< klik op de afbeelding om te vergroten
De allerheiligendienst in de kerk van mijn geboortedorp Elsegem is niet meer zoals weleer. Dat zal ongetwijfeld niet anders zijn in de meeste andere parochies van ons Vlaanderland. Een jaar of twintig geleden zat de kerk nog barstensvol tijdens de allerheiligendienst. Een kwart van de aanwezigen woonden de dienst rechtstaand bij omdat ze geen zitplaats hadden gevonden. Dit jaar stonden er nog vrije stoelen. En de pastoor, die leidde een gelijkaardige dienst in de parochie Moregem. Wij moesten het dus zonder pastoor doen. Maar half zo feestelijk. Waar is de tijd dat Elsegem over twee pastoors beschikte, een pastoor én een onderpastoor? Nu moeten we die ene pastoor delen met andere parochies
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Omdat allerheiligendiensten lang en saai kunnen zijn, had ik dit jaar mijn misboekje meegenomen. Een onooglijk klein boekje van vóór de tweede wereldoorlog: HEMELVREUGDE Kerkboek voor Roomsch Katholieken geschreven door Dr S.D.Pr. - Turnhout. Naast mooie afbeeldingen over de kinderjaren van Jezus, staat er op de eerste pagina: Kort is het aardsche lijden Eeuwig de hemelvreugde. Een opbeurende tekst, ter gelegenheid van één november. Komaan mensen, niet getreurd om onze overledenen. Ze zijn te benijden in hun hemelse vreugde. Om jaloers op te zijn. Je zou zó willen overstappen naar het hiernamaals. En toch
Ik heb de voorspiegeling van de hemelse vreugde altijd iets te weinig concreet gevonden. Hoe zal het daar zijn, aan de rechter hand van God de Vader? Zal het daar niet vervelend worden op den duur? Ik kan mij dat zo moeilijk voorstellen. En k heb het ook altijd een beetje raar gevonden dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de goeden en de zéér goeden, of t zou moeten zijn dat deze laatsten een beetje dichter bij god zitten. Waarbij ik mij dan weer afvraag of het daar wel zo gezellig is, zo dicht bij de allerhoogste, en of je niet beter wat verderop kan zitten. Echt stimulerend voor de christenmens om in het aardse leven grote godsdienstige daden te verrichten, lijkt dit mij allemaal niet. Vroeger, ja, toen had je de christelijke martelaren, voor wie er na dit aardse bestaan vaak nog een mooie eretitel weggelegd was, die van heilige, of zalige. De meest voor de hand liggende manier om martelaar te worden, was voor een christenmens het weigeren om in het openbaar zijn geloof af te zweren, ofte zijn god te verloochenen, wanneer hij daar door hogere wereldse machten toe gedwongen werd. Als kind reeds heb ik mij daar nochtans de bedenking bij gemaakt of het niet beter ware geweest voor die eerste christenen om even te doen alsof: de verloochende god zou hen dit ongetwijfeld niet zwaar aangerekend hebben, wetende dat die afzwering van het geloof onder dwang was gebeurd. En, eenmaal op vrije voeten, hadden ze daarna toch weer kunnen ijveren voor hun geloof
Of was het misschien zó dat zij naar het martelaarschap verlangden? Die martelingen waren nochtans niet van de poes en de beloning in het hiernamaals was mijns inziens nogal onduidelijk. Wat een verschil met de hedendaagse martelaren! Véél makkelijker en véél efficiënter. Ze laten zich ontploffen ultra korte pijn, t is zó gepiept en meteen nemen ze een stuk of twintig slechteriken mee de dood in. Een batig saldo van negentien dus. Én de zekerheid van de zevende hemel en de zeven maagden waar in eeuwigheid kan over beschikt worden. Geef toe, gelovige lezer, dit is al véél concreter: hier kan men zich tenminste al iets bij voorstellen
En denk maar niet dat iemand er ongelukkig door wordt. Wel in tegendeel. De hele familie zal haar leven lang fier zijn op haar held-martelaar. Niet in het minst de achtergebleven echtgenote en kinderen. Jaloers vanwege de zeven maagden? Bijlange niet, zeggen ze in koor, als híj maar gelukkig is!
Ja, vroeger, bij de eerste christenen, was het martelaarschap niet zo eenvoudig. Je moést je wel laten doodmartelen, als je heilig wilde worden, want zelfmoord was toen óók al te enen male ontoelaatbaar, als zijnde een zware doodzonde. Zo heb ik in mijn kinderjaren een vrouw gekend die alle dagen een pak slagen kreeg van haar man en zich, ten einde raad, ging verdrinken in de Schelde. Men heeft haar begraven in ongewijde grond, naast een andere vrouw, die ook slagen kreeg van haar man en daarom het geluk was gaan zoeken bij een andere man, hetgeen een al even grote doodzonde was. Nu is dat, gelukkig maar, allemaal veel veranderd. Die vrouwen zouden nu niet meer in ongewijde grond begraven worden. Maar ondertussen zijn die twee arme sukkelaars wel in de hel voor eeuwig aant branden
Om nogmaals terug te keren tot de eerste pagina van Hemelvreugde. Hieruit blijkt overduidelijk dat de Kerk, zeventig jaar geleden al niet hoog opliep met het leven in dit ondermaanse tranendal. Dat doet mij denken aan een verhaal van de Oude Grieken. Het gaat over twee jongelingen die zich zeer verdienstelijk hadden gemaakt tegenover hun moeder en tegenover de godin Hera. De moeder vroeg de godin een flinke beloning voor haar jongens. Hera liet daarop de beide knapen dood ter aarde neervallen, omdat, zo zei ze, de dood het mooiste geschenk is dat de mens kan te beurt vallen. Misschien was Hera wel jaloers op de mensen, omdat zijzelf als godin weliswaar pijn kon lijden, doch niet sterven kon. Dat was ook het geval met de wijze Kentaur Cheiron, die maar wát blij was toen hij, getroffen door één van Herakles pijlen en onderhevig aan de hevigste pijnen, zijn onsterfelijkheid kon inruilen voor de dood. En Trophonios dan, een knappe en godvruchtige prins uit Levadia: als beloning voor zijn voorbeeldige levenswandel lieten de goden hem een vroege dood sterven. Er wordt ook gezegd dat de goden hem op jeugdige leeftijd bij zich wilden hebben omdat hij zo mooi was. Wie de goden beminnen, is geen lang leven beschoren, zeiden de Oude Grieken. En ze zeiden ook: de gelukkigste mensen zijn degenen die nooit geboren zijn. Mijn moeder kende niets van de Grieken, maar t is een spreuk die ik vaak uit haar mond heb moeten aanhoren. Ze zag haar enige zoon doodgraag en ze méénde het als ze zei: kind, als het te herdoen was, je zou er nooit geweest zijn. En nonkel Fonske dan. Hij was aan de drank en zijn vrouw hield niet van hem. t Een was het gevolg van het ander. De dood was zijn vurigste wens. En de goden hebben de brave man verhoord. Op een ochtend lag hij dood in zijn bed. Hij was zevenenzestig. Nooit heeft een zerk of een kruis zijn graf versierd. Mijn grootmoeder, aan vaders zijde, moet ook ongeveer zo oud geweest zijn toen ze stierf, in 1937, drie jaar vóór mijn geboorte. Het stenen kruis op haar graf staat er na zeventig jaar nog steeds. Het staat schever dan de toren van Pisa en ieder jaar wordt het erger. Desalniettemin is het nog steeds het hoogste grafmonument van het hele kerkhof, althans van het gedeelte aan de linker kant van de kerk en dat is waar verreweg de meeste doden rusten. Ik zou er een lief ding voor over hebben om te weten hoe zij, Emma Vercruysse, er uitzag. Een foto van haar heb ik nooit gezien en vermoedelijk is er ook nooit één gemaakt, in tegenstelling tot mijn grootvader van moeders zijde, Aloïs, van wie ik op zijn minst een dozijn fotos heb
op zijn doodsbed.
|