Op zolder, in een donkere hoek van het ouderlijk huis aan de Broekstraat heeft achtenzestig jaar lang een krant gelegen in een oude kartonnen doos. Het is "DE GENTENAAR - DE LANDWACHT" van 18 juli 1940. Die krant wordt dus over een week achtenzestig jaar en is precies 44 dagen jonger dan schrijver dezes. Gisteren heb ik ze bij toeval ontdekt en van onder het stof gehaald. Die 18e juli is, naar mijn moedertje zaliger mij altijd heeft voorgehouden, de gelukkigste dag van haar leven geweest. Aan de basis van dat geluk lag een artikel uit deze krant waaruit bleek dat haar geliefde echtgenoot "Van Steenbrugge Cyrille" nog in leven was en ongetwijfeld weldra zou huiswaarts keren. Hoe zeer had ze niet gevreesd dat vader in het oorlogsgeweld was omgekomen en nooit zijn enig kind zou mogen aanschouwen!... Ze moet de krant zorgvuldig opgeborgen hebben en misschien is het wel de bedoeling geweest dat ik ze op een dag zou terugvinden. Die dag was dus gisteren. Rond de tijd dat vader "uit den dode verrezen is", zo kan men in de krant lezen, is Marie-Adolphine Miele overleden, alsook Henricus-Carolus Paynjon. Er blijkt ook uit dat Grisolles ten noorden van Toulouse ligt. Ik heb altijd gedacht dat het ten zuiden van Toulouse gelegen was, hetgeen blijkt uit een uittreksel uit mijn memoires (O jerum jerum jerum... 2006). De ongelukkigste dag uit moeders leven was toen vader stierf op 8 juni 1973. Ze heeft hem nog twaalf jaar overleefd. In al die jaren is ze nooit meer gelukkig geweest. Het huwelijk van mijn ouders was er een met veel liefde...

Uittreksel uit "O jerum jerum jerum...":
Ik ben dus geconcipieerd in de nazomer van 't jaar 1939, toen de tweede wereldoorlog een aanvang nam met de Duitse inval in Polen. Toen op 10 mei 1940 de grote aanval in het Westen begon, werd vader gemobiliseerd en naar Frankrijk gestuurd, naar Grisolles, een dorp ten zuiden van Toulouse, in het departement Tarn-et-Garonne. Vader is daar nooit echt in gevaar geweest en vechten heeft hij er niet moeten doen, maar voor moeder was het een harde dobber. Omdat ze vreesde dat vader misschien nooit meer zou terugkeren, heeft ze er nog aan gedacht mij Cyriel te noemen zoals hij, maar uiteindelijk werd het Christiaan, omdat ze die naam samen al eerder hadden gekozen. Cyriel werd mijn tweede voornaam. Net zo min als nonkel Roger hebben mijn ouders er ooit rekening mee gehouden dat ik ook een meisje had kunnen zijn
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Daar was nog bijgekomen dat enkele dagen na vaders vertrek, onze Vlaamse mensen hun huizen verlieten, op de vlucht voor het Blitzkrieg-voerende Duits geweld, richting kust. Zo ook mijn hoogzwangere moeder. Samen met haar ouders, tante Jenna, tante Irma en diens schoonfamilie vond ze een tijdelijk onderkomen bij boer Nayaert in Ruddervoorde. Toen ze op 29 mei weer thuis kwam, één dag nadat het Belgisch leger zich had overgegeven, plukte ze al rijpe kersen van onze boom, en het is daarna nooit meer gebeurd dat de kersen al rijp waren in mei. Zes dagen later, op 4 juni, zag ik het levenslicht*, in het kliniekje van dokter Rommens in Anzegem. 's Anderendaags reeds ging moeder met mij naar huis, naar Elsegem. Ik ben dus een geboren Anzegemnaar, maar getogen in Elsegem. Ja, zó heb ik het altijd goed gevonden. Die vierde juni zijn ook John Massis en Germain Heyse geboren. Dat was, afgezien van onze geboorte, overigens geen onbelangrijke datum in de geschiedenis van de tweede wereldoorlog. Het was het einde van de operatie Dynamo, de reddingsoperatie* die tien dagen had geduurd en waarbij enkele honderdduizenden Britse en Franse soldaten via de haven van Duinkerken over het Kanaal naar Engeland konden overgebracht worden, aldus ontsnappend aan het moordend Duits geweld. Die vierde juni was het ook dat Churchill zijn overbekende speech hield: wij zullen strijden, op de stranden en op de landingsbanen*, in de straten en in de velden en op de heuvels en we will never surrender!
Enkele weken later is vader dan thuisgekomen, met de trein. Moeder liep hem tegemoet. Hij tilde haar wel een meter op van de grond en drukte haar teder in zijn armen. Ik lachte toen vader mij zag. Hij lacht al naar mij, zei hij fier en hij heeft toen zijn soldatenkepie* op mijn hoofdje gezet en tranen van geluk geweend.
|