één rimpel in de pels veranderde de zee in brullende tijgers, vlammenspuwende reactoren. wegen van de baan, de huizen afgedreven op fundamenten van water.
scholen worden lijkenhuis. er wordt met zwart krijt geschreven. geen sneeuwman vult de spiegels. uit dit niemandsland steken enkel nog de kreten als splinters.
sporen van op hol geslagen paarden, de ruiters van de Apocalyps afgeworpen welke kersenbloesem durft hier nog bloeien? hoe in holle woorden wonen?
en toch wordt er opgebaard en gebaard, zoekt een kind tussen steenbrokken en bre- kende aardkorsten de hemel af naar zielen. opgevlogen dalen ze weer als vlokken.