Gepakt met mijn rugzak vertrek ik uit Bologna. Ik ga niet ver gaan, het wordt stilaan avond. Ik ga niet in de nacht wandelen, al is het eindelijk een keertje droog. Grijs, maar droog. De zon heeft het al opgegeven om door te breken deze donderdagnamiddag negen februari. Ik ben al blij dat ik niet uit Bologna moet vertrekken zoals ik toekwam, het is te zeggen: doorweekt. In Ponte Samoggia heb ik een slaapplek kunnen regelen bij enkele monniken. Gratis uiteraard. Dat valt mee, dat is maar een uur of twee stappen van waar ik me bevind. Het is mijn eerste echte oefening van wandelen met mijn zware rugzak op de rug. Voorlopig gaat het nog. De weg is gemakkelijk, altijd rechtdoor. Geen verraderlijke afslagen. Nog even en het is donker. Ik bedenk me dat ze in Italië nog niet erg vriendelijk zijn voor de zwakke weggebruiker. Binnen de woonkernen is een voetpad al een veredelde parkingplaats, buiten de woonkerken is het voetpad een uitwijkpiste voor auto's en bussen. Ik moet toch enkele keren opzij springen om niet overreden te worden. Maar dat komt in orde. De zon begint te verdwijnen, ik heb nog anderhalf uur te gaan tot bij die monniken. Ik moet ze dan ook nog vinden. Veel zorgen maak ik me er niet rond, dat komt wel goed. Ik voel de drang van de Demonen. Ze willen koste wat kost bij mij zijn, nu ik alleen loop door ongekende landschappen aan de voet van de Appenijnen. Het stijgt niet te sterk, dus ik kan in redelijk tempo doorwandelen. Ik besluit de Demonen toe te laten. Ik ben benieuwd wat ze te zeggen hebben. Het lijkt alsof ik in een cinema beland ben. Ik zie herinneringen passeren in mijn hoofd, alsof het het leven van iemand anders is geweest.
De ontmoeting met de Muze in Evere, die enerzijds toevallig anderzijds geprovoceerd is, maar niet door mij. Had ik niet op het podium moeten komen, had deze ontmoeting nooit plaats gevonden. Had ik de Muze niet gezien, zou ik diezelfde dag nog gaan tekenen bij het nieuwe bedrijf, bedenk ik me. Maar het is voorgekomen. Ze wordt in mijn armen geduwd, ik hou mijn armen niet gesloten, ik doe ze open. De voorzichtige toenadering de dag nadien. Skype Professional. Goed thuisgeraakt? Neutraal, maar met de intentie de dialoog te starten spreek ik haar aan. Ze antwoordt onmiddellijk. Een toffe babbel ontstaat op digitale basis, die ze 'jammer genoeg moet stoppen omdat het werk roept'. Dezelfde namiddag drinken we koffie in de Foodmaker. Allemaal onschuldig, maar nu al verdrink ik in haar mooie groene ogen. Later die dag zal blijken dat mijn ogen haar ook genegen zijn.
Getoeter. Een auto die te veel naar links rijdt, en me bijna meeneemt. Wàren, bedenk ik me even op een nuchter moment. Nu zijn het andermans ogen.
Verdrinkend in haar ogen, hangend aan haar lippen en slurpend aan mijn capuccino geniet ik van haar aanwezigheid op nog geen meter van mij. Ik weet wat ik wil. Ik wil haar. Niet puur fysiek. Ook intellectueel. Slim, lief, knap én interessant. Daarenboven interesse ook in mij. Ik had ze daags voordien ook opgemerkt. Ik had ze al opgemerkt in de Lounge. Ik zag ze in de zaal zitten toen ik op dat vervloekte podium werd geroepen. Ik zag ze 's avonds tijdens de drink in die hoek staan met haar collega's. Ik deed geen toenadering. Zij ook niet. Ze gaf aan in haar ogen neutrale mensen te weten dat ze me wel interessant vond. Twee minuten later had ik haar vast, en ik wilde haar niet meer lossen. Nu drinken we hier samen een koffie. Onschuldig. Neutraal terrein. Foodmakerkoffie, niet eens van bij Jeff. Na een half uurtje is haar pauze voorbij. Ze moet terug naar 5U Rood, naar haar telefoon, haar klanten, haar pc. Ik loop even met haar mee, ik heb toch tijd genoeg. Ze wil me nog iets belangrijks vertellen, zegt ze. We zoeken een rustig hoekje. Onvindbaar in de torens, zo blijkt, zeker op 5U. We staan in de gang van de lockers. Ik ben geen vrijgezel, zegt ze. Ik ook niet, antwoord ik. Daarmee is dat al duidelijk. Ik weet wel dat het bij mij niet lang zal duren. Deze beslissing heb ik al eerder genomen, en dit weekend zal ik wel vrijgezel zijn. Dat zeg ik nog niet aan de Muze. Blijkbaar heeft zij hetzelfde idee met haar partner. Zij laat mij dat wel weten. We staan dicht bij elkaar, ik kan haar ruiken. De tweede keer in vierentwintig uur dat ze me bedwelmt. Maar ik raak haar niet aan. En gelukkig. Er komt een collega de hoek om. Zij denkt dat we kussen. We hebben elkaar nog niet gekust. Ik zou niet liever doen. Ik kijk naar haar handen die zoals altijd half in haar mouwen verstopt zitten. Naar haar ogen. Alsof het niet echt is, en ik mezelf nog moet overtuigen van deze nieuwe realiteit die zich meester maakt over mij.
Ik let een beetje op de weg. Intussen is het buiten donker. De wind steekt ook op. Ik zou ergens wel willen dat deze wind mijn gedachten verjaagd. De herinnering aan de goede maand doet pijn, want het herinnert me aan wat erna volgt. Het Ravijn. De Leegte. De pijn. Ik moet nog een vijf kilometer stappen. Nog een uurtje, schat ik, al gaat het in het donker wat moeilijker. Het wordt ook druk op de baan. Ik probeer mijn gedachtenstroom te onderdrukken, want op regelmatige basis moet ik een sprongetje maken om niet van de weg te worden gemaaid door een auto, bus of vrachtwagen. Wandelknooppunten zijn hier nog niet echt een vertrouwd gegeven. Hoewel een deel van de laatste maanden intussen terug is gepasseerd in mijn gedachten, heb ik er een ander gevoel rond. Niet goed. Ik voel me belabberd. Ik mis haar nog steeds even hard. Maar er is iets anders, en ik kan niet duiden wat. Ik hou niet zo van zulke wandelwegen. Ik heb geen rust hier. Ik kan niet relaxen met zulk een eeuwige autostroom langs mij. En morgen zou ik zo dertig kilometer moeten stappen naar Modena. Ik weet het niet, ik zal eerst zien of ik een aangenamere wandelweg kan vinden, want ik moet in Modena geraken. Ik heb er een host gevonden. Een Fransman uit Lyon die is uitgeweken naar de stad van Ferrari en Pavarotti. De kilometers passeren, de auto's ook. Buiten de woonkernen zijn er niet enkel geen voetpaden. Straatverlichting lijkt hier ook schaars te zijn. Op zich niet zo veilig. Ik neem me voor geen avondwandelingen meer te maken. Ik denk terug aan mijn Muze, mijn Blonde Liefde. Het was een Coup de Foudre, zoals ik nog maar één keer meegemaakt heb. En waarvan ik mezelf beloofd had dit nooit meer te laten gebeuren. Die ene keer is dat slecht afgelopen. Ik heb toen vijf jaar gevochten om het te boven te komen. Vijf lange, zware jaren, in dewelke ik me heb laten gaan in de neerwaartse spiraal van moedeloosheid, drank en zelfverwaarlozing. Ik wil dit niet meer meemaken, maar ik heb de kracht ook niet om nog eens zo lang te vechten. Ik vervloek mezelf dat ik ben ingegaan op deze compleet irrationele emoties van verliefdheid voor iemand die ik tot de dag voordien nog nooit in mijn leven gezien heb. Opnieuw zo lang vechten, dat gaat niet gaan. Misschien moet ik niet meer springen als er een vrachtwagen passeert. Dan is het zware gevoel definitief weg voor mij. Een tijd geleden las ik een tof citaat. Ik weet niet meer van wie. Het klonk: dood zijn is zoals idioot zijn. Zelf heb je er geen last van, enkel de mensen rondom u dragen de gevolgen. Er zit wel iets van waarheid in, maar toch negeer ik het idee, en blijf ik heel dicht aan de linkerkant van de baan lopen, om de aanvaring met een voertuig toch tegen te gaan. De Demonen zijn terug. Deze keer niet meer met de film. Ze zijn er terug met de vragen. Andere vragen wel. Had het iets kunnen worden? Ben ik te snel gegaan? Heb ik te veel druk gezet? Was ik een tussendoortje voor haar? Zoals een papieren zakdoekje? Eens gebruikt, de vuilbak in? Heb ik me laten meeslepen in een verhaal dat nooit een mooi einde zou kennen? Heb ik het zelf kapot gemaakt? Het lijkt alsof de duisternis van het landschap rondom Bologna zich meester maakt van mijn hart en mijn gedachten. Ik kan niet positief denken nu. Ik voel me terug zoals het landschap rond Luik. Kil, donker. Niet te genieten. Ik confronteer mezelf met mijn eigen fouten. Deze zijn legio. Ik kom tot de slotsom dat ik inderdaad de afspraak niet gerespecteerd heb. Ik heb te hard gepushed. En het was ik die haar, mijn Muze, heb voorgesteld aan de andere. Degene die mijn geluk ontnomen heeft. Die mij voor het ravijn heeft gezet. Het duwtje heeft hij achterwege gelaten. Dat zou te lief geweest zijn. Hij heeft me enkel voor de put gezet. Het springen mag ik zelf doen. Ik overweeg het ook. De bergen liggen voor mij. Het is nog heel koud. Mits wat sterke drank, kan het een zachte val worden. Het idee is me wel genegen. Maar nu ga ik naar die monniken. De nacht brengt raad, zegt men. Mij brengt hij slapeloosheid of nachtmerries. De facebookfoto die ik kort na nieuwjaar zag van mijn Muze met de andere. Het beeld blijft me achtervolgen. Het is nu hij die verdrinkt in haar mooie groene ogen. Die haar geur opsnuift en zich laat bedwelmen. Het is nu hij die met haar droomt van reizen. En niet enkel droomt. Hij reist met haar. Miami op veertien februari. Valentijn. Een valentijn die zij niet en ik wel alleen zal doorbrengen. Had ik maar niet naar die proxiparty gegaan. Ze zou hem nooit kennen. Ik zou niet op een gevaarlijke baan lopen, vandaag, donderdag negen februari, half zeven in de avond. Denkende dat de volgende vrachtwagen iets linkser mag rijden. Het zijn geen goede gedachten in mijn hoofd. Mijn hart zwaar beladen. Eén met de omgeving: zwart en somber. Koud en kil. Eén stap naar rechts, en de gedachten zijn definitief weg. Het goede gevoel dat ik in Bologna had, lijkt ook ver weg. Dat is ondergegaan samen met de vooral afwezige zon van vandaag. Ik probeer het tevergeefs terug op te rakelen. De Demonen zijn sterker vandaag. Ik kan ze niet meer blokkeren. Ze nemen mij over. Ze nemen mijn gedachten en gevoelens over. Ik voel me triestig en bang. Niet van het verkeer. Van mijn gedachten. Ik beangstig mezelf. Ik voel me droevig. Waarom? Vraag ik mezelf. Waarom overkomt me dit? Waarom mag ik niet gelukkig zijn? Waarom kàn ik niet gelukkig zijn? Plots komt er een gedachte naar voren van héél lang geleden. Ik had een vriendinnetje. Niet matuur, en na anderhalf jaar had ik besloten de relatie te stoppen. Niet omdat er iemand anders was, het ging gewoon niet, hoeveel tijd ik er ook in stak. Ik weet dat ik mezelf er niets in te verwijten heb. Ik weet nog hoe ze me zei dat ik nooit meer gelukkig zou zijn, nadat ik de relatie gestopt had. Ik zou haar moeten laten weten dat ze minstens op dat punt gelijk had. Ik kom toe bij de monniken. Ik krijg een spartaans ingerichte kamer. Het is donderdag 9 februari, het is tien over zeven in de avond. Het eten is brood met kaas en ham. Italiaanse ham. Sober, maar het smaakt wel. Ik eet twee boterhammen, voordat mijn maag besluit dat het genoeg is. Ik ga naar mijn kamer. Een bed, een lamp, een tafeltje en een wasbak. Ik wil snel weer mensen om mij heen. De Demonen kunnen daar niet tegen. Ik besluit voor het slapen gaan dat ik de dag erna de trein naar Modena zal nemen. Ik ben nog niet klaar voor lange wandelingen, en ik vrees voor wat ik zou kunnen doen als de Demonen me zes uur lang kunnen beïnvloeden. De Demonen, mijn herinneringen. De herinnering aan gelukkig zijn. Het is niet meer als een verre gedachte. Iets onbereikbaars. Zoals de Lotto winnen. Het overkomt altijd de anderen, niet mij. Ik merk dat ik huil. Ik huil bijna nooit. De laatste keer dat ik huilde en dat duurde heel kort was na de begrafenis van mijn vader. Toen mijn eerste Coup de Foudre me in haar armen pakte om me te troosten. Ik huilde niet om mijn vader. Ik huilde omdat ze mij in haar armen nam. Het was een confrontatie met mezelf, en wat ik toen verloren had. Jaren geleden. Ik weet niet waarom ik nu huil. Het verlies van de Muze? Of het verlies van mijn geluk? Ik wil slapen. Ik neem vier dafalgans en ga in bed liggen. Ik sluit m'n ogen en voel mezelf wegzakken terwijl op mijn netvlies haar mooie gezicht verschijnt. Haar mooie groene ogen die diep in de mijne keken, daar in de Foodmaker, vier maanden terug. De dag dat voor mij de zon scheen, en er geen wolken meer waren. Het is donderdagavond negen februari. Het is tien uur. Ik voel dat ik in slaap val. Ik laat me wegglijden van de realiteit, bevreesd wat de nacht zal brengen. Ik wens haar, mijn Muze, in gedachten een goede nacht. Dan komt heel even het beeld van de Veurnse naar voren. Ik glimlach.
Mijn wekker gaat af. Het is zeven uur in de ochtend. Het is vrijdag tien februari. Ik kijk naar buiten. Het weer ziet er uit zoals ik me voel: verward. De zon probeert door de wolken te breken, zoals mijn glimlach met dewelke ik insliep het probeert te halen van de duistere gedachten die nog steeds wegen op mijn hart, en mijn hoofd vullen met twijfels en vragen. De wind die buiten waait, komt niet in mijn hoofd. De zon en de wolken voeren een strijd met wisselend succes. Bij mij is het niet veel anders. En met de positieve momenten moet ik me ook nog in het achterhoofd houden dat diegene die me nu een glimlach bezorgt, nog steeds een kind is. Net van de schoolbanken. Ik moet me ook voor ogen houden dat ik niet stabiel ben. Ik ben niet klaar voor zoiets, ik wil het ook niet, en ik zit te veel met mijn Muze in gedachten. Mijn mooie blonde met haar prachtige, diepe, groene ogen en de handen in haar mouwen. Het blijft zij die ik wil. Daarover hoef ik me tenminste niet van te overtuigen. Een zachte klop op de deur, ik kom uit mijn vertwijfelde gedachten. Colazione ontbijt is klaar. Dit bestaat uit koffie en een croissant. Italiaans ontbijt. De croissant laat ik voor wat ie is. De koffie neem ik er twee van. Ik fris me op, neem mijn rugzak en ga op zoek naar het station. Vrijdag tien februari, negen uur in de ochtend. Ticket enkele reis naar Modena. 25 minuten op het spoor. Ik overweeg om alles op rationele wijze te bekijken, maar ik geef dit al snel op. De Demonen zijn niet rationeel. Ze zijn kwaadaardig. Net zoals de Andere, die me voor het ravijn zet zonder het duwtje te geven. Ik kijk naar buiten, en probeer mijn hoofd leeg te maken. Ik denk aan mijn collega's. Dat zijn fijne mensen. Zij staan er voor mij. Ze maken zich zorgen over mij. Dat doet me pijn. Mama's Jasje zong het al eens: Laat me alleen, alleen met al mijn verdriet. Ik zou dit liedje moeten opsturen naar mijn collega's, ze kunnen me toch niet helpen.
We komen toe in Modena. Ik sms naar mijn host. Hij komt me over een half uurtje ophalen. Eindelijk terug iemand rond mij. Adieu Demonen. Toch voor even.
In Padova Station.
Laatste (en eerste) keer dat ik hier de trein nam, was met mijn
toenmalige collega (nu hartsvriendin) naar Bologna. Dat plan ik over
enkele dagen opnieuw te doen, want het was een heerlijke pasta die ik
daar toen gegeten heb. De kop die ik van haar kreeg, heb ik ook nog
steeds. Ik koester dat cadeautje eigenlijk wel. Trein naar Vicenza,
spoor drie. Chance dat het station grotendeels overdekt is, want het
regent toch wel stevig door vandaag. Om over de gure wind maar te
zwijgen. Ik had me mijn tocht door Italie toch anders voorgesteld. Nu
ja, ik had me enkele maanden geleden niet eens voorgesteld deze trip
te maken. Op mijn trein regel ik mijn hostel, want veel zetels om te
surfen vind ik niet in Vicenza. Twintig euro per nacht, vlak bij de
tourist office. Gemakkelijk. Na een half uurtje door het grijze,
natte Italiaanse landschap te treinen, kom ik toe in Vicenza. De
eerste indruk is dat ik even goed thuis kon blijven. Zelfs een mooie
stad is desolaat in een wolkbreuk. Maar ergens past het bij mijn nog
steeds slechte gemoedstoestand. Ik weet nog steeds niet wat ik wil
doen. Ik kijk wat rond. De stad heeft wel iets romantisch. Pure
Renaissance, en vele kerken. Als ik die allemaal bezoek, ga ik recht
naar de hemel denk ik ware het niet dat ik dan eerst eens moet
biechten, en gezien de gemiddelde leeftijd van de priesters, is die
eerder dood van ouderdom dan dat ik uitgebiecht ben. Ik ben niet tot
hier getreind om niets te bezoeken, dus ik ga de eerste kerk binnen
die ik tegenkom. De Chiesa di San Lorenzo. Een mooi staaltje
bouwkunst uit 1300, waar ik me toch even neerzet. Zo een stad
bezoeken is wel fijn, maar het had fijner geweest met twee. Ik had
graag mijn ervaringen gedeeld met mijn Muze, die in Brussel haar trip
naar Miami voorbereidt. Ik betwijfel dat in Miami gebouwen van 1300
staan, maar zij zit er alleszins alleen. Wat als..., dan had ik
ook mijn koffers gepakt en mijn passport geregeld voor Miami. Zon,
palmbomen,. Ik ben de kerk uit ik loop door, in de regen, geen
paraplu. Ik trek de sjaal wat strakker rond mij. Ik kan de Muze
ruiken. Dat beeld ik me toch in. Ik zou haar weer willen ruiken. Haar
voelen. Haar zien. Ik zou haar willen aanraken en kussen. Nog een
keer. Al mijmerend nader ik het Tourist Office. Natuurlijk is er veel
te zien, zegt de vriendelijke, doch redelijk Engels-onkunnende,
medewerkster van de stad. En de hostel? Hier recht tegenover. En, het
is de eerste zondag van de maand, dus alle staatsmusea zijn gratis.
Al zijn dat er maar drie in gans Vicenza...Gewapend met een stadsplan
vertrek ik, terug de regen in. Ik zie de hostel, ik mag er nog niet
in. Citytrip met de rugzak dan maar. Het regent wat minder. Ik kijk
wat rond. Mijn Muze, mijn hart, mijn inspirtatie, mijn liefde... mijn
verdriet. Ze zou van deze stad smullen, met zijn witte palazzo's, en
ruime, lichte pleinen. Zelfs hier en daar een verdwaalde palmboom.
Miami heeft ook palmbomen. Ze zou hier lachen, ik zou met haar
meelachen. Ik zou gelukkig zijn. Dit besef, en de regen die terug
valt, maakt dat ik terug denk aan het landschap rond Luik. Nu zit ik
in een vreemd land, maar ik voel me nog steeds slecht. Mijn Demonen
blijven rondom mij. Als jagers wachten op het zwakke moment om dan
aan te vallen. Hoe langer hoe gemener. Demonen zijn allergisch aan
bier. Ik niet. Ik ga op zoek naar een bar. Het is zondag vijf
februari. Het is dertien uur. Van Vicenza zelf heb ik niet heel veel
gezien. Enkele pleinen, enkele kerken. Enkele Peroni, de grote soort.
Mijn hoofd staat toch niet naar sightseeing. Mijn hoofd staat naar
weg zijn. Vluchten van mijn Demonen. Maar ze zijn snel. En met veel.
Het is nu vijftien uur. De hostel is open, mijn gsm is geladen. Ik
krijg via FB Messenger een berichtje.
Ik kan logeren in de
buurt van Padova. Ik moet er wel de bus nemen naar een of andere
buitenwijk, maar dat stoort me niet. De trein terug op, het is
zeventien uur. Ik heb nog een tussenstop in de supermarkt gedaan.
Haarlak, douchegel,... de basiszaken. En een flesje voor de gastheer.
Adieu Vicenza, ik ga terug naar de nostalgie. Naar de Goede Tijden.
De vrienden die er niet meer wonen. De herinneringen die gekoesterd
zitten, en geuit in een blauwe koffiemok op de bovenste plank van de
keuken in Namen. Padova. Het regent, weer eens. Ik wacht op de bus
voor het station. Daar waar ik acht jaar geleden werd opgehaald. Een student
spreekt me aan, of ik de weg ken. Deze ken ik niet, maar ik kan hem
wel een sigaret aanbieden. Mijn bus noemt AT, en ik moet afstappen
aan San Lorenzo, zoals in Vicenza. Ik ben moe, maar ik blijf wakker.
Ik denk aan mijn Muze. Aan datgene dat er geweest is, datgene dat er
nooit geweest is, en datgene dat er had moeten zijn, en er ook is,
maar niet voor mij. Zonder haar, mijn Muze, mijn Blonde Liefde, mijn
inspiratie, mijn verdriet, mijn pijn... zonder haar zat ik niet op
deze bus, in het koude Padova, opzoek naar weer een plek die ik niet
ken om iemand te ontmoeten die ik niet ken in een appartement aan een
tafel die ik niet ken. Hoe zou het in Brussel zijn? In Big Game? Met
de toogmaatjes? Apotheek San Lorenzo. Van de chauffeur van bus AT
moet ik niet veel hulp verwachten. De andere kant van zijn cabine is
boeiender dan mij te zeggen waar ik af moet stappen. Toch stap ik af.
Adieu bus AT.
Ik ben te vroeg. Ik wacht
maar wat in de regen, tot mijn host, Cimo, mij komt ophalen. Cimo zit
nog in het zwembad. Mijn Demonen zitten trouw bij mij. Wat als de
zaken anders hadden gelopen, zou ik dan thuis zitten nu, waar de
(h)ex ook zit? In Brussel bij mijn Muze? Heb ik nog een eigen thuis?
Eigenlijk niet. Couchsurfen wordt ook in Brussel mijn natuur. De
lokale jeugd trakteert me op luide muziek. Ik zie hoe ze pogen het
buurmeisje te imponeren met danspasjes, of wat daarvoor moet
doorgaan. Ze doen wel hun best. En daar komt Cimo af. Spontane, jonge
gast, die van reizen houdt, en zich voorbereidt op Mexico. Hij stelt
voor een vriendin van hem uit te nodigen om mee te eten. Hoe meer
zielen, hoe minder Demonen, dus ik ben uiteraard tevreden daarmee.
Anita blijkt een toffe dame te zijn, die blijkbaar overal al gewoond
heeft. We hebben een gezellige avond met veel wijn, creme de
limocello, eau de vis, etc. Mijn demonen zijn duidelijk allergisch
gebleken, want ze laten me met rust. Toch tot de volgende ochtend,
nadat ik na een dromeloze nacht de douche instap. Na het kleden staat
een heerlijk kopje letterlijk, in Italië zijn de koffies een
druppel groot dampende koffie op mij te wachten, tot Cimo me naar
het station brengt. Het is maandag 6 februari. Het is tien uur in de
ochtend. Ik sta terug in het station van Padova, waar de nostalgie me
weer overvalt. Toch heb ik een glimlachje. Hier had ik nog een mooie
tijd. De Goede Tijden. De vrienden die er niet meer zijn. Ik neem de
trein naar Bologna. Ik zie er naar uit.
Adieu Padova, nostalgie, vrienden die er niet meer zijn.
Daar sta ik dan.
Busterminal van Padova. Ruim acht jaar geleden na ik er in de kille
ochtend werd opgehaald door mijn collega. Het is zaterdag vier
februari. Het is veertien uur. Het regent. Het is koud. In de regen
op weg naar mijn host, Alfredo. Plots denk ik aan mijn studententijd.
Alfredo, dé specialiteit van Luigi's, ons studentenkroeg, onze
tweede thuis. De zatte tijden dat zelfs Marco Borasto's rood
door alle kelen keelde, gevolgd door een 25 centiliter maes. Vandaag
is rood, de kleur van jouw lippen... Haar lippen zijn niet rood...
Welkom terug, Demonen. Ik miste jullie bijna... Ik hoopte jullie in
Milaan te hebben verlaten, achtergelaten. Maar nu weet ik tenminste
dat ik niet alleen op pad ben. Mijn verleden, mijn fouten, mijn
verdriet en mijn zelfbeklag blijven als trouwe honden volgen. Wat een
geruststelling. Ik ben niet alleen. Zijn het niet net deze zaken die
ons maken wie we zijn? Het maakt mij zoals het landschap rondom Luik.
Koud en donker.
Nu naar Alfredo. Onder
het station door, zo zei hij met zijn door een sappig Italiaans
accent doorspekte Engels. Dat zegt me nog iets. Daar woonden de
linkse sicilianen ook... acht jaar geleden. De zorgeloze periode. Zij
zijn er niet meer. Maar toch ben ik blij in Padova te zijn. De eerste
etappe in een tocht op zoek naar mezelf en mijn innerlijke rust.
Avontuur is trouwens niet het juiste woord, bedenk ik me plots
terwijl ik door de regen naar het stationsgebouw loop. Avontuur is
iets om naar uit te kijken. Iets wat je wil doen, om het feit zelf.
Ik vlucht. Ik vlucht voor mijn emoties, voor mijn Demonen. Maar ja,
ze volgen me toch. Dan maak ik ze beter tot reisgenoot.
Et voila, de Via De
Libera, de straat waar ik acht jaar gleden koffie, vriendschap en een
zetel kreeg. Achter de hoek van mijn huidige host. Wat een toeval. Is
dit een teken? Wie weet het... Ik kom toe bij Alfredo. Doorweekt, moe
en zelfs een beetje hongerig. Een warme gastheer wacht me op met een
heerlijk dampende lasagna. Een hartverwarmende ontvangst. Dat doet
goed. Maar veel honger heb ik toch niet. Uit beleefdheid eet ik van
zijn kooksel. Best lekker, zo ook de wijn. Het is alweer vijftien
uur, op zaterdag vier februari. Vierentwintig uur geleden zat ik voor
de torens, te wachten tot mijn bus vertrok. Nu zit ik aan de tafel
van een mens die ik niet ken, in een appartement dat ik niet ken. De
laatste keer dat ik aan een onbekende tafel zat was bij haar. Mijn
muze, mijn liefde, mijn hart, mijn pijn... mijn verdriet. De Demonen
zijn weer terug, de fles is leeg. Of ik de stad wil zien? Ik kijk
naar buiten. Regen, wind...guur weer. Somber! Past wel. Ik zeg ja. De
sjaal van mijn muze, mijn liefde, mijn hart, mijn verdriet, mijn pijn
hangt rond mijn hals als een strop. Beschermt me tegen de koude. Ik
beeld me in haar geur nog te ruiken in de sjaal. Ik glimlach, mijn
Muze is met mij mee op reis. Ze is bij mij.
Regen klettert in mijn
gezicht. De wind snijdt, ik trek mijn sjaal strak over mijn mond en
neus. Alfredo heeft een paraplu. Ik haat die dingen. Ik heb een nat
hoofd. Vol nostalgie. Even geen Demonen. Zijn houden niet van regen.
Ik dus wel.
Padova in the Rain.
Alfredo heeft tramkaartjes. We nemen dus de tram. De lokale
zakkenrollers ook. Maar mij hebben ze niet liggen. Die snodaards
herken je van ver. Het is trouwens opmerklijk dat ze heel erg veel
gelijken op het soortgelijk gespuis uit pakweg Brussel. Maar ik denk
nu niet aan Brussel. Ik word rondgeleid door de Verstrooide
Professor. Ja, Alfredo doceert op de universiteit van Padova. Hij
doceert zelfs geschiedenis. Alweer toeval. Toeval bestaat niet.
Een klein Demoontje probeert in te breken. Op vier oktober zei ook
iemand me dat toeval niet bestaat... gedachten glijden af. Muze...
Blonde liefde...Una Gelatto? Dat laatste was Alfredo. Al dubbend
zijn we bij de oudste Gelatteria van Padova geraakt, alwaar mij een
voorwaar heerlijke, artisanale, smaakvolle en koude
Straciatella-chocolade in mijn handen wordt geduwd. Kostprijs:
twee euro vijftig cent. Koud. Leidt me af. Alfredo vertelt al
snoepend hoe hij hier als kind al kwam. Ik snoep mee. Van zijn
verhaal. En van mijn ijsje. Ik hou wel eens van ijsjes.
En daar gaan we voort.
Naar de markt. De markt die er niet staat, want het is een ware
zondvloed. En het is zaterdag vier februari. Het is zestien uur.
Marktkramers houden niet van regen. Demonen ook niet. Mooi plein?
Alfredo bekijkt me met van trots blinkende ogen. Ik kan enkel maar
beamen. Niet omdat het moet, maar omdat het zo is. Het is nu eenmaal
een mooi, leeg marktplein, zonder marktkramers, zonder klanten.
Groter dan Parijs? Maar neen, Parijs is beduidend groter dan
dit marktplein, en dat zeg ik hem ook. Verwarde blik. Mijn Italiaanse
Euro valt. Niet Parijs, maar Place de la Concorde in
Parijs. Tja, dat weet ik niet. Ik gun hem zijn Padovaanse trots en
bevestig. Alfredo fleurt op, veert recht en sleept me mee om koffie.
Een standbeeld voor de uitvinder. Saluté zeggen ze hier. Daar zitten
we dan. Het groene salon van één of andere luxe-koffiekeet.
Peddrocchi Café. Al geopend in de achttiende eeuw. Mijn
koffiegezelschap laat me weten dat dit in 1772 was, dus 210 jaar voor
ik op aarde kwam, dronken hier al mensen koffie Ik drink hier koffie
in het Groene Salon. Vooraan moet je niet consumeren. Wel in het
groene salon. Groen... gisteren keek ik nog in de mooiste groene ogen
op aarde. Demonen houden van groen. Ik ook. En van koffie. De koffie
in deze prachtige, oude, chique tent smaakt heerlijk. Ik hoor nu dat
dit een van de oudste koffietenten van Padova is. Ik hoor ook van
Alfredo dat dit koffiehuis een rol speelde in de opstand tegen de
Habsburgers in 1848. Ik geloof hem, ik denk dat hij er bij was.
Buiten regent het nog steeds. Goed voor mij, zonder paraplu. Alfredo
met paraplu maakt me attent op een eetkraampje dat ik anders
compleet zou genegeerd hebben. Het standje bevat padovanse
specialiteiten, opgevist uit de Adriatische Zee. Lokale inktvis. Niet
de gefrituurde rotzooi van bij ons. Neen, heerlijk gekookte
inktvistentakels, in't groen, gelijk de paling. Weeral groen.
Er is heel veel groen in deze wereld. Er is maar één groen dat me
achtervolgt. Ik snuif de geur van de sjaal van de Muze diep in.
Inktvis. Ziet er waarachtig degoutant uit. Het weer is ook degoutant.
Ik bestel dus een portie voor twee. Alfredo is een kleine eter, dus
het wordt een portie voor één, op z'n Hollandaise. We delen een
bordje Adriatische tentakels onder de luifel van het oude Raadshuis.
Of ik wist waar het balkon voor diende, in de tijd van de Republiek?
Ooit was Padova een onafhankelijke en machtige republiek Ja,
ik weet wel dat dit diende voor de notabelen van de stad een forum te
bieden. Ik zeg dus neen. Al smullend van deze toch wel lekkere
stukken inktvis, krijg ik een uiterst deskundige toelichting van de
werking van de Republiek ik denk dat hij heimwee heeft naar de
tijden van weleer en de werking van het Raadshuis. Blijkbaar wist
ik er toch niet zo veel van... hoe zat dat weer met de Socratische
Majeustiek? Eerst moet je weten dat je niets weet, en dan begin je te
weten... Goed, de inktvis en brood en groene saus zijn binnen. Onze
weg gaat verder doorheen Padova. Het regent nog steeds. Nog steeds
geen paraplu. Nat en koud. Dat is exact hoe ik het wil
Zelfkastijding zonder zweep. In de regen lopen we door. Het is
zaterdag vier februari. Het is half zes in de avond. Sint-Antonius
van Padova verschijnt. Het is te zeggen: zijn kerk toch. Mooie kerk.
Er staat zelfs nog een kerststal, rijkelijk te laat. Alfredo legt me
geduldig uit waar het idee van de kerststal vandaan komt. Want wij
kennen dat in België niet, denkt hij... hij heeft misschien de Muze
ontmoet. Mijn Muze had geen kerststal dit jaar. Ook geen kerstboom.
Ik wilde hem wel mee zetten. Ik... ik trek mijn sjaal nog wat vaster.
Tegen de wind. Tegen de Demonen. Binnen vinden we Antonius zijn kist.
En zijn tong. Hét Reliek... Dat ik eerder in Etterbeek de 'Eglise
Saint-Antoine' (over Les Griffons van Artur) als parochiekerk had, is
dus compleet te wijten aan die vent zijn tong. En daar zijn de
Demonen weer, maar daar wil ik niet verder op ingaan. Het is al over
zes. Het regent nog steeds. De wind wordt guurder. Tijd om de
comfortable warmte van het appartement te zoeken. Terug op de tram.
Dezelfde zakkenroller beloert me. Zou hij homo zijn? Hij verliest
zijn interesse. Zelfs gespuis toont geen interesse meer. Ligt het aan
mij? Mijn Muze, mijn blonde liefde, mijn hart mijn pijn... mijn
verdriet. Ook zij toonde plots geen interesse meer. Mijn goede, lieve
vriendin sinds jaren, met haar mooie sneeuwitje-achtige uiterlijk,
was plots onbereikbaar. Hoewel ze dat wel meer had. Na de verhuis
naar de Keizerlijke Stede hoor ik haar amper nog. Waarom stel ik me
de vraag nog aan wat het lig. Het is vrij duidelijk dat het aan
mezelf ligt. De appetijt trekt weg, als sneeuw voor de zon. Sneeuw...
Luik... Demonen: welkom. Het is warm en droog op de tram. Een verhaal
van Alfredo begint door te dringen. Ik weet wel waar en wanneer hij
het vertelde, maar mijn aandacht was er toen niet meer bij.
Vierentwintig uur in de bus kruipt niet in je koude kleren. Nu ja,
blijkt dat in het verleden de uurwerktoren van Padova permanent
bewoond werd. Anders zou de tijd komen stil te staan. Van mij mag dat
dan best op dertig oktober tweeduizendzestien gebeuren... Dat was een
zondag. Er waren geen Demonen toen. Er was mijn Muze, mijn Blonde
Liefde, mijn inspiratie, mijn hart. Mijn pijn en mijn verdriet...
Toegekomen op het
appartement. Niet eens aandacht gehad voor de Via Del Libera. Zelfs
ik negeer mijn zorgeloze momenten. De linkse Sicilianen schieten
plots door mijn gedachten. Ik denk er nu toch aan. Zouden zij nog
ooit aan mij denken? Twijfelachtig. Wie wel. Ik ga even op bed
liggen. Even de ogen toe. Een droomloze hazenslaap maakt zich meester
van mij. Tot Alfredo besluit me te melden dat we gaan eten. Pasta.
Pasta met saus. Uit een potteke. Een Italiaan onwaardig, maar toch
met een vorm van smaak opgegeten. We sluiten af met een gesprek over
de beste koning van Italië, volgens hem Umberto diegene
die 1 dag koning geweest is. Voor een Republikein is dat
waarschijnlijk inderdaad de beste koning ooit. Dat gesprek gaat samen
met een koffietje uiteraard. En dan duik ik de koffer in.
Vierentwintig uur bus én stadsverkenning. Dat is vermoeiend. Zouden
de Demonen ook zo moe zijn? Hebben ze andere plannen? Ik tob er niet
over. Ik ben moe. Mijn ogen vallen toe. Mijn ogen gaan terug open. Ik
ben nogal ontheemd, lijkt. Ik kan me van mijn droom niets herinneren,
maar ik voel me nogal alleen. Heel alleen. Het besef komt terug.
Alfredo... Luigi's...Borsato...Paling in't Groen... Ja, ik lig in een
vreemd bed in Padova. Ik denk in de rapte wanneer ik voor het laatst
in een vreemd bed wakker werd. Ik weet exact wanneer, en helemaal
vreemd was dat bed niet. Ik ga douchen, want Alfredo voorziet koffie
en ik wil naar Vicenza. Of naar Venetië. Of naar eender waar. Als ik
maar kan gaan. Ik kom uit de douche, de koffie is klaar. Ik denk weer
aan het standbeeld voor die man. Gepakt met de rugzak vertrek ik bij
Alfredo, richting stationsgebouw. Deze keer let ik wel op de Via Del
Libera. De nostalgie is er nog. De vrienden zijn weg. Er wonen nu
mensen die ik nooit zal kennen. Mensen die mij nooit zullen kennen,
en mij nooit zullen laten vallen. Hoe minder mensen je kent, hoe
minder ze je kunnen kwetsen, schiet me te binnen. Ik denk aan hoe het
toeval (toeval bestaat niet) heeft gezorgd dat ik hier ben
geraakt. Wat als ik niet aanwezig was op zeventwintig oktober. Zat ik
dan op veertien februari op een vliegtuig naar de palmbomen? Nu sta
ik hier. Nog steeds in de regen, in Padova, aan de Via Del Libera.
Een plek waar ik plezier heb gehad, en koffie. Véél koffie. Er zijn
nog zulke plekken, bedenk ik me, waar ik veel plezier heb gehad.
Nostalgie. Het wordt donker rondom de herinneringen. Demonen.
Reizen met de bus, wat
een idee. Vierentwintig uur in de bus. WC gesloten. Nu ja, buiten
mijn flesje calvados dat ik van mijn partner in crime sinds vele
jaren meekreeg, heb ik toch niks te drinken. Maar een goede
alcohol is zoals ik me voel: zwaar. Het smaakt me wel. De bus is
bijna leeg, en stil. Kon ik dat ook maar zeggen van mijn hoofd. Hoe
verder we rijden het traject gaat ook nog eens langs mijn oude
buurt Etterbeek (adieu Etterbeek) hoe luider de vragen wat
nu?, waarom? hoe lang?... en de vraag die het luidste
roept is de wat als... vraag. Wat als... zat ik dan op
veertien februari in een vliegtuig naar Miami? Zou ik palmbomen en
zon zien? Een dagje aan het strand hangen? Wat als..., zou ik
dan deze duivelse busrit doen? De vragen blijven onbeantwoord. Wie
kan ze beantwoorden? De bus stopt. Net op tijd. Mijn lichaam
schreeuwt om rust, nicotine en een pintje. Zes pintjes... pintjes die
het Esso-tankstation nabij Liege me kan leveren. Heerlijk. De vragen
vervagen. Even. Ik kijk naar buiten. Er ligt sneeuw. Het lijkt even
koud als hoe ik me voel. Zou het ook zo kil om mijn hart zijn mocht
ik op veertien februari in een vliegtuig naar Miami zitten? Wat
als... daar zijn ze weer. Vragen zonder antwoord, vooral zonder
meerwaarde. Het wordt donker buiten. Zo donker als mijn
gemoedstoestand. Nog een biertje. De vragen, demonen, zijn er
allergisch voor. Ik niet.
We rijden Luxemburg
binnen. Adieu België. Niet omkeren, niet omkijken. Anders word je
een zoutpilaar, zoals Lot. Lijkt me maar saai. Luxemburg...
sigaretten... daar zijn de Demonen niet allergisch voor. Dus nog een
biertje. Even is het stil. Zowel in de bus als in mijn hoofd. De
vriendelijke Rus achter mij die meereist tot Straatsburg, leent me
zijn lader. De mijne is verdwenen. Komt misschien terug, samen met
mijn geluk? Nu ja, tegen dan is de batterij leeg, van de gsm dan.
Een nieuwe kopen. Met
laders gaat dat. Met geluk niet. Dat win je, of verlies je. Wat
als... nog een biertje... en een calvados. De demonen passen zich
aan. Ze worden groter, sterker.
Middernacht. Ik geef de
vriendelijke Rus zijn lader terug. We komen toe in Straatsburg. Geen
geluk, geen lader. Adieu, vriendelijke Rus.
Het plotse besef komt dat
ik ook Frankrijk vaarwel ga zeggen. Maar de ogen vallen toe. Een
diepe slaap neemt bezit van mij. Onbeschermd kunnen de Demonen mijn
gedachten beheersen. In mijn slaap zie ik het antwoord op wat
als...
Miami is een prachtige
stad. Mijn muze, mijn blonde liefde, mijn inspiratie, mijn hart... ze
is knapper als ooit. Ze straalt en lacht. Ik voel me gelukkig. De zon
schijn in mijn ogen. Ik beef er zelfs van. Monsieur, klinkt
het, Sir... het is geen zon. Het is de zaklamp van de Zwitserse
Douanier die in mijn ogen schijnt. Geen palmbomen meer, geen
prachtige muze... adieu, Geluk.
Zwitserland. De
verwelkoming is even hartelijk als dat ze onbestaande is. Iedereen
uitstappen, in de koude, met alle bagage. De honden snuffelen. De
douaniers snuffelen eveneens. Het is twee uur 's nachts. Het is
zaterdag 4 februari. Het is koud.
Ihre papieren!
Nicht rauchen! Ik zal ook maar niet drinken zekers? Het was een
maat voor niets. Ik had niets aan te geven. Demonen mogen mee de
grens over. De Afrikaanse dame van raam 46 niet. Adieu Afrikaanse
dame met de mooie krollende haren.
De ogen vallen weer toe.
Het is drie uur 's nachts. Geen Miami deze keer. Wel Brussel. Brussel
op 27 oktober 2016. Fijn feestje, toffe collega's. Mijn muze, mijn
liefde. Ze is er ook. Ze kijkt me liefdevol aan, maar een schaduw
omhult haar stralende aanwezigheid. De warmte verdwijnt, het licht
wordt somber en daar zit ik weer alleen. Alleen in de bus, in Milaan.
Adieu, mooie dromen.
Het is zeven uur in de
ochtend, zaterdag vier februari. Het is slecht weer. Koude, kille
wind, regen, wolken. Ik voel me thuis. Zou het in Miami ook zo kil
kunnen zijn? En somber? Zou ik me daar thuis kunnen voelen? Zal ik er
ooit heengaan? Goeiemorgen, Demonen!
De bus naar Venetië
heeft twee uur vertraging. Past erbij: somber, kil, traag en te laat.
De reïncarnatie van mijn gemoedstoestand.
Zaterdag vier februari.
Negen uur in de ochtend. De bus naar Venetië is er eindelijk.
Blijkbaar was het zodanig somber buiten. De Demonen lieten me twee
uur met rust. De calvados hield me dan weer warm. Het is licht
buiten. En grijs. En nat. Een hondenweer. Adieu Milano.
De laatste etappe. Een
verkorte, want ik ga in Padova uitstappen. En daar is de nostalgie.
Acht jaar geleden was ik ook in Padova. Met een glimlach denk ik
tijdens de rit terug aan deze fijne periode met mijn toenmalige
collega en heden een hartsvriendin en haar linkse,
Siciliaanse vrienden. Ik glimlach... ik làch! Nostalgisch, maar niet
droevig. Geen Demonen, geen wat als... Dit heb ik beleefd, en
niemand kan me dat ontnemen. Voor het eerst in maanden voel ik dat ik
iets goed doe. Voor mezelf. Een klein gevoel van opwinding maakt zich
geleidelijk aan meester van mijn sombere gedachten. Ondanks het
vreselijke weer voel ik terug de lichte tred van vrijdagochtend
wanneer ik in Padova de bus af stap. Buongiorno, Bella Italia!
Vrijdag
drie februari. Ik trek de deur toe in Namen, zoals iedere andere
ochtend. Alleen kijk ik een beetje aandachtiger naar al mijn spullen.
Het is anders dan anders, deze ochtend. Zwaarder gepakt, maar
lichtere tred. En een hoofd met vragen en twijfels maar toch één
zekerheid: ik ga het doen. Ik ga slagen inm ijn doel. Twee maanden
lang zal ik door Italië trekken, te voet, met de trein, met de
bus... en ik zal herboren terugkeren. Als ik terugkeer... Nog één
maal kijk ik rond in mijn appartement. Mijn boeken liggen vredig op
hun planken te wachten tot wanneer ik ze terug koesterend in mijn
handen neem. Mijn kaders hangen onverstoord aan de muur en vanuit
mijn hal bekijkt Napoleon arrogant op mij neer. Hij denkt allicht:
Te voet door Italie? Ik deed dat met een ondervoed leger. Nu
jij... Dan komt het moment. De deur valt in het slot, ik loop de
trap af, nog een keer naar het station. Niet meer omkijkend naar wat
ik achterlaat, maar mijmerend over wat komen zal. Adieu Namur.
Dames
en heren, volgende halte: Brussel Noord. Snel een whatsapp naar de
collega's: Ik kom toe in Noord. Koffie!!!! En zo geschiedt. Als
een stam dorstige hindes begeven we ons naar de koffiebar van Jeff.
Hij ziet ons reeds naderen en zijn machine warmt zich op. Laat de
capuccino's maar vloeien. Capucinno's aan 2.10 euro per stuk, maar
niet vandaag. Jeff is goed gehumeurd, blijkt, want de mijne is
gratis. Of hij is blij dat ik mijn biezen pak. Wie zal het zeggen...
Ik
laat het alleszins niet aan mijn hart komen en slurp gulzig de warme
cafeïne naar binnen. Elke ochtend hetzelfde gedacht, zo ook deze
ochtend: de uitvinder van koffie verdient een standbeeld! Wat smaakt
er nu beter om de dag te starten dan een kom stomende cafeïne? Pas
na dit ritueel zijn mijn collega's en ik volledig operationeel. De
tribu kan dan functioneren als een goed geoliede machine. Het is nu
half tien in de ochtend. Het is nog steeds vrijdag. Zoals elke dag
start ik mijn pc op. Mijn pc, die altijd trouw op zijn plekje staat
naast de venster op 7U Rood. Toch is ook dit ritueel anders dan de
andere dagen. Mijn meestal ontploffende mailbox is zo leeg als een
biervat na een studentencantus. Hij klinkt enkel niet zo hol. Was
mijn hoofd ook maar zo leeg...
Het
brengt toch wel wat weemoed teweeg. Een zwaar gevoel komt op in mijn
hart. Dit verjaag ik dan maar met het helpen van mijn collega's. Maar
het blijft knagen. Ligt het aan iets anders dan de mailbox? Aan het
feit dat mijn pc over twee uurtjes opgesloten zal liggen in mijn
locker? Ligt het eraan dat ik nog maar twee uurtjes op 7U Rood
doorbreng? Aan datgene wat in mijn locker ligt te branden tot die
collega in wie ik het meeste vertrouwen heb, en die het dichtst bij
mij aanstaat, de locker mag openen om deze artefacten te onthullen?
Ik weet het niet. Het is nu half elf in de ochtend van vrijdag 3
februari. Het zware gevoel gaat niet weg. Echter, het gevoel dat ik
dringend naar de Blokker moet, manifesteert zich. Off we go. Een
presspot en een cadeauverpakking, want een bittere pil moet gezoet
worden. Zo ontstonden ook de pralines, en wie houdt daar nu niet
van...Terug in de torens, presspot in de verpakking, verpakking in de
locker. Het is elf uur intussen. Nog snel een brief afprinten. Brief
in de enveloppe, enveloppe in de locker bij de presspot in
verpakking. Nu mijn bureau nog leegmaken. Dit gaat wel even duren.
Waar moet die carapils in hemelsnaam heen? Carapils in de kast,
laptop in de locker. Locker op slot, tot... tot ik weg ben.
Mijn
bureau is nu helemaal leeg, ontsmet, en mijn telefoon uitgelogd. Het
is twintig voor twaalf. Het is tijd, het is zover. Een laatste keer
kijken in haar mooie groene ogen. Een laatste keer face to face naar
haar luisteren. Naar mijn muze, mijn inspiratie, mijn verdriet. Het
afscheid is snel en intens. Voor een laatste keer snuif ik haar
heerlijke geur. De aroma's vullen mijn neusgaten. Ik geraak weer
bedwelmd. Mijn blonde droom vertrekt weer. Niet wetende wat er op
haar wacht in mijn gesloten locker. Het is vrijdag drie februari. Het
is middag. Mijn hart is zwaar, mijn gedachten zwart en mijn maag
leeg. Tijd om te eten. Mijn lunchdate, en partner in crime sinds vele
jaren, staat te wachten. Op mij? Of op de sigaretten die ik mee heb?
Allicht op de 33ers die we gaan drinken. Misschien de drie? Wie
weet... Met mijn droom in mijn hoofd en hart bestel ik eerst mijn
drank alvorens mijn eten. Heb toch nog drie uur... Drie uur nog voor
het grote avontuur begint. Snel nog een croque monsieur (of zoals ik
ooit ergens las: een knabbelmeneer) achter mijn kiezen steken,
doorspoelen met de laatste deftige pintjes in weken. Het is zover.
Conte Partiro zong de Blinde Andrea. Ik kan het niet beter
verwoorden. Voor de laatste keer de torens binnen om mijn rugzak op
te pikken. De collega's zijn hun beker gaan vullen bij Jeff. Ze komen
tesamen met mij bij de liften. Het zware hart is terug. Het afscheid
is nakende. En in groep gaan we naar buiten. Nog een laatste sigaret.
Adieu torens, adieu collega's. This is it.
De
hoop mijn muze, mijn liefde, mijn blonde inspiratie nog snel te zien,
vervaagt met de minuut. De zwarte gedachten zijn er weer. Tijd om te
vertrekken. Een kus hier, een knuffel daar en op weg naar de bus.
Adiamo, on y va. Next step: Milano! De gedachte blijft in mijn hoofd.
Is dit afscheid definitief? Is dit de start van iets nieuws en mooi?
Het einde van een zwart hoofdstuk? Ga ik hen nog zien? Wil ik hen nog
zien? Wil ik hààr nog zien? Zij, mijn muze, mijn liefde, mijn hart,
mijn pijn?
Het
is vandaag vrijdag drie februari. Het is drie uur in de namiddag.
Mijn avontuur begint aan de voet van de torens, in bus zestien, raam
vierendertig.