Zoektocht naar mezelf
Met de rugzak door Italië
10-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op weg naar Modena
Gepakt met mijn rugzak vertrek ik uit Bologna. Ik ga niet ver gaan, het wordt stilaan avond. Ik ga niet in de nacht wandelen, al is het eindelijk een keertje droog. Grijs, maar droog. De zon heeft het al opgegeven om door te breken deze donderdagnamiddag negen februari. Ik ben al blij dat ik niet uit Bologna moet vertrekken zoals ik toekwam, het is te zeggen: doorweekt. In Ponte Samoggia heb ik een slaapplek kunnen regelen bij enkele monniken. Gratis uiteraard. Dat valt mee, dat is maar een uur of twee stappen van waar ik me bevind. Het is mijn eerste echte oefening van wandelen met mijn zware rugzak op de rug. Voorlopig gaat het nog. De weg is gemakkelijk, altijd rechtdoor. Geen verraderlijke afslagen. Nog even en het is donker. Ik bedenk me dat ze in Italië nog niet erg vriendelijk zijn voor de zwakke weggebruiker. Binnen de woonkernen is een voetpad al een veredelde parkingplaats, buiten de woonkerken is het voetpad een uitwijkpiste voor auto's en bussen. Ik moet toch enkele keren opzij springen om niet overreden te worden. Maar dat komt in orde. De zon begint te verdwijnen, ik heb nog anderhalf uur te gaan tot bij die monniken. Ik moet ze dan ook nog vinden. Veel zorgen maak ik me er niet rond, dat komt wel goed. Ik voel de drang van de Demonen. Ze willen koste wat kost bij mij zijn, nu ik alleen loop door ongekende landschappen aan de voet van de Appenijnen. Het stijgt niet te sterk, dus ik kan in redelijk tempo doorwandelen. Ik besluit de Demonen toe te laten. Ik ben benieuwd wat ze te zeggen hebben. Het lijkt alsof ik in een cinema beland ben. Ik zie herinneringen passeren in mijn hoofd, alsof het het leven van iemand anders is geweest. 

De ontmoeting met de Muze in Evere, die enerzijds toevallig anderzijds geprovoceerd is, maar niet door mij. Had ik niet op het podium moeten komen, had deze ontmoeting nooit plaats gevonden. Had ik de Muze niet gezien, zou ik diezelfde dag nog gaan tekenen bij het nieuwe bedrijf, bedenk ik me.  Maar het is voorgekomen. Ze wordt in mijn armen geduwd, ik hou mijn armen niet gesloten, ik doe ze open. De voorzichtige toenadering de dag nadien. Skype Professional. “Goed thuisgeraakt?” Neutraal, maar met de intentie de dialoog te starten spreek ik haar aan. Ze antwoordt onmiddellijk. Een toffe babbel ontstaat op digitale basis, die ze 'jammer genoeg moet stoppen omdat het werk roept'. Dezelfde namiddag drinken we koffie in de Foodmaker. Allemaal onschuldig, maar nu al verdrink ik in haar mooie groene ogen. Later die dag zal blijken dat mijn ogen haar ook genegen zijn.
Getoeter. Een auto die te veel naar links rijdt, en me bijna meeneemt. Wàren, bedenk ik me even op een nuchter moment. Nu zijn het andermans ogen.

Verdrinkend in haar ogen, hangend aan haar lippen en slurpend aan mijn capuccino geniet ik van haar aanwezigheid op nog geen meter van mij. Ik weet wat ik wil. Ik wil haar. Niet puur fysiek. Ook intellectueel. Slim, lief, knap én interessant. Daarenboven interesse ook in mij. Ik had ze daags voordien ook opgemerkt. Ik had ze al opgemerkt in de Lounge. Ik zag ze in de zaal zitten toen ik op dat vervloekte podium werd geroepen. Ik zag ze 's avonds tijdens de drink in die hoek staan met haar collega's. Ik deed geen toenadering. Zij ook niet. Ze gaf aan in haar ogen neutrale mensen te weten dat ze me wel interessant vond. Twee minuten later had ik haar vast, en ik wilde haar niet meer lossen. Nu drinken we hier samen een koffie. Onschuldig. Neutraal terrein. Foodmakerkoffie, niet eens van bij Jeff. Na een half uurtje is haar pauze voorbij. Ze moet terug naar 5U Rood, naar haar telefoon, haar klanten, haar pc. Ik loop even met haar mee, ik heb toch tijd genoeg. Ze wil me nog iets belangrijks vertellen, zegt ze. We zoeken een rustig hoekje. Onvindbaar in de torens, zo blijkt, zeker op 5U. We staan in de gang van de lockers. “Ik ben geen vrijgezel”, zegt ze. “Ik ook niet”, antwoord ik. Daarmee is dat al duidelijk. Ik weet wel dat het bij mij niet lang zal duren. Deze beslissing heb ik al eerder genomen, en dit weekend zal ik wel vrijgezel zijn. Dat zeg ik nog niet aan de Muze. Blijkbaar heeft zij hetzelfde idee met haar partner. Zij laat mij dat wel weten. We staan dicht bij elkaar, ik kan haar ruiken. De tweede keer in vierentwintig uur dat ze me bedwelmt. Maar ik raak haar niet aan. En gelukkig. Er komt een collega de hoek om. Zij denkt dat we kussen. We hebben elkaar nog niet gekust. Ik zou niet liever doen. Ik kijk naar haar handen die zoals altijd half in haar mouwen verstopt zitten. Naar haar ogen. Alsof het niet echt is, en ik mezelf nog moet overtuigen van deze nieuwe realiteit die zich meester maakt over mij.

Ik let een beetje op de weg. Intussen is het buiten donker. De wind steekt ook op. Ik zou ergens wel willen dat deze wind mijn gedachten verjaagd. De herinnering aan de goede maand doet pijn, want het herinnert me aan wat erna volgt. Het Ravijn. De Leegte. De pijn. Ik moet nog een vijf kilometer stappen. Nog een uurtje, schat ik, al gaat het in het donker wat moeilijker. Het wordt ook druk op de baan. Ik probeer mijn gedachtenstroom te onderdrukken, want op regelmatige basis moet ik een sprongetje maken om niet van de weg te worden gemaaid door een auto, bus of vrachtwagen. Wandelknooppunten zijn hier nog niet echt een vertrouwd gegeven. Hoewel een deel van de laatste maanden intussen terug is gepasseerd in mijn gedachten, heb ik er een ander gevoel rond. Niet goed. Ik voel me belabberd. Ik mis haar nog steeds even hard. Maar er is iets anders, en ik kan niet duiden wat. Ik hou niet zo van zulke wandelwegen. Ik heb geen rust hier. Ik kan niet relaxen met zulk een eeuwige autostroom langs mij. En morgen zou ik zo dertig kilometer moeten stappen naar Modena. Ik weet het niet, ik zal eerst zien of ik een aangenamere wandelweg kan vinden, want ik moet in Modena geraken.  Ik heb er een host gevonden. Een Fransman uit Lyon die is uitgeweken naar de stad van Ferrari en Pavarotti. De kilometers passeren, de auto's ook. Buiten de woonkernen zijn er niet enkel geen voetpaden. Straatverlichting lijkt hier ook schaars te zijn. Op zich niet zo veilig. Ik neem me voor geen avondwandelingen meer te maken. Ik denk terug aan mijn Muze, mijn Blonde Liefde. Het was een Coup de Foudre, zoals ik nog maar  één keer meegemaakt heb. En waarvan ik mezelf beloofd had dit nooit meer te laten gebeuren. Die ene keer is dat slecht afgelopen. Ik heb toen vijf jaar gevochten om het te boven te komen. Vijf lange, zware jaren, in dewelke ik me heb laten gaan in de neerwaartse spiraal van moedeloosheid, drank en zelfverwaarlozing. Ik wil dit niet meer meemaken, maar ik heb de kracht ook niet om nog eens zo lang te vechten. Ik vervloek mezelf dat ik ben ingegaan op deze compleet irrationele emoties van verliefdheid voor iemand die ik tot de dag voordien nog nooit in mijn leven gezien heb. Opnieuw zo lang vechten, dat gaat niet gaan. Misschien moet ik niet meer springen als er een vrachtwagen passeert. Dan is het zware gevoel definitief weg voor mij. Een tijd geleden las ik een tof citaat. Ik weet niet meer van wie. Het klonk: “dood zijn is zoals idioot zijn. Zelf heb je er geen last van, enkel de mensen rondom u dragen de gevolgen.” Er zit wel iets van waarheid in, maar toch negeer ik het idee, en blijf ik heel dicht aan de linkerkant van de baan lopen, om de aanvaring met een voertuig toch tegen te gaan. De Demonen zijn terug. Deze keer niet meer met de film. Ze zijn er terug met de vragen. Andere vragen wel. Had het iets kunnen worden? Ben ik te snel gegaan? Heb ik te veel druk gezet? Was ik een tussendoortje voor haar? Zoals een papieren zakdoekje? Eens gebruikt, de vuilbak in? Heb ik me laten meeslepen in een verhaal dat nooit een mooi einde zou kennen? Heb ik het zelf kapot gemaakt? Het lijkt alsof de duisternis van het landschap rondom Bologna zich meester maakt van mijn hart en mijn gedachten. Ik kan niet positief denken nu. Ik voel me terug zoals het landschap rond Luik. Kil, donker. Niet te genieten. Ik confronteer mezelf met mijn eigen fouten. Deze zijn legio. Ik kom tot de slotsom dat ik inderdaad de afspraak niet gerespecteerd heb. Ik heb te hard gepushed. En het was ik die haar, mijn Muze, heb voorgesteld aan de andere. Degene die mijn geluk ontnomen heeft. Die mij voor het ravijn heeft gezet. Het duwtje heeft hij achterwege gelaten. Dat zou te lief geweest zijn. Hij heeft me enkel voor de put gezet. Het springen mag ik zelf doen. Ik overweeg het ook. De bergen liggen voor mij. Het is nog heel koud. Mits wat sterke drank, kan het een zachte val worden. Het idee is me wel genegen. Maar nu ga ik naar die monniken. De nacht brengt raad, zegt men. Mij brengt hij slapeloosheid of nachtmerries. De facebookfoto die ik kort na nieuwjaar zag van mijn Muze met de andere. Het beeld blijft me achtervolgen. Het is nu hij die verdrinkt in haar mooie groene ogen. Die haar geur opsnuift en zich laat bedwelmen. Het is nu hij die met haar droomt van reizen. En niet enkel droomt. Hij reist met haar. Miami op veertien februari. Valentijn. Een valentijn die zij niet en ik wel alleen zal doorbrengen. Had ik maar niet naar die proxiparty gegaan. Ze zou hem nooit kennen. Ik zou niet op een gevaarlijke baan lopen, vandaag, donderdag negen februari, half zeven in de avond. Denkende dat de volgende vrachtwagen iets linkser mag rijden. Het zijn geen goede gedachten in mijn hoofd. Mijn hart zwaar beladen. Eén met de omgeving: zwart en somber. Koud en kil. Eén stap naar rechts, en de gedachten zijn definitief weg. Het goede gevoel dat ik in Bologna had, lijkt ook ver weg. Dat is ondergegaan samen met de – vooral afwezige – zon van vandaag. Ik probeer het tevergeefs terug op te rakelen. De Demonen zijn sterker vandaag. Ik kan ze niet meer blokkeren. Ze nemen mij over. Ze nemen mijn gedachten en gevoelens over. Ik voel me triestig en bang. Niet van het verkeer. Van mijn gedachten. Ik beangstig mezelf. Ik voel me droevig. Waarom? Vraag ik mezelf. Waarom overkomt me dit? Waarom mag ik niet gelukkig zijn? Waarom kàn ik niet gelukkig zijn? Plots komt er een gedachte naar voren van héél lang geleden. Ik had een vriendinnetje. Niet matuur, en na anderhalf jaar had ik besloten de relatie te stoppen. Niet omdat er iemand anders was, het ging gewoon niet, hoeveel tijd ik er ook in stak. Ik weet dat ik mezelf er niets in te verwijten heb. Ik weet nog hoe ze me zei dat ik nooit meer gelukkig zou zijn, nadat ik de relatie gestopt had. Ik zou haar moeten laten weten dat ze minstens op dat punt gelijk had. Ik kom toe bij de monniken. Ik krijg een spartaans ingerichte kamer. Het is donderdag 9 februari, het is tien over zeven in de avond. Het eten is brood met kaas en ham. Italiaanse ham. Sober, maar het smaakt wel. Ik eet twee boterhammen, voordat mijn maag besluit dat het genoeg is. Ik ga naar mijn kamer. Een bed, een lamp, een tafeltje en een wasbak. Ik wil snel weer mensen om mij heen. De Demonen kunnen daar niet tegen. Ik besluit voor het slapen gaan dat ik de dag erna de trein naar Modena zal nemen. Ik ben nog niet klaar voor lange wandelingen, en ik vrees voor wat ik zou kunnen doen als de Demonen me zes uur lang kunnen beïnvloeden. De Demonen, mijn herinneringen. De herinnering aan gelukkig zijn. Het is niet meer als een verre gedachte. Iets onbereikbaars. Zoals de Lotto winnen. Het overkomt altijd de anderen, niet mij. Ik merk dat ik huil. Ik huil bijna nooit. De laatste keer dat ik huilde – en dat duurde heel kort – was na de begrafenis van mijn vader. Toen mijn eerste Coup de Foudre me in haar armen pakte om me te troosten. Ik huilde niet om mijn vader. Ik huilde omdat ze mij in haar armen nam. Het was een confrontatie met mezelf, en wat ik toen verloren had. Jaren geleden. Ik weet niet waarom ik nu huil. Het verlies van de Muze? Of het verlies van mijn geluk? Ik wil slapen. Ik neem vier dafalgans en ga in bed liggen. Ik sluit m'n ogen en voel mezelf wegzakken terwijl op mijn netvlies haar mooie gezicht verschijnt. Haar mooie groene ogen die diep in de mijne keken, daar in de Foodmaker, vier maanden terug. De dag dat voor mij de zon scheen, en er geen wolken meer waren. Het is donderdagavond negen februari. Het is tien uur. Ik voel dat ik in slaap val. Ik laat me wegglijden van de realiteit, bevreesd wat de nacht zal brengen. Ik wens haar, mijn Muze, in gedachten een goede nacht. Dan komt heel even het beeld van de Veurnse naar voren. Ik glimlach. 

Mijn wekker gaat af. Het is zeven uur in de ochtend. Het is vrijdag tien februari. Ik kijk naar buiten. Het weer ziet er uit zoals ik me voel: verward. De zon probeert door de wolken te breken, zoals mijn glimlach met dewelke ik insliep het probeert te halen van de duistere gedachten die nog steeds wegen op mijn hart, en mijn hoofd vullen met twijfels en vragen. De wind die buiten waait, komt niet in mijn hoofd. De zon en de wolken voeren een strijd met wisselend succes. Bij mij is het niet veel anders. En met de positieve momenten moet ik me ook nog in het achterhoofd houden dat diegene die me nu een glimlach bezorgt, nog steeds een kind is. Net van de schoolbanken. Ik moet me ook voor ogen houden dat ik niet stabiel ben. Ik ben niet klaar voor zoiets, ik wil het ook niet, en ik zit te veel met mijn Muze in gedachten. Mijn mooie blonde met haar prachtige, diepe, groene ogen en de handen in haar mouwen. Het blijft zij die ik wil. Daarover hoef ik me tenminste niet van te overtuigen. Een zachte klop op de deur, ik kom uit mijn vertwijfelde gedachten. “Colazione” – ontbijt – is klaar. Dit bestaat uit koffie en een croissant. Italiaans ontbijt. De croissant laat ik voor wat ie is. De koffie neem ik er twee van. Ik fris me op, neem mijn rugzak en ga op zoek naar het station. Vrijdag tien februari, negen uur in de ochtend. Ticket enkele reis naar Modena. 25 minuten op het spoor. Ik overweeg om alles op rationele wijze te bekijken, maar ik geef dit al snel op. De Demonen zijn niet rationeel. Ze zijn kwaadaardig. Net zoals de Andere, die me voor het ravijn zet zonder het duwtje te geven. Ik kijk naar buiten, en probeer mijn hoofd leeg te maken. Ik denk aan mijn collega's. Dat zijn fijne mensen. Zij staan er voor mij. Ze maken zich zorgen over mij. Dat doet me pijn. Mama's Jasje zong het al eens: “Laat me alleen, alleen met al mijn verdriet.” Ik zou dit liedje moeten opsturen naar mijn collega's, ze kunnen me toch niet helpen.

We komen toe in Modena. Ik sms naar mijn host. Hij komt me over een half uurtje ophalen. Eindelijk terug iemand rond mij. Adieu Demonen. Toch voor even.

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
10-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
09-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bologna
Padova – Bologna per trein. Ik kijk er wel naar uit, naar Bologna. Een stad met fijne herinneringen, waar de Demonen zich niet kunnen voeden. Een stad ook die leeft. Ik stap van de trein en word begroet door de typische stationsbedelaars, fanatiek-linkse studenten met hun i-Phones en de immer gestreste pendelaars. La Dolce Vita lijkt hier evenveel zoek als in Brussel-Noord. Het is wel properder. Bologna dan. Nu goed. Hier sta ik dan weer. In de trein heb ik een hostel geregeld. Achttien euro en half voor een nacht. Op tien minuten van het station. De eerste vraag die dan in mij opkomt is dan welke kant de achterkant is, bij een station met twee vertrekhallen en zes in- of uitgangen. Op goed geluk kies ik de kant waar de pendelaars niet, en de rugzaktoeristen wél heengaan. Ik merk ook spontaan dat ik buiten sta. Dit is geen regen meer. Dit is een poging om Bologna te doen verzuipen. Beetje een luxueuze versie van het “Verdronken Land van Saeftinghe”. Het zet een domper op mijn ietwat positief gevoel. Het herinnert me aan de reden dat ik hier ben. Station uit naar links, over de spoorweg, naar rechts. We-Bologna. Uitgeregend. Of ik een haardroger wil? Ja, en een pint ook als het even kan. En een kamer. Of een bed. Als het maar goedkoop is. En dat ontbijt voor vier euro mag er gerust bij. Grazie. Het Amerikaanse meisje dat na mij binnen kwam, met haar natte, lange, bruine haar vraagt ook een Peroni. En een handdoek. Ze zou beter ook een tobbe vragen, want rondom haar voeten begint zich reeds een serieuze plas te vormen. Ze gaat naar haar kamer, ik zal haar niet meer zien. Om zes uur in de ochtend komt de taxi haar ophalen. Ongetwijfeld naar de bestemming van haar dromen. Voor mij is dat nu Miami. Zon, palmbomen, mijn Muze. Het is nu kwart over drie. Maandag zes februari. Ik ken mijn Muze vandaag exact vier maanden. Hoe stom dat allemaal gelopen is. Kwestie van een datum kiezen. Wat als ik drie oktober gekozen had... Dan... een andere job. Geen Muze. De Muze die me het summum van geluk leerde kennen. Zo een prachtige, blinkende medaille. Met een zeer duistere en doffe keerzijde. Plots denk ik aan Clouseau (wat een kutgroep). “Ik denk nog vaak aan hoe het ooit begon...” Heel vaak zelfs. Zes oktober...Liefde, vedriet, wanhoop. Zo tastbaar, zichtbaar. Voelbaar! Een maand geluk. En dan... de laatste kus. Het ravijn, de pijn en het verdriet. De Demonen. Alles komt terug. Het is nu maandag zes februari. Het is half vijf. Ik voel de Demonen rond mij. Buiten regent het vreselijk hard. En het is donker. Ik ga naar de bar. De Demonen houden er niet van als ik me omring met mensen. Twee Braziliaanse jongens. Ze delen een pizza. Ik krijg ook een stuk, maar ik heb geen honger. Ik weiger, maar geef hen een pintje. Of ik Bologna al gezien heb? Deze keer niet. Enkel het station, en de weg naar de Hostel. Niet het grootste toeristische trekpleister, dit desolate, natte, grijze en grouwe landschap. De bar is wel gezellig. De jongens hebben Bologna wel gezien. En Rome, en Siena en Firenze. Allemaal plekken waar ik nog heen moet. Morgen gaan ze naar Milaan. Maar vanavond willen ze nog wel wat babbelen.
Een Australier vervoegt onze groep. Hij komt ook uit Rome. Ik ben de enige die de tegengestelde richting uitgaat. Uit mijn ooghoek zie ik een meisje alleen binnenkomen. Rood rugzakje. Krullend blond haar. Groene ogen. Ernstige blik. Ze komt niet bij ons zitten. Ze herinnert me wel aan iemand die lang geleden – zo lijkt het toch – besloot Sint-Joost te ruilen voor Hamburg. Hele toffe stad, Hamburg. Voor mij ook een stad van een gemiste kans. Allicht was het nooit een kans. Alleszins is ze toch gemist. De avond vordert gestaag. De pintjes vloeien rijkelijk. Tot het tijd is om te gaan slapen in mijn vier-persoonsslaapkamer waar tot nu toe enkel een oude man in bed nummer drie ligt (ik heb bed nummer één). De Brazilianen gaan morgenochtend vertrekken, hen zie ik niet meer. De Australier, daar heb ik mee afgesproken samen Bologna onveilig te maken de dag erop. Het is nu nog maandag zes februari. Het is half twaalf in de avond. Ieder gaat zijn weg. Adieu Brazilianen. Amuseer jullie in Milaan.

Het ontbijt van vier euro stelt nog minder voor als een ontbijt in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Behalve dat er in potjes biologische confituur te vinden is. De koffie gaat wel goed binnen. Ik had moeten uitchecken, maar ik heb nog geen zin om door te gaan. Ik verleng mijn kamer. Ik moet wel verhuizen van kamer, naar de overkant. Erg vind ik dat niet. In mijn kamer lag toch iemand te snurken. De oude man... snurkman. Adieu! Spullen verhuisd, en naar de koffie. De Australier komt niet opdagen. Toch niet voor elf uur. Net op tijd voor een pintje. Dan de stad in. Blij met gezelschap. Bologna is een stad met 48 kilometer arcades. Handig als het regent. Word je niet nat. Geen paraplu nodig. Veel kerken ook. Nog meer dan in Vicenza. Ook mooier. Ik denk dat de Muze hier graag zou rondlopen. Niet omwille van de kerken, maar omdat de stad bruist. Maar mijn gedachten worden afgeleid. Niet door de mooie ragazza, maar door de intussen zatte Australier. Het is dinsdag, het is zeven oktober en het is veertien uur. De zesenzestig centiliter fles Peroni voor anderhalve euro in de hand en op stap. Naar nergens. Beetje symbolisch ook voor mij, bedenk ik me een halve seconde. In Toscane slagen ze er blijkbaar ook niet in om rechte torens te bouwen. Die van Pisa mag dan scheef staan, hier in Bologna is het niet veel beter. Je kan de hoogste trouwens beklimmen. 98 meter, 480 tredes. Drie euro. Ik denk er nog niet aan. Hoe mooi het panorama ook mag wezen. In één van de straten zien we de elektriciteitskast openstaan, mét een beschikbare schakelaar. Dat vraagt om uitgezet te worden (lukte dat met denken ook maar: klik, en uit). Even kijken naar links, even kijken naar rechts. Et voila, een van de vele pallazo zal met kaarsen verlicht worden deze avond. En onze weg gaat door. Of we willen bijdragen voor de blinde kindjes, vraagt een lief, ros meisje met een schattig snoetje in de Via Ugo Bassi, die zeepbellen zit te blazen met de rook van haar elektronische sigaret. Voor dat meisje zou iedereen in zijn buidel tasten, maar het is via een maandelijkse betaling. Enkel voor Italianen. Ze werkt tot acht uur, beantwoordt ze m'n vraag, en wil graag mee iets gaan drinken nadien. Mooi, we zullen haar ophalen na het eten. Het is nu half zes, zeven oktober. Een dinsdag. Tijd om te eten. Italië, dus Pizza. De eerste sinds mijn aankomst. Een vierkazen. De blauwe schimmelkaas smaakt heerlijk door. Kwart voor acht. We gaan het meisje zoeken. Met de gps van de Australier. Natuurlijk vinden we dit meisje niet. We zijn de weg kwijt. Ik ben al langer de weg kwijt en het spoor bijster. Gelukkig is er de studentenwijk. Daar zijn cafés waar je voor een redelijke prijs nog kunt drinken. Hier gaan we dus heen om vervolgens licht waggelend en een beetje in de wind de weg naar de hostel terug te zoeken. Tien uur 's avonds. De Australiër gaat slapen. Hij verlengt zijn verblijf. Ik ga de ochtend erop door richting Modena. Te voet. In de regen. Alle zorgen laten wegspoelen en wegwaaien.
De weg naar de hostel vinden we gemakkelijker als de weg naar het meisje van de blinde kinderen met de zeepbellen. In mijn ooghoek zie ik het meisje van gisteren. De blonde met ernstige blik. Ze leest een boek. Jeroen Brouwers schrijft een boek, zij leest een boek. Ik besluit nog even in de bar te blijven. Ik ga wat schrijven. Cicero. Seksualiteit, moord en intrige in de Romeinse Republiek. Waar ik vandaan kom, vraagt ze me in vlekkeloos Engels. “From Belgium” zeg ik met mijn mooie Antwerpse tongval. Zij komt uit Veurne. Ze leest een filosofieboek, denk ik. Ze studeert in Gent. Farmaceutische Wetenschappen. Eerstejaars, dus 18 jaar. Toch spreek ik geboeid met haar. Het is intussen al woensdag, het is twee uur 's nachts. We spreken af de dag erna samen Bologna te bezoeken. Ik besluit mijn verblijf met een nacht te verlengen. Nummers worden uitgewisseld, Facebook wordt uitgewisseld. Demonen breken in mijn hoofd. Een blonde, mét groene ogen. Maar twee procent van de mensen is blond met groene ogen, ontdek ik op Google. Ik ontmoet er twee in vier maanden en twee dagen. Maar deze is te jong. Afspraak om acht uur bij de koffie – ik heb geen ontbijt genomen, dat gaan we elders eten. Slaap wel. Tot morgen, ernstige Veurnse.
Terug naar de kamer. De Australiër ligt in bed twee, ik nog steeds in bed één. De Chinezen zijn er nog niet. Het is nochtans twee uur. De Australiër moet over drie uur opstaan. Ik niet. Ik ga slapen. Ik word geplaagd door dromen. Dromen over mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie. Dromen over wat had kunnen zijn. Dromen over wat is. Nat in het zweet word ik wakker. Het is nu woensdag 8 februari, het is vijf uur 's nachts. De Australiër zit in de badkamer. Ik kan niet meer slapen. Ik doe mijn tablet open om wat te schrijven. De Chinezen zijn blijkbaar ook toegekomen, aan het gesnurk te oordelen. Hopelijk moeten ze snel door. Nu, ik ga zelf vandaag door, maakt eigenlijk niet uit. De Australier komt buiten, en vertrekt, gepakt en gezakt, naar Torino. Adieu Aussi. De Chinezen zijn ook wakker. Ze maken hun koffers. Ik ga naar beneden. Nog beduusd van mijn droom. “Wat als...” de Demonen zijn er weer. Ik probeer ze te negeren, maar het droombeeld blijft in mijn ogen. Mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie, mijn pijn en verdriet, samen met een ander. Lachend, gelukkig, blij. Werkend aan haar toekomst. Een toekomst in dewelke ik geen plek meer heb. Ik voel mijn maag samenspannen. Ik voel een krop in mijn keel. Ik ga naar beneden. Te vroeg voor het ontbijt, maar er is koffie. Ik drink koffie. Het is vijf uur dertig. Nog twee uur en half, en de ernstige Veurnse komt ook naar beneden. Nog eens de stad bezoeken. Met mij. Ik lees de krant, om mijn gedachten te verzetten en de Demonen te verjagen. De tijd vordert langzaam. Te vroeg voor bier. Te vroeg voor ontbijt (ik heb er toch geen besteld). Te vroeg om wakker te zijn, maar liever dat dan de nachtmerries die me al maanden achtervolgen. Ik denk aan die eerste maand. Toen sliep ik ook niet. Maar door opwinding. Omdat ik in een roes leefde. Toen had ik ook dromen, maar andere dromen. Tot ze het zei, op drie november. En dan de laatste kus. Geen kus voor de laatste bus. Een kus voor afscheid. Het tussendoortje was voorbij. Mijn Muze hernam haar leven. Het is plots acht uur. De Ernstige Veurnse staat aan mijn tafel, met haar rode rugzakje met daarin haar fototoestel. Ik ga mijn schoenen wisselen, en we vertrekken voor ontbijt. Nog steeds geen honger, voor mij een espresso. Voor haar een croissant. En op pad. Ze haalt haar fototoestel uit. Een Nikon, zoals ik, maar een groter model. Een 120 millimeter-lens. Ik heb een 75-milimeter. We zijn vroeg, de winkels zijn nog toe. Ze houdt niet van shoppen. Ik ben blij. Ze houdt van fotografie, ik ben blij. Een gespreksonderwerp. Het is negen uur gepasseerd. We lopen onder de galerijen van Bologna. Kerk in, kerk uit. Mooie kerken, minder mooie kerken. Mijn reisgenoot van het moment is aangenaam gezelschap. Vlotte prater. Interessant. Mysterieus. Voor ons verschijnen de twee torens. Of ik die wil beklimmen, vraagt ze. Ik zeg ja. Ondanks mijn voornemen van gisteren. Het panorama moet prachtig zijn. En daar gaan we. Bijna honderd meter omhoog, bijna vijfhonderd treden. Smalle trapjes, grote leegte aan de linkerkant. Niet naar beneden kijken, ook niet naar boven. Prachtig uitzicht, heel erg romantisch ook. We staan naast elkaar. We kijken naar beneden. We proberen uit te zoeken waar de hostel ligt, en wat we al gezien hebben. Het valt op dat er in Bologna geen tuinen zijn aan de huizen. Wel dakterrassen. Dan komt de Muze op mijn netvlies. Zoals ik haar ken, met haar cola zero. Ze zou het ook mooi vinden. Er zijn palmbomen in Bologna. Het gevoel is weg. De rust is verdwenen. Ieder bekijkt een hoek van de toren, om vervolgens af te dalen. Voorzichtig afdalen op deze smalle trap met tweerichtingsverkeer. Het is nu bijna middag. Eerst een boekenwinkel binnen, dan een Peroni zoeken. De Ernstige Veurnse heeft water voor zichzelf bij. Ze is heel matuur. Ze houdt van lezen. Ze houdt van cultuur, ze houdt van reizen. Ze is achttien. En morgen vertrekt ze naar België. We bezoeken verder de stad. Doelloos door de straten. Ik heb dan ook geen doel. Zij lijkt het wel fijn te vinden. Ik vind het niet onfijn. Amper Demonen. Ze houden niet van gezelschap. Ze zijn jaloers. Het is woensdag, het is acht februari. Het is veertien uur we lopen in de universiteitswijk. Ik wil het standbeeld van Dante zien in de universiteit, waar ik acht jaar geleden ook was. Maar waar was dat weer. Bologna heeft véél universiteitsgebouwen, het ene al ouder dan het andere. Met ons fototoestel om de hals, gaan we elk gebouw binnen. Studenten hebben examens. Wij niet. Zij is er net vanaf. Ik ben er al lang vanaf. Elke gang speuren we af naar Dante. Onvindbaar. Tot... tot we een stoet studenten volgen. Linkse studenten, die met deuren, tafels en pasta richting Rectoraat stappen. Ze gaan het rectoraat bezetten. Wij gaan mee. “No pineappels on pizza”, roept de Veurnse. Ik lach. Geen groene lach (weer groen...), een echte lach. Ik voel me best wel ok in haar gezelschap. Is het de herinnering aan het meisje in Hamburg? Ik weet het niet. Het rectoraat van de oudste universiteit van Bologna wordt nu bezet door linkse studenten. Waarom weet ik niet. Behalve dan de pizza-reden. Maar we zijn erbij. En plots staat hij er voor mij. Dante. Zijn bustebeeld toch. Daar aan het rectoraat. Daar was ik acht jaar geleden dus ook. Zonder deuren, tafels, pasta en studenten. Maar op diezelfde plek. Een fotootje. Ik ben blij. Het is intussen zestien uur. Van dat bezetten heb ik wel dorst gekregen. De Ernstige Veurnse ook. Ze wil me trakteren. Ik zeg geen neen. Tijdens onze drink bekijk ik haar. Als ze tien jaar ouder was, en mijn Demonen mij met rust lieten, zou ik mijn kans wagen. Maar ze is te jong. En ik zit met mijn Demonen. Ik wil mijn Muze. En ik weet dat dat nog goed kan komen. Ik hoop dat. Hoop doet leven. We lachen en babbelen over koetjes en kalfjes en sloefen die ze voor haar zus kocht. Vandaag speel ik de weg in Bologna niet kwijt. Het nadert half vijf. Ze heeft een afspraak met een vriend van haar die om vijf de trein moet nemen in Bologna Station naar elders. Hij werkt op de universiteit. Wij spreken af in de Hostel om nadien te gaan eten samen. Het gelijkt op een date. Ik ga terug naar de hostel en verfris me. Even rusten op bed, dan naar beneden, de bar. Een Peroni. Ik zit alleen. De Demonen komen langs. Mijn goede gevoel van de dag wordt gekelderd. De krop is terug, de maag ligt opnieuw in de knoop. Mijn lach verdwijnt. Ik heb terug pijn. Ik verlang naar mijn muze, ik snak haar te zien, te beleven. Ik haal mijn sjaal en snuif erin. De geur is weg, al lang, maar in mijn hoofd zit hij nog. Haar gezicht verschijnt voor mij in mijn gedachten. Mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie. Mijn verdriet en pijn. Mijn alles en niets. Mijn afgrond. Het is zeven uur. De Veurnse komt naar beneden. We gaan partycrashen op een vernissage bij Zeiss, vlakbij de torens. Dit begint om zeven. Daarna gaan we eten in een typische tratoria. Pasta Bolognese natuurlijk. Ik denk terug aan mijn collega, de hartsvriendin. Niet lang. Wat een heerlijke pasta was dat acht jaar geleden. Aangekomen aan de vernissage is ons duidelijk dat er geen vernissage is. Op zoek naar het restaurant dan. De pasta klinkt aanlokkelijk. Ik heb honger gekregen. Ligt het aan het gezelschap? Of aan het feit dat ik sinds de pizza gisterenavond geen hap meer binnenkreeg, nu vijfentwintig uur geleden (en vijfentwintig kilometer)? Is het omdat mijn Demonen afwezig zijn, dat mijn maag terug werkt? Ik weet het niet. Ik weet wel dat de pasta smaakt, en de wijn eveneens. Het is half tien als we het restaurant verlaten. Voldaan, beetje moe. Er zit toch wat elektriciteit in de lucht, maar ik geef er niet aan toe. Zou niet eerlijk zijn. Niet naar mijn Muze toe. Ik weet dat ik blijf hopen dat het goed komt. “Wat als...” geen antwoord. In stilte, maar niet storend, lopen we terug naar de hostel. We gaan nog even in de bar zitten. Het is half elf. Onderweg hebben we besloten de Veurnse te verkopen voor een hoop kamelen. Ik kan er zeventig voor haar krijgen. En een geit. Blijkbaar bestaan er geen kamelen met groene ogen. Dat leert Google ons. En Google heeft altijd gelijk. Nog praten over koetjes en kalfjes, en dan naar de kamer. Het is intussen donderdag. Het is negen februari. Het is één uur in de nacht. De Veurnse pakt altijd de trap naar haar kamer op het tweede verdiep, ik neem de lift naar mijn kamer op het derde verdiep. Zij vandaag ook. Niet naar het derde, wel de lift. We kijken elkaar in de ogen. De spanning en de elektriciteit geven vonken. Maar mijn Muze houdt me tegen. Zo ook in de kleine lift. Tegen elkaar hangend. Kuis een kus op de wang. Slaap lekker, tot morgen. SMSje als we elk in de kamer zijn. 'Diva nog niet hier, kom gerust af'. Ik zeg dat ik moe ben... Rusteloze nacht. Vele vragen. Wat nu? De spanning is onmiskenbaar. De interesse is er aan beide kanten. Ik kan er niet op ingaan. Achttiien jaar is te jong en ik doe dat niet meer. Is dat wel slim? Emoties blokken voor een idee fixe? Voor een hoop die nooit waarheid zal worden? Voor een verloren liefde? Een ideaal? Ze is te jong, blijf ik mezelf ook terecht voorhouden. En ik weet dat ik niet verliefd ben. Die emotie heb ik niet langer sinds drie november. Deze is uitgerukt, samen met de stekker van mijn geluk. Ik heb interesse. Ik heb aantrekking. Ik ben niet verliefd. En ze is te jong. Is dat een argument? Ik weet het niet. Meer vragen dan antwoorden. Nóg meer vragen. Naast de “wat als...” is er ook de “wat nu”. Niets nu. Morgen is de Veurnse naar huis. Met haar valiesje en haar rode rugzak. Bus naar de luchthaven, vlieger naar Zaventem, trein naar Veurne. Morgen nog samen ontbijten en wat rondwandelen. Ik geraak niet in slaap. Het is alweer vijf uur. Ik ga alweer naar beneden. Met vraagtekens in mijn hoofd ga ik naar de koffiezet. Ik schenk me in. Geen melk. Zwart dan. Mijn Demonen zijn er ook. Die drinken geen koffie. Die zijn altijd wakker. Ze bouwen een muur op. Ze houden me vast in mijn herinneringen en verleden. Ze trekken me er altijd terug in. Ik kan ze niet van mij afschudden. Misschien wil ik het ook niet. Misschien wentel ik me wel graag in wat ik niet heb, of niet meer heb. Ik weet het niet. Is dat niet net het doel van de reis? Mezelf terugvinden? Doe ik dat nu? Of bezorg ik mezelf nog meer moeilijkheden? Kan ik mezelf terug inlaten in zulke avonturen? Wil ik dat? Ik ben er bang van. Zij is een toffe griet. Een slimme. En grappig. De tijd passeert. Het is acht uur. SMSje dat ze nog wat spullen inpakt en dan naar beneden komt. Mij stoort het niet. Ik heb koffie, vragen en Demonen om me bezig te houden. Half negen staat ze er. Terug die blik. Ik negeer hem en wend de mijne af. We gaan het centrum in. Miami lijkt plots heel ver weg. De palmbomen ook. De zon schijnt nu ook in Bologna. Ontbijt (koffiekoek voor haar, espresso voor mij), en rondkuieren zonder doel. Er is een markt. Boeken en rommel en brocante. Oude fototoestellen en olifantenoorbellen. Ze koopt deze. Ik pas ze haar tegen haar oor, schuif haar blonde krollen opzij hiervoor. Ze passen haar wel. Amber zou haar ook passen. Ze is het ermee eens. We zijn het heel erg vaak eens, valt me op. Behalve over de kamelen. Dat ziet ze niet zitten. Nog wat wandelen doorheen Bologna. Het wordt stilaan tijd om terug te gaan. Het is donderdag. Het is negen februari en het is veertien uur. Tijd om de bagage op te halen, en naar de luchthavenshuttle voor het station te gaan. Ik geef haar een euro, dat ze niet extra moet afhalen voor haar ticketje. De bus komt toe. Nog een zedige kus op de wang, de elektriciteit en intensiteit van het moment negerend, en ze is weg. Ik ga terug voor mijn bagage. Met een heel erg leeg gevoel vanbinnen vertrek ik te voet naar Modena. Ik moet dat gevoel zien te plaatsen. Het waren twee zeer aangename dagen. Aangenaam gp. Boeiend, interessant en grappig. En jong. Ik duw mijn Demonen even weg en maak plaats voor de nieuwe vragen. Even “wat nu...” in plaats van “wat als...” De Demonen zijn niet blij en proberen in te breken. De Veurnse zit op de luchthaven. Ze stuurt nog een SMSje om me een prettige tocht te wensen. Ik wens haar een goede vlucht. Het is donderdag negen februari. Het is zestien uur. Ik vertrek naar mijn volgende plek. Ik loop niet alleen.

Adieu Veurnse, adieu Bologna.

0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
09-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
06-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vicenza

In Padova Station. Laatste (en eerste) keer dat ik hier de trein nam, was met mijn toenmalige collega (nu hartsvriendin) naar Bologna. Dat plan ik over enkele dagen opnieuw te doen, want het was een heerlijke pasta die ik daar toen gegeten heb. De kop die ik van haar kreeg, heb ik ook nog steeds. Ik koester dat cadeautje eigenlijk wel. Trein naar Vicenza, spoor drie. Chance dat het station grotendeels overdekt is, want het regent toch wel stevig door vandaag. Om over de gure wind maar te zwijgen. Ik had me mijn tocht door Italie toch anders voorgesteld. Nu ja, ik had me enkele maanden geleden niet eens voorgesteld deze trip te maken. Op mijn trein regel ik mijn hostel, want veel zetels om te surfen vind ik niet in Vicenza. Twintig euro per nacht, vlak bij de tourist office. Gemakkelijk. Na een half uurtje door het grijze, natte Italiaanse landschap te treinen, kom ik toe in Vicenza. De eerste indruk is dat ik even goed thuis kon blijven. Zelfs een mooie stad is desolaat in een wolkbreuk. Maar ergens past het bij mijn nog steeds slechte gemoedstoestand. Ik weet nog steeds niet wat ik wil doen. Ik kijk wat rond. De stad heeft wel iets romantisch. Pure Renaissance, en vele kerken. Als ik die allemaal bezoek, ga ik recht naar de hemel denk ik – ware het niet dat ik dan eerst eens moet biechten, en gezien de gemiddelde leeftijd van de priesters, is die eerder dood van ouderdom dan dat ik uitgebiecht ben. Ik ben niet tot hier getreind om niets te bezoeken, dus ik ga de eerste kerk binnen die ik tegenkom. De Chiesa di San Lorenzo. Een mooi staaltje bouwkunst uit 1300, waar ik me toch even neerzet. Zo een stad bezoeken is wel fijn, maar het had fijner geweest met twee. Ik had graag mijn ervaringen gedeeld met mijn Muze, die in Brussel haar trip naar Miami voorbereidt. Ik betwijfel dat in Miami gebouwen van 1300 staan, maar zij zit er alleszins alleen. “Wat als...”, dan had ik ook mijn koffers gepakt en mijn passport geregeld voor Miami. Zon, palmbomen,. Ik ben de kerk uit ik loop door, in de regen, geen paraplu. Ik trek de sjaal wat strakker rond mij. Ik kan de Muze ruiken. Dat beeld ik me toch in. Ik zou haar weer willen ruiken. Haar voelen. Haar zien. Ik zou haar willen aanraken en kussen. Nog een keer. Al mijmerend nader ik het Tourist Office. Natuurlijk is er veel te zien, zegt de vriendelijke, doch redelijk Engels-onkunnende, medewerkster van de stad. En de hostel? Hier recht tegenover. En, het is de eerste zondag van de maand, dus alle staatsmusea zijn gratis. Al zijn dat er maar drie in gans Vicenza...Gewapend met een stadsplan vertrek ik, terug de regen in. Ik zie de hostel, ik mag er nog niet in. Citytrip met de rugzak dan maar. Het regent wat minder. Ik kijk wat rond. Mijn Muze, mijn hart, mijn inspirtatie, mijn liefde... mijn verdriet. Ze zou van deze stad smullen, met zijn witte palazzo's, en ruime, lichte pleinen. Zelfs hier en daar een verdwaalde palmboom. Miami heeft ook palmbomen. Ze zou hier lachen, ik zou met haar meelachen. Ik zou gelukkig zijn. Dit besef, en de regen die terug valt, maakt dat ik terug denk aan het landschap rond Luik. Nu zit ik in een vreemd land, maar ik voel me nog steeds slecht. Mijn Demonen blijven rondom mij. Als jagers wachten op het zwakke moment om dan aan te vallen. Hoe langer hoe gemener. Demonen zijn allergisch aan bier. Ik niet. Ik ga op zoek naar een bar. Het is zondag vijf februari. Het is dertien uur. Van Vicenza zelf heb ik niet heel veel gezien. Enkele pleinen, enkele kerken. Enkele Peroni, de grote soort. Mijn hoofd staat toch niet naar sightseeing. Mijn hoofd staat naar weg zijn. Vluchten van mijn Demonen. Maar ze zijn snel. En met veel. Het is nu vijftien uur. De hostel is open, mijn gsm is geladen. Ik krijg via FB Messenger een berichtje.

Ik kan logeren in de buurt van Padova. Ik moet er wel de bus nemen naar een of andere buitenwijk, maar dat stoort me niet. De trein terug op, het is zeventien uur. Ik heb nog een tussenstop in de supermarkt gedaan. Haarlak, douchegel,... de basiszaken. En een flesje voor de gastheer. Adieu Vicenza, ik ga terug naar de nostalgie. Naar de Goede Tijden. De vrienden die er niet meer wonen. De herinneringen die gekoesterd zitten, en geuit in een blauwe koffiemok op de bovenste plank van de keuken in Namen. Padova. Het regent, weer eens. Ik wacht op de bus voor het station. Daar waar ik acht jaar geleden werd opgehaald. Een student spreekt me aan, of ik de weg ken. Deze ken ik niet, maar ik kan hem wel een sigaret aanbieden. Mijn bus noemt AT, en ik moet afstappen aan San Lorenzo, zoals in Vicenza. Ik ben moe, maar ik blijf wakker. Ik denk aan mijn Muze. Aan datgene dat er geweest is, datgene dat er nooit geweest is, en datgene dat er had moeten zijn, en er ook is, maar niet voor mij. Zonder haar, mijn Muze, mijn Blonde Liefde, mijn inspiratie, mijn verdriet, mijn pijn... zonder haar zat ik niet op deze bus, in het koude Padova, opzoek naar weer een plek die ik niet ken om iemand te ontmoeten die ik niet ken in een appartement aan een tafel die ik niet ken. Hoe zou het in Brussel zijn? In Big Game? Met de toogmaatjes? Apotheek San Lorenzo. Van de chauffeur van bus AT moet ik niet veel hulp verwachten. De andere kant van zijn cabine is boeiender dan mij te zeggen waar ik af moet stappen. Toch stap ik af. Adieu bus AT.

Ik ben te vroeg. Ik wacht maar wat in de regen, tot mijn host, Cimo, mij komt ophalen. Cimo zit nog in het zwembad. Mijn Demonen zitten trouw bij mij. Wat als de zaken anders hadden gelopen, zou ik dan thuis zitten nu, waar de (h)ex ook zit? In Brussel bij mijn Muze? Heb ik nog een eigen thuis? Eigenlijk niet. Couchsurfen wordt ook in Brussel mijn natuur. De lokale jeugd trakteert me op luide muziek. Ik zie hoe ze pogen het buurmeisje te imponeren met danspasjes, of wat daarvoor moet doorgaan. Ze doen wel hun best. En daar komt Cimo af. Spontane, jonge gast, die van reizen houdt, en zich voorbereidt op Mexico. Hij stelt voor een vriendin van hem uit te nodigen om mee te eten. Hoe meer zielen, hoe minder Demonen, dus ik ben uiteraard tevreden daarmee. Anita blijkt een toffe dame te zijn, die blijkbaar overal al gewoond heeft. We hebben een gezellige avond met veel wijn, creme de limocello, eau de vis, etc. Mijn demonen zijn duidelijk allergisch gebleken, want ze laten me met rust. Toch tot de volgende ochtend, nadat ik na een dromeloze nacht de douche instap. Na het kleden staat een heerlijk kopje – letterlijk, in Italië zijn de koffies een druppel groot – dampende koffie op mij te wachten, tot Cimo me naar het station brengt. Het is maandag 6 februari. Het is tien uur in de ochtend. Ik sta terug in het station van Padova, waar de nostalgie me weer overvalt. Toch heb ik een glimlachje. Hier had ik nog een mooie tijd. De Goede Tijden. De vrienden die er niet meer zijn. Ik neem de trein naar Bologna. Ik zie er naar uit.

Adieu Padova, nostalgie, vrienden die er niet meer zijn.

Adieu Goede Tijden.


0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
06-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
05-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Padova

Daar sta ik dan. Busterminal van Padova. Ruim acht jaar geleden na ik er in de kille ochtend werd opgehaald door mijn collega. Het is zaterdag vier februari. Het is veertien uur. Het regent. Het is koud. In de regen op weg naar mijn host, Alfredo. Plots denk ik aan mijn studententijd. Alfredo, dé specialiteit van Luigi's, ons studentenkroeg, onze tweede thuis. De zatte tijden dat zelfs Marco Borasto's “rood” door alle kelen keelde, gevolgd door een 25 centiliter maes. “Vandaag is rood, de kleur van jouw lippen...” Haar lippen zijn niet rood... Welkom terug, Demonen. Ik miste jullie bijna... Ik hoopte jullie in Milaan te hebben verlaten, achtergelaten. Maar nu weet ik tenminste dat ik niet alleen op pad ben. Mijn verleden, mijn fouten, mijn verdriet en mijn zelfbeklag blijven als trouwe honden volgen. Wat een geruststelling. Ik ben niet alleen. Zijn het niet net deze zaken die ons maken wie we zijn? Het maakt mij zoals het landschap rondom Luik. Koud en donker.

Nu naar Alfredo. “Onder het station door”, zo zei hij met zijn door een sappig Italiaans accent doorspekte Engels. Dat zegt me nog iets. Daar woonden de linkse sicilianen ook... acht jaar geleden. De zorgeloze periode. Zij zijn er niet meer. Maar toch ben ik blij in Padova te zijn. De eerste etappe in een tocht op zoek naar mezelf en mijn innerlijke rust. Avontuur is trouwens niet het juiste woord, bedenk ik me plots terwijl ik door de regen naar het stationsgebouw loop. Avontuur is iets om naar uit te kijken. Iets wat je wil doen, om het feit zelf. Ik vlucht. Ik vlucht voor mijn emoties, voor mijn Demonen. Maar ja, ze volgen me toch. Dan maak ik ze beter tot reisgenoot.

Et voila, de Via De Libera, de straat waar ik acht jaar gleden koffie, vriendschap en een zetel kreeg. Achter de hoek van mijn huidige host. Wat een toeval. Is dit een teken? Wie weet het... Ik kom toe bij Alfredo. Doorweekt, moe en zelfs een beetje hongerig. Een warme gastheer wacht me op met een heerlijk dampende lasagna. Een hartverwarmende ontvangst. Dat doet goed. Maar veel honger heb ik toch niet. Uit beleefdheid eet ik van zijn kooksel. Best lekker, zo ook de wijn. Het is alweer vijftien uur, op zaterdag vier februari. Vierentwintig uur geleden zat ik voor de torens, te wachten tot mijn bus vertrok. Nu zit ik aan de tafel van een mens die ik niet ken, in een appartement dat ik niet ken. De laatste keer dat ik aan een onbekende tafel zat was bij haar. Mijn muze, mijn liefde, mijn hart, mijn pijn... mijn verdriet. De Demonen zijn weer terug, de fles is leeg. Of ik de stad wil zien? Ik kijk naar buiten. Regen, wind...guur weer. Somber! Past wel. Ik zeg ja. De sjaal van mijn muze, mijn liefde, mijn hart, mijn verdriet, mijn pijn hangt rond mijn hals als een strop. Beschermt me tegen de koude. Ik beeld me in haar geur nog te ruiken in de sjaal. Ik glimlach, mijn Muze is met mij mee op reis. Ze is bij mij.

Regen klettert in mijn gezicht. De wind snijdt, ik trek mijn sjaal strak over mijn mond en neus. Alfredo heeft een paraplu. Ik haat die dingen. Ik heb een nat hoofd. Vol nostalgie. Even geen Demonen. Zijn houden niet van regen. Ik dus wel.

Padova in the Rain. Alfredo heeft tramkaartjes. We nemen dus de tram. De lokale zakkenrollers ook. Maar mij hebben ze niet liggen. Die snodaards herken je van ver. Het is trouwens opmerklijk dat ze heel erg veel gelijken op het soortgelijk gespuis uit pakweg Brussel. Maar ik denk nu niet aan Brussel. Ik word rondgeleid door de Verstrooide Professor. Ja, Alfredo doceert op de universiteit van Padova. Hij doceert zelfs geschiedenis. Alweer toeval. “Toeval bestaat niet”. Een klein Demoontje probeert in te breken. Op vier oktober zei ook iemand me dat toeval niet bestaat... gedachten glijden af. Muze... Blonde liefde...Una Gelatto? Dat laatste was Alfredo. Al dubbend zijn we bij de oudste Gelatteria van Padova geraakt, alwaar mij een voorwaar heerlijke, artisanale, smaakvolle en koude “Straciatella-chocolade” in mijn handen wordt geduwd. Kostprijs: twee euro vijftig cent. Koud. Leidt me af. Alfredo vertelt al snoepend hoe hij hier als kind al kwam. Ik snoep mee. Van zijn verhaal. En van mijn ijsje. Ik hou wel eens van ijsjes.

En daar gaan we voort. Naar de markt. De markt die er niet staat, want het is een ware zondvloed. En het is zaterdag vier februari. Het is zestien uur. Marktkramers houden niet van regen. Demonen ook niet. “Mooi plein?” Alfredo bekijkt me met van trots blinkende ogen. Ik kan enkel maar beamen. Niet omdat het moet, maar omdat het zo is. Het is nu eenmaal een mooi, leeg marktplein, zonder marktkramers, zonder klanten. “Groter dan Parijs?” Maar neen, Parijs is beduidend groter dan dit marktplein, en dat zeg ik hem ook. Verwarde blik. Mijn Italiaanse Euro valt. Niet “Parijs”, maar “Place de la Concorde” in Parijs. Tja, dat weet ik niet. Ik gun hem zijn Padovaanse trots en bevestig. Alfredo fleurt op, veert recht en sleept me mee om koffie. Een standbeeld voor de uitvinder. Saluté zeggen ze hier. Daar zitten we dan. Het groene salon van één of andere luxe-koffiekeet. Peddrocchi Café. Al geopend in de achttiende eeuw. Mijn koffiegezelschap laat me weten dat dit in 1772 was, dus 210 jaar voor ik op aarde kwam, dronken hier al mensen koffie Ik drink hier koffie in het Groene Salon. Vooraan moet je niet consumeren. Wel in het groene salon. Groen... gisteren keek ik nog in de mooiste groene ogen op aarde. Demonen houden van groen. Ik ook. En van koffie. De koffie in deze prachtige, oude, chique tent smaakt heerlijk. Ik hoor nu dat dit een van de oudste koffietenten van Padova is. Ik hoor ook van Alfredo dat dit koffiehuis een rol speelde in de opstand tegen de Habsburgers in 1848. Ik geloof hem, ik denk dat hij er bij was. Buiten regent het nog steeds. Goed voor mij, zonder paraplu. Alfredo – met paraplu – maakt me attent op een eetkraampje dat ik anders compleet zou genegeerd hebben. Het standje bevat padovanse specialiteiten, opgevist uit de Adriatische Zee. Lokale inktvis. Niet de gefrituurde rotzooi van bij ons. Neen, heerlijk gekookte inktvistentakels, “in't groen”, gelijk de paling. Weeral groen. Er is heel veel groen in deze wereld. Er is maar één groen dat me achtervolgt. Ik snuif de geur van de sjaal van de Muze diep in. Inktvis. Ziet er waarachtig degoutant uit. Het weer is ook degoutant. Ik bestel dus een portie voor twee. Alfredo is een kleine eter, dus het wordt een portie voor één, op z'n Hollandaise. We delen een bordje Adriatische tentakels onder de luifel van het oude Raadshuis. Of ik wist waar het balkon voor diende, in de tijd van de Republiek? – Ooit was Padova een onafhankelijke en machtige republiek – Ja, ik weet wel dat dit diende voor de notabelen van de stad een forum te bieden. Ik zeg dus “neen”. Al smullend van deze toch wel lekkere stukken inktvis, krijg ik een uiterst deskundige toelichting van de werking van de Republiek – ik denk dat hij heimwee heeft naar de tijden van weleer – en de werking van het Raadshuis. Blijkbaar wist ik er toch niet zo veel van... hoe zat dat weer met de Socratische Majeustiek? Eerst moet je weten dat je niets weet, en dan begin je te weten... Goed, de inktvis en brood en groene saus zijn binnen. Onze weg gaat verder doorheen Padova. Het regent nog steeds. Nog steeds geen paraplu. Nat en koud. Dat is exact hoe ik het wil Zelfkastijding zonder zweep. In de regen lopen we door. Het is zaterdag vier februari. Het is half zes in de avond. Sint-Antonius van Padova verschijnt. Het is te zeggen: zijn kerk toch. Mooie kerk. Er staat zelfs nog een kerststal, rijkelijk te laat. Alfredo legt me geduldig uit waar het idee van de kerststal vandaan komt. Want wij kennen dat in België niet, denkt hij... hij heeft misschien de Muze ontmoet. Mijn Muze had geen kerststal dit jaar. Ook geen kerstboom. Ik wilde hem wel mee zetten. Ik... ik trek mijn sjaal nog wat vaster. Tegen de wind. Tegen de Demonen. Binnen vinden we Antonius zijn kist. En zijn tong. Hét Reliek... Dat ik eerder in Etterbeek de 'Eglise Saint-Antoine' (over Les Griffons van Artur) als parochiekerk had, is dus compleet te wijten aan die vent zijn tong. En daar zijn de Demonen weer, maar daar wil ik niet verder op ingaan. Het is al over zes. Het regent nog steeds. De wind wordt guurder. Tijd om de comfortable warmte van het appartement te zoeken. Terug op de tram. Dezelfde zakkenroller beloert me. Zou hij homo zijn? Hij verliest zijn interesse. Zelfs gespuis toont geen interesse meer. Ligt het aan mij? Mijn Muze, mijn blonde liefde, mijn hart mijn pijn... mijn verdriet. Ook zij toonde plots geen interesse meer. Mijn goede, lieve vriendin sinds jaren, met haar mooie sneeuwitje-achtige uiterlijk, was plots onbereikbaar. Hoewel ze dat wel meer had. Na de verhuis naar de Keizerlijke Stede hoor ik haar amper nog. Waarom stel ik me de vraag nog aan wat het lig. Het is vrij duidelijk dat het aan mezelf ligt. De appetijt trekt weg, als sneeuw voor de zon. Sneeuw... Luik... Demonen: welkom. Het is warm en droog op de tram. Een verhaal van Alfredo begint door te dringen. Ik weet wel waar en wanneer hij het vertelde, maar mijn aandacht was er toen niet meer bij. Vierentwintig uur in de bus kruipt niet in je koude kleren. Nu ja, blijkt dat “in het verleden” de uurwerktoren van Padova permanent bewoond werd. Anders zou de tijd komen stil te staan. Van mij mag dat dan best op dertig oktober tweeduizendzestien gebeuren... Dat was een zondag. Er waren geen Demonen toen. Er was mijn Muze, mijn Blonde Liefde, mijn inspiratie, mijn hart. Mijn pijn en mijn verdriet...

Toegekomen op het appartement. Niet eens aandacht gehad voor de Via Del Libera. Zelfs ik negeer mijn zorgeloze momenten. De linkse Sicilianen schieten plots door mijn gedachten. Ik denk er nu toch aan. Zouden zij nog ooit aan mij denken? Twijfelachtig. Wie wel. Ik ga even op bed liggen. Even de ogen toe. Een droomloze hazenslaap maakt zich meester van mij. Tot Alfredo besluit me te melden dat we gaan eten. Pasta. Pasta met saus. Uit een potteke. Een Italiaan onwaardig, maar toch met een vorm van smaak opgegeten. We sluiten af met een gesprek over de “beste koning van Italië”, volgens hem Umberto – diegene die 1 dag koning geweest is. Voor een Republikein is dat waarschijnlijk inderdaad de beste koning ooit. Dat gesprek gaat samen met een koffietje uiteraard. En dan duik ik de koffer in. Vierentwintig uur bus én stadsverkenning. Dat is vermoeiend. Zouden de Demonen ook zo moe zijn? Hebben ze andere plannen? Ik tob er niet over. Ik ben moe. Mijn ogen vallen toe. Mijn ogen gaan terug open. Ik ben nogal ontheemd, lijkt. Ik kan me van mijn droom niets herinneren, maar ik voel me nogal alleen. Heel alleen. Het besef komt terug. Alfredo... Luigi's...Borsato...Paling in't Groen... Ja, ik lig in een vreemd bed in Padova. Ik denk in de rapte wanneer ik voor het laatst in een vreemd bed wakker werd. Ik weet exact wanneer, en helemaal vreemd was dat bed niet. Ik ga douchen, want Alfredo voorziet koffie en ik wil naar Vicenza. Of naar Venetië. Of naar eender waar. Als ik maar kan gaan. Ik kom uit de douche, de koffie is klaar. Ik denk weer aan het standbeeld voor die man. Gepakt met de rugzak vertrek ik bij Alfredo, richting stationsgebouw. Deze keer let ik wel op de Via Del Libera. De nostalgie is er nog. De vrienden zijn weg. Er wonen nu mensen die ik nooit zal kennen. Mensen die mij nooit zullen kennen, en mij nooit zullen laten vallen. Hoe minder mensen je kent, hoe minder ze je kunnen kwetsen, schiet me te binnen. Ik denk aan hoe het toeval (“toeval bestaat niet”) heeft gezorgd dat ik hier ben geraakt. Wat als ik niet aanwezig was op zeventwintig oktober. Zat ik dan op veertien februari op een vliegtuig naar de palmbomen? Nu sta ik hier. Nog steeds in de regen, in Padova, aan de Via Del Libera. Een plek waar ik plezier heb gehad, en koffie. Véél koffie. Er zijn nog zulke plekken, bedenk ik me, waar ik veel plezier heb gehad. Nostalgie. Het wordt donker rondom de herinneringen. Demonen.


0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
05-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
04-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Busrit

Reizen met de bus, wat een idee. Vierentwintig uur in de bus. WC gesloten. Nu ja, buiten mijn flesje calvados dat ik van mijn “partner in crime sinds vele jaren” meekreeg, heb ik toch niks te drinken. Maar een goede alcohol is zoals ik me voel: zwaar. Het smaakt me wel. De bus is bijna leeg, en stil. Kon ik dat ook maar zeggen van mijn hoofd. Hoe verder we rijden – het traject gaat ook nog eens langs mijn oude buurt Etterbeek (adieu Etterbeek) – hoe luider de vragen “wat nu?”, “waarom?” “hoe lang?”... en de vraag die het luidste roept is de “wat als...” vraag. “Wat als...” zat ik dan op veertien februari in een vliegtuig naar Miami? Zou ik palmbomen en zon zien? Een dagje aan het strand hangen? “Wat als...”, zou ik dan deze duivelse busrit doen? De vragen blijven onbeantwoord. Wie kan ze beantwoorden? De bus stopt. Net op tijd. Mijn lichaam schreeuwt om rust, nicotine en een pintje. Zes pintjes... pintjes die het Esso-tankstation nabij Liege me kan leveren. Heerlijk. De vragen vervagen. Even. Ik kijk naar buiten. Er ligt sneeuw. Het lijkt even koud als hoe ik me voel. Zou het ook zo kil om mijn hart zijn mocht ik op veertien februari in een vliegtuig naar Miami zitten? “Wat als...” daar zijn ze weer. Vragen zonder antwoord, vooral zonder meerwaarde. Het wordt donker buiten. Zo donker als mijn gemoedstoestand. Nog een biertje. De vragen, demonen, zijn er allergisch voor. Ik niet.

We rijden Luxemburg binnen. Adieu België. Niet omkeren, niet omkijken. Anders word je een zoutpilaar, zoals Lot. Lijkt me maar saai. Luxemburg... sigaretten... daar zijn de Demonen niet allergisch voor. Dus nog een biertje. Even is het stil. Zowel in de bus als in mijn hoofd. De vriendelijke Rus achter mij die meereist tot Straatsburg, leent me zijn lader. De mijne is verdwenen. Komt misschien terug, samen met mijn geluk? Nu ja, tegen dan is de batterij leeg, van de gsm dan.

Een nieuwe kopen. Met laders gaat dat. Met geluk niet. Dat win je, of verlies je. “Wat als...” nog een biertje... en een calvados. De demonen passen zich aan. Ze worden groter, sterker.

Middernacht. Ik geef de vriendelijke Rus zijn lader terug. We komen toe in Straatsburg. Geen geluk, geen lader. Adieu, vriendelijke Rus.

Het plotse besef komt dat ik ook Frankrijk vaarwel ga zeggen. Maar de ogen vallen toe. Een diepe slaap neemt bezit van mij. Onbeschermd kunnen de Demonen mijn gedachten beheersen. In mijn slaap zie ik het “antwoord” op “wat als...”

Miami is een prachtige stad. Mijn muze, mijn blonde liefde, mijn inspiratie, mijn hart... ze is knapper als ooit. Ze straalt en lacht. Ik voel me gelukkig. De zon schijn in mijn ogen. Ik beef er zelfs van. “Monsieur”, klinkt het, “Sir”... het is geen zon. Het is de zaklamp van de Zwitserse Douanier die in mijn ogen schijnt. Geen palmbomen meer, geen prachtige muze... adieu, Geluk.

Zwitserland. De verwelkoming is even hartelijk als dat ze onbestaande is. Iedereen uitstappen, in de koude, met alle bagage. De honden snuffelen. De douaniers snuffelen eveneens. Het is twee uur 's nachts. Het is zaterdag 4 februari. Het is koud.

“Ihre papieren!” “Nicht rauchen!” Ik zal ook maar niet drinken zekers? Het was een maat voor niets. Ik had niets aan te geven. Demonen mogen mee de grens over. De Afrikaanse dame van raam 46 niet. Adieu Afrikaanse dame met de mooie krollende haren.

De ogen vallen weer toe. Het is drie uur 's nachts. Geen Miami deze keer. Wel Brussel. Brussel op 27 oktober 2016. Fijn feestje, toffe collega's. Mijn muze, mijn liefde. Ze is er ook. Ze kijkt me liefdevol aan, maar een schaduw omhult haar stralende aanwezigheid. De warmte verdwijnt, het licht wordt somber en daar zit ik weer alleen. Alleen in de bus, in Milaan. Adieu, mooie dromen.

Het is zeven uur in de ochtend, zaterdag vier februari. Het is slecht weer. Koude, kille wind, regen, wolken. Ik voel me thuis. Zou het in Miami ook zo kil kunnen zijn? En somber? Zou ik me daar thuis kunnen voelen? Zal ik er ooit heengaan? Goeiemorgen, Demonen!

De bus naar Venetië heeft twee uur vertraging. Past erbij: somber, kil, traag en te laat. De reïncarnatie van mijn gemoedstoestand.

Zaterdag vier februari. Negen uur in de ochtend. De bus naar Venetië is er eindelijk. Blijkbaar was het zodanig somber buiten. De Demonen lieten me twee uur met rust. De calvados hield me dan weer warm. Het is licht buiten. En grijs. En nat. Een hondenweer. Adieu Milano.

De laatste etappe. Een verkorte, want ik ga in Padova uitstappen. En daar is de nostalgie. Acht jaar geleden was ik ook in Padova. Met een glimlach denk ik tijdens de rit terug aan deze fijne periode met mijn toenmalige collega – en heden een hartsvriendin – en haar linkse, Siciliaanse vrienden. Ik glimlach... ik làch! Nostalgisch, maar niet droevig. Geen Demonen, geen “wat als...” Dit heb ik beleefd, en niemand kan me dat ontnemen. Voor het eerst in maanden voel ik dat ik iets goed doe. Voor mezelf. Een klein gevoel van opwinding maakt zich geleidelijk aan meester van mijn sombere gedachten. Ondanks het vreselijke weer voel ik terug de lichte tred van vrijdagochtend wanneer ik in Padova de bus af stap. Buongiorno, Bella Italia!


0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
04-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Afscheid

Vrijdag drie februari. Ik trek de deur toe in Namen, zoals iedere andere ochtend. Alleen kijk ik een beetje aandachtiger naar al mijn spullen. Het is anders dan anders, deze ochtend. Zwaarder gepakt, maar lichtere tred. En een hoofd met vragen en twijfels maar toch één zekerheid: ik ga het doen. Ik ga slagen inm ijn doel. Twee maanden lang zal ik door Italië trekken, te voet, met de trein, met de bus... en ik zal herboren terugkeren. Als ik terugkeer... Nog één maal kijk ik rond in mijn appartement. Mijn boeken liggen vredig op hun planken te wachten tot wanneer ik ze terug koesterend in mijn handen neem. Mijn kaders hangen onverstoord aan de muur en vanuit mijn hal bekijkt Napoleon arrogant op mij neer. Hij denkt allicht: “Te voet door Italie? Ik deed dat met een ondervoed leger. Nu jij...” Dan komt het moment. De deur valt in het slot, ik loop de trap af, nog een keer naar het station. Niet meer omkijkend naar wat ik achterlaat, maar mijmerend over wat komen zal. Adieu Namur.


“Dames en heren, volgende halte: Brussel Noord”. Snel een whatsapp naar de collega's: “Ik kom toe in Noord. Koffie!!!!” En zo geschiedt. Als een stam dorstige hindes begeven we ons naar de koffiebar van Jeff. Hij ziet ons reeds naderen en zijn machine warmt zich op. Laat de capuccino's maar vloeien. Capucinno's aan 2.10 euro per stuk, maar niet vandaag. Jeff is goed gehumeurd, blijkt, want de mijne is gratis. Of hij is blij dat ik mijn biezen pak. Wie zal het zeggen...

Ik laat het alleszins niet aan mijn hart komen en slurp gulzig de warme cafeïne naar binnen. Elke ochtend hetzelfde gedacht, zo ook deze ochtend: de uitvinder van koffie verdient een standbeeld! Wat smaakt er nu beter om de dag te starten dan een kom stomende cafeïne? Pas na dit ritueel zijn mijn collega's en ik volledig operationeel. De tribu kan dan functioneren als een goed geoliede machine. Het is nu half tien in de ochtend. Het is nog steeds vrijdag. Zoals elke dag start ik mijn pc op. Mijn pc, die altijd trouw op zijn plekje staat naast de venster op 7U Rood. Toch is ook dit ritueel anders dan de andere dagen. Mijn meestal ontploffende mailbox is zo leeg als een biervat na een studentencantus. Hij klinkt enkel niet zo hol. Was mijn hoofd ook maar zo leeg...

Het brengt toch wel wat weemoed teweeg. Een zwaar gevoel komt op in mijn hart. Dit verjaag ik dan maar met het helpen van mijn collega's. Maar het blijft knagen. Ligt het aan iets anders dan de mailbox? Aan het feit dat mijn pc over twee uurtjes opgesloten zal liggen in mijn locker? Ligt het eraan dat ik nog maar twee uurtjes op 7U Rood doorbreng? Aan datgene wat in mijn locker ligt te branden tot die collega in wie ik het meeste vertrouwen heb, en die het dichtst bij mij aanstaat, de locker mag openen om deze artefacten te onthullen? Ik weet het niet. Het is nu half elf in de ochtend van vrijdag 3 februari. Het zware gevoel gaat niet weg. Echter, het gevoel dat ik dringend naar de Blokker moet, manifesteert zich. Off we go. Een presspot en een cadeauverpakking, want een bittere pil moet gezoet worden. Zo ontstonden ook de pralines, en wie houdt daar nu niet van...Terug in de torens, presspot in de verpakking, verpakking in de locker. Het is elf uur intussen. Nog snel een brief afprinten. Brief in de enveloppe, enveloppe in de locker bij de presspot in verpakking. Nu mijn bureau nog leegmaken. Dit gaat wel even duren. Waar moet die carapils in hemelsnaam heen? Carapils in de kast, laptop in de locker. Locker op slot, tot... tot ik weg ben.


Mijn bureau is nu helemaal leeg, ontsmet, en mijn telefoon uitgelogd. Het is twintig voor twaalf. Het is tijd, het is zover. Een laatste keer kijken in haar mooie groene ogen. Een laatste keer face to face naar haar luisteren. Naar mijn muze, mijn inspiratie, mijn verdriet. Het afscheid is snel en intens. Voor een laatste keer snuif ik haar heerlijke geur. De aroma's vullen mijn neusgaten. Ik geraak weer bedwelmd. Mijn blonde droom vertrekt weer. Niet wetende wat er op haar wacht in mijn gesloten locker. Het is vrijdag drie februari. Het is middag. Mijn hart is zwaar, mijn gedachten zwart en mijn maag leeg. Tijd om te eten. Mijn lunchdate, en partner in crime sinds vele jaren, staat te wachten. Op mij? Of op de sigaretten die ik mee heb? Allicht op de 33ers die we gaan drinken. Misschien de drie? Wie weet... Met mijn droom in mijn hoofd en hart bestel ik eerst mijn drank alvorens mijn eten. Heb toch nog drie uur... Drie uur nog voor het grote avontuur begint. Snel nog een croque monsieur (of zoals ik ooit ergens las: een knabbelmeneer) achter mijn kiezen steken, doorspoelen met de laatste deftige pintjes in weken. Het is zover. “Conte Partiro” zong de Blinde Andrea. Ik kan het niet beter verwoorden. Voor de laatste keer de torens binnen om mijn rugzak op te pikken. De collega's zijn hun beker gaan vullen bij Jeff. Ze komen tesamen met mij bij de liften. Het zware hart is terug. Het afscheid is nakende. En in groep gaan we naar buiten. Nog een laatste sigaret. Adieu torens, adieu collega's. This is it.

De hoop mijn muze, mijn liefde, mijn blonde inspiratie nog snel te zien, vervaagt met de minuut. De zwarte gedachten zijn er weer. Tijd om te vertrekken. Een kus hier, een knuffel daar en op weg naar de bus. Adiamo, on y va. Next step: Milano! De gedachte blijft in mijn hoofd. Is dit afscheid definitief? Is dit de start van iets nieuws en mooi? Het einde van een zwart hoofdstuk? Ga ik hen nog zien? Wil ik hen nog zien? Wil ik hààr nog zien? Zij, mijn muze, mijn liefde, mijn hart, mijn pijn?

Het is vandaag vrijdag drie februari. Het is drie uur in de namiddag. Mijn avontuur begint aan de voet van de torens, in bus zestien, raam vierendertig.



0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
04-02-2017, 00:00 geschreven door Reis door Italie  
Reacties (0)
Inhoud blog
  • Siena, deel 2
  • Siena, deel 1
  • Op weg naar Siena
  • Het vertrek uit Firenze
  • Fiesole
  • Firenze: Valentijnsdag
  • Firenze: aankomst en maandag 13 februari
  • Modena
  • Op weg naar Modena
  • Bologna
  • Vicenza
  • Padova
  • De Busrit
  • Het Afscheid

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs