Levend geloof
Inhoud blog
  • Beste mensen : er is nog een blogje geboren op 10/2/2008.
  • Niveaus van bidden zoals door Maria werd doorgegeven
  • Het merkteken van de Duivel (chip-streepjescode) :
  • Het gevaar van New-Age
  • Mijmeringen :
  • Paus Benedictus XVI in 't kort
  • Hoe maak je eucharistievieringen aantrekkelijk :
  • De Paus en de Kerkmaffia : fotokes 2
  • Waarom christenen te lijden hebben :
  • De Heilige Geest zegt :
  • Volledige boodschap van Fatima : deel 3
  • Volledige boodschap van Fatima : deel 2
  • Volledige boodschap van Fatima : deel 1
  • Een mirakel of gewoon een straffe toer
  • De paus en de kerkmaffia : fotokes
  • Pater Pio of Boete-Rozenkrans
  • De waarheid :
  • Overweging van de mysteries + op welke dag te bidden :
  • Paus en kerkmaffia : deel 2
  • God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis :
  • De paus en de Italiaanse kerkmaffia : deel 1
  • Het lijden van Jezus : deel 7 : nederdaling ter helle en de verrijzenis !!!
  • Het lijden van Jezus : deel 6 : kruisafneming tot en met stille zaterdag
  • Het lijden van Jezus : deel 5 : de kruisweg tot Jezus' dood
  • Het lijden van Jezus : deel 4 : voor Herodes gebracht tot en met veroordeling tot kruisdood
  • Het lijden van Jezus : deel 3 : gerecht tot en met ondervraging door Pilatus
  • Het lijden van Jezus : deel 2 : instelling van eucharistie tot en met de tocht naar het Sanhedrin
  • Het lijden van Jezus : deel 1 : maaltijd in Betanië tot en met voetwassing
  • Dienst aan God in woord en gedachte
  • Vier kaarsen
  • Rechten van de hedendaagse mens
  • Gods identiteit
  • Vragen bij je levensverhaal :
  • Eucharistieviering (uit een oude missaal)
  • De feiten van 9/11 - New York
  • Pater Pio : z'n leven + uitspraken
  • Hoe zijn de andere religies ?
  • De duif - verhaaltje
  • Het leven van Godelieve van Gistel
  • Franciscus van Assisië
  • Homoseksualiteit
  • Guido Gezelle : leven + enkele gedichtjes
  • Hier zijn ze alle 10, de geboden van God
  • De 3 Arken
  • Wat belet je om iemand te bekeren ?
  • Jezus is gehuwd met...
  • Respect voor Jezus
  • Wat is de Kerk ?
  • Beker van zegeningen
  • De lijm
  • Verantwoordelijkheid
  • Zijn mensen in deze tijd gelukkig ?
  • Vormen van geluk
  • Toewijding en gebed aan de Barmhartige Jezus
  • Rozenkrans tot de Goddelijke Barmhartigheid
  • Zuster Faustina's zending
  • Zuster Faustina : haar leven
  • De wereld waarin Jezus leefde :
  • Wat voordeel heeft een christen ?
  • Wat met de evolutietheorie
  • Pasen - Jeanne d'Arc
  • SOS - slakken
  • Is uw huis beschermd ?
  • Die Krupps - Fatherland
  • Vanuit mijn email
  • Grove fouten in Gods ogen !
  • Getuigenis die het vorig artikel staaft
  • Meditatie. Wat ? MEDITATIE !
  • Job z'n job - versie van heden
  • Aan mijn overleden vader Roger - 3 nov 2003 - tot weerziens !
  • Mozaïek
  • Schild dragen voor aanvallen
  • Stop de experimenten, aanvaard de dood !
  • Kernachtig
  • Koppige mensen
  • Echtscheiding
  • Waarom geen abortus en geen euthanasie ?
  • Een herfstmorgen in de tuin - verhaaltje
  • God bestaat
  • Maria huilt - mijn verhaal
  • Simpele en korte gebeden
  • Doe zoals een kind om Gods koninkrijk binnen te geraken.
  • 'Satan' is naam is door God gegeven aan de duivel
  • Redenen om God te laten vallen ? Eat this !!!
  • Godsdienstoorlogen ?
  • Volksverhaaltje : Onze Lieve Heer heeft altijd gelijk
  • Wat is bidden ?
  • Schiet niet op de pianist/priester
  • Samenwonen en kerkelijk huwen
  • QUIZ
  • Mozaïek van bedenkingen :
  • Om over na te denken.....
  • De zaligsprekingen (in mensentaal)
  • Mozaïek
  • De navolging van Jezus
  • Mozaïek
  • Maria, onze muze
  • Gods oneindig geduld
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    01-02-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Guido Gezelle : leven + enkele gedichtjes

    Dit gedeelte heb ik genomen uit het favoriete boekje van mijn vader. Een beduimeld, oud, geel uitgeslagen, samengeplakt en nog uiteenvallend boekje over Guido Gezelle en zijn Gedichten.

    Op 1 mei 1830 werd Guido Gezelle te Brugge geboren als oudste zoon van Pieter Jan Gezelle en Monica Devriese. Zijn vader was een rasechte Vlaming. ‘Pier Jan die geen Fransch en kan’ zei hij met trots over zichzelf. ‘Mijn vader was nen aardigaard’ (= een speciaal type) zei Guido later om aan te geven waar zijn dichterlijke aanleg zijn oorsprong vond. Eveneens bepalend voor de aard van zijn dichterschap waren de karaktertrekken die hij van zijn moeder had geërfd. Zij was een ernstige, vrome tot beschouwen geneigde vrouw die wat levensschuw was. Zij had haar stille weemoed in Gezelle overgebracht.

    Toch zullen de diepe teleurstellingen in zijn leven Gezelle’s zwaarmoedigheid wel in de hand hebben gewerkt, maar ze moeten reeds aanwezig zijn geweest, want ook in de gedichten uit de eerste gelukkige leraarsperiode is de zware ondertoon van de melancholie te herkennen. Dat Gezelle de van vader en moeder geërfde eigenschappen als tegengestelde krachten in zich voelde werken vindt men in verschillende gedichten terug. Ook zijn reacties weerspiegelden nu eens een mensenschuwe onzekerheid van optreden, en dan weer een koppigheid die vasthoudt aan het eigen inzicht.

    Gezelle had het niet zo best getroffen : zijn vader die een bekwaam tuinman was, werd door een algemene crisis getroffen en kwam op een steeds lagere trap van welstand, en dat terwijl de zorgen voor het groeiend gezin toenamen. Gebrek aan middelen, maar geen gebrek aan karakter bij deze door en door Vlaamse ouders. Ze hadden een eenvoudige levenswijze : gehecht aan de familieband, trouw aan de ingebakken tradities en bovenal doortrokken van het katholieke geloof. Ook in zichzelf voelde Gezelle die waarden terug :

    O Lieden van te lande, vrienden al

    die ‘k heel mijn leven lang beminnen zal

    omdat ik U het leven en

    zoo menig dingen schuldig ben,

    die niemand prijst dan hij die weet

    wat edele giften God den armen landman geeft !

    Heel zijn leven door zette Gezelle zijn krachten in om het Vlaamse volk besef van eigenwaarde bij te brengen en om de aanwezige krachten tot een nieuwe bloei te brengen. Kortom een herbloei van Vlaamse grootheid gekoppeld aan een herleving van de Christelijke grootheid. Hierbij sloot Gezelle zich aan bij een sterk streven in verschillende Europese landen naar de herleving van de Christelijke Cultuur zoals in de Middeleeuwen.

    De volksschool die Guido in Brugge bezocht had nog een Noord-Nederlandse traditie. En dit ondanks de breuk van 1830 tussen Noord en Zuid. Gezelle had er een grondige afkeer van. Het onderwijs was primitief, maar de jongen, die een goed verstand had, mocht verder studeren. Hij begon op College Den Dune in Brugge zijn middelbare studies. De financiële moeilijkheden thuis maakten hier echter een einde aan, maar Gezelle kon toch zijn studie verder zetten op het klein-seminarie te Roeselare. Als tegenprestatie verrichtte hij portiersdiensten. Dit stelde hem in staat om niettegenstaande de beslotenheid van een streng gereglementeerd, verfranst instituut toch in contact te blijven met het Vlaamse volk en de Vlaamse taal. Het was juist onder de eenvoudige volksmensen dat de Vlaamse taal nog leefde. De hogere standen waren helemaal verfranst. In die taal ‘zoo zij uit de bronne vloeit, het herte en den mond des volks’, voelde hij het kloppend hart van Vlaanderen. Dan al begon hij vast te leggen wat hij aan levend taalbezit te horen kreeg en ook zijn medeleerlingen schakelde hij om woordjes te verzamelen. Dit portierswerk had echter ook zijn nadelige kanten. Het slorpte veel van Gezelle’s studietijd op. Daarnaast zal het voor Gezelle ook pijnlijk geweest zijn om tegelijkertijd leerling te zijn en tegelijk ook bij het dienstpersoneel te horen. Daarbij werd hij ook nog geplaagd met een onrust over zijn priesterroeping. Gelukkig wist zijn vader hem in eenvoudige bewoording aan te moedigen : ‘Stelt u in de handen van God gelijk de potaarde in de handen van den pottebakker. Betrouwt vastelijk dat Hij van u een nuttig vat zal maken voor hem en u zelve...’.

    Van 1850 tot 1854 was Gezelle weer terug in Brugge, waar hij op het groot-seminarie zijn laatste voorbereiding kreeg op het priesterschap. Het waren rustige jaren : geen portierswerk en ook de onzekerheid over zijn roeping was verdwenen. Hij had nu een regelmatig leven van studie en gebed. Hij kon zich nu concentreren op zijn toekomstige taak : dichter en priester zijn. Een dubbele opdracht, maar die door hem altijd als een onverbrekelijke eenheid in zijn roeping werd beschouwd.

    In 1854 werd Gezelle benoemd tot leraar aan hetzelfde klein-seminarie waar hij zijn opleiding had gekregen. Boekhouden en Natuurlijke Historie behoorden tot de hem opgedragen lessen, terwijl hij ook met het toezicht op de jongere leerlingen werd belast. Met veel enthousiasme vatte hij zijn taak aan. Hij schakelde zelfs zijn vader in voor het aanleggen van een tuin, waardoor hij zijn leerlingen praktijkgericht onderwijs kon geven. Want dit is was een van de grondbeginselen van Gezelle’s onderwijs : leer de jongens zelf waarnemen, activeer hun zelfwerkzaamheid. Nu is dit een bekende methode, maar in die tijd was ze nieuw. Later paste hij zelfs zijn methode toe op taalonderwijs.

    Ondertussen was hij hard aan het verder studeren. Homerus was misschien wel zijn meest geliefde schrijver, maar daarnaast las hij ook andere klassieke auteurs en bestudeerde de christelijke schrijvers van Oudheid en Middeleeuwen. Hij  verdiepte zich ook in Duitse, Engelse, Spaanse, Italiaanse en Scandinavische werken.

    In 1857 kreeg hij de gelegenheid zijn verworven kennis door te geven. Hij werd aangesteld als leraar van de poësisklas. De Latijnse thema’s en Franse redevoeringen waren niet langer de saaie hoofdschotel in deze klas maar er werden werken gelezen van Dante tot Shakespeare en van Juvenalis tot van Maerlant. Zo onderging ook de begaafde leerling Hugo Verriest Gezelle’s lessen. Gezelle spoorde de leerlingen aan hun eigen gevoelens en gedachten in de onvervangbare moedertaal uit te drukken. De opgegeven opstelonderwerpen lagen binnen hun belangstellingssfeer en er kwam al gauw een stroom van dichtwerk uit deze poësisklas die, over het algemeen bijzonder talentvol was. Gezelle gaf het voorbeeld. Hij verbeterde het werk van zijn leerlingen of vond hierin aanleiding tot het schrijven van nieuwe gedichten. Er ontstond een vruchtbare wisselwerking tussen de ontvankelijke klas en de bezielende meester. Toen in 1858 stierf een van zijn leerlingen stierf, ging Gezelle met de hele klas de begrafenis bijwonen. Hij was diep aangeslagen door dit gebeuren en in enkele dagen tijd had hij zijn ontroering verwoord in zijn werk ‘Kerkhofblommen’.

    Daarnaast was hij ook al bezig geweest aan een uitgave van andere dichtwerken, die kort daarna verscheen : Dichtoefeningen. Deze bundel werd opgedragen aan de studenten van Roeselare en werd door hen enthousiast ontvangen. Buiten West-Vlaanderen vond Gezelle nauwelijks gehoor. Toch vindt men in deze bundel het oorspronkelijk geluid van Gezelle. Het is een wonder van frisheid naast de al te traditionele poëzie van die dagen. Fris door de fijne zintuiglijke waarneming die neergelegd is in een uiterst gevoelige taal.

    Ook voor Noord-Nederland was dit nieuw. Zij moesten nog wachten op de beweging van de Tachtigers om te kunnen proeven van dit nieuw elan.

    Ook buiten de klas was Gezelle’s optreden totaal nieuw. Hij was voor de jongens een vriend, die hen met goedheid en begrip benaderde. In een tijd dat de afstand tussen leerling en leerkracht nog heel groot was, bewoog hij zich onder de jongens bij hun sport en spel en opende zijn kamer voor wie zijn hart eens wilde uitstorten, of in Gezelle’s boekenkast rondneuzen. Hij was altijd hartelijk, maar streng als dit nodig was. Bovendien sprak, uit zijn omgang en drukke briefwisseling met de jongens en uit de vele gedichtjes die hij voor zijn ‘kinderen’ schreef, zijn verlangen hun zielen te leiden naar God. Dit is steeds zijn diepste bedoeling geweest.

     

    Mocht ik met een dichtje

    Uw herte

    Winnen, ’t waar mij weerd

    genoeg

    dat ik dichtte en dachte

    en werkte

    ’s navonds late en ’s morgens

    vroeg.

    Maar ik zou dan weer

    dat herte

    dragen naar... gij weet ?...

    Genoeg !

    ‘k Gev’ Hem wat ik win

    en werke

    ’s navonds late en ’s morgens

    vroeg.

    Hij... Hij geeft mij voor

    mijn werken,

    ’s navonds late en ’s morgens

    vroeg,

    blijdschap, meer als ooit

    mijn herte

    vragen kon. Genoeg !

    Genoeg !

     

    Ondanks het diepe inzicht van Gezelle en de zuiverheid van zijn bedoelingen, kwamen er moeilijkheden rond zijn persoon. Door zijn oorspronkelijke wijze van lesgeven hield hij niet altijd rekening met lesroosters, exameneisen en het speciale tempo nodig voor zwakke leerlingen. Bovendien ontstond door zijn manier van omgaan met de jongens, tegenover wie hij soms al te goed van vertrouwen was, een gespannen sfeer. Zowel onder de docenten als onder de leerlingen, die al gauw partij kozen voor of tegen Gezelle. De toestand werd onhoudbaar en de overheid greep in door hem eerst zijn poësis-klas te ontnemen en hem kort daarna in 1860 naar Brugge over te plaatsen. Die laatste maatregel trof de van idealen vervulde Gezelle diep. Hij heeft het knagend verdriet heel zijn leven meegedragen.

    In Brugge werd Gezelle medebestuurder van een Engelse kostschool en, als die opgeheven werd, leraar van het Engelse seminarie. Hij bestudeerde hun katholiek verleden en vond in Brugge Engelse vrienden, die zijn ideaal : herleving van een Christelijke kunst, deelden.

    Verschillende oud-leerlingen van Roeselare onderhielden nog nauw contact met hem. Als enkelen hem vroegen de in omloop zijnde gedichten te mogen uitgeven, stemde Gezelle in met de uitgave van ‘Gedichten, Gezangen en Gebeden’. Deze bundel bevat vele gedichten uit zijn gelukkige tijd en ook enkele uit zijn eerste Brugse jaren, met de weerslag van de scheiding. Deze verzameling vond opnieuw een enthousiaste ontvangst in eigen Westvlaamse kring. Daarbuiten werd hij echter fel aangevallen : enerzijds om Gezelle’s ver doorgevoerd West-vlaams taalgebruik i.p.v. algemeen Vlaams en anderzijds van liberale zijde om het religieuze karakter van zijn werk. Maar Gezelle werkte voort als hekeldichter. Onder de naam Spoker mengde hij zich in de politieke strijd van die dagen. Belangrijker was zijn werk als volksopvoeder, wanneer hij in 1865 werd benoemd tot onderpastoor van de St. Walburgakerk. Naast zijn drukke en trouw vervulde priesterlijke plichten, begon hij aan de uitgave van een gezinsblad ‘Rond den Heerd’, waarin hij liturgische onderwerpen en heiligenlevens behandelde, planten en dieren beschreef en een rubriek had met oude volksgezegden en dergelijke. Gezelle werd de bezieler van een grote groep medewerkers, maar hij was niet in staat het financieel beheer te beredderen. Veel te veel werk kwam op hem alleen neer en bij al zijn priesterlijk werk groeiden de zorgen voor het blad hem over het hoofd. Hij werd ziek. Hij was helemaal niet meer tegen de moeilijkheden opgewassen en als hij daarbij nog hoorde dat zijn dienstbode, die op zijn naam schulden had gemaakt, roddels over hem verspreidde, gaf hij het op en vertrok. Dit was zijn tweede diepe ontgoocheling.

    Hij vond zijn toevlucht bij een begrijpende vriend, de deken van Kortrijk. De deken zorgde ervoor dat Gezelle daar in 1872 tot onderpastoor werd benoemd aan de OLVrouwkerk. Het leek erop dat Gezelle voorgoed gaat zwijgen, diep gekwetst door het leven. Toch was het de genezende kracht van zijn diep-beleefd priesterschap, de hartelijkheid en het begrip van goede vrienden, van regelmatig werk en voortdurende studie die er hem bovenop hielp. Bovendien was het verblijf te Kortrijk, stad aan de Leie, stad van de Gulden Sporenslag, stad met een rijk verleden een aangename verblijfplaats voor Gezelle. Hij werkte door aan de culturele verheffing van zijn volk. Hij maakte veel gelegenheidsgedichten in die tijd en in de loop der jaren werd hij de populaire volksdichter.

    Maar zijn diepste innerlijk bleef nog gesloten, ook al kwam hij in 1880 tot een nieuwe uitgave : Liederen, Eerdichten et Reliqua. Het is een bonte verzameling, waarin de Eerdichten (gelegenheidsdichten) het grootste deel vormen, naast knappe vertalingen en geestelijke verhalen in dichtvorm. Ook deze keer vond zijn werk geen waardering buiten West-Vlaanderen. Gezelle zette zijn taalstudie verder en gaf een nieuw blad uit : Loquela of ‘voor allen die hen gelegen laten aan eigene Vlaamsche tale, als uitinge van eigen Vlaamsch wezen en leven’. Met een groep van medewerkers ging hij verder met woorden te verzamelen. Voor hem waren oude woorden meer waard dan oude gesteenten. (Na zijn dood liet hij 150.000 woordverklaringen achter)

    Daarnaast werkte hij aan de vertaling van The Song of Hiawatha, het bekendste werk van Longfellow. In deze vertaling komt de eigen woordkunst van Gezelle duidelijk uit; het is werkelijk een herdichten. In de verfijnde taalnuancering overtrof hij zelfs meermaals het oorspronkelijk werk.

    Zo geraakte Gezelle langzamerhand over zijn diepe inzinking heen. De waardering voor zijn werk begon te groeien. De priesterlijke werkzaamheden werden geleidelijk aan verlicht, waardoor hij meer tijd kreeg voor zijn letterkundig werk. In deze periode begon Gezelle’s lyrisch dichterschap open te bloeien. Zijn dichterschap was door de jaren en het gedragen leed gerijpt tot een diepere menselijkheid. Dit droeg bij tot een groter kunstenaarschap. Een stroom van gedichten brak los, die in 1893 onder de naam ‘Tijdkrans’ gebundeld werden. Er werd nog nog altijd kritiek geleverd, maar Gezelle kreeg een vurig verdediger in  August Vermeylen, die hem als de ‘grootmeester van de Vlaamse poëzie’ erkende. Ook in Noord-Nederland vond hij waardering, niet in het minst door de lezingen die Pol de Mont hield om Gezelle’s werk bekend te maken.

    En steeds rijker vloeiden de gedichten uit Gezelle’s pen. Het jaar 1896 werd een climax. Hij schreef niet minder dan 87 gedichten in dit jaar, sommige in een ruk op het papier gezet, zoals in zijn eerste dichtperiode, maar de meeste pas na een lang wordingsproces, daarna nog met zorg ‘herkastijd en herkleed’, een moeizaam proces dat zelfs deze taalvirtuoos deed zuchten : ‘Men doet ook niet al dat men wilt met de woorden !’. Hij was niet langer tevreden met het bundelen van zijn gedichten in een willekeurige opeenvolging. Hij zocht in de ordening van zijn bundels naar een weergave van de ordening die men in heel de schepping tegenkomt. In de bundels ‘Tijdkrans’ en ‘Rijmsnoer om en om het jaar’ uit 1897 komt dit tot uiting. In Rijmsnoer volgt hij de opeenvolging van de maanden en de gang van de seizoenen. Intussen trok Gezelle zich steeds meer terug, zich concentrerend op het geestelijk leven aan de hand van de mysticus Ruusbroec uit de 14de eeuw.

    Hij kreeg bovendien van zijn overheid de eervolle opdracht om een vertaling te schrijven van een theologisch werk. Het vergde veel van zijn energie en Gezelle voelde zijn lichamelijke krachten afnemen. Wanneer hij zijn aanstelling vernam tot geestelijk leidsman in een klooster van Engelse zusters te Brugge, (een tweede eervolle uitverkiezing) verzuchtte hij : ‘Een oude boom en wilt niet verplant zijn.’ Maar Gezelle deed – zoals altijd – zonder tegenspraak wat van hem verlangd werd, al viel het afscheid van Kortrijk hem zwaar.

    Slechts korte tijd was hij in zijn geboortestad terug als hij ziek werd. Zijn neef, de priester Caesar Gezelle, was bij hem en hoorde zijn laatste woorden, waarin Gezelle zijn ‘eigenzelve’ tekent : ‘Ik geloof dat ik altijd geleefd hebbe in eenvoud en oprechtheid des harten’ en dat ontroerende : ‘ ‘k Hoorde zo geerne de vogelkens schuifelen !’. Op 27 november 1899 stierf Gezelle.

    De gedichten die men in zijn nalatenschap vond, uit verschillende periodes daterend, werden als Laatste Verzen uitgegeven (1901).

    Naast objectief beschrijvende natuurgedichten, treffend door een verfijnd picturale visie en uitblinkend door hun enorme vormkracht, vindt men hier ook verzen waarin Gezelle’s diepste innerlijk opengaat. Deze natuurdichter ontleent zijn beelden veelal aan de natuur, zoals in het hoogtepunt van de laatste bundel en tevens van zijn gehele werk : ‘Ego Flos’.

    EGO FLOS

    Ik ben een blomme

    en bloeie voor uwe oogen,

    geweldig zonnelicht,

    dat, eeuwig onontaard,

    mij, nietig schepselken,

    in ’t leven wilt gedoogen

    en, na dit leven, mij

    het eeuwig leven spaart.

     

    Ik ben een blomme

    en doe des morgens open,

    des avonds toe mijn blad,

    om beurtelings, nadien,

    wanneer gij, zonne, zult,

    heropgestaan, mij nopen,

    te ontwaken nog eens of

    mijn hoofd den slaap te biên.

     

    Mijn leven is

    uw licht : mijn doen, mijn derven,

    mijn’ hope, mijn geluk,

    mijn eenigste en mijn al,

    wat kan ik, zonder u,

    als eeuwig, eeuwig sterven;

    wat heb ik, zonder u,

    dat ik beminnen zal ?

     

    ‘k Ben ver van u,

    ofschoon gij, zoete bronne

    van al dat leven is

    of immer leven doet,

    mij naast van al genaakt

    en zendt, o lieve zonne,

    tot in mijn diepste diep

    uw aldoorgaanden gloed.

    Haalt op, haalt af !...

    ontbindt mijne aardsche boeien;

    ontwortelt mij, ontdelft

    mij !... Henen laat mij... laat

    daar ’t altijd zomer is

    en zonnelicht mij spoeien

    en daar gij, eeuwige, ééne,

    alschoone blomme, staat.

     

    Laat alles zijn

    voorbij, gedaan, verleden,

    dat afscheid tusschen ons

    en diepe kloven spant;

    laat morgen, avond, al

    dat heenmoet, henentreden,

    laat uw oneindig licht

    mij zien, in ’t Vaderland !

     

    Dan zal ik voor ...

    o neen, niet voor uwe oogen,

    maar naast u, nevens u,

    maar in u bloeien zaan;  

    zoo gij mij, schepselken,

    in ’t leven wilt gedoogen;

    zoo in uw eeuwig licht

    me gij laat binnengaan.

                                                                                                    17 november 1898

    zaan = spoedig

    Wie Gezelle leest, wordt onmiddellijk getroffen door het eigen geluid, het oorspronkelijk karakter van zijn toon en zijn visie. Al heeft de dichter de invloeden van vele poëten in zich opgenomen en verwerkt, bij de eerste regels herkent men dadelijk Gezelle’s vaste greep op ritme en rijm, het altijd afwisselend woordenpalet waarmee hij zijn onderwerpen schildert, zijn eigen opmerkingsgeest, die steeds weer iets vindt waar anderen nauwelijks aandacht aan schenken.

    Maar er is meer nodig om zo vruchtbaar te worden als hij. Gezelle zou nooit zoveel prachtige gedichten geschreven hebben als hij niet voortdurend had geluisterd. Niet alleen luisteren naar wat anderen hem leerden, maar ook luisteren naar al de stille woorden die de geduldige opmerkzame verneemt in de wereld rondom hem. Deze innerlijke openheid en ontvankelijkheid voor het schone en het goede in de mensen en in de natuur wordt als het ware tastbaar in dat kleine gedichtje, boordevol van ‘geluid’ :

    Als de ziele luistert...

     
    Als de ziele luistert

    spreekt het al een taal dat leeft,

    ’t lijzigste gefluister

    ook een taal en teeken heeft :

    blâren van de boomen

    kouten met malkaar gezwind,

    baren in de stroomen

    klappen luide en welgezind,

    wind en wee en wolken,

    wegelen van Gods heiligen voet,

    talen en vertolken

    ’t diep gedoken Woord zoo zoet...

    als de ziele luistert !

                                1859

    lijzigste = zachtste, kouten met malkaar = babbelen met elkaar, wegelen = bewegen

    Voor de religieus gevormde mens wordt in dit gedichtje kenbaar hoe scherp Gezelle het Woord, dat in zijn Almacht alles schiep, herkende in het leven en bewegen van de dingen in de natuur. Maar iedereen kan opmerken hoe geduldig en volhardend zijn observatie van de natuurverschijnselen en gebeurtenissen is geweest om tot zulke nauwkeurige beschrijvingen te komen. Niet alleen om het verschijnsel zelf brengt hij dat geduld en die aandacht op. Het is alsof hem een innerlijke kracht steeds drijft om, in zijn gedichten, een gesprek te voeren met datgene wat hij herkent als het wezen van de dingen in de natuur.

    De beschrijving van het vlindertje is hem aanleiding om op eigen wijze Augustinus’ woord te vertolken : Ons hart is onrustig totdat het rust in God.

    Kom e keer hier

     

    ‘Kom e’ keer hier, fliefflodderke,                    vlindertje

                                           ‘k hebbe u, ‘k hebbe u zoo lief !’

                                        Maar ’t wipte, ’t wupte, ’t en wachtte niet,

                                           en ‘ liet mij alleene zijn.

                                        ’t Was wel van dat lief fliefflodderke,

                                           want, hadde ik het eens genaakt,                aangeraakt

                                        ik hadde ‘t, het lief fliefflodderke,

                                           ‘k en wete niet wat gemaakt :

                                        geen hand van ‘nen mensche ’n mocht ‘et ooit

                                           genaken zijn lieve kleed,

                                        of ’t was en het wierd ’t fliefflodderke,

                                           het was en het wierd hem leed ;

                                        de hand van die ’t miek alleene mag

                                           ’t genaken en niet beschaân,                       niet beschadigen

                                        de wind van die ’t miek alleene mag

                                           er, wandelen, over gaan.

                                        Dus, wakker en weg, fliefflodderken,

                                           op planten en bloeiend gers,                                    gras

                                        alwaar dat u God geschapen heeft,

                                           alwaar dat ’t uw woning es !

                                        En zoekt gij nu, kind, een zin hierin,

                                           ’t fliefflodderke, wie dat zij,

                                        uw herte is het, alderliefste mijn,                    hart

                                           ai, wat zou het anders zijn !

                                        God miek het u, maakt dat God alleen

                                           kan zeggen : Dit herte is mijn,                     dit hart is van Mij

                                        zoo zal het, en anders en zal ‘t, o neen,                      (God)  

                                           het uw’ noch gelukkig zijn !                          niet

                                        Zoo zong hij, die lang en lusteloos

                                           gezeten had, eenen dag,

                                        wanneer hij, op de eerste lenteroos,

                                           het eerste fliefflodderken zag.

                                                                                                    1860

     

    Het ruisend riet brengt hem tot de gelijkenis tussen deze plant en zijn eigen gevoelige ziel die door de gebeurtenissen van het leven heen en weer wordt bewogen.


    O ’t ruischen van het ranke riet

     

                            O ! ’t Ruischen van het ranke riet !

                            o wist ik toch uw droevig lied !

                            wanneer de wind voorbij u voert

                            en buigend uwe halmen roert,

                            gij buigt, ootmoedig nijgend, neêr,

                            staat op en buigt ootmoedig weër,

                            en zingt al buigen ’t droevig lied,

                            dat ik beminne, o ranke riet !

     

                            O ! ’t ruischen van het ranke riet !

                            hoe dikwijls dikwijls zat ik niet

                            nabij den stillen waterboord,

                            alleen en van geen mensch gestoord,

                            en lonkte ’t rimplend water na,

                            en sloeg uw zwakke stafjes ga,                                  stengels

                            en luisterde op het lieve lied,

                            dat gij mij zongt, o ruischend riet !

     

                            O ! ’t ruischen van het ranke riet !

                            hoe menig mensch aanschouwt u niet

                            en hoort uw’ zingend’ harmonij,

                            doch luistert niet en gaat voorbij !

                            voorbij alwaar hen ’t herte jaagt,                     ’t hart hen heen

                            voorbij waar klinkend goud hem plaagt ;                            jaagt       

                            maar uw geluid verstaat hij niet,

                            o mijn beminde ruischend riet !



    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)

    Archief per week
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 26/09-02/10 2005

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    ALLES GAAT VOORBIJ................BEHALVE GOD !
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    frankloopt
    www.bloggen.be/franklo
    Mijn favorieten
  • levend geloof 2
  • levend geloof 3
  • levend geloof 4
  • levend geloof 5
  • levend geloof 6
  • levend geloof 7
  • levend geloof 8


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs