De successtory van het lijden van Jezus : Het verhaal heb ik in rollen en gesprekken verdeeld om het verhaal echter te doen lijken. Het verhaal is gebaseerd op de visioenen van Anna Katarina Emmerich.
Jezus
Hij was groot en recht (1,80 m volgens de Lijkwade van
Turijn) en had een hoge, brede borst met sterkgespierde armen. Hij had lange
benen die gespierd waren door het vele rondtrekken. Hij had een lang,
ovaalvormig hoofd en rood-bruin haar. Zijn gezichtstrekken waren mooi en
indrukwekkend. Hij had een recht voorhoofd en een mooi gevormde neus en mond.
Hij had een ontwapenende blik en Zijn ogen waren straalden onschuld uit. Zelfs
zijn vijanden keken Hem met genoegen aan. Hij droeg zijn haar altijd met een
middenstreep. Het kwam tot in de nek. Zijn baard was niet lang maar puntig en
op zijn kin in twee gesplitst. Hij had een doordringende en beminnelijke
tenorstem.
Maaltijd in Betanië
Jezus en zijn leerlingen hielden hun laatste grote
maaltijd in Betanië, in het huis van Simon die door Jezus van zijn melaatsheid
werd genezen. Daar kwam Maria Magdalena terug naar Hem toe. Ze had een albasten
flesje kostbare nardusbalsem bij. Ze brak het flesje en goot het over zijn
hoofd leeg, terwijl Hij aan tafel aanlag. Ze zalfde Hem en uitte zo haar diepe
verering voor Jezus.
Leerlingen :
Waar was die verspilling van die balsem nu goed voor ? Want die had voor meer
dan driehonderd denariën kunnen verkocht worden. Dat geld kon aan de armen
gegeven worden.
Jezus
: Laat ze toch doen ! Waarom maken jullie het haar lastig ? Ze heeft een goed
werk aan Mij gedaan. Want de arme mensen blijven hier en je kunt voor hen
voortdurend iets goeds doen, maar Ik zal hier niet altijd blijven. Ze heeft
gedaan wat ze kon. Want toen ze die balsem over mijn lichaam goot, heeft ze
mijn lichaam gezalfd met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie, waar
deze goede boodschap verkondigd wordt, daar zal men ook vertellen wat zij
gedaan heeft.
Daarna werd de voorbereiding op het paasmaal besproken
:
Leerlingen
: Heer, waar wilt U dat wij het paasmaal U voorbereiden ?
Jezus
(tegen Petrus en Joannes) : Bij het beklimmen van de berg Sion (Jeruzalem)
zullen jullie een man met een waterkruik ontmoeten. Jullie moeten hem volgen
tot in het huis waar het maal gepland is en hem zeggen : De Meester laat u
weten dat Zijn tijd nabij is; Hij verlangt het paasmaal bij U te houden. Daarna
zal hij jullie de eetzaal tonen, die tot dit doel is voorzien. Breng daar al
het nodige in gereedheid.
Judas Iskariot , een van de twaalf leerlingen, had
zich geërgerd aan de zalving van Jezus. Hij ging naar Jeruzalem om met de
hogepriesters over de uitlevering van Jezus te onderhandelen. Ze gaven hem
dertig zilverstukken. Van dan af zocht hij een gunstig moment om Hem in de
handen van de hogepriesters over te leveren.
Voorbereiding op het paasmaal
De apostelen gingen in Jeruzalem de Sionberg op. Daar
was een oud gebouw gelegen, dat door een binnenplein was omgeven. Daar vonden
ze de man en ze gaven hem Jezus boodschap door. Het gebouw of Cenakel was
eigendom van Jozef van Arimatea en Nikodemus. Zij verhuurden dit gebouw voor
feestgelegenheden. De zaal was gereserveerd door de man, maar hij wist nog niet
voor wie. Hij was verheugd toen hij vernam dat het voor de Heer was. De man,
Heli, was een vriend van Jezus. Hij liet de apostelen het feesthuis zien. Het
zag eruit als een tempel en bestond uit drie delen : de voorzaal, middenzaal en
het allerheiligste met een haard. In de haard konden paaslammeren gebraad en paasbroden
gebakken worden. Bovendien was er een bovenzaal en een benedenzaal. Jezus hield
het maal in de bovenzaal.
Daarna gingen de apostelen naar een zoon van Simeon.
Hij was een tempelbediende of leviet. Samen gingen ze naar de veemarkt. De
leviet koos vier paaslammeren eruit. Later werden de lammeren naar het Cenakel
gebracht. Petrus en Joannes gingen daarna verder de stad in en kochten nog
benodigdheden. Ze gingen een herberg binnen die onder het toezicht stond van
Serafia, die later Veronica zou genoemd worden. Ze kwamen gerei afhalen en
ontvingen hier ook de kelk die de Heer gebruikt voor de instelling van het
Laatste Avondmaal.
In Betanië nam Jezus van Zijn Moeder, zijn goede
vriend Lazarus en de Heilige Vrouwen. De Heilige Vrouwen waren allen vriendinnen
en familieleden van Zijn Moeder. Hij zei haar dat Hij Petrus en Joannes naar
Jeruzalem had gezonden om het paasmaal voor te bereiden. Hij zei aan Zijn
Moeder dat Petrus en Joannes Zijn boodschap omvatten : Petrus als het geloof en
Joannes als de liefde. Hij vertelde haar ook over het verraderlijk plan dat
Judas aan het voorbereiden was. Judas liep voortdurend bij de Farizeeën en
vertelde leugens bij de apostelen. Toen de Heer aan Zijn Moeder bekend maakte
wat Hem weldra zou overkomen smeekte zij Hem om toch met Hem te mogen sterven.
Maar Hij moedigde haar aan zich sterk te houden. Hij voorzegde haar dat Hij zou
verrijzen en op welke plaats Hij aan haar zou verschijnen. Toch bleef ze vol
verdriet en verzonken in een diepe ernst achter. De Heer bedankte haar als een
erkentelijke, liefhebbende Zoon voor haar liefde en zorgen. Hij legde zijn
rechterarm om haar en hield haar gedrukt aan Zijn hart.
Jezus ging met de negen apostelen (Petrus en Joannes
waren in het Cenakel) naar Jeruzalem. Hij sprak tot hen, dat Hij hen tot nog
toe had gevoed met zijn brood en wijn, maar dat Hij hun vandaag zijn vlees en
zijn bloed wilde geven. Alles wat Hij bezat wilde Hij hun nu geven en nalaten.
Zijn gezellen begrepen Hem niet; zij dachten dat Hij over het paaslam sprak.
Laatste avondmaal
Er waren drie gescheiden groepen in het Cenakel die
het paaslam aten. Ieder van die groepen bestond uit 12 man en was voorgezeten
door een 13de man als huisvader. Jezus at met de apostelen in de
grote middenzaal. Afzonderlijk waren Natanaël en Eliakim. Zij hadden elk een
groep van 12 man. Voor deze laatste twee groepen werden drie paaslammeren in de
tempel geslacht en besprenkeld. Het vierde paaslam werd in het Cenakel geslacht
en besprenkeld. Dit lam was bestemd voor Jezus en de 12 apostelen. In de
aanklachten kwam dit feit naar voor. De vijanden van Jezus voerden aan dat het
lam niet in de tempel was geslacht en daarom niet volgens de wetsregels was
gebeurd. Maar Nicodemus heeft dit dan met de geschriften weerlegd. Judas wist van
deze aparte slachting niets af omdat hij pas kort voor het eten van het paaslam
aankwam.
De slachting greep plaats in de voorzaal van het
Cenakel en Simeons zoon was er bij behulpzaam. De slachting werd bijgewoond
door de apostelen en leerlingen. Zij zongen de 118de psalm. Het lam
moest geslacht worden zoals in de tijd in Egypte. Het oude verbond werd
gesloten en er zou binnenkort een nieuwe tijd en een nieuw offer beginnen, die
zou voortduren tot het einde van de wereld. De leviet hield de kop van het lam
omhoog en Jezus stak een mes in de keel. Het bloed werd opgevangen in een kom.
De leviet ging hierna verder met de verdere slachting en bereiding. Jezus sopte
daarna met een hysoptwijg in de kom met bloed en tekende de twee stijlen van de
deur en het slot met het bloed en bevestigde de bloedige twijg op de bovenste
horizontale lat van de deur. Jezus zei dat de verderfengel hier voorbij zou
gaan zonder te doden. Zij zouden hier veilig en rustig kunnen bidden, wanneer
Hij, het ware Paaslam, geslacht zou zijn. De apostelen verbleven er na de
verrijzenis van Christus en wachtten op de helper dat Jezus hen had beloofd nl.
De Heilige Geest. Jezus wijdde het Cenakel tot een nieuwe tempel in. De
apostelen zongen psalmen. Al deze tijd bleven de deuren gesloten. De vier
geslachte dieren werden in de oven op een spit te braden geplaatst.
Toen het uur was aangebroken werden de tafels gedekt.
Ieder trok ceremoniekleren aan en ander schoeisel. De twee groepen trokken
naar de zijzalen en de Heer en de apostelen naar de hoofdzaal. De tafel van
Jezus zag er zo uit :
Jakobus de Mindere - Jakobus de Meerdere - Joannes - Jezus - Petrus - Andreas - Taddeüs rechtover zittend : Bartolomeüs - Tomas - Judas - Filippus - Matteüs - Matteüs - Simon
De apostelen hielden elk een staf vast en Jezus had
twee kleine ietwat gekromde staven kruisgewijs in zijn gordel voor Zijn borst
gestoken.
Allen hadden de armen omhooggeheven en zongen :
Gezegend zij de Heer, de God van Israël. Daarbij zongen ze nog een gebed. Nadien
gaf Jezus Petrus en Joannes elk een staf. Midden op tafel stond een schotel met
het paaslam. Op de schotel rond het paaslam lag knoflook. Er stonden verder nog
een schotel met paasgebraad, twee schalen met groene kruiden, een schaal
bittere kruiden, een schaal met latuw (geel-groen kruid) en een schaal met
bruinachtige saus. Als tafelborden gebruikte iedereen zich van ronde, dunne
broodkoeken. Hun tafelmessen waren van been.
Na het gebed legde de hofmeester het mes om het
paaslam voor te snijden bij Jezus op tafel. Hij zette ook een beker met wijn
voor Hem en uit een kan vulde hij zes bekers die elk tussen twee apostelen
stonden. Jezus zegende de wijn en dronk. De apostelen dronken met tweeën uit
één beker. De Heer sneed en verdeelde het paaslam en de apostelen reikten Hem
in de orde waarin zij geplaatst waren, hun broodkoek toe. Zij ontvingen elk hun
deel en aten het zeer haastig op. Met hun benen messen krabden zij het vlees
van de beenderen, die daarna verbrand werden.
Zij aten verder nog knoflook en groene kruiden die zij
in de saus doopten. Ze aten zeer haastig en rechtstaande, zoals voorgeschreven
door de Wet. Jezus brak ook één van de paasbroden. Een deel ervan legde Hij
terzijde en legde er een doek over. Het ander deel gaf Hij aan de apostelen. Zij
aten nu ook van de broodkoeken. Daarna bracht de hofmeester opnieuw een beker
wijn gebracht. Jezus dankte maar dronk er niet van.
Jezus : Neem en verdeel hem onder u, want Ik zeg u dat
Ik van nu af aan niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok, totdat
het Rijk Gods komt.
Nadat ze per twee gedronken hadden, zongen ze. Dan bad
en leerde Jezus weer en daarop volgde nog een handwassing. Dan pas gingen zij
op hun plaatsen neerliggen. Alles gebeurde volgens de Joodse wetsvoorschriften.
Jezus heeft nog een ander lam in delen gesneden. Dit
paaslam droeg men naar Maria en de heilige vrouwen die in een zijgebouw hun
maal hielden.
Jezus was heel hartelijk, maar Hij werd overvallen
door ernst en weemoed.
Jezus
: Eén onder u zal Mij verraden, een wiens hand met Mij aan dezelfde tafel is.
Jezus deelde op dit ogenblik aan zijn kant een van de
kruiden rond. Judas, die schuin tegenover Hem aangelegen was, had Hij bevolen
de rest van het kruid aan de andere zijde van de tafel uit te delen. Hoewel
Jezus van een verrader sprak, waarover allen ten zeerste ontsteld waren, maakte
Hij Judas hierdoor niet aan de anderen bekend. Hij zei het op een wijze als was
het één van de twaalf die met Mij eten en drinken, een met wie Ik mijn brood
deel.
Jezus
: De Mensenzoon moet heengaan, zoals het geschreven staat over Hem, maar wee de
mens door wie Hij verraden wordt. Het was voor die mens beter geweest nooit te
zijn geboren.
Alle apostelen waren zeer ontsteld en zij vroegen de
een na de ander : Heer ! ben ik het ? Ze begrepen niet hoe iemand nu zoiets kon
doen. Joannes lag met zijn hoofd het dichtst bij Jezus borst en vroeg : Heer,
wie is het ? Maar door een toeval van handelingen werd het hem duidelijk wie
Jezus bedoelde.
Jezus had namelijk een stuk brood met latuw omwonden
en in de saus gedoopt en met grote liefde aan Judas gegeven. Judas vroeg daarop
juist om beleefd te blijven : Heer, ben ik het ? Jezus keek hem vriendelijk aan
en gaf hem een algemeen antwoord. Jezus gaf hem dit teken uit oprechte liefde
om hem te waarschuwen zonder hem aan anderen te verraden. Maar Judas was te
verbitterd en te toornig om deze reddende hand vast te grijpen.
Voetwassing
Ze stonden nu van tafel op en trokken hun gewone
kleren terug aan. Ondertussen ruimden de hofmeester en twee bedienden de
paastafel af. Daarna liet Jezus water in het voorportaal brengen. Jezus sprak
hun eerst nog over zijn Rijk, over zijn heengaan naar de Vader en hoe Hij hun
eerst alles zou nalaten wat Hij bezat. Vervolgens leerde Hij nog over
boetvaardigheid, het inzien en bekennen van zijn schuld, over het berouw, de
vergiffenis en de reiniging. Ieder kende zijn zonden en had er berouw over,
behalve Judas. Jezus legde zijn mantel af, schortte zijn kleed op en bond zich
een linnen doek om. Inmiddels geraakten de apostelen in een soort woordenstrijd
omtrent de vraag wie van hen de eerste plaats zou verkrijgen. Zij dachten nog
altijd dat Jezus bij zijn nakend vertrek een werelds Rijk zou stichten en zo de
wereld voor een voldongen feit zou stellen. Jezus maakte hun een verwijt van
hun twist en zei hun dat Hij gekomen was om te dienen. Jakobus de Mindere had
de waterzak vast en Joannes de kom waar het water in terecht kwam. Jezus goot
het water over de voeten van elke apostel en droogde ze dan af. Jezus waste de
voeten van alle apostelen. De Heer toonde Zijn oprechte liefde en
dienstbaarheid in deze daad.
Petrus
(protesterend) : Hoe Heer ? Wilt U mijn voeten wassen ?
Jezus
: Wat Ik doe, begrijp je nog niet, maar later zal het duidelijk voor je worden.
Simon, je bent zo begenadigd geweest om van mijn Vader te vernemen dat Ik de
Zoon ben van de levende God en dat Ik vandaar kom en daarheen terugkeer. Jij
alleen hebt dit inzicht gehad en uitgesproken en Ik wil op jou Mijn Kerk bouwen
en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. Bovendien zal Mijn
macht bij jouw opvolgers blijven tot het einde van de wereld.
Jezus
(tot de andere apostelen) : Petrus zal Mijn plaats innemen, wanneer Ik van U
zal zijn weggegaan. Hij zal het bestuur van de Kerk waarnemen, de missionering regelen
en u uitzenden.
Petrus
: Maar Meester... Nooit zult U mijn voeten wassen !
Jezus
: Indien Ik uw voeten niet mag wassen, zul je geen deelname met Mij hebben.
Petrus
: Heer, was dan niet enkel mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd !
Jezus
: Wie een bad genomen heeft, is geheel rein en moet nog slechts zijn voeten
wassen. Zo is het ook met jullie, jullie zijn rein, maar niet allen. Hiermee
bedoelde Hij Judas. In zijn onderrichting had Jezus over de voetwassing
gesproken als over een reiniging van dagelijkse zonden. De voetwassing was een
teken en had een geestelijke kracht. Het was een soort absolutie van de
overgebleven zonden. In zijn ijver en liefde zag Petrus daarin niets anders dan
een te verregaande vernedering van zijn Meester. Maar hij wist nog niet dat de
Heer om hem te helpen en zalig te maken zich de volgende dag uit liefde zou
laten vernederen en kruisigen. Al de zonden zou Hij op zich nemen. Terwijl
Jezus de voeten van Judas reinigde, was Hij buitengewoon teder en vriendelijk. Hij
drukte zijn gezicht op Judas voeten en vermaande hem zacht en heimelijk zich
toch te bezinnen. Maar Judas merkte het niet op. Hij gaf een ontwijkend
antwoord, iets in de zin van : God behoede mij daarvoor.
Jezus knoopte aan zijn handeling een lering vast over
de nederigheid en zei dat degene die diende, de grootste was en hoe zij in het
vervolg elkanders dienaren moesten zijn.
|