charles-zever. Mijn naam is Sjarel, gewoonweg Sjarel,’ riep hij hem na. ‘Vertel maar in het dorp dat ik bij jullie blijf wonen tot ze me tussen zes planken uit mijn kot dragen.’

    Van de emotie bij die onverwachte heldere herinnering begint hij te beven.
       ‘Hé maatje, wij verstaan mekaar. Gij, mijn Laika spreekt mij nooit tegen gij. Gij zult mij nooit verraden. Ik zie dat in je hondenogen.’ Terwijl hij zich kreunend voorover buigt om over het beest zijn buik te strelen, murmelt hij toonloos in één adem: ‘la Belle Epoque; de bejubelde bourgeois grandeur geïnspireerd door de bombastische bouwwerken van de megalomane vorstelijke dief-koning Leopold II van België. Deze architecturale parels, gefinancierd met koloniaal terreurgeld en negerbloed, werden de trots van onze Belgische grootsteden.’ Hij snakt naar lucht, ‘jaja Laika, die tekst is van mij, heb ik zelf geschreven in mijn wekelijkse column in het weekblad Boulevard. Met zijn hoofd tegen het warme hondenlijf roept hij: ‘Boulevard! Boulevard des Flamands.’
    Langzaam trekt de mist in zijn hoofd helemaal op.
    Voor het eerst sinds lang kan hij weer helder denken.
    onverwacht vervolg morgen 12 februari


    11-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boulevard des Flamands - aflevering 2

    Boulevard des Flamands – aflevering 2
    (een kortverhaal uit de bundel ‘In de schaduw van de Ankou*’
    *De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.

       ‘Cette nuit, was het feest hierboven. De hemel vol kleurrijke sterren, des centaines d’étoiles die met helse knallen en venijnig gekraak uit elkaar spatten. Ik heb van het verschieten bijna op mijn matras gepist, pissé sur mon matelas.’
    Er valt een onbehaaglijke stilte. Zelfs de regulateur tegen de keukenmuur verstomde.
       Het kan me niet meer schelen; klok of geen klok, de dagen en nachten blijven elkaar opvolgen, dat is voor mij genoeg.
    Hij knijpt zijn ogen tot smalle spleetjes om beter te kunnen nadenken. ‘Vroeger, bij ons thuis in de stad in het Noorden gaf men een naam aan dat nachtelijk kabaal met die open patsende sterren…,on appelait ca: …dingens, truc machin…’
    De gaten in mijn geheugen worden hinderlijk groot en er is niemand die me een duwtje in de rug geeft. De beginletter of de eerste lettergreep misschien.
       ‘.…enfin feu de…vuur van…euh, vuur…dingens, …werk, vuurwerk, dat is het, vuurwerk, feu d’artifice.’
       ‘Nu nog, Charles, nu nog noemen wij dat feu d’artifice, vuurwerk. Nieuwjaarsvuurwerk,’ zegt ze sussend.
    Bij het binnenkomen gaf ze hem drie kussen en ze wenste hem een gelukkig nieuwjaar. Dat is hij intussen vergeten.
    Ze legt twee suikerkoeken op een bord.
    Hij kijkt haar lang en peinzend aan.
       Die oude vrijster die hier al jarenlang in het geniep binnenvalt met haar volle kabas zegt dat rest van het dorp dat niet hoeft te weten. Ze zouden haar de rug toekeren, zegt ze, de verraadster, zich wat uitsloven voor ene van het Noorden zeker. Een schande. Ze ziet hem graag. Hij voelt zoiets aan, weet niet hoe hij met die gevoelens moet omgaan, toont geen dankbaarheid, wordt er eerder kriegel van.
       ‘Feu d’artifice, vuurwerk,’ herhaalt ze, ‘het is nog altijd feu d’artifice.’
       ‘Oui, oui j’ai compris, ik weet dat wel,’ antwoord hij nors. ‘Gij zou beter naar huis gaan en mij zo niet bekijken en mij vooral niet betuttelen.’
       Hij negeert haar vochtige ogen, ziet haar struise kont naar de veranda waggelen, hoort de deur dichtslaan en voelt zich terug op zijn gemak. ‘Jawadde, vorige nacht, vuurwerk? De vader van Firminke, de stillen noemden ze hem bij ons, die maakte vuurwerk.’
    Den ouden praat tegen de muren of eerder tegen de lelijke roestbruine bloemen van het behangpapier. Hij ziet daar gedrochten in, vieze schepsels die hem aanstaren zoals de stillen vroeger de mensen aankeek.
       ‘Jaja, ik vertel jullie het verhaal van een genie. Een man die er alles voor over had om de beste vuurwerkmaker van het land te zijn. Gelooft ge mij niet?’
    Alsof hij verwacht dat die behangpapier figuren hem een teken zullen geven, neemt hij een stoel en gaat erbij zitten.
       ‘Die Stillen heeft, met de hulp van den Bozen, zijn ziel stukje bij beetje in die kartonnen kokers gestoken. Je kon het al merken aan zijn verminkt gezicht en zijn rechterhand met maar drie vingers. Diezelfde hand heeft hij definitief de lucht in geblazen. Van de knal was hij op slag doof, van de steekvlam blind en van het verschieten kierewiet.’ Hij verslikt zich in een soort rochelende rauwe lach en neemt een beduimeld fotootje uit zijn broekzak. ‘Hier zie ikke en Firminke, mijne maat, op ons klasfoto van den Athenee in ’t stad in het Noorden.’ Bevend tracht hij het papier een beetje glad te strijken. ‘Tiens, het is lang geleden dat Firminke nog is langsgekomen om samen vraagstukken op te lossen. Zou die kwaad zijn? Waarom zou hij? Ik gaf hem toch de glazen knikkers die hij van mij heeft gewonnen. Wanneer was dat weer?

    Aflevering 3 is voor morgen.

    10-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boulevard des Flamands - afl. 1

    Boulevard des Flamands - aflevering 1
    (een kort verhaal uit de bundel ‘In de schaduw van de Ankou*)’

    *De Ankou, de Bretoense dienaar van de dood: voorbode en uitvoerder.


    Het zijn moeilijke tijden voor ‘den ouden’ in de Belgische Ardennen. Vocht kruipt treiterend traag omhoog in de muren van zijn hoeve. Zwart gespikkelde wakke plekken en schimmels ontsieren de pleisterlaag. Er hangt een geur van rottend hout en natte paddenstoelen. Sinds het Belgisch debacle en de scheiding tussen Noord en Zuid, wordt er op zijn adres geen stookolie meer geleverd.
    Zijn elektrisch straalkacheltje is stuk. Doorgebrand en er is niemand om het te herstellen.
    De roestige houtstoof dan maar. Maar een ijzige wind doet de bevroren korrelsneeuw opwaaien en geselt ermee zijn knokenlijf. Geen weer om de bijeen gesprokkelde houtblokken vanuit het kot naast de geitenstal naar binnen te zeulen, vooral gezien zijn leeftijd.
    Dan nog liever twee truien en een dikke flanellen jas aantrekken. Met een caoutchouc bedkruik vol kokend water tegen zijn borst gedrukt en een ruw paardendeken om zijn schouders geslagen slurpt hij aan zijn zoveelste jatte; een kom slappe koffie met veel suiker en een scheut pecket .
    Doet hij al dagen zo.
    Zelfs in bed trekt hij zijn kleren niet meer uit. Tussen de gore beddenlakens hangt zijn scherpe oksel- en zweetvoetengeur . Het hindert hem niet; een kwestie van gewenning.

    Vandaag heeft hij bezoek, een vrouw; klein, mollig, de zeventig voorbij, eerder dicht bij zijn leeftijd.
       ‘Het stinkt hier,’ zegt ze met een vies gezicht
       ‘Dat zijn mijn scheten.’ Hij gromt zoals altijd. ‘Had ik al last van toen ik nog jong was en in het Noorden van het land woonde. Beerputscheten. Geen stille geniepige maar iets in dien aard.’ Met zijn lippen op elkaar geperst maakt hij het geluid van een langgerekte wind.
       Ze is verlegen, heeft plaatsvervangende schaamte om zijn vulgaire praat. Hij weet dat, het is zijn spelletje. Met een grijnslach om haar gêne en haar purperen couperose wangen laat hij een echte wind. ‘Voila, da’s eruit.’
       ‘Charles, vanaf vandaag moet het hier anders.’ Voor het eerst na al die jaren durft ze hem tegenspreken.
       Er zit een tremolo in haar stem. Een slecht teken? Hij sloft van het aanrecht naar de houtkachel en terug, Oei, zou ze echt kwaad zijn? Schuifelend van het raam naar de deur en terug, loert hij naar haar. Jawel ze is boos. Hij stapt aarzelend van de boekenkast naar het ‘ding’ onder het raam. Het ‘ding’: een opvallend kunstwerk dat hij koestert, dat geen naam krijgt omdat benoemen, beperken is.
       ‘Ze zouden mensen van mijne leeftijd moeten gerust laten. Al die moeilijke dagen van het jaar schrappen zodat een mens rustig zijn ding zou kunnen doen.’
       ‘Stop met ijsberen,’ zegt ze.
       ‘Beren? Waar beren?’ Hij is verward.
       ‘Je moet je wassen, zondagse kleren aantrekken.’
       ‘Pourqoi? Waarom?’
       ‘Pour moi. Om mij blij te maken.’ Ze draait hem de rug toe, maakt hem duidelijk dat hij zich moet uitkleden. ‘Zal ik vuur maken en un peu d’eau chaude, warm water? Ik zal de teil vullen. Zal ik de teil vullen?’
    Geen antwoord.
    Ze ziet hem wegdromen. Het is alsof hij dwars door haar heenkijkt...

    vervolg morgen 10 februari.
    Indien je van mijn korte verhalen geniet, vertel het dan aan je vrienden. Een schrijver wil gelezen worden, daarom doen we het. Toch?

    09-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gele sokjes met wit konijn deel1

    Gele sokjes met wit konijn
    Kort verhaal uit de bundel 'In de schaduw van de Ankou'

     Johannesburg, 22 augustus 2001.

    Het is zondag, nog vroeg in de ochtend. Mevrouw Vorster, liet net de hond uit. De ganse buurt wordt al maandenlang, dag na dag gewekt door dat venijnig blaffend beest. Niemand kreeg het mormel ooit te zien. Een twee meter hoge haag en een dichte rij doornstruiken maken binnen loeren in ‘fort Vorster’ onmogelijk.
        ‘Op dat mens met haar hond kan je de klok gelijk zetten,’ zegt papa. 'Die onaangename zeur die kinderen gespuis en zwarte mensen ‘nikkers’ noemt is een zelfingenomen bekrompen mens, een racist.'
       De broertjes slapen nog. Almerietje sluit de kamerdeur van de twee wildebrassen. Zij en de jongens hebben er gisteren een puinhoop van gemaakt: speelgoed over het ganse huis verspreid, koekkruimels in de zetels, etensresten onder de tafel, vieze vingers op de ruiten. Zo is het wel vaker tijdens hun wekelijkse bezoeken. Papa vindt het niet erg.
    Sinds de echtscheiding, het nieuw huis in de voorstad en de verhalen over mama’s nieuwe vriend, de blanke oom Ottie, worden de kinderen extra verwend.

    Vandaag trekken ze erop uit naar het Hartbeespoort stuwmeer om Almerie haar achtste verjaardag te vieren. Gisteren vertelde papa over enorme ballonnen die vanop de oever van het meer zullen opstijgen.
       ‘Tot aan de hemel papa?,’ vroeg ze.
       ‘Nog verder. In grote rieten manden zullen mensen meevliegen. Ze zullen zo hoog opstijgen tot ze stippen zijn geworden en men niet meer ziet of ze nu zwart of blank zijn. Daarboven is iedereen gelijk.’
       ‘Is dat echt waar? Ook mensen zoals wij? Worden we daar niet uitgescholden voor ‘nikkers’?’
       Vader lachte. ‘Indien jullie heel erg braaf zijn, dan...dan gaan we kijken,’ zei hij.

    Almeri begint alvast de boel op te ruimen. Ze zal papa verrassen met een gedekte tafel. Voor het eerst zal ze de ballonnen echt kunnen zien. In gedachten vloog ze al meermaals weg, zweefde tot voorbij de wolken, hoger en hoger… Hier in Johannesburg kan men van zoiets alleen maar dromen.
       ‘Ballonnen horen thuis in een sprookjesboek. In deze stad is er tijd noch plaats voor sprookjes. Je mag al blij zijn dat je iedere dag heelhuids thuiskomt,’ zei haar blanke stiefvader en hij controleerde zijn revolver in het handschoenkastje van zijn auto.
       Vandaag verlaten de kinderen met hun papa de onveilige stad.
    Dat moet ze meteen vertellen aan haar maatje; het wit konijn in het bakje onder de gootsteen.
       ‘Weet je Snoet, misschien is er wel één die me wil meenemen. Daarom ga ik mijn beste kleren aantrekken. En om jou plezier te doen ook mijn gele sokjes met die witte konijntjes erop.’ Prompt zoekt ze de sokjes in de wasmand. Ze schuift een stoel bij de wastafel, vult een teiltje met warm water, een beetje waspoeder en begint te schrobben. Dat heeft ze van papa geleerd. De natte kousjes hangt ze te drogen vóór de kleine stookolie kachel in de eetkamer. Zoals ieder jaar wordt in juli het lelijke zwarte ding bovengehaald en in een hoek van de beste kamer geplaatst om tijdens de wintermaanden de nacht kilte te verdrijven.
    Papa komt naar beneden. Hij bekijkt goedkeurend de ontbijttafel, geeft zijn kleine meid een dikke knuffel en een stoppelbaard zoen. De koffie pruttelt in de percolator.
    Luidkeels ruziënd donderen de broertjes de trap af. Papa negeert het tumult. Zo was het vroeger ook toen ze nog allemaal samen in de township woonden.
       ‘Mijn zoon is een wijze, rustige man,’ zei Omoe.
       ‘Een karakterloze slof, zonder kl… aan zijn lijf,’ snauwde mama haar toe. ‘Je mag hem terughebben die slimme jongen met zijn goede manieren. Ik trek eruit.’

    Almeri neemt een jeans en een warme trui uit haar kast. Zij is al een grote meid. Zij mag zelf kiezen wat ze die dag zal aantrekken. In de maand augustus, in putje winter is het fris bij het stuwmeer, verwittigde papa. Gewassen en aangekleed komt ze aan tafel.
    Die sokjes zullen beter drogen op het kacheltje,
    denkt ze, da’s voor straks.
    ‘Want’, zegt ze tegen haar konijntje, ‘beloofd is beloofd, die konijnensokjes trek ik aan, zo ben je een beetje bij mij.’
       Om tien uur is iedereen klaar voor de rit naar het natuurpark. Papa wacht in de wagen. De sokjes zijn niet droog. Ze neemt trieste donkerblauwe kousen uit de lade, kijkt nog even naar Snoet, hoopt dat haar troetel haar verraad niet heeft gemerkt.

    Om zes uur in de namiddag, net voor zonsondergang, komt het gezin terug de straat ingereden. Het was een unieke ervaring: de warme lucht ballonnen op het reusachtig grasplein, de smoutebollen met veel bloemsuiker bij de wafelbakker, de limonade in de tent en voor alle drie een felgekleurde balon-met-een-konijntje-erop. Klein broertje slaapt. Grote broer zit te grienen. Hij wilde nog niet naar huis, wilde nog meer ballonnen zien en vooral rondjes draaien op de kermismolen. Almeri is er stil van, in haar verbeelding is ze samen met Snoet meegevlogen om op de wolken te dansen.

    Papa stopt bruusk de wagen. De nieuwe wijkbewoner, de vader van Geoffrey haar klasgenoot waarmee de blanke kinderen uit de buurt niet mogen spelen, staat armenzwaaiend midden op de weg.
       ‘Ach wat vreselijk. Jouw huis, uitgebrand, helemaal, de vier muren staan nog overeind.’
       Papa staart de man met open mond aan.
       ‘Er zijn geen slachtoffers, ik zag geen hulpdiensten. De politie is wel ter plaatse om plunderaars af te schrikken. Misschien gaat het wel om brandstichting wordt gefluisterd.’
       De man geeft papa een schouderklopje. ‘Misschien zijn wij te zwart voor deze buurt.’
       Papa wordt asgrauw, stamelt iets en rent weg. Door het wijdopen autoportier verdwijnt Almeri’s gele ballon met het witgeschilderde konijntje Ze kijkt hem achterna, ziet hem naar de wolken toevliegen. Een scherpe brandlucht prikkelt in haar keel.
    Daar is papa terug met een brandweerman. Hij heeft roodomrande ogen, houd een zakdoek voor zijn mond.
       ‘De oorzaak moet worden gezocht bij een vuurhaard vlakbij de metalen kachelpijp. We vonden nog textielrestjes,’ zegt de brandweerman.
       ‘En zij zullen feesten, de Vorsters en de anderen…’ mompelt papa, neemt zijn kleine meid in de armen en streelt haar zwarte krullenbol.
       ‘Papa, Snoet, is die...?’
       Hij schudt met zijn hoofd, neemt haar handje. ‘Ik breng jullie naar mama en oom Ottie,’ zegt hij.

    vanaf morgen een nieuw kort verhaal: 'Boulevard des Flamands'


    08-02-2015 om 10:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TENDELE deel 5

    (Vervolg van deel 4 van 6 februari 2015 Deel 5 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    De man leunde rustig tegen onze jeep. Hij gebruikte onze radiozender, praatte met een kompaan. ‘Ja, ik ben hier bij de toeristen. Is Thimotheus al bij jullie aangekomen?’ Stilte. ‘Goed idee, wij wachten hier.’ Weerom stilte. Grinnikend, trommelde hij een enerverend ritme op het dak van het voertuig. ‘Twee Belgen, inderdaad. De vrouw? Die is rustig nu. De vriend gaat door het lint. Ik breng daar meteen verandering in.' Lange stilte.  'Natuurlijk weet ik hoe dit aan te pakken. Het is niet de eerste keer. Wat zeg je? De buit? Laat ik even hier in de hut. Morgen als alles achter de rug is zien we wel verder.'
       Hij haakte de microfoon terug aan het apparaat en kwam in onze richting. ‘Master Rommens?’ vroeg hij en keek me strak aan. ‘U moet Master Rommens zijn volgens het hoofdbureau.’
       Ik deinsde verschrikt achteruit.
       Hij gaf me de hand. ‘Solomon. Mijn naam is Solomon. Ik ben voor dit gebied de verantwoordelijke van de Natalse Parkenraad. Mijn collega en ikzelf waren op inspectietocht hier vlakbij in de buurt en werden verrast door het onweer. Wij haastten ons hierheen om poolshoogte te nemen, om te kijken of alles met jullie in orde was. Maar één en ander liep verkeerd. In ieder geval kon ik naderhand mevrouw Barbara overtuigen van onze goede bedoelingen. En met succes.’
       Ik geloofde geen woord van die mooie praatjes, staarde intussen naar het slachtoffer in het met bloed doordrenkt zeildoek.
       Solomon begreep het, plooide het doek open. We keken in de verstarde ogen van een dode nyala met een gapende wond in de nek en een geleegde buikholte met karmijnrood lillend vlees.
       ‘Mooi exemplaar vind je niet?’ zei de man. Je hoorde de trots in zijn stem. ‘Heb ikzelf met één schot neergelegd, met één schot geveld net voor de storm. Thimotheus, mijn assistent, is een meester in het slachten zoals u kunt zien.'
       Met huilende motor kwam de jeep het pad opgereden. Thimotheus aan het stuur, op de passagierszetel een corpulente zwarte vrouw met een mand op haar schoot. ‘Aha, daar is moeder. Ik liet haar halen om jullie wonden te verzorgen.’ Hij glimlachte naar Barbara. ‘U neemt me deze beslissing toch niet kwalijk, hoop ik. Moeder haar zalven en kruiden doen wonderen.’

    Twee dagen later. Solomon genoot zichtbaar van de vonkelwijn en van het gezelschap. Zijn idee om nog één keer zoals in de goede oude tijd het bergkamp zijn vergane glorie weer te geven zinde ons wel. Barbara koketteerde bij de braai. De opgetrommelde kampkok met stijf gesteven schort en dito koksmuts hakte een bosje kruiden. Het aroma van verse tijm, koriander en salie vermengde zich met de braadlucht van de reepjes nyalafilet, en de notengeur van de geroosterde pepers.
       ‘Weet je, Master Peter, ik neem je niets kwalijk. Jouw paniek was doodnormaal. Het verhaal van Xuma, het onweer en daarbovenop alle hardnekkige vooroordelen. Voor jullie blanken is een zwarte huid toch synoniem voor dom, onbetrouwbaar en gevaarlijk. Of niet?' Na deze retorische vraag pauzeerde hij, nam zijn zonnebril van voor zijn ogen. ‘En voor ons, zwarte mensen, schuilt er onder jullie blanke huid een blind makend superioriteitsgevoel. Jullie Europeanen worden sinds het koloniale tijdperk onderwezen in het misprijzen van de zwarte bevolking. We hebben elkaar altijd gewantrouwd. Van wederzijds respect is er geen sprake.'  Hij voelde mijn onbehagen. Met een ontwapenende glimlach vervolgde hij zijn betoog. ‘Geef toe dat onze zwarte snoet heeft bijgedragen om jouw verbeelding op hol te laten slaan. Stel je voor; Solomon de meedogenloze rover, de bendeleider. Mijn assistent een kille moordenaar.’
       Het verbaasde me hoe sierlijk deze enorme man aan zijn champagne glas nipte. Hij keurde het verband rond mijn hoofd dat stevig zonder kleefpleister netjes op zijn plaats was gebleven. ‘Moeders handelsmerk,’ zei hij. Hij verzonk even in gedachten, keek voor zich uit naar de granietwand en dan naar Barbara.
       ‘Je hebt een prachtvrouw master Peter, draag er zorg voor.’
       ‘Bedankt vriend. Nogmaals mijn excuses voor mijn bespottelijk gedrag, maar…’
       ‘Proost, op de bange blanke man.’
       ‘Proost op de vriendschap, op ons.’
       Barbara en de kampkok ploften neer in de rieten zetels grepen de fles vonkelwijn en riepen: ‘Aan tafel!’

    vanaf morgen 8 februari volgt een nieuw kort verhaal:

    07-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TENDELE deel 4

    Gisteren, geveld door koorts, enzovoort?
    vervolg van deel 3 van 4 februari 2015 Deel 4 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    We stonden in de plensregen tussen de jeep en de grijnzende overvaller met zijn stekende blik, zijn dwingende ogen. Het onweer had zijn hoogtepunt bereikt. Het leek wel de Apocalyps.
       Barbara keek schichtig als een opgejaagde impala in doodsangst. Ze zocht een vluchtweg, trok rillend het nat badlaken strakker tegen haar lichaam.
       Mijn weerloos bang lief ten prooi van een stel gewetenloze zwarten. Ik moest handelen, mijn angst overwinnen. Voetje voor voetje, bijna onmerkbaar, schuifelde ik in de richting van de hut en zette het plots op een lopen, sleurde in mijn vlucht Barbara met me mee. Samen tuimelden we het huis binnen, schoven de bank voor de deur, sleurden het bed vertikaal tot tegen het vernielde raam en verschansten ons in de douchekamer, de enige veilige ruimte zonder raam.    Barbara hield de haardpook in aanslag.
    In mijn haast stootte ik mijn hoofd hard tegen een hangkast, mijn hoofdwond patste verder open. Bloed drong doorheen mijn verband, sijpelde langs mijn slaap, over mijn wang tot in mijn stoppelbaard.
       ‘Wat doen we nu?’ We waren in paniek. Minuten leken uren.
       Buiten sloeg sputterend de motor van het bakkie aan. Keien en klodden vette aarde werden tegen onze bungalow geslingerd. Het motorgeronk vervaagde.
       De storm was gaan liggen. Even plots als hij van over het rotsgebergte was komen aanwaaien, trok hij nu in de richting van de zee. Het werd stil, beangstigend stil.
       Waren onze overvallers weg? We verlieten onze schuilplaats? Met een inderhaast meegenomen gietijzeren braadpan als wapen schuifelden we tot bij het keukenraam. De zwerfhond was verdwenen. De resten van de aan flarden gescheurde Zuid-Afrikaanse vlag hingen vastgehaakt aan de rooster van de braai. Er was geen teken van leven. Het bakkie was weg. Diepe wielsporen liepen naar het rotspad. We waren alleen. Of toch niet?

    We hoorden het allebei: voetstappen op het houten terras aan de achterzijde. Ze waren terug daar, waarschijnlijk met getrokken messen.
       Barbara klauwde haar nagels in mijn schouders, zocht bescherming.
      Ik duizelde. Als kind had ik dit wel vaker: bij grote spanning ging ik hyperventileren tot mijn hoofd tolde en ik flauw viel.
       De deur zwaaide open. De braadpan viel kletterend op de tegels. We stonden oog in oog met één van onze belagers.
       ‘Bloed,’ zei hij. Hij maakte een beweging naar mijn hoofd.
       ‘Ga weg,’ schreeuwde ik. Ik wilde uithalen, mijn vuist in zijn grijnzende smoel duwen, maar ik kon alleen nog schuddebollen, proefde bloed. Zijn gezicht werd een vage vlek, zijn stem een ver verwijderd gebrom. Ik verloor het bewustzijn. Schoof languit in de blubber.

    Wanneer ik verdwaasd mijn ogen opende lag ik op mijn rug op het houten terras met een opgerold deken onder mijn hoofd. Barbara hurkte naast me. De zwarte had zijn wapen afgelegd, nam mijn lief voorzichtig bij de arm, hielp haar rechtstaan.
    Ze reageerde met een glimlach, zei: ‘Dank je.’ De situatie werd hoe langer hoe verwarder. Wat had dit te betekenen?
    De man keek me zwijgend aan, stak zijn hand uit om me recht te helpen. Ik kroop vierklauwens achteruit
       ‘Je hebt ons laten schrikken,’ zei Barbara. ‘Je zwijmelde armenzwaaiend naar buiten, viel op je gezicht. Je stamelde: het syndroom van Ménière, ik heb het…, het spijt me en je verloor het bewustzijn.
       Wat was er aan de hand? Ik had alle controle verloren. Mijn vriendin raaskalde, verbroederde met onze belagers. Mijn gedachten flitsend in mijn hoofd als de balletjes in een flipperkast op de Gentse foor. Angst dreef me naar heldendom. Met één sprong stond ik met gebalde vuisten tussen Barbara en die hypocriete moordenaar. Beiden keken me verwonderd aan. Barbara nam mijn hand. ‘Rustig maar. Kalmeer. Er is helemaal geen reden tot paniek. Alles berust op een misverstand. Ze leidde me naar het bosje naast de bungalow. ‘Zullen we een schaduwplek opzoeken?’
       Ik rukte me los, schreeuwde het uit, gilde met overslaande stem. ‘Een misverstand? Wat bedoel je met een misverstand. We worden overvallen door twee zwarten. We worden bedreigd met slagersmessen. We ontdekken een bloederig lijk, een slachtoffer van een eerdere misdaad. Er wacht ons ongetwijfeld hetzelfde lot. Wij hebben geen geld om die kille moordenaars om te kopen. Ze zullen wraak nemen. Je wordt verkracht, vermoord, gruwelijk verminkt. Ze zullen me verplichten toe te kijken om me daarna te molesteren. Men zal ons in stukken gereten lijken terugvinden. Dat alles is volgens jou een misverstand.’

    (vervolg morgen 7 februari 2015)

    *****

    06-02-2015 om 07:45 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tendele, deel 3

    (vervolg van deel 2 van 3 februari 2015)
    Deel 3 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    Een donderslag, een zilverwitte bliksemschicht, een lang uitdijend gerommel. Meteen was de betovering van het veelbelovend moment verbroken. Een kille wind dreef donderwolken over de rand van het “amfitheater”. De vogels zwegen abrupt, een zwerfhond kroop jankend onder een houtstapel. Felle lichtflitsen toverden vreemde figuren in de donkerpaarse lucht. Akelig huilend door de rotsspleten kwam een hevige storm opzetten. We renden naar binnen. De regen plensde op het strodak. Een tweede donderslag. Oorverdovend. Het huis daverde. De mast waaraan net noch de Zuid-Afrikaanse vlag wapperde, sloeg zwart geblakerd tegen de grond. Een vuurbol rolde over het grasveld richting rivierbedding. We keken gefascineerd naar het ontketende natuurgeweld.
    Luidkeels reciteerde Barbara een monoloog uit Mc Beth: ‘blaast winden blaast, huilt stormen…’ ‘Barbara!’
    Ik verstijfde, staarde naar de deuropening. Een donkere silhouet bewoog in het halfduister.
    Barbara’s gil ging verloren in het onweersgedruis. We hadden het individu niet zien naderen, begrepen niet waar hij plots vandaan kwam.
    Een drijfnatte zwarte stapte doodgemoedereerd naar binnen, overzag de situatie. Hij grijnsde.
    Barbara greep naar een badlaken om haar naaktheid te bedekken. De forse kerel was gewapend. Een dubbelloops jachtgeweer bengelde aan een riem over zijn schouder.
    We stonden als versteend, wisten ons geen raad.
    Afgerukte takken, meegesleurd door de razende storm, sloegen een ruit aan diggelen. Glassplinters priemden in de bedsprei. De regen zwiepte naar binnen.
    De indringer zei iets, het leek op een kort bevel. De roffelende regen op het dak en de aanhoudende donderslagen overstemden zijn stem. De onbekende deed een stap in de richting van Barbara. Er was geen ontkomen aan. Hij greep naar haar arm, mistte. ‘…schoften voor wie een leven niets meer waard is dan een schepel bonen.’ Xuma’s woorden hamerden in mijn hoofd.
    Met één sprong was ik bij het raam, de enige vluchtweg. Zonder verder nadenken duwde ik Barbara tussen de scherpe puntige resten van de half vernielde ruit naar buiten. De man schreeuwde, sprong naar mij toe om mij van het raam weg te sleuren. In een wanhoopspoging dook ik naar buiten en holde Barbara achterna. We sloegen geen acht op de opgelopen schrammen en snijwonden, voelden geen pijn. Verdoofd door angst renden we in paniek in de richting van onze jeep.
    Te laat.
    Een beslijkt bakkie versperde ons de weg. In de laadbak: een jonge man half verscholen onder een kaki zeil. Zijn pet hing diep over zijn ogen. Met een vod wreef hij zijn bebloede handen schoon. Hij voelde onze aanwezigheid, schrok, greep vliegensvlug naar de twee grote slagersmessen naast hem. Uit het voertuig walmde de walgelijke geur van modder, vers bloed en stront. De knaap fixeerde me, hield me vast met zijn ogen. Tussen twee donderslagen klonk een kort bevel. Onze belager naderde in de rug. Het jongmens duwde uit alle macht aan een vracht, sprong op de grond en sleurde een bebloed zeil uit het bakkie. Met een doffe plof viel zeil en inhoud in de modder die onmiddellijk rood kleurde. Het leek wel een levenloos lichaam. Je zag de contouren van een romp, ledematen. Een lijk. Pas vermoord? Hoe? Waarom? Wie zijn die kerels? Xuma had ons gewaarschuwd. Ik verstijfde van angst, was niet meer in staat om rationeel te denken. Ik rommelde in mijn zak, zocht geld. Losgeld.

    (Vervolg morgen 5 februari)
    *****

    Publiciteit
    “DE KUNST VAN HET KAMELEON ZIJN” (psycho-thriller met een luguber randje)
    Mijn laatst verschenen boek is terug in voorraad. Korte inhoud: te vinden op mijn eerste blog van 2015.(zie 5 januari) Paperback – 217 pagina’s ISBN: 978 94 022 0797 2 Prijs: 18€ (verzendingskosten inbegrepen. Info en bestellen: piet.borms@telenet.be

    04-02-2015 om 15:11 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tendele, deel 2
    (vervolg van deel 1 van 1 februari 2015)
    Deel 2 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    Stap voor stap had Barbara de zekerheden van haar goed georganiseerd burgermeisjes-bestaan-in-de-grootstad ingeruild voor een avontuurlijk leven vol onvoorspelbaarheden. Nu voerde ze een innerlijke strijd. Naarmate de tocht risicovoller werd kon ik als het ware haar onuitgesproken angst ruiken. Ze haalde me bruusk uit mijn concentratie.
       ‘Peter, wat doen we indien iemand, uitgerekend nu, aan de afdaling is begonnen?’
       Ik lachte haar ongerustheid weg. ‘Zien we dan wel. Hij in de afgrond, wij tegen de rotswand of omgekeerd. Er zijn twee opties, het is een kwestie van de juiste keuze te maken op het juiste moment.’
       Ze balde haar vuisten, kneep haar knokkels wit. Mijn cynische opmerking vond ze maar niets, zelfs ongepast in de gegeven omstandigheden.
       ‘Er komt geen tegenligger,’ stelde ik haar gerust. ‘Xuma heeft ons verzekerd dat wij de enige bezoekers zijn. Tendele Mountain Resort is verlaten. Er is gewoonweg niemand, geen toerist, zelfs geen kampbewaarder.’
       De jeep schokte slippend in eerste versnelling naar boven. Vooral blijven doorgaan, hamerde het in mijn hoofd, in geen geval halt houden. Het kamp kan niet ver meer zijn. We klommen nog meer dan een half uur om uiteindelijk zonder brokken het hoogplateau met de berghut te bereiken. Er was inderdaad geen mens te bespeuren.
    Aan de rand van een inheems bosje stond een lemen Anton Piek-achtig gebouw met een laag strodak en een in der haast geschilderd bord met de tekst: ‘oom Piet se huys.’ Over enkele hectaren grasland verspreid zagen we nog een tiental gelijkaardige bunalow-hutten. Een uitgestrekt, licht hellend grasplein uitlopend tot aan een snelstromend riviertje was onze tuin met de onvermijdelijke “braaiplaats.” Het felle zonlicht weerkaatste tegen de basaltmuur en creëerde een dubbele schaduw zonder uitgesproken donkere vlekken. De ideale belichting voor een romantische film met zeemzoete vioolmuziek en close-ups van smachtende blikken. We bleven minutenlang de omgeving opnemen, gefascineerd door het overweldigend decor.
    Barbara streelde mijn arm, nestelde zich tegen me aan. ‘En dat allemaal voor ons alleen. Domme toeristen die dit moeten missen.’ Ze tuitte haar lippen, wilde me kussen.
    Ik sprong uit de wagen, gooide mijn kleren van me af, rende holderdebolder naar beneden en plonsde poedelnaakt in het ijskoude water.
       ‘Dat zet ik je betaald,’ riep ze. Ze volgde voorzichtiger, eleganter.
       Een uur later lag ze, uitgeteld door de voorbije spanning, te dommelen op een rotan tuinzetel op ons terras. Het latwerk van het houten zonnescherm tekende evenwijdige schaduwlijnen op haar naakte borsten. In de braai knisperde koedoevlees en rode paprika. Doorheen haar wimpers keek ze me aan, vond dat ik er goed uitzag met mijn spatel en vork en vooral met die stoppelbaard en het verse verband om mijn hoofd.
       ‘Vertederend viriel’, noemde ze het.
       Ik concentreerde me op mijn braadpan. ‘Schat, een kwartiertje geduld. De brunch is bijna klaar.’
       Ze rekte zich uit, kwam loom naar me toe, nam spatel en vork uit mijn handen, zipte mijn shorts los, knabbelde als een konijntje in mijn hals…
    (vervolg morgen 3 februari 2015)

    Bijlagen:
    hamba kahle cover.jpg (1.2 MB)   

    03-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags: verhalen, fragmenten, beklijvend, spannend, ontspannend literair
    02-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tendele, deel 1

    Deel 1 uit “Tendele”
    Fragment uit de reisnovelle: “Hamba Khale, vaarwel, goede reis”

    Korte inhoud van de novelle: Het relaas van een bewogen reis door het Zuid-Afrikaanse Zoeloeland; een land dat na jaren apartheidsbewind en boycot zijn wonden likt. Het onbekende zorgt voor pijnlijke misverstanden, levensbedreigende situaties, angst en onzekerheid. Er zijn ook dagen van onbezorgd genieten in de weidse natuur. ’s Nachts domineren de opzwepende drums en zwoele erotiek. Tegen deze achtergrond zoeken de verliefde dertigers Barbara en Peter naar harmonie in hun relatie.

    Het vooruitzicht van een week complete rust, alleen met mijn lief in stille eenzaamheid van Zuid Afrika’s hoogste bergketen bracht mij in een euforische stemming. Ik wilde meteen vertrekken.
    Onze gastvrouw Xuma, gaf echter haar ontraden niet op. Ze bewerkte Barbara.
       ‘Een wijze man uit Lesotho beweert dat de plek behekst is,’ zei ze met goed gespeelde bezorgdheid. ‘De geesten van de Tugelawaterval dulden geen stervelingen in hun gebied. Indringers, die deze heilige hoogvlakte, deze ontmoetingsplaats van de berggoden onteren, zullen worden gestraft. Van bij de bouw van de bungalows begon de ellende: het merendeel van de bouwvakkers werd ziek, ziek in het hoofd. Zij werden achtervolgd door boze geesten, dwaalden ‘s nachts over de vlakte als huilende hyena‘s. Velen verdwenen spoorloos. Nooit hoorde nog iemand iets over hen. De brave Godvrezende dorpelingen mijden deze plek uit schrik voor de vloek. Daardoor is het de ideale schuilplaats geworden voor onguur gespuis voor wie een mensenleven niets meer waard is dan een schepel bonen.’
       Richard had geduldig zijn doordravend vrouwtje gade geslagen en aangehoord.
       ‘Wees gerust Miss Barbara, dit zijn verhaaltjes, vrouwenpraatjes, het levend bewijs van de rijke verbeeldingskracht van het volk van over de bergen.’
       Hij keek spottend naar zijn Basotho prinses die verbolgen zweeg en met veel tegenzin de sleutel van de berghut overhandigde.
       ‘Master Peter, wij hebben de hut met de naam “oom Piet se huys” voor u in orde gebracht. Er is bed-, bad- en keukenlinnen. De “braai” is gepoetst. De houtvoorraad is aangevuld. Weet dat wij avontuurlijke reizigers ten zeerste appreciëren. Ik wens u een goede reis en tot over een tiental dagen.’
       Het jonge paar verdween kibbelend, de woordenwisseling kreeg hoe langer hoe meer volume, ieder in zijn eigen taal: hij in het Xosa , zij in het Sotho. Tot het stil werd. We zagen hoe ze als een verliefd stel in elkaar verstrengeld in het gras tuimelden.

    Het eerste kwartier van de rit verliep vlekkeloos. Een grindpad slingerde zich omhoog tussen weelderig graasland en dun begroeid inheems bos. We volgden een tijdlang de loop van een snelstromend waterloopje: waarschijnlijk een zijarm van de kolkende rivier aan de voet van de achthonderd meter hoge Tugela waterval. Tot tweemaal toe reden we over de gladde keien door de ondiepe bedding. Het water spatte in twee glinsterende bogen onder de wielen uit. We gilden als kinderen in een wildwaterbaan. De nare ochtend was vergeten. Afrika had ons in zijn ban. Het pad klom nu steil tegen de bergflank. Voor ons verrees de Drakensbergketen in al zijn schoonheid, met het “amfitheater” als absolute blikvanger. Aan de voet van deze acht kilometer lange basaltmuur met aan weerszijden pieken van meer dan drieduizend meter hoogte wilden we de volgende dagen doorbrengen. We vorderden langzaam, steeds bergopwaarts. Glooiende valleien in diverse schakeringen groen lagen als een lappendeken van fantasierijk versneden stukken stof in de diepte. Het grindpad ging over in een rotspad met aan de ene zijde de dreigende rotswand en aan Barbara’s zijde een honderd meter diepe, gapende afgrond. Stiekem bespiedde ik mijn vriendin.
    (vervolg morgen, 3 februari 2015)

    02-02-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    01-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 10

    Fragment 10 van: “Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou).

    "De Zigeuner" was open. Bij ons vergeet men vlug en vergeeft men makkelijk. Die rosse Delbaere was nog de kwaadste niet en hij kende zijn klanten. De zaak liep als een trein. We waren allemaal van de partij: Brusselse Valère, de gepensioneerde boekhouder en zijn hypernerveuze schrale krielkip Roza, linksen Raymond, vooraan in de dertig maar met de zorgelijke kop van een getormenteerde vijftiger, uitgestreken Emiel met zijn keffer, vuil Stanneke met zijn manke poot en zijn twee kabassen vol plastieken zakken, de Mon met zijn wekelijkse tieten- en kut boekskes van onder den toog van de gazettenwinkel, de luidruchtige studenten, de zelf verklaarde artiesten en al die andere voor wie “De Zigeuner” een tweede thuis was.

    Een dinsdagmorgen, elf uur. De Rosse had net de deur opengezet.
       ‘Goede morgen,’ zei ik en ik schuifelde voorzichtig met mijn accordeon op mijn rug over de pas gedweilde tegels naar mijn stoel aan mijn tafel vlakbij het raam.
       In de deuropening verscheen een silhouet, onherkenbaar in het tegenlicht.
       ‘Een glas witte wijn, alstoeblief.’ Die hese stem, dat accent. ‘Luljeta?’ Zij was het; vermagerd, iets bleker. Haar haar rood geverfd. Haar kledij nog hoeriger dan vroeger.
       De Rosse kreeg het koud en warm tegelijk, repte zich achter de toog, liet de fles wijn kletterend tussen de glazen vallen. Hij stotterde wat, onverstaanbaar, trachtte vooral haar doordringende blik te ontwijken.
       Ze monsterde het interieur. ‘Gefeliciteerd,’ zei ze koel.
       Hij was zijn stem kwijt, stond idioot te grijnzen.
       Ze triomfeerde, peilde met haar donkere blik de situatie. ‘Je ziet er goed uit,...verzorgd... vooral die nieuwe tanden...een hele metamorfose.'
       Geen van beiden zei nog een woord. De sfeer werd beklemmend.
       Hij fixeerde een punt op oneindig.
       Zij stapte op hem toe. Nog vooraleer hij kon reageren greep ze hem bij de schouder en gaf hem drie klinkende zoenen.
       ‘Echt gemeend, proficiat. Ik las het in die wijkgazet. Je zoekt een ervaren medewerker? Main papieren zain in orde, does...’ Ze knipoogde.
    De spanning was gebroken. Die meid wist niets van zijn laf verraad. Wat een opluchting.
        ‘Kom laat ons erbij gaan zitten,’ zei ze, ‘over die voorwaarden praten.’ Ze legde haar arm om zijn middel, troonde hem mee tot bij het tafeltje, vlakbij de openstaande dubbele deur.
       Hij genoot van haar nabijheid. Een nieuwe ervaring: een vrouw, haar lichaam dicht tegen hem aangedrukt. Hij rook haar parfum…

    Twee zwarte terreinwagens met donkere ruiten stopten voor de deur.
    Luljeta wuifde, elegant,  knikte glimlachend in de richting van haar tafelgenoot. Een fractie van een seconde, een bevroren momentopname. Ze dook naar de grond, razendsnel, naar mijn tafel, sleurde mij mee, weg van de deur. Het portier van de eerste wagen werd opengegooid. De Rosse reageerde, wilde weglopen. Te laat. Het hels lawaai van twee ratelende automatische wapens overstemde zijn hulpgeroep. Hij struikelde, greep naar zijn benen, voelde de botten kraken, versplinteren. Schreeuwde het uit van de pijn, viel languit. Er rolde een brandende molotov cocktail naar binnen. Het vuur verspreidde zich vlug.
       Ze rende naar één van de zwarte wagens en riep:
       ‘Rosse klootzak, met de groeten uit Albanië. Vuile rat. Verrader. Laat je vader maar een rolstoel betalen, je zal hem kunnen gebruiken.’
       De zwaar gewonde Christian Delbaere werkte zich steunend op zijn ellebogen tot aan de stoeprand waar hij kreunend bleef liggen. In een mum van tijd was “De Zigeuner” een inferno…
    Als ik daar aan terugdenk dan…

    De bakkersdochter kijkt me aan. ‘U beeft. U was verliefd op Luljeta?’
    Ze hurkt naast mijn vouwstoeltje, leunt met haar rug tegen de gevel. ‘Speel nog iets,’ vraagt ze, 'voor mij.'
        ‘Niet nu,’  Ik stop het accordeon in de kist. ‘Ik ga liever naar huis. Tot zaterdag. Ik kom een Turks brood halen en wat zoetigheid, baklava of zoiets.'

    (vanaf morgen een nieuw kort verhaal: 'Tendele' uit mijn reisroman 'Hamba Kahle')
    ***

    01-02-2015 om 07:57 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 9
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Fragment 9 van Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’

    Maanden later.
    De Slome, het vermeend lijk waarmee het debacle begon, had zich herpakt. Geen druppel alcohol meer en een vaste baan als straathoek werker. Hij was intussen verloofd met Hafize. Een verrassing, die twee een koppel? De verwondering was compleet te meer omdat haar vader, de Turkse kruidenier van het Pleintje zich niet had verzet. Meer nog. Hij had een verlovingsfeest gegeven voor de ganse buurt. Alles erop en eraan. Geen alcohol natuurlijk maar lekkere hapjes, live muziek en schoon volk. Schoon koppel ook. Er zouden er zo meer moeten zijn.

    Het tweede grote nieuws kwam van Rosse Christian Delbaere. Bij de Portugees op de Beestenmarkt had men hem horen opscheppen. Dronkenmanspraat? Neen, een gemene streek. Hij ging er prat op dat hij politie had getipt.
    Luljeta werd gevonden in een gekraakt pand aan de Zuiderdokken en werd aangehouden.
    Het incident werd op straat druk becommentarieerd:
    ‘Die sukkel zal naar een gesloten instelling zijn gebracht: zwartwerk en prostitutie.’
    ‘Ik keur het gedrag van die fils à papa niet goed.’
    ‘Laag bij de gronds, gemeen.’
    ‘En waarom, wat had die klier er bij te winnen?’
    ‘Ik denk dat die fils à papa niet heeft mogen mogen tussen haar...lakens. Dat speelt in mannen hun kopke’.
    ‘Enfin van horen zeggen weet ik dat er plannen zijn, plannen met “De Zigeuner” …
    'Hoezo plannen?'
    Ik heb toen wijselijk gezwegen. Maar het was waar, ik hoorde de Rosse ook stoefen. Wacht maar, zei hij, ze zullen allemaal verschieten. Ik ben een Delbaere, een winnaar.

    ‘We zien wel,’ was de algemene tendens in de buurt. Met twijfels en vol spanning werd er gewacht op wat komen zou. ‘Misschien zijn al die roddels niet waar. Dat verklikken en opsluiten enzovoort.’
    Een mens die niet veel heeft, heeft ook niet veel nodig om gelukkig te zijn. Een strohalm is genoeg want zonder “De Zigeuner”…Tja.’

    Christian Delbaere, bijgenaamd “de Rosse”, werd wel degelijk de nieuwe uitbater van praatkroeg “De Zigeuner” Eigenaar Mike zag in hem een waardevolle opvolger van die Albanese hoer. Temeer daar de familiale plooien ten huize kolonel Delbaere waren gladgestreken en de man bereid bleek om een niet onaardig bedrag in de zaak te pompen, kwestie van de verloren zoon een duwtje in de rug te geven. De Delbaeres zijn een clan, hebben een groot hart vooral wat de familie betreft. Alleen wat de familie betreft.
    Eigen volk eerst.

    RECLAME
    De tweede lading van mijn psycho-thriller "De kunst van het kameleon zijn" is beschikbaar.
    paperback -218 blz.-18,00€ (verzendingskosten inbegrepen)
    te bestellen: piet.borms@telenet.be



    31-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 8

    Fragment 8 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Het vermeende lijk keek verdwaasd in het rond.
       ‘Amaai, mijne kop. Waar is iedereen? Wat is er gebeurd?’
    Versuft zwijmelde hij naar de bank. Een akelige vertoning: een asgrauw gezicht, een hoofdwond met een streep geronnen bloed die één oog dicht kleefde en tot op zijn kaak doorliep.
       ‘Niet kwaad worden hé meid; ik heb den boel ondergekotst. Ik zal dat zelf wel opkuisen. Morgen. Salut.’
    Hij strompelde naar de deur, kotste op het voetpad. Tastend, zijn evenwicht zoekend langs de gevels schuifelde de Lazarus tot aan zijn steeg.
       ‘Looser,’ fulmineerde de Rosse.
       ‘Een soekkelaar, dat is hij; vroeger niet maar sinds die Chantal…’ Ze sloot de deur. ‘Rosse, het ziet er niet goed oït veur mij. Ik denk wij toch krijgen hier die politie over die floer en ich hep keen, ik heb keen..’
       ‘Geen papieren, dat vermoedde ik.’
       ‘Nog keen papieren,’ verbeterde ze hem, ‘nog keen, maïn dossier is bij fremdelingen Saken.’
       De Rosse aarzelde: zal hij Luljeta aanraken om haar te troosten of toch maar liever op een afstand blijven?
       ‘Indien je wil kan je in een leegstaand appartement van mijne pa logeren. Het is vlakbij de gedempte dokken op het vierde, het slot is jaren geleden geforceerd en nooit hersteld. Geen interesse meer. Mijnen ouwen heeft zijn liefdesnestje niet meer nodig. Hij zoekt nu zijn vertier met zijn uitstekende wijnen en dito cognac. Een constante roes maar wel in stijl. Je kan gerust zijn er komt niemand en ik vertel het aan niemand,’ fleemde de Rosse die zijn kans rook en er vol voor ging.

    Een uur later stond de politie in de lege gelagzaal van ‘De Zigeuner’. Geen klanten en de genaamde Luljeta was spoorloos. Meer nog: er werd zelfs geen slachtoffer gevonden. Uit het zaaltje kwam de doordringende stank van kots.
       Het buurtonderzoek leverde niets op. Collectief geheugenverlies, noemde de commissaris het.
       ‘Nee, wij zijn niet op de hoogte van het reilen en zeilen in de ‘Zigeuner’.
       'Luljeta haar echte naam? Haar adres?
       Zelfs Raymond de racist hield zich van de kromme.
       Kolos Jacques beweerde geen tijd te hebben om op café te gaan. ‘Studeren voor de partiële hé commissaris.’
       De Academiestudenten hadden nog nooit van café ‘De Zigeuner’ gehoord.
       Ikzelf vond het geraadzaam om een ander werkterrein op te zoeken en vertrok naar Nederland naar een ver familielid, geen Kovacz om geen spoor achter te laten. Tegenover die Belgische Roma blijft er bij de ordehandhavers toch altijd een zweem van wantrouwen.
    De speciale brigade wist gewoonweg niet wat hiervan te denken. Een concurrent die de praatcafé schade wou berokkenen? Een misplaatste haatreflex van een gedumpte loverboy om stoeipoes Luljeta een lesje te leren door haar te laten oppakken? De zaak werd geklasseerd: geen slachtoffer, niemand iets gezien, een spook met de nep naam  Luljeta. Alleen een lege kroeg met een open deur die uit voorzorg werd verzegeld.

    De eigenaar werd op de hoogte gebracht. Het praatcafé bleef dicht. Er werd naar een nieuwe uitbater gezocht.

    Twee weken later kwam ik terug. Het voorval was vergeten maar voor mij was onze straat zijn charme kwijt. Zonder praatcafé met zijn toogklap en zijn gezelligheid zou het nooit meer zoals vroeger worden.
    Ik mistte de stamgasten, de zigeunermuziek en Luljeta. Ja, ook Luljeta.
    Triest maar het werd nog erger.

    30-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 7

    Fragment 7 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Je voelde haar wantrouwen, haar plotse afkeer en vooral haar schrik om wat mogelijk is gebeurd en nog zal volgen?
       ‘Kom mannen, we zijn hier weg. Dat is hier niet pluis.’
       De jongeren verdrongen elkaar om weg te komen. Buiten werd er druk overlegd. De verbouwereerde habitués hoorden meermaals het woord ‘politie’. Toch bleven ze zitten. Even nog; om te helpen. Helpen? Eerder uit pure nieuwsgierigheid. Een kwartier later waren ook zij verdwenen. Beter het zekere voor het onzekere kiezen.
       De Rosse en een Waaslandse bonk Jacques Verriest, een opschepper uit het kot aan de overkant, flankeerden als laatsten Luljeta. Die twee waren heimelijk verliefd. Ze vermoedden het van elkaar maar geen van beiden wist hoe je zoiets aanpakt. De Rosse hoopte met zijn machogedoe haar aandacht te krijgen; Jacques probeerde het met wilde verhalen uit zijn tienertijd.
    Hij leek oprecht bezorgd, hield Luljeta in het oog, wilde medeleven tonen, zei plomp: ‘Ja meisje dat ziet er voor jou niet te best uit. Volgens mij ben jij verantwoordelijk. Mijne pa is bij de lokale politie van over ‘t water en hij zegt altijd dat iemand dronken voeren.
       De Rosse nam zijn Duvel en ging op de barkruk naast de Gentse reus zitten. ‘Goed bezig jong, goed bezig. Je zou beter je kop houden. Zie je niet dat ze het al moeilijk genoeg heeft. Of kom je haar wat pesten omdat ze jouw koolschop poten niet aan haar lijf wil, is het dat soms?’
       Jacques negeerde die gemene opmerking en ging onverstoord door ‘Mijne pa zegt dat je geen alcohol mag schenken aan een dronken persoon. En indien je dat toch doet ben je strafbaar en daarbij nog verantwoordelijk voor de gevolgen’, zegt mijne pa.’ Luljeta zogt hulp bij de Rosse. Die reageerde kordaat.
       ‘Wat scheelt er jong? Kom je herrie schoppen? Vind je geen publiek meer om naar de wilde verhalen over jouw fenomenale kracht te luisteren. Dringt het stilaan tot je door dat iedereen je gezaag kotsbeu is. Is het dat ja?’
       Eén meter negentig en honderdenvijf kilo Waaslandse Jacques kwam dreigend van de kruk. ‘Jij! Jij stuk onbenul. Je mag van geluk spreken dat ik mijn handen niet wil vuilmaken aan een rijkeluiszoontje met rotte tanden. Jij bent vergeten zeker dat ik je nog geen maand geleden van een rotswand in de Ardennen moest plukken omdat je het in je broek deed van schrik. Meneerke hier wilde gaan klimmen, niet voorzichtig op een muur. Nee, meteen het grote werk in de vrije natuur. En wat bleek: de Rosse heeft hoogtevrees, hing als een marionet aan de touwen.’
       Die vernedering in het bijzijn van Luljeta maakte de Rosse razend. Hij kreeg rode vlekken in zijn hals en vochtige ogen. Bliksemsnel sloeg hij zijn Duvelfles tegen de rand van de toog kapot en hield de scherf op enkele centimeters van Jacques’ strottenhoofd. ‘En nu ga jij, als een klomp waardeloos vlees, rustig jouw boekentasje oppakken, naar de uitgang stappen, buitengaan, de deur dichttrekken en ze nooit meer openmaken. Begrepen!’
       Jacques deinsde, haastte zich naar buiten.
       Alsof er niets was gebeurd bestelde de Rosse een verse Duvel. ‘Schrijf wat die vent gedronken heeft maar op mijn rekening. En nu serieus tussen ons Luljeta, wat doen we?. Je kan ervan op aan dat de politie hier binnen de kortste keren aan de deur staat.’
    Een gestommel deed hen schrikken. ‘Wat ? Is daar iemand?’
    De deur zwaaide open.
    (vervolg morgen 30/01)
    *****

    Publiciteit
    Mijn psycho-thriller: 'De kunst van het kameleon zijn' is terug in voorraad.
    korte inhoud: blog van 5 januari.
    info: piet.borms@telenet.be

    29-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 6

    Fragment 6 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Christian Delbaere, bijgenaamd de Rosse was een nieuwkomer. Hij was een tijd geleden uit de residentiële villawijk buiten de stad vertrokken. Met zijn cd’s van niet commerciële hardcore groepjes in zijn rugzak en het inschrijvingsgeld voor de derde maal eerste jaar universiteit op zijn bankrekening reed hij met zijn motor richting Metropool. Kolonel Delbaere wist dat dit slecht zou aflopen maar de in weelde uitgedroogde moeder-echtgenote steunde in al haar naïeve domheid zoonlief.
    In onze straat in de praatkroeg ‘De Zigeuner’ was de Rosse gestrand en liep er na een paar dagen al haveloos bij. Naar huis terugkeren was geen optie. De tijd is rijp om op eigen benen te staan, blufte hij tegen iedereen die het horen wilde. Ik ben een Delbaere maar de dwarsligger van de familie. Laat mijn zuster met haar dure outfits de gladde jongens op het golfterrein maar versieren. Die hypocriete trut heeft er alles voor over om zo’n rijkeluisklier aan de haak te slaan. Voor mij liever het echte ruige leven.

    Luljeta had het druk.: voor de toog de vaste klanten, de zuipers, aan de tafeltjes de would be artiesten uit de Kunstacademie en de gazetfilosofen. Ze realiseerde zich dat straalbezopen Slome nog altijd op de vloer in het herentoilet lag om zijn roes uit te slapen.
       ‘Hier Rosse doe eens iets nuttigs.’ Ze nam een stuk wit karton, liet hem er ‘Buiten Gebruik’ op schrijven en het op de deur bevestigen.   
      ‘Weeral kapot? vroeg hij.
      ‘Ja,’ loog ze.
      De Rosse heeft een bloedhekel aan de Slome, hem moet ik zeker niet vragen om een handje te helpen.
    Met veel kabaal arriveerden een tiental eerstejaars studenten, de chronische spijbelaars. De grieten stevenden twee aan twee recht op het WC af. Een struise meid met een niet onaardig smoeltje en haar vriendin, een spichtige muis met veel te grote tieten negeerden de mededeling, trokken de deur van het herentoilet open. Luljeta reageerde. Te laat. Een doordringende gil. De uitgetelde Slome op de toiletvloer zorgde voor de nodige commotie. De toegesnelde meiden en jongens verdrongen zich om naar binnen te gluren.
      Ook de Rosse kwam een kijkje nemen. ‘O dat daar! Da’s een vaste klant,’ grinnikte hij, ‘die woont onder de pisbakken, ’n goeie plaats voor een drol.’
      ‘Die man is stomdronken’ verbeterde Luljeta, ‘hij slaapt zijn roes uit. Beter niet storen.’
      De toekomstige Dali’s en Picasso’s toonden alle begrip. Ze schoven twee tafels bij elkaar en installeerden zich in de donkerste hoek van de kroeg. Een uur en een aantal pinten later was de ganse bende de stomdronken Slome vergeten. De struise studente had een mollig handje in de gulp van een bleekscheet gewrongen en onder luid hup, hup, hup geroep liet zij het kereltje een beetje sterven in zijn eigen bierglas.
      De Rosse kon het niet over zijn hart krijgen om die loser zo maar op de tegels van het WC te laten liggen. ‘Luljeta, ik breng de Slome wel naar het zaaltje. Hé artiesten help eens een handje om die zatte dweil naar hiernaast te slepen.’ Hij boog zich over het uitgestrekt lichaam, wrong zijn handen onder de oksels en zag een straaltje bloed uit een lelijke jaap boven de Slome zijn rechterslaap.
    De Rosse schrok, voelde de pols: niets. In paniek sloeg hij met zijn vlakke hand op het asgrauwe gezicht, niets, geen reactie.
    De drieëndertig toeren vinyl met manouche muziek was ten einde. Het geroezemoes verstomde.
      ‘Hij is toch niet...? of toch wel?’ vroeg de grote tietenmuis met een klein stemmetje.
      De struise meid wende zich nu ook tot Luljeta. ‘Hij is dood hé. Zeg het maar. Wat is hier gebeurd? Heb jij dat gedaan?
    (vervolg, morgen 29/01)

    *******


    Publiciteit.
    Mijn psycho-thriller: 'De kunst van het kameleon zijn' is terug in voorraad.
    korte inhoud: zie blog van 5 januari 2015
    info: piet.borms@telenet.be

    28-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 5

    Fragment 5 Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

    Ze probeerde hem op de been te krijgen, gooide een glas ijskoud water in zijn gezicht. Geen reactie. Knap vervelend.
    Zo dadelijk komen de eerste klanten en de Slome ligt hier behoorlijk in de weg. Ach, de sjtamgasten voor wie “den Billenkletser” een thoïs is, zoelen hem wel naar zijn hoïss brengen. Kan hij dor zijn roesj oïtsjlapen. Ik leg noe wel zijn vesjt under sjijn kop.
    Automatisch gingen haar handen in de zakken van de jas. Sleutels, een vieze zakdoek, een bierviltje met een adres van een Hollandse koffieshop, een portefeuille met enkele honderden Euro’s.
    Waarsjchijnlijk zijn pree. Wij zoelen dat es vloeg regelen.’ Ze nam enkele briefjes uit de portefeuille. ‘Ziezo de hoenderdvijftig Euro aan onbetaalde rechnungen gezoïverd.
    De Rosse kwam binnen. Vervelende situatie; de aan lager wal geraakte roodharige fils à papa heeft het helemaal niet begrepen op die alternatieve sul; vooral niet wanneer die gezopen heeft. Luljeta monsterde de nieuwkomer van kop tot teen. Die bleef pal in de deuropening staan, weest met beide handen naar zijn voeten.
    ‘Wat vind je daarvan?’
    ‘Dat jij geen schoenen aan oe voeten hebt en dat oe sokken vol met gaten zijn.’
    ‘Juist. Gisteren had ik nog wel schoenen en waren mijn sokken nog heel. Allemaal nieuw, gekregen van het uitzendbureau voor mijn allereerste baan. Goede stevige bottinnen met stalen tippen en zachte werksokken tegen de blaren.’
    Luljeta was meteen de Slome vergeten. Benieuwd om te horen wat de Rosse met zijn werkschoenen had uitgespookt, ging ze erbij zitten. ‘Ikke, uitgespookt? Niets begot. Gisterenmorgen, om vijf uur…’
    ‘Jij, gisteren om vijf oer oît je bed?’
    ‘Ja, ikke. Om vijf uur stond ik al aan den Dam, aan dat bouwvallig pand op het hoekje. Dat moet worden gesloopt en ze hadden volk te kort. Dus ik met die splinternieuwe bottinnen van het interim-bureau naar mijn werk. Wat hameren, wat scheppen, wat vegen en het is vlug tien uur, schafttijd. De mannen gaan hun boterhammen opeten. ‘Hé Rosse, kom op jong.’ roept één van die jonge gasten. Wat heb ik bij die mannen te zoeken? Ik wilde liever op een terrasje genieten van de eerste zonnestralen en een glazen boterham bestellen. Nee mannen; bedankt, zeg ik, ik ga een wandelingetje maken. ’t Stof uit mijn ogen laten waaien.
    Op het terras van het Keyzerke bestel ik mijn eerste glas. Herman de kunstschilder slentert voorbij, ziet me zitten en trakteert er nog een. In een mum van tijd hadden we er een zestal achterover gegoten en intussen de wereld verbeterd.
    ‘Maat, ‘k moet gaan werken,’ zeg ik.
    Fijntjes, langs zijn neus weg vraagt Herman, ‘en om hoe laat wordt jij verwacht?’
    Ik kijk op zijn horloge. Miljaar halfdrie! en om drie uur wordt er bij die afbraakfirma gestopt. Naar den Dam gaan had geen zin meer. Blijven zitten was ook geen optie, want de Finse schone Paivi, Herman’s nieuw lief, was in aantocht. Die komt toch maar om ambras te maken.
    Dus ik weg. In’t bushokje op de hoek van het Pleintje en den Boulevard heb ik mijn schoenen eventjes uitgetrokken. Nieuwe bottinnen kunnen na een tijdje flink beginnen knellen. Ik leg mij op het plastieken bankje om een dutje te doen. Resultaat: ...een half uur later, weg mijn nieuwe bottinnen, gepikt.’
    De Rosse pauzeerde om de trieste werkelijkheid goed te laten doordringen. ‘Den dief zal zeker ene uit de Balkan zijn, misschien wel een Albanees, ene van jouw slag volk.’
    Nog net kon hij de metalen asbak, die ze naar zijn hoofd slingerde, ontwijken. Hij grinnikte, ‘kom meid, tap er nog eentje. Ik zal hem drinken op de gezondheid van kolonel Delbaere, mijn geëerde vader en de verdediger van ’s lands soevereiniteit.’ Met een rotte tanden grijns nam hij het glas en dronk het in één teug leeg.

    27-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatcafé 'De Zigeuner' fragment 4

    Fagment 4 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Mijnheer Maco, u speelt zo mooi, mooi. U bent een artiest. Waar hebt U dat geleerd?’
       ‘Lang geleden in mijn land, mijn zogenoemd vaderland waar wij de Roma als nutteloze burgers werden weggepest. Ik heb vanaf de dag dat ik uit Hongarije wegvluchtte tot op de dag van de heropening van het Praatcafé ‘De Zigeuner', mijn instrument niet meer aangeraakt. Het bleef weggeborgen met de andere herinneringen. Met naar de toekomst te kijken zou het verleden vervagen, dacht ik toen, het zou oplossen in het West Europese bad van welvaart. Dat was me nog aardig gelukt ook, tot de komst van Luljeta en de Slome.'
      De jonge vrouw aarzelt, kijkt van mij weg, zegt: 'Mijnheer Maco, het is helemaal niet mijn bedoeling om u in verlegenheid te brengen. Mijn excuses hiervoor. Ik zou beter moeten weten. Mijn vader hier leeft ook nog van en met zijn herinneringen. Mooie, zegt hij, omdat hij de trieste liever vergeet, zegt hij. Het is toch zo, hé baba.
     Ik kijk in haar open gezicht; niet boos, eerder met een lege blik, een scherm opgetrokken om mijn achterliggende gedachten te verbergen.
    'Ik zal nog iets spelen, iets vrolijk. Welkom in onze straat.'
    De meeslepende melodie wordt gedragen door diep gewortelde melancholie van ons eeuwenoude traditie. 

    De Slome.
    Veel tijd om zijn mislukte relatie te verwerken gunde de Slome zichzelf niet. Hij gooide het fotoalbum van de Yolandeperiode in de afvalcontainer op de hoek. Als een gewond dier werd de meeloper, ja-knikker, kwaadaardig onvoorspelbaar, onhandelbaa Hij, verloor zijn eigenwaarde en zijn vrienden. De Slome aan de toog. Een dagelijks gegeven. Hij dronk vee. Te veel. Hij begon al thuis bij het wakker worden: jenever en bier. De ganse dag door, op straat, op café tot hij lazarus naar zijn kamer strompelde. Zijn vrijwilligerswerk in de volkskeuken verwaarloosde hij, de vrienden van het wijkcomité liet hij stikken. Allemaal haar schuld, zeurde hij tegen iedereen die hem hierover aansprak. ‘Ik heb haar niets in de weg gelegd, denk ik. En toch, plots was ze weg. Verliefd op die gladjanus, die mooiprater met zijn boekskens-wijsheid. Hij had haar betrapt. De frequentie van de repetities met de lokale toneelkring werd hoe langer hoe verdachter. Zijn Rommy was vier avonden per week uithuizig om te repeteren voor een rolletje van niets: ze speelde Leda, een barmeid in het oubollig stuk “Leda de Zwaan” van ene Dimitri Frenkel Frank. Carlo, de regisseur kwam haar thuis ophalen en bracht haar ’s nachts na de repetitie plichtsbewust terug. Zo veroverde Carlo stukje bij beetje een plaats in het gezin van De Slome: mee-eten, samen teevee kijken, al eens een nachtje blijven slapen wegens te veel gezopen. En dan… die fatale zondagmorgen. De Slome was al vroeg weg. Met de Natuurvrienden braambessen plukken. Hij bleef in een prikkeldraad hangen en werd afgevoerd met een opengereten scheenbeen. Het eerste wat hij bij zijn thuiskomst zag was de sofa met de wippende blote kont van Carlo. Het kreunen uit de holte van de kussens onder hem was duidelijk herkenbaar: de orgastische eindspurt van zijn Rommy. Einde verhaal. ‘Slome, oe zou beter naar ein andere frau kaiken. Moet jij niet gaan werken? Ze zoelen oe steun afpakken,’ probeerde Luljeta. Niet zozeer uit bezorgdheid maar om van hem af te komen. ‘Kan mij wat schelen,’ mompelde de zatlap. Met een doorweekt viltje trok hij lijnen in een plas verschaald bier, gooide het vieze kartonnetje onder een tafel en trachtte recht te komen. ‘Ik moet pissen.’ De koppige jonge jenever duwde op zijn blaas. Onvast op zijn benen wankelde hij richting WC. ‘Verdomme,’ zijn tong sloeg dubbel. Luljeta stond in de deuropening, keek vrank toe. ‘Ge zou bieter nor hoïss gaan, een bieke slapen.’ Ze lachte om zijn dronken onhandigheid. Met een sterke straal urineerde hij half in, half naast de porseleinen bak. Luljeta lachte niet meer. De Slome ging tegen haar aan hangen. Kwijl druipte uit zijn stinkende bek. Zij voelde zijn geslacht tegen haar buik. Vol walging duwde ze hem van zich af. Hij ging door de knieën, wankelde, viel in slow motion met zijn zatte kop tegen het wit porselein en bleef liggen..

    26-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatkroeg 'De Zigeuner' fragment 3

    Fagment 3 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Zou kunnen. Er werd wel gegrapt. Ze noemden haar “een klandestiene Balkanhoer”, één die zich al liggende staande houdt. Niet verkeerd bedoeld. Bijlange niet. De zeldzaam geworden niet moslims van onze wijk kwamen wat graag een klapke doen met die schone madam van achter de toog. Jouw volk kwam er niet. Jullie Allah en zijn profeet zouden dat niet goed vinden, dat respecteer ik. Toch spijtig. Toch? Het zijn hier allemaal zulke toffe peeën.'
       De man kijkt in de lege straat, trekt bijna ongemerkt zijn schouders op. 'Ik nie zien peeën.'
       'Ik geef toe; ik zat ook vaak bij Luljeta,' zeg ik om zomaar iets te vertellen. 'Altijd met mijn accordeon op dezelfde stoel, vlakbij het raam, goed zichtbaar voor de passanten en ik kon alles goed in het oog houden. Ik kan u verzekeren, er ging geen dag voorbij zonder één of ander voorval om over te roddelen. Wat heeft een mens met een klein pensioen nog anders. Ik zeg altijd, armoede en miserie brengt de mensen terug dichter bij elkaar. We kunnen mekaar niet missen. Al was het maar om een beetje naar de andere te luisteren.’
       ‘Zo is dat. Ikke moet nu weg. Anders geen Toerks brood tegen zaterdag.’
       ‘Nu ik eraan denk. Hebt gij de vorige bakker gekend? De Slome werd hij genoemd. Een trage rustige ziel met een furie van een vrouw: Yolande. Zij maar koketteren achter de toonbank terwijl hij zich nacht en dag uitsloofde tussen de kneedmachine en de bakkersoven. En van het één kwam het ander. Ze kwam niet aan haar trekken.’
       ‘Wat wil gij daar mee zeggen?’
       ‘Dat het koud bleef tussen de lakens.’
       ‘Ha, ik begrijp. Hier mensen zeggen, hij slappe lul.’
       ‘Zoiets ja. Enfin, ze trok er vandoor met een mooiprater. Het spel ging failliet. Dat moet ik u niet vertellen. Dat weet jij natuurlijk beter dan ik, niet?
       ‘Weet niet. Ikke heb van bank gekoopt.’

    Al die herinneringen, al die beelden tuimelen over en door elkaar. Het is alsof voor mij “de Zigeuner” uit zijn as herrijst.

      Een jonge vrouw komt aan gefietst. ‘Is onze pa al aan de klap geraakt?’ spot ze. ‘Daar is hij goed in.’ Ze legt haar hand op de schouder van mijn nieuwe kennis. ‘Gelukkig is hij de bakker en ik de verkoopster,’ plaagt ze, ‘met al zijn getater zouden we niet al te veel klanten kunnen bedienen, hé pa.’
    Het meisje kijkt me vrank recht in de ogen. ‘Yasmin,’ zegt ze, ‘en mijn vader heet Kamal. Kamal den bakker. Speel eens een melodie voor ons, mijnheer…hoe is uw naam?'
    ‘Maco, Maco Kovacs’ Wil mijnheer Maco iets voor ons spelen? Om ons te verwelkomen. Alstublieft’
    ‘Zigeunerklanken’ zeg ik, ga op mijn kruk zitten, sluit mijn ogen en speel. De smalle straat wordt voor even de Puszta, een eindeloze grasvlakte met onbelemmerde vergezichten.
    Het applaus van Yasmin brengt me terug op mijn stuk trottoir met zicht op de uitgebrande ruïne van het Praatcafé De Zigeuner, eens mijn tweede thuis.
    Een echte woning heb ik niet, nooit de behoefte gehad. Dat zal wel iets met mijn zwerversbloed te maken hebben. Een halve eeuw geleden, bij mijn aankomst in België vond ik een verlaten, vervallen achterhuis. Op de binnenkoer: een uitgerafelde van kleur verschoten parasol en een kleine serre met gezonde, plukrijpe cannabisplantjes. Een voorteken… Nieuwsgierig beklom ik de drie scheefgezakte arduinen treden en de steile houten trap naar de eerste verdieping. Achter een verfloze deur trof ik een kamertje van drie meter bij drie. Mijn besluit was genomen: kraken en hier intrekken. Ik verwijderde de spinnenwebben en verdroogde insectenkarkassen, schrobde de plankenvloer, lapte de twee smalle ramen, schilderde alles Latexwit en zeulde een sjofel bed uit de Kringloop winkel naar boven. Tegen de ochtend fantaseerde ik me een zachte begripvolle vrouw in mijn armen en viel in een diepe slaap. Dat was in een ver verleden. Er passeerden wel een paar lieve dames, maar toch verkoos ik de zalige rust van de eenzaamheid, tot de komst van Luljeta. Mocht die zielige Slome de boel niet hebben verziekt, ja… mocht dit, mocht dat… Maar zo werkt dat niet en zeker niet voor ons.

    25-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Praatcafé 'De Zigeuner' fragment 2

    Fagment 2 uit ‘Praatkroeg ‘De Zigeuner’
    (Een kort verhaal uit de bundel: ‘In de schaduw van de Ankou.’)

       ‘Zegt het u niets? Nee? Die bruine kroeg. Je moet ze hebben gekend want zo jong ben jij nu ook weer niet. Toch zeker vijftig jaar, schat ik.”
       ‘Twieënnvijftig. Volgende week,’ zegt hij met een vreemd accent.
       ‘Turk?’
       ‘Ja, Toerk’ knikt hij.
       ‘Moslim? Geen alcohol? Daarom heb je die kroeg, die Satan’s tempel niet gekend,’ plaag ik hem.
       ‘Nee, gien alcohol. Liever moentthee met heel veel suiker of een fris glas Ayran ‘Een glas wat?’ ‘Ayran, een youghourtdrank, typisch Toerks.’ Hij kijkt van mij weg, over mijn schouder naar de gesloten luiken van de bakkerij. ‘Ik kom uit Breda. Ben bakker. Kom hier brood en koeken bakken. Bakkerij overgenomen. Vanaf zaterdag alle dagen lekker vers Toerks brood.’
       ‘Uit Breda? Gij komt dus uit Nederland? Daarom dus. Een Hollandse Turk.’
       De vreemdeling negeert wat ik net zei.
       ‘Ikke ga ook één klein terras zetten,’ zegt hij en ik voel zijn enthousiasme. ‘Goed In de zomer. Allemaal buiten voor de bakkerij zitten, thee en Ayran drinken, koeken eten, baklava en vooral veel peinzen en praten. Dat wij doen in Istanbul.’ Hij zwijgt, glimlacht. Zijn mond glimlacht, zijn ogen staan triest. ‘Ikke was nog klein in Istanbul. Istanbul niet goed zei mijn vader, niet goed voor ons. Wij Koerden, geen werk, altijd arm. Daarom, dag Istanbul recht naar België, Antwerpen. Veel Koerden hier.
       ‘Jaja, dat verhaal kennen we. Enfin succes. Maar dat terras zetten? Niets geen terras. Dat is verboden. Het voetpad is te smal, de straat ook.’
       ‘Dan deur openzetten. Brood en koeken lekker ruiken. Klanten lokken,’ zegt hij met een vette knipoog.
       ‘Goed idee. Dat deed Luljeta ook. Niet met broodgeur maar met muziek, haar muziek. In de zomer waaide er zigeunerklanken door de openstaande deur van ‘De Zigeuner’ Altijd zigeunerklanken.
    Binnen in het café was het gezellig. Getemperd licht. Laag boven de tafels een paar lampen en overal in alle hoeken en kanten, op rekjes en schabben, een onwaarschijnlijke collectie prularia. Het resultaat van jarenlang rommelmarkten afschuimen.
    Alles is hier stoffig en versleten, zei mijn vriendin. 
    Eerder karaktervol en doorleefd noemde ik het. Het had iets, iets tijdloos authentiek.
    En dan, achter de tapkraan: die Luljeta, een jonge vrouw: donker type, lang zwart haar, reeënogen, geprononceerde volle lippen en…’ Ik maak het gebaar van een weelderige boezem.
       Hij lacht, een beetje verlegen.
       ‘Ze kwam uit Albanië’, zeg ik, ‘Helemaal alleen. Geen vent, geen kind. Dat is wat ze vertelde. Waarschijnlijk in de hoop dat er één of andere eenzame ziel zou toehappen en haar een tijdje gratis onderdak verschaffen; af en toe een etentje, een geschenk, enzovoort. Jaja, zij had alles in huis om dat ruimschoots te compenseren, die Luljeta. Luljeta, zo liet ze zich noemen. Mijn offisjeile Albaniese naam is voor joelie te moeilijk om oït te spreiken, zei ze. Een leugen om zichzelf te beschermen maar wij geloofden haar graag, gezien euh…'
      Er schitteren lichtjes in mijn Turkse toehoorder zijn donkere ogen.
       ‘Jij bedoelen: grote borsten. Zij mooi was? Stout meisje? Veel mannen?’

    24-01-2015 om 00:00 geschreven door Piet Borms  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Archief per week
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 05/01-11/01 2015

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs