(na het Gents intermezzo, toch maar weer een portie Odysseus) Een sombere figuur komt opdagen uit de nevelen: Agamemnon. Niets in zijn houding herinnert aan de machtige opperbevelhebber van het Griekse leger, die hij tijdens zijn leven is geweest. Hoe is hij de dood ingegaan? Niet in de oorlog zelf, dat is zeker. Odysseus herinnert zich immers maar al te goed hoe de trotse Agamemnon, met de Trojaanse prinses Cassandra als oorlogsbuit, de terugtocht naar Griekenland heeft aangevangen. De schim drinkt van het offerbloed en herkent Odysseus terstond. Niet op het slagveld ben ik gesneuveld en ook niet op zee ben ik ten onder gegaan, zegt Agamemnon, maar wel in mijn eigen huis. De dag zelf nog van zijn thuiskomst werd hij op een laffe manier vermoord door zijn eigen vrouw Klutaimnestra en diens minnaar Aigistos. Gruwelijk afgeslacht, vooraleer hij gelegenheid had zijn zoon Orestes terug te zien en in zijn armen te sluiten. Hoe zeer benijdt hij Odysseus, de dappere sluwe held, die zich kan verheugen in het bezit van een lieve trouwe echtgenote! Hij wil van Odysseus vernemen wat de reden is van zijn bezoek aan de onderwereld en of hij misschien iets vernomen heeft over zijn zoon Orestes. Maar Odysseus krijgt niet de kans om te antwoorden. Daar verwijdert de schim van Agamemnon zich al: de kracht van het bloed is uitgewerkt
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In de plaats verschijnt nu Achilles, de grootste van alle Griekse helden in de oorlog van Troje, gesneuveld door toedoen van Paris die een dodelijk pijl in zijn hiel schoot, zijn enige kwetsbare plek. Zelfs de schim van Achilles is nog indrukwekkend. Ook op hem mist het offerbloed zijn uitwerking niet. Hij verlangt te weten hoe zijn zoon Neoptolemos het stelt en hij prijst Odysseus gelukkig dat hij nog tot het rijk der levenden behoort. Honderdduizend keer liever zou ik op de aarde willen wonen als de meest onbeduidende knecht van het allerkleinste keuterboertje, dan hier in de onderwereld op de hoogste troon te zitten!
En dan is het de beurt aan de schim van Ajax, door zijn eigen zwaard omgekomen in Troje. Na de dood van Achilles heeft Ajax zichzelf het leven benomen, uit wanhoop en verbittering omdat Achilles wapenrustig niet hem, maar Odysseus ten deel viel. Ook hier valt de confrontatie met Odysseus hem te hard: zodra hij Odysseus heeft herkend wendt hij de blik af en verdwijnt.
Odysseus drukt er zijn spijt over uit dat hij zich Achilles wapenrusting zelf heeft toegeëigend. Hij ziet nog allerlei schimmen voorbij trekken en hij begint het benauwd te krijgen in dit dodenrijk. Laten we van hier vertrekken, zegt hij tot Hermes. Maar eerst moet hij Teiresias nog spreken. Hermes roept zachtjes de naam van Teiresias, tot de ziener weer ten tonele verschijnt. Teiresias legt uit wat in feite de voornaamste reden is van Odysseus opgelegd bezoek aan de onderwereld: richtlijnen voor de verdere terugreis naar Ithaca. Eerst zal Odysseus met zijn makkers voorbij het eiland der Sirenen dienen te varen. De Sirenen zijn aantrekkelijke jonge vrouwen, aan wier gezang nooit enig zeevaarder heeft kunnen weerstaan. Wee hem die zich door hen laat verlokken. Kirke zal hen bijenwas meegeven, waarmee ze hun oren voor het Sirenengezang kunnen afstoppen. Eenmaal het eiland van de Sirenen voorbij zullen ze doorheen een zeeëngte moeten varen. Ze zullen er belaagd worden door Scylla en Charybdis: de ene een vreselijk zeemonster, de andere een alles verzwelgende draaikolk. Eenmaal hier voorbij zullen ze in rustiger wateren terechtkomen, in de buurt van het eiland waar de zonnegod Helios zijn prachtige kudden hoedt. Als ze hun handen van het vee afhouden wacht hen een behouden thuiskomst. Zoniet
Teiresias steekt een dreigende vinger in de lucht. Hij heeft gezegd
Laten we nu de terugweg naar Aiaia aanvangen, zegt Hermes.
|