xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Enkele dagen vóór mijn moeder stierf vader was toen al twaalf jaar overleden heb ik haar in een eerlijke bui opgebiecht dat ik voor mijn studentenkot in de Heilige Geeststraat amper driehonderdvijftig frank in de maand betaalde en dus geen vijfhonderd zoals ik mijn dierbare ouders had wijsgemaakt.
Jongen, jongen, zei moeder. Goed dat vader dat niet kan horen: hij zou zich omkeren in zijn graf! Iedere maand honderdvijftig frank achterover gedrukt om er pinten mee te gaan drinken. Ge moest beschaamd zijn! Met vaders zuur verdiende centen
Onze-Lieve-Heer zal u daar nog voor straffen.
Het was als een vervloeking die ze over mij uitsprak. Uit boeken over Griekse mythologie had ik geleerd dat dergelijke vervloekingen uitkomen
De Heilige Geeststraat en de Bennesteeg, dat was in de vijftiger jaren de rosse buurt van Gent. Het kot dat ik huurde voor driehonderdvijftig frank in de maand was niet veel zaaks, maar niet slechter dan vele andere waar vijfhonderd frank moest voor betaald worden. Dat de huurprijs er zo laag was kwam ongetwijfeld door de ligging: temidden van hoerenkoten en sinistere winkeltjes. Op de hoek van de Heilige Geeststraat was een bar, de Wapy. Er zat een lange slanke blonde dame voor het raam met de borsten helemaal ontbloot. Voor een jongen die pas zeventien was geworden en drie jaar kostschool achter de rug had waren blote borsten, in die tijd, een indrukwekkend spektakel. Niet dat ik er ooit een voet heb binnen gezet of dat ooit van plan ben geweest, maar ik kon er niet naast kijken: de Wapy lag op de weg die ik diende te volgen om naar de les te gaan, en meestal zat ze er al om acht uur s morgens. Schuin tegenover de Wapy was er in de Bennesteeg nog een andere bar, de Lantaarn, die gerund werd door een kleinere donkerharige dame, die maar zelden voor het venster zat en
nooit met ontblote borsten.
In het begin durfde ik niet kijken, maar allengs vervaagde mijn schroom en stilaan begon ik, iedere dag een beetje meer, mijn ogen de kost te geven. Dat moest ook: ik studeerde geneeskunde en het onderzoek van het menselijk lichaam begint met de inspectie, het kijken. Na de inspectie komt de palpatie, het voelen: daar was ik dat eerste jaar nog niet aan toe. Iets meer dan een jaar later t was in de winter 1958-59 stonden op een ochtend twee politieagenten aan mijn bed: de ene was groot en hij leek op mijn oom Richard, met zijn Hitler-snorretje, de andere was kleiner en kon doorgaan voor een eeneiïge tweelingsbroer van Danny Kaye. Dat is een van de meest beangstigende momenten uit mijn leven geweest. Ze vroegen mijn identiteitskaart en of ik ooit in de Wapy of in de Lantaarn een voet had binnengezet. Ik zei nee en ik durfde naar de reden van hun bezoek niet vragen. Die dag las ik in de krant op de eerste pagina van Het Volk dat er een dubbele moord gepleegd was in de Bennesteeg. U raadt het, beste lezer: de uitbaatsters van de Wapy en van de Lantaarn! Ik was er onderste boven van. Ik voelde mij niet langer op mijn gemak in de Heilige Geeststraat en ik wachtte het einde van het academisch jaar niet af om een ander kot te zoeken. De dader van de dubbele moord zijn ze nooit op het spoor gekomen
Niet langer dan een paar maand geleden las ik op het Internet, op een site van de stad Gent, over een dubbele moord die zou gepleegd zijn in de Bennesteeg ten jare 1953. Zoek dat zelf maar eens op, waarde lezer. Ik denk dat ze daarmee de moord bedoelen waarover ik u verteld heb en die is gebeurd op het einde van t jaar 1958 of in t begin van t jaar 1959. Of moet ik aannemen dat dubbele moorden toentertijd schering en inslag waren in de Bennesteeg? Ik heb de webmaster daarover, middels een e-mail, geïnterpelleerd, maar hij is het antwoord schuldig gebleven
Vannacht waren ze daar weer: die met zijn snorretje die op oom Richard lijkt en Danny Kaye. Ze stonden naast mijn bed en ze gebaarden mij met hen mee te gaan. Ik schoot wakker en ging rechtop zitten in bed. Mijn rug was klam van het zweet en ik rilde. Mijn vrouw vroeg wat er mij bezielde.
Een kwalijke droom zei ik. Twee politiemannen kwamen mij halen voor ondervraging in verband met die dubbele moord in de Bennesteeg, zevenenveertig jaar geleden.
Waarom hebben ze je tóen niet meegenomen? vroeg ze.
Waarom zouden ze? Ik was toch zeker niet verdacht?
In die tijd leed je aan slaapwandelen, zei ze.
En wat dan nog?
Ze haalde de schouders op. Ze lachte.
Wind je maar niet op. Zelfs al zóu je het gedaan hebben: verjaard is het nu toch al.
Heb ik het niet gezegd? Dergelijke vervloekingen komen altijd uit.
|