Dinsdag 14 en woensdag 15 februari
Happy Valentine! zegt Ratnamala tegen ons en ze geeft ons ieder twee chocolade pralines. Lindt. Hmm, lekker! Het is een traditie en ook wij worden daarin betrokken. Een fantastisch idee vinden we. Ratnamala zet zich bij ons aan tafel en we babbelen een tijdje over ons werk, de vorderingen, de obstakels en al de rest. Halfweg haar bezoek vertelt ze over haar bezoek aan België. Een memorabele trip voor haar. Haar verhaal over de grootste pompoen die ze ook maar ooit zag deed ons schaterlachen. It was the biggest pumpkin I have ever seen! We dont get pumpkins that big here in India.. En Benudhar besloot dan maar om, samen met een originele Belgische baksteen (die trouwens tentoongesteld staat in het schooltje van het dorp waar hij woont), wat zaadjes ervan mee te smokkelen naar zijn dorpje. Hij plantte ze, wachtte geduldig af en keek verwonderd op van het resultaat. Hij had gigantische nazaten van de moederpompoen verwacht. Jammer, they were only small pumpkins. Just normal size pumpkins. Not as big as the one we saw in Belgium. Not as big at all!.
In schril contrast met ons grappig moment in onze semi propere kamer, gekoeld door twee propellers aan het plafond en voorzien van alle noodzakelijke luxe die wij Westerlingen reeds als basisbehoeften zijn gaan zien, staat ons bezoek aan Reddy Basti. Een verschrikkelijk arme slum. Niet zo arm als Unit One Market, al is dat zeer moeilijk te zeggen. We kunnen deze conclusie enkel trekken uit onze contacten met de bewoners en de observaties die we deden tijdens de bezoeken. Maar Reddy Basti onderscheidt zich van de andere slums door haar smalle straatje van amper een halve meter breed, aan beide kanten begrensd met hoge muren, een dorpel die veertig centimeter de lucht insteekt waarop aan bijna elke voordeur een klein lemen stoofje staat en waarop de potten en pannen liggen te drogen. Het wegdek is kletsnat, en door de kleine geultjes in het beton stroomt drassig water. De straatjes zijn bedekt met schoenen. Die doen ze immers steeds uit voordat ze hun kamertjes betreden. Op onze weg naar de slumcrèche passeren we enkele voordeuren. Ze staan allemaal open. Vluchtig laten we onze blikken dwalen, en proberen we op een recordsnelheid onze pupillen aan te passen aan het lichtverschil van binnen en buiten. De huisjes zijn dan wel hoger, groter zijn ze niet. Meer luxe hebben ze ook niet. Aan een voordeur zit een graatmagere vrouw. Je zou ze 115 jaar schatten, maar dat gaat ze niet zijn. Hoe oud ze is, zullen we nooit weten. Ze zit op haar hurken en staart naar buiten. Een oranje gebloemde saree, vuil en waarschijnlijk al bijna even oud als zijzelf, bedekt net al haar vrouwelijke eigenschappen. Verder is ze zo goed als naakt. Haar huid verraadt een hard verleden in de openlucht. Ze is donker, ja bijna zwart en droog. Twee gouden schijfjes sieren beide neusvleugels. Elk met ongekende perfectie gegraveerd. Haar dunne, wilde grijze haar valt tot op haar schouders. Om haar kleine teen van de ene voet zit een blinkende ring. De andere staat verwrongen in een onnatuurlijke positie. De botten van haar benen steken scherp naar voor en haar vel spant er gevaarlijk kwetsbaar omheen. Ze steunt op haar handen waarvan er eentje twee vingers mist. Haar armen zijn niet breder dan een bezemsteel en het is een wonder dat ze haar recht houden. Eén oog is glazig en heeft een witte schijn. De ander kijkt ons niets begrijpend aan. Haar vraag is duidelijk Wie zijn jullie, en wat komen jullie hier in godsnaam zoeken?. Wie zijn wij, en wat komen wij hier in godsnaam doen
Als we aankomen bij de crèche worden we verwelkomd op de reeds bekende, maar steeds hartverwarmende manier. De vijfentwintig kinderen die hier op een vierkante meter bij elkaar gepropt zitten vouwen elk de handen en roepen bijna in koor Namaskar! We doen hetzelfde. We stappen het gebouwtje binnen en proberen ons te zetten. De ruimte is te klein. Het is wringen en vreutelen om er tussen te passen. Maar het lukt, zoals hier alles lukt in India. Je moet het gewoon wat geduld hebben.
Voor ons zit een groep jongens en meisjes, zich nog niet bewust van wat een ellende er voor hen in het verschiet ligt. Onbegrensd, vrolijk, genietend van wat hun leven is. Razendsnel op weg naar een leven van hard labeur, honger en ziekte. Maar nu, op dit moment, zijn ze zorgeloos, zijn ze kind. Alhoewel, zorgeloos? Geen enkele uitzondering kunnen we hier vinden. Alle kinderen zijn verkouden. Aan elke neus hangt een snottebel. Bij de ene plaagt ze de bovenlip, bij de andere komt ze bij elke uitademing even piepen. Een meisje smeerde ze met de rug van haar hand uit over haar wang en haar broertje veegt ze af aan haar blauw en witte communiekleedje dat met een veiligheidsspeld op de rug vastgemaakt is. Wild steken de haren, en vuil zijn de kleren. Smerig zijn ook de kinderen. Ze kunnen er niets aan doen. Hun beentjes zitten onder het stof, en het zand drong diep onder hun vingernagels in. Hun kleren grijs en grauw waar ze fel rood, kanariegeel of fluogroen hadden moeten zijn. De vodden hangen aan hun lijf al waaiden ze er net tegen. Hun vaders zijn werken. En in tegenstelling tot de andere slums die we bezochten, zijn ook een heel groot deel van de moeders buitenshuis aan het werk. Noodzaak. Anders is overleven geen optie meer. Daylabor en share-autochauffeurs, daarmee verdient men hier de kost. Of toch iets dat daar van weg moet hebben. Ze kopen hun waar, vaak afgedankt van andere markten en vervallen producten, aan onderkomen kraampjes langs de kant van de weg. Kraampjes, een mooi synoniem voor krotten, zwart en vettig, omringd met papier, plastiek en rottend afval. Daartussen, de groenten, fruit en andere etenswaar. Het zijn de moeders die de levensmiddelen kopen en het beetje geld dat ze overhouden sparen. Het zijn de vaders die hun loon verspillen aan tabak en drank.
We wegen en meten bijna elk kind en interviewen hun moeders. Met elk interview leren we de slum een beetje beter kennen. Met elk interview worden we ons meer en meer bewust van onze luxepositie, van de weelde waarin wij leven. Van het voorrecht waarvan wij, om de een of ander reden, van mogen genieten. Om te mogen leven in onze maatschappij en gespaard zijn gebleven van omstandigheden als deze.
We wandelen de slum terug uit via een andere weg. Toch weer door smalle straatjes, begrensd door hoge muren versierd met bloemachtige figuren. De potten en pannen op de dorpel. Een moeder geeft de borst aan haar kleine die bij haar op de schoot ligt terwijl ze aan de voordeur zit. Drie meisjes met elk twee kommen water aan de centrale kraan. Ze fluisteren iets tegen elkaar en giechelen. Verlegen lachen ze naar ons. Een vader die zich scheert met een mesje dat je alleen nog in de cowboyfilmen ziet. Een jongetje met zijn blote broertje op zijn rug. Een half kale hond die de zich te pletter krabt. De was die misschien wel proper hangt te drogen. Een groepje dat cricket speelt op het pleintje vlak na het laatste huisje. De grote baan. Een andere wereld.
Wat was dat, een droom? Een nachtmerrie?
(noot: Bhubaneswar telt om en bij de 370 slums die allemaal op overheidsgronden gebouwd werden. Over de jaren heen werden een aantal slums als aanvaard beschreven en konden mensen er een huisje legaal huren of kopen. Ze werden een deel van de stad. Een steeds maar groter wordende stad. Een aantal slums werd dit privilege echter niet toegekend waardoor de inwoners ervan illegaal wonen. De overheid kan op elk moment de gronden opeisen en de afbraak en verwijdering van deze slums eisen. Zonder pardon kunnen ze dan van de ene dag op de andere nog meer op straat gezet worden. Met de duizenden tegelijk. Deze slums zijn in de naam herkenbaar door het tweede deel ervan nl. Basti. Zoals Reddy Basti)





14-02-2012, 00:00 geschreven door Joyce en Ivo 
|