|
Bijna negen jaren zijn voorbijgegaan. We vinden Odysseus terug, gezeten op de knieën en met een vrouwenschort om de lenden. Hij is bezig met de vloer te schrobben, onder het toeziend oog van de godin Kalypso. Ruw bejegent ze de gedweeë Odysseus, als een slaaf. Ze zal hem weldra laten vertrekken van deze plaats, van het eiland Ogygia, maar dan moet hij wel onderdanig zijn en haar in alles gehoorzamen, tot de laatste snik. Want dit alles hebben de goden zo beschikt en t zou jammer zijn als zij zich nogmaals tegen hem moesten keren, nu een goede afloop nabij is. Ze haalt een reusachtige mand te voorschijn, vol wasgoed. Nadat de vloer geschrobd is, moet Odysseus de was ophangen, terwijl Kalypso boodschappen gaat doen. Eenmaal alleen mijmert Odysseus zijn slapen zijn grijs geworden over hoe alles verlopen is na het verblijf op het eiland van Kirke
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op een kalme zee voeren zij eerst voorbij het eiland van de Sirenen. Eurylochus, Polites en Perimedes hadden hun oren dichtgestopt met was, die Kirke hen had meegegeven, in een potje. Odysseus, in zijn nieuwsgierigheid om die heerlijke gezangen tóch te aanhoren, had zijn oren vrij gelaten en hij had zijn makkers bevolen hem vast te binden aan de mast van het schip en de touwen in geen geval te lossen zolang het eiland van de Sirenen niet uit het zicht zou zijn verdwenen. Dit bleek een goede zet geweest te zijn van de slimme Odysseus, want hij zou beslist bezweken zijn voor de lokzang van de Sirenen. Hierna bereikten zij al gauw de zee-engte, waar aan de ene oever het vervaarlijk reuzengroot monster Scylla zat, terwijl aan de andere kant van de zee-engte de vreselijke draaikolk Charybdis zich bevond. Zoals Theiresias hen had aangeraden, voeren zij zeer snel door, vlak langsheen de romp van het monster, dat niet lenig en snel genoeg was om hen daar met zijn wijd opengesperde muil te grijpen. Op die manier bleven zij ook buiten het bereik van Charybdis. Een paar uur later meerden zij aan op een rustig zonovergoten eiland, waar prachtig vee liep te grazen. Het was het eiland van de zonnegod Helios en het vee mocht in geen geval geslacht worden, hoe hongerig hun magen ook waren, hoezeer zij alle vier ook snakten naar een stuk lekker gebraden vlees. Odysseus liet zijn makkers zweren dat zij het vee onaangeroerd zouden laten, maar niet zodra had hij hen uit het oog verloren of zij mopperden: wat verschil maakt het of wij omkomen door de wraak van de goden of hier creperen van de honger? En zij slachtten een vette koe en deden zich te goed. Met volle magen en overladen door verwijten van Odysseus verlieten zij het eiland van de zonnegod, vrezend de wraak der goden. En die liet niet lang op zich wachten. Er stak een storm op van veertien Beaufort, zoals er nog nooit een was geweest en er ook nooit meer een zou komen
Het schip waarmee zij voeren sloeg aan gruizelementen. De drie makkers kwamen om. En Odysseus? Als bij wonder kon hij zich redden door zich vast te klampen aan een losgeslagen stuk van de boeg van het schip, en zich aldus drijvende te houden. En zo kwam uit wat door Kirke was voorzegd: hier, op het eiland Ogygia is hij aangespoeld, het eiland van Kalypso
|