Omdat u er op 18 maart, tijdens de Nacht van de Geschiedenis, niet was in De Kleine Kluis te Anzegem-Grijsloke, om mijn voordracht over de Griekse goden te aanhoren, hebt u mij, gewaardeerde lezer, flink ontgoocheld. Mijn excuses nochtans als u toevallig toch één van die pakweg vijftig aanwezigen mocht geweest zijn, of als u toevallig met veertig graden koorts te bed lag of als uw aanwezigheid die avond elders vereist was.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
En toch waren de organiserende Davidsfonders blijkbaar niet ontevreden met die pakweg vijftig aanwezigen. Een twintigtal jaar geleden ging het er nochtans anders aan toe. Voor datzelfde Davidsfonds en in datzelfde Anzegem weliswaar in een andere zaal hield ik toen een voordracht over de mythologische koningen van Athene en toen zat de zaal bomvol: óver de tweehonderd aanwezigen. Ik heb toen een opzienbarend experiment gedaan. Ik had een pot aarde bij, die ik had meegebracht uit Griekenland. Die aarde was Gaia, onze almoeder. Vóór de ogen van de aanwezigen zou ik een in-vitro fertilisatie bewerkstelligen door moeder Aarde te bevruchten met het sperma van Zeus, dat zich ongetwijfeld moest bevinden in een klein flesje regenwater dat ik persoonlijk opgevangen had boven op de Akropolis van Athene. Ik zocht het flesje in de zakken van mijn jas, maar daar zat het niet. Misschien zat het in een zak van mijn lange beige mantel, die in de vestiaire hing, aan de eerste kapstok, te beginnen van rechts? Of iemand dat even voor mij wilde halen? De vrouw van de apotheker, die bij de uitgang zat, verklaarde zich bereid. Ze was al de deur uit toen de apotheker zelf rechtstond en achter haar aan ging. Hij zal het zaakje ongetwijfeld niet vertrouwd hebben
Triomfantelijk overhandigde s apothekers vrouw mij het flesje. Als een volleerd klinisch bioloog mengde ik een hoeveelheid van de rood-bruine aarde met het water, in een Petry-schaaltje. Als iedereen in de zaal nu maar vertrouwen had, was het niet uitgesloten dat over een dik uur goddelijke kinderen groeien snel! een nimfje zou beginnen groeien in de nu fel steenrode brei. Wel twee uur luisterden de aanwezigen met ingehouden adem naar de heldendaden van Aigeus en Theseus. Toen vroeg ik aan de dokter van het gezelschap of hij naar voor wilde komen om samen met mij, met behulp van een vergrootglas, vast te stellen of er al dan niet een nimfje aan t groeien was in de rode brei. Maar we vonden niets. En niemand die zich echt ontgoocheld toonde. Logisch, zeiden ze allemaal, zoiets is toch onmogelijk. Maar ik ben er nog steeds van overtuigd, dat ze t in den beginne wél geloofd hadden, de dokter inbegrepen.
Mijn voordracht had toen ongetwijfeld stof doen opwaaien en hier en daar weerklank gevonden in Davidsfondskringen. Geen week later werd ik opgebeld door het Davidsfonds van Assebroek, een gemeente bij Brugge. Daar zou nog meer volk zijn. Althans, dat hoopte ik. Er waren er welgeteld
dertien. Vóór zon klein aantal toeschouwers heb ik altijd plankenkoorts. Ik voelde mij allerminst op mijn gemak. Jawel, ik mag gerust zeggen dat ik stond te rillen op mijn benen. Ze zaten mij aan te kijken, die dertien, met uilenogen, emotieloos. Of verbeeldde ik mij dat maar? Vlak vóór mij, in t midden, zaten twee streng kijkende bejaarde paters. De ene, zo zou ik al spoedig vernemen, was de abt van de belangrijke abdij van Steenbrugge, een deelgemeente van Assebroek. De andere was een pater van dezelfde abdij, maar van lagere rang. En mijn speech handelde over Aphrodite, de godin van de liefde, en haar allerminst christelijke levenswandel!...
Ik zou liegen als ik zou verklaren dat de lege zaal allengs óvervloeide van enthousiasme. En toch, er waren er twee bij wie mijn voordracht aansloeg: de paters! Na afloop overdonderden ze mij met vragen over het onderwerp en ze nodigden mij uit, ondanks het late uur, om met hen mee te gaan naar de abdij. Dáár hadden ze mij interessante dingen te tonen.
In één van de kamers van de abdij stonden indrukwekkende kostbare antieke meubelen. In de deuren van de kasten en in de hoge leuningen van de stoelen waren prachtige taferelen uitgesneden. Alle stelden ze iets voor uit de Griekse mythologie. Of ik enige toelichting kon geven bij die taferelen? Het lukte mij aardig, althans in de meeste gevallen. En waar het mij niet lukte, verzon ik maar wat. De paters glunderden: hun meubelen waren plots fel in waarde gestegen. Op één van de stoelleuningen stond de geboorte van Aphrodite uitgebeeld. Uit het schuim van de zee! Schuim? Dat deed pater abt eraan denken: of ik geen trek had in een pintje bier? Ze hadden daar in de abdij van Steenbrugge uitstekend bier. Twee soorten eigenlijk: dubbel en tripel. Het bier droeg de naam van de abdij, maar ook mijn naam: Steenbrugge. Zo heb ik, méér dan twintig jaar geleden dat bier leren kennen, en ik durf hierbij, in eer en geweten en met de hand op het hart, verklaren dat het Steenbrugge-bier het beste is van de hele wereld.

Zo was die dag nog goed geëindigd. Maar mijn ontgoocheling over het kleine aantal toeschouwers en de grote verplaatsing die ik daarvoor had moeten maken, was dermate groot dat ik aan het Davidsfonds liet weten dat ze voortaan op mij geen beroep meer konden doen. Maar toen ze mij enkele maanden geleden vroegen om nog eens in Anzegem te komen spreken en dan nog wel in mijn geliefd Grijsloke, heb ik toch weer toegezegd. Aan mijn voordracht in Anzegem had ik immers geen nare herinnering
Gerard en Lieve waren er, Jan en Sabine en Peter en Katrien. En Fernand was er, en Johan, Rudy, Remi, Daniël, Jean-Marie en Gilbert en Jan Goemare: allemaal kennissen van mij en dus voor míj gekomen natuurlijk. De anderen waren de échte Davidsfondsers, jonge en minder jonge volwassenen. Er zat ook een pienter jongetje, van een jaar of veertien: Quinten. Die zal het nog vér brengen. Er waren er verscheidene met een klassieke universitaire scholing. Vanwege het onderwerp natuurlijk. t Is alles bij elkaar goed gelopen: van acht tot elf, en niemand die zich verveeld heeft daar had het tenminste alle schijn van. Ik had dan ook het hoogtepunt voor t laatst gehouden: Priapos. U kent hem wel, de lelijke mismaakte god met de reuzegrote naar achter gerichte penis, buiten alle proporties. Daar had Hera, de oppergodin, voor gezorgd door kort vóór Priapos geboorte de zwangere buik van zijn moeder Aphrodite aan te raken met de kwade hand.

Daar werd gegniffeld in de zaal toen ik die aanraking demonstreerde bij de onmiskenbaar zwangere voorzitster, maar dan niet met de kwade doch wel met de goede hand, zijnde de rechter. Het kind wordt dus ongetwijfeld een genie, mijn beste Els. Ik had ook een beeldje meegebracht van Priapos, maar o wee, weer had ik het in de zak van mijn mantel gelaten alleen de ezels stoten zich geen tweemaal aan dezelfde steen. Ditmaal was er de gedienstige Nicole die het voor mij ging halen: in mijn lange beige mantel in de vestiaire, eerste kapstok van rechts. In tegenstelling tot wat zich twintig jaar geleden heeft voorgedaan, was dit wél opgezet spel: ik had het van te voren afgesproken met Nicole. Ook nu zorgde dit voorval voor de nodige sfeer
Achteraf werd er, voor mij althans, nog een leuk einde gebreid aan die Nacht van de geschiedenis. Er werd mij een pracht van een boek overhandigd, een kolos van meer dan zevenhonderd bladzijden op dik glanzend papier, handelend over het dialect van Anzegem en omstreken. Een beter boek in zijn genre kan ik mij niet voorstellen. En dan was er nog een enveloppe met inhoud, waarmee mijn verplaatsingskosten ruimschoots vergoed zijn. Dan ben ik wel beter af dan Jean-Luc Dehaene, die zich tevreden moet stellen met een fles wijn als hij ergens gaat spreken zo verklaart hij althans in Het Laatste Nieuws van 28 september 2007. De bewering van het weekblad Trends als zou Jean-Luc minstens 20.000 euro per toespraak krijgen, is dus je reinste onzin. Jean-Luc zal het zelf toch wel beter weten, zeker. Wat er ook van zij, het Davidsfonds Anzegem-Kaster mag in de toekomst te allen tijde beroep doen op mij.
|