Een jonge man van vijfenzeventig, met wie ik regelmatig enkele kilometers hardloop in Grijsloke, stuurt mij heden een episch gedicht dat hijzelf zestig jaar geleden geschreven heeft. Hij vond het in een oud schoolschrift. Zelf vindt hij het maar gebrabbel dit kan toch niet anders dan (valse?) bescheidenheid zijn en daarom mag ik enkel zijn schuilnaam vermelden. Ik wil het u niet onthouden. Het hoeft niet onder te doen voor het werk van een allervoortreffelijkste Homeros.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Achilleus wraak
Machtig als een god zo ment hij zijn gespan de wallen rond.
Krakend hotst de wagen voort en draagt Achilleus ongewond.
Groots en edel drijft hij 't paardenkoppel over 't dorre land,
Slepend achter zich het lijk van Hektoor aan een leedren band.
Driftig viert hij nu zijn woede bot al rennend rond de stee,
Harder wil hij rennen, zonder wraak is hij niet meer tevree.
Onbezonnen, zonder medelijden rent hij haastig voort.
Doden was hem niet voldoende, "wraak" dat was zijn hoogste woord.
Razend van genot en wellust hitst hij 't koppel paarden aan.
Patroklos, zijn vriend, verwachtte zeker dat hij toe zou slaan.
't Klagend kermen op de wallen houdt zijn driften niet meer in,
Alles in zijn hart en ziel is vol met teugelloze zin.
Vrouwenklacht en kinderschreeuwen deren hem voortaan niet meer,
Bloed en wraak en tranen wil hij, dat is dhoogste eer.
Wolken stuiven rond 't gespan, dat krakend over d'aarde vliegt,
Op Achilleus bloedrood hoofd een heldere helmbos snokt en wiegt.
Doch donverzaagde man staat als een beeld zo sterk en pal,
Grimmig, 't hart vol wellust, kijkt hij, vloekt hij over Trojes wal.
Zijn genadeloze blik schiet gensters uit zijn rode kop.
Zie, zo rent hij zeven malen rond en houdt dan eindelijk op!
To Margos, 1948.
|