Zoektocht naar mezelf
Met de rugzak door Italië
09-02-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bologna
Padova – Bologna per trein. Ik kijk er wel naar uit, naar Bologna. Een stad met fijne herinneringen, waar de Demonen zich niet kunnen voeden. Een stad ook die leeft. Ik stap van de trein en word begroet door de typische stationsbedelaars, fanatiek-linkse studenten met hun i-Phones en de immer gestreste pendelaars. La Dolce Vita lijkt hier evenveel zoek als in Brussel-Noord. Het is wel properder. Bologna dan. Nu goed. Hier sta ik dan weer. In de trein heb ik een hostel geregeld. Achttien euro en half voor een nacht. Op tien minuten van het station. De eerste vraag die dan in mij opkomt is dan welke kant de achterkant is, bij een station met twee vertrekhallen en zes in- of uitgangen. Op goed geluk kies ik de kant waar de pendelaars niet, en de rugzaktoeristen wél heengaan. Ik merk ook spontaan dat ik buiten sta. Dit is geen regen meer. Dit is een poging om Bologna te doen verzuipen. Beetje een luxueuze versie van het “Verdronken Land van Saeftinghe”. Het zet een domper op mijn ietwat positief gevoel. Het herinnert me aan de reden dat ik hier ben. Station uit naar links, over de spoorweg, naar rechts. We-Bologna. Uitgeregend. Of ik een haardroger wil? Ja, en een pint ook als het even kan. En een kamer. Of een bed. Als het maar goedkoop is. En dat ontbijt voor vier euro mag er gerust bij. Grazie. Het Amerikaanse meisje dat na mij binnen kwam, met haar natte, lange, bruine haar vraagt ook een Peroni. En een handdoek. Ze zou beter ook een tobbe vragen, want rondom haar voeten begint zich reeds een serieuze plas te vormen. Ze gaat naar haar kamer, ik zal haar niet meer zien. Om zes uur in de ochtend komt de taxi haar ophalen. Ongetwijfeld naar de bestemming van haar dromen. Voor mij is dat nu Miami. Zon, palmbomen, mijn Muze. Het is nu kwart over drie. Maandag zes februari. Ik ken mijn Muze vandaag exact vier maanden. Hoe stom dat allemaal gelopen is. Kwestie van een datum kiezen. Wat als ik drie oktober gekozen had... Dan... een andere job. Geen Muze. De Muze die me het summum van geluk leerde kennen. Zo een prachtige, blinkende medaille. Met een zeer duistere en doffe keerzijde. Plots denk ik aan Clouseau (wat een kutgroep). “Ik denk nog vaak aan hoe het ooit begon...” Heel vaak zelfs. Zes oktober...Liefde, vedriet, wanhoop. Zo tastbaar, zichtbaar. Voelbaar! Een maand geluk. En dan... de laatste kus. Het ravijn, de pijn en het verdriet. De Demonen. Alles komt terug. Het is nu maandag zes februari. Het is half vijf. Ik voel de Demonen rond mij. Buiten regent het vreselijk hard. En het is donker. Ik ga naar de bar. De Demonen houden er niet van als ik me omring met mensen. Twee Braziliaanse jongens. Ze delen een pizza. Ik krijg ook een stuk, maar ik heb geen honger. Ik weiger, maar geef hen een pintje. Of ik Bologna al gezien heb? Deze keer niet. Enkel het station, en de weg naar de Hostel. Niet het grootste toeristische trekpleister, dit desolate, natte, grijze en grouwe landschap. De bar is wel gezellig. De jongens hebben Bologna wel gezien. En Rome, en Siena en Firenze. Allemaal plekken waar ik nog heen moet. Morgen gaan ze naar Milaan. Maar vanavond willen ze nog wel wat babbelen.
Een Australier vervoegt onze groep. Hij komt ook uit Rome. Ik ben de enige die de tegengestelde richting uitgaat. Uit mijn ooghoek zie ik een meisje alleen binnenkomen. Rood rugzakje. Krullend blond haar. Groene ogen. Ernstige blik. Ze komt niet bij ons zitten. Ze herinnert me wel aan iemand die lang geleden – zo lijkt het toch – besloot Sint-Joost te ruilen voor Hamburg. Hele toffe stad, Hamburg. Voor mij ook een stad van een gemiste kans. Allicht was het nooit een kans. Alleszins is ze toch gemist. De avond vordert gestaag. De pintjes vloeien rijkelijk. Tot het tijd is om te gaan slapen in mijn vier-persoonsslaapkamer waar tot nu toe enkel een oude man in bed nummer drie ligt (ik heb bed nummer één). De Brazilianen gaan morgenochtend vertrekken, hen zie ik niet meer. De Australier, daar heb ik mee afgesproken samen Bologna onveilig te maken de dag erop. Het is nu nog maandag zes februari. Het is half twaalf in de avond. Ieder gaat zijn weg. Adieu Brazilianen. Amuseer jullie in Milaan.

Het ontbijt van vier euro stelt nog minder voor als een ontbijt in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Behalve dat er in potjes biologische confituur te vinden is. De koffie gaat wel goed binnen. Ik had moeten uitchecken, maar ik heb nog geen zin om door te gaan. Ik verleng mijn kamer. Ik moet wel verhuizen van kamer, naar de overkant. Erg vind ik dat niet. In mijn kamer lag toch iemand te snurken. De oude man... snurkman. Adieu! Spullen verhuisd, en naar de koffie. De Australier komt niet opdagen. Toch niet voor elf uur. Net op tijd voor een pintje. Dan de stad in. Blij met gezelschap. Bologna is een stad met 48 kilometer arcades. Handig als het regent. Word je niet nat. Geen paraplu nodig. Veel kerken ook. Nog meer dan in Vicenza. Ook mooier. Ik denk dat de Muze hier graag zou rondlopen. Niet omwille van de kerken, maar omdat de stad bruist. Maar mijn gedachten worden afgeleid. Niet door de mooie ragazza, maar door de intussen zatte Australier. Het is dinsdag, het is zeven oktober en het is veertien uur. De zesenzestig centiliter fles Peroni voor anderhalve euro in de hand en op stap. Naar nergens. Beetje symbolisch ook voor mij, bedenk ik me een halve seconde. In Toscane slagen ze er blijkbaar ook niet in om rechte torens te bouwen. Die van Pisa mag dan scheef staan, hier in Bologna is het niet veel beter. Je kan de hoogste trouwens beklimmen. 98 meter, 480 tredes. Drie euro. Ik denk er nog niet aan. Hoe mooi het panorama ook mag wezen. In één van de straten zien we de elektriciteitskast openstaan, mét een beschikbare schakelaar. Dat vraagt om uitgezet te worden (lukte dat met denken ook maar: klik, en uit). Even kijken naar links, even kijken naar rechts. Et voila, een van de vele pallazo zal met kaarsen verlicht worden deze avond. En onze weg gaat door. Of we willen bijdragen voor de blinde kindjes, vraagt een lief, ros meisje met een schattig snoetje in de Via Ugo Bassi, die zeepbellen zit te blazen met de rook van haar elektronische sigaret. Voor dat meisje zou iedereen in zijn buidel tasten, maar het is via een maandelijkse betaling. Enkel voor Italianen. Ze werkt tot acht uur, beantwoordt ze m'n vraag, en wil graag mee iets gaan drinken nadien. Mooi, we zullen haar ophalen na het eten. Het is nu half zes, zeven oktober. Een dinsdag. Tijd om te eten. Italië, dus Pizza. De eerste sinds mijn aankomst. Een vierkazen. De blauwe schimmelkaas smaakt heerlijk door. Kwart voor acht. We gaan het meisje zoeken. Met de gps van de Australier. Natuurlijk vinden we dit meisje niet. We zijn de weg kwijt. Ik ben al langer de weg kwijt en het spoor bijster. Gelukkig is er de studentenwijk. Daar zijn cafés waar je voor een redelijke prijs nog kunt drinken. Hier gaan we dus heen om vervolgens licht waggelend en een beetje in de wind de weg naar de hostel terug te zoeken. Tien uur 's avonds. De Australiër gaat slapen. Hij verlengt zijn verblijf. Ik ga de ochtend erop door richting Modena. Te voet. In de regen. Alle zorgen laten wegspoelen en wegwaaien.
De weg naar de hostel vinden we gemakkelijker als de weg naar het meisje van de blinde kinderen met de zeepbellen. In mijn ooghoek zie ik het meisje van gisteren. De blonde met ernstige blik. Ze leest een boek. Jeroen Brouwers schrijft een boek, zij leest een boek. Ik besluit nog even in de bar te blijven. Ik ga wat schrijven. Cicero. Seksualiteit, moord en intrige in de Romeinse Republiek. Waar ik vandaan kom, vraagt ze me in vlekkeloos Engels. “From Belgium” zeg ik met mijn mooie Antwerpse tongval. Zij komt uit Veurne. Ze leest een filosofieboek, denk ik. Ze studeert in Gent. Farmaceutische Wetenschappen. Eerstejaars, dus 18 jaar. Toch spreek ik geboeid met haar. Het is intussen al woensdag, het is twee uur 's nachts. We spreken af de dag erna samen Bologna te bezoeken. Ik besluit mijn verblijf met een nacht te verlengen. Nummers worden uitgewisseld, Facebook wordt uitgewisseld. Demonen breken in mijn hoofd. Een blonde, mét groene ogen. Maar twee procent van de mensen is blond met groene ogen, ontdek ik op Google. Ik ontmoet er twee in vier maanden en twee dagen. Maar deze is te jong. Afspraak om acht uur bij de koffie – ik heb geen ontbijt genomen, dat gaan we elders eten. Slaap wel. Tot morgen, ernstige Veurnse.
Terug naar de kamer. De Australiër ligt in bed twee, ik nog steeds in bed één. De Chinezen zijn er nog niet. Het is nochtans twee uur. De Australiër moet over drie uur opstaan. Ik niet. Ik ga slapen. Ik word geplaagd door dromen. Dromen over mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie. Dromen over wat had kunnen zijn. Dromen over wat is. Nat in het zweet word ik wakker. Het is nu woensdag 8 februari, het is vijf uur 's nachts. De Australiër zit in de badkamer. Ik kan niet meer slapen. Ik doe mijn tablet open om wat te schrijven. De Chinezen zijn blijkbaar ook toegekomen, aan het gesnurk te oordelen. Hopelijk moeten ze snel door. Nu, ik ga zelf vandaag door, maakt eigenlijk niet uit. De Australier komt buiten, en vertrekt, gepakt en gezakt, naar Torino. Adieu Aussi. De Chinezen zijn ook wakker. Ze maken hun koffers. Ik ga naar beneden. Nog beduusd van mijn droom. “Wat als...” de Demonen zijn er weer. Ik probeer ze te negeren, maar het droombeeld blijft in mijn ogen. Mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie, mijn pijn en verdriet, samen met een ander. Lachend, gelukkig, blij. Werkend aan haar toekomst. Een toekomst in dewelke ik geen plek meer heb. Ik voel mijn maag samenspannen. Ik voel een krop in mijn keel. Ik ga naar beneden. Te vroeg voor het ontbijt, maar er is koffie. Ik drink koffie. Het is vijf uur dertig. Nog twee uur en half, en de ernstige Veurnse komt ook naar beneden. Nog eens de stad bezoeken. Met mij. Ik lees de krant, om mijn gedachten te verzetten en de Demonen te verjagen. De tijd vordert langzaam. Te vroeg voor bier. Te vroeg voor ontbijt (ik heb er toch geen besteld). Te vroeg om wakker te zijn, maar liever dat dan de nachtmerries die me al maanden achtervolgen. Ik denk aan die eerste maand. Toen sliep ik ook niet. Maar door opwinding. Omdat ik in een roes leefde. Toen had ik ook dromen, maar andere dromen. Tot ze het zei, op drie november. En dan de laatste kus. Geen kus voor de laatste bus. Een kus voor afscheid. Het tussendoortje was voorbij. Mijn Muze hernam haar leven. Het is plots acht uur. De Ernstige Veurnse staat aan mijn tafel, met haar rode rugzakje met daarin haar fototoestel. Ik ga mijn schoenen wisselen, en we vertrekken voor ontbijt. Nog steeds geen honger, voor mij een espresso. Voor haar een croissant. En op pad. Ze haalt haar fototoestel uit. Een Nikon, zoals ik, maar een groter model. Een 120 millimeter-lens. Ik heb een 75-milimeter. We zijn vroeg, de winkels zijn nog toe. Ze houdt niet van shoppen. Ik ben blij. Ze houdt van fotografie, ik ben blij. Een gespreksonderwerp. Het is negen uur gepasseerd. We lopen onder de galerijen van Bologna. Kerk in, kerk uit. Mooie kerken, minder mooie kerken. Mijn reisgenoot van het moment is aangenaam gezelschap. Vlotte prater. Interessant. Mysterieus. Voor ons verschijnen de twee torens. Of ik die wil beklimmen, vraagt ze. Ik zeg ja. Ondanks mijn voornemen van gisteren. Het panorama moet prachtig zijn. En daar gaan we. Bijna honderd meter omhoog, bijna vijfhonderd treden. Smalle trapjes, grote leegte aan de linkerkant. Niet naar beneden kijken, ook niet naar boven. Prachtig uitzicht, heel erg romantisch ook. We staan naast elkaar. We kijken naar beneden. We proberen uit te zoeken waar de hostel ligt, en wat we al gezien hebben. Het valt op dat er in Bologna geen tuinen zijn aan de huizen. Wel dakterrassen. Dan komt de Muze op mijn netvlies. Zoals ik haar ken, met haar cola zero. Ze zou het ook mooi vinden. Er zijn palmbomen in Bologna. Het gevoel is weg. De rust is verdwenen. Ieder bekijkt een hoek van de toren, om vervolgens af te dalen. Voorzichtig afdalen op deze smalle trap met tweerichtingsverkeer. Het is nu bijna middag. Eerst een boekenwinkel binnen, dan een Peroni zoeken. De Ernstige Veurnse heeft water voor zichzelf bij. Ze is heel matuur. Ze houdt van lezen. Ze houdt van cultuur, ze houdt van reizen. Ze is achttien. En morgen vertrekt ze naar België. We bezoeken verder de stad. Doelloos door de straten. Ik heb dan ook geen doel. Zij lijkt het wel fijn te vinden. Ik vind het niet onfijn. Amper Demonen. Ze houden niet van gezelschap. Ze zijn jaloers. Het is woensdag, het is acht februari. Het is veertien uur we lopen in de universiteitswijk. Ik wil het standbeeld van Dante zien in de universiteit, waar ik acht jaar geleden ook was. Maar waar was dat weer. Bologna heeft véél universiteitsgebouwen, het ene al ouder dan het andere. Met ons fototoestel om de hals, gaan we elk gebouw binnen. Studenten hebben examens. Wij niet. Zij is er net vanaf. Ik ben er al lang vanaf. Elke gang speuren we af naar Dante. Onvindbaar. Tot... tot we een stoet studenten volgen. Linkse studenten, die met deuren, tafels en pasta richting Rectoraat stappen. Ze gaan het rectoraat bezetten. Wij gaan mee. “No pineappels on pizza”, roept de Veurnse. Ik lach. Geen groene lach (weer groen...), een echte lach. Ik voel me best wel ok in haar gezelschap. Is het de herinnering aan het meisje in Hamburg? Ik weet het niet. Het rectoraat van de oudste universiteit van Bologna wordt nu bezet door linkse studenten. Waarom weet ik niet. Behalve dan de pizza-reden. Maar we zijn erbij. En plots staat hij er voor mij. Dante. Zijn bustebeeld toch. Daar aan het rectoraat. Daar was ik acht jaar geleden dus ook. Zonder deuren, tafels, pasta en studenten. Maar op diezelfde plek. Een fotootje. Ik ben blij. Het is intussen zestien uur. Van dat bezetten heb ik wel dorst gekregen. De Ernstige Veurnse ook. Ze wil me trakteren. Ik zeg geen neen. Tijdens onze drink bekijk ik haar. Als ze tien jaar ouder was, en mijn Demonen mij met rust lieten, zou ik mijn kans wagen. Maar ze is te jong. En ik zit met mijn Demonen. Ik wil mijn Muze. En ik weet dat dat nog goed kan komen. Ik hoop dat. Hoop doet leven. We lachen en babbelen over koetjes en kalfjes en sloefen die ze voor haar zus kocht. Vandaag speel ik de weg in Bologna niet kwijt. Het nadert half vijf. Ze heeft een afspraak met een vriend van haar die om vijf de trein moet nemen in Bologna Station naar elders. Hij werkt op de universiteit. Wij spreken af in de Hostel om nadien te gaan eten samen. Het gelijkt op een date. Ik ga terug naar de hostel en verfris me. Even rusten op bed, dan naar beneden, de bar. Een Peroni. Ik zit alleen. De Demonen komen langs. Mijn goede gevoel van de dag wordt gekelderd. De krop is terug, de maag ligt opnieuw in de knoop. Mijn lach verdwijnt. Ik heb terug pijn. Ik verlang naar mijn muze, ik snak haar te zien, te beleven. Ik haal mijn sjaal en snuif erin. De geur is weg, al lang, maar in mijn hoofd zit hij nog. Haar gezicht verschijnt voor mij in mijn gedachten. Mijn Muze, mijn liefde, mijn inspiratie. Mijn verdriet en pijn. Mijn alles en niets. Mijn afgrond. Het is zeven uur. De Veurnse komt naar beneden. We gaan partycrashen op een vernissage bij Zeiss, vlakbij de torens. Dit begint om zeven. Daarna gaan we eten in een typische tratoria. Pasta Bolognese natuurlijk. Ik denk terug aan mijn collega, de hartsvriendin. Niet lang. Wat een heerlijke pasta was dat acht jaar geleden. Aangekomen aan de vernissage is ons duidelijk dat er geen vernissage is. Op zoek naar het restaurant dan. De pasta klinkt aanlokkelijk. Ik heb honger gekregen. Ligt het aan het gezelschap? Of aan het feit dat ik sinds de pizza gisterenavond geen hap meer binnenkreeg, nu vijfentwintig uur geleden (en vijfentwintig kilometer)? Is het omdat mijn Demonen afwezig zijn, dat mijn maag terug werkt? Ik weet het niet. Ik weet wel dat de pasta smaakt, en de wijn eveneens. Het is half tien als we het restaurant verlaten. Voldaan, beetje moe. Er zit toch wat elektriciteit in de lucht, maar ik geef er niet aan toe. Zou niet eerlijk zijn. Niet naar mijn Muze toe. Ik weet dat ik blijf hopen dat het goed komt. “Wat als...” geen antwoord. In stilte, maar niet storend, lopen we terug naar de hostel. We gaan nog even in de bar zitten. Het is half elf. Onderweg hebben we besloten de Veurnse te verkopen voor een hoop kamelen. Ik kan er zeventig voor haar krijgen. En een geit. Blijkbaar bestaan er geen kamelen met groene ogen. Dat leert Google ons. En Google heeft altijd gelijk. Nog praten over koetjes en kalfjes, en dan naar de kamer. Het is intussen donderdag. Het is negen februari. Het is één uur in de nacht. De Veurnse pakt altijd de trap naar haar kamer op het tweede verdiep, ik neem de lift naar mijn kamer op het derde verdiep. Zij vandaag ook. Niet naar het derde, wel de lift. We kijken elkaar in de ogen. De spanning en de elektriciteit geven vonken. Maar mijn Muze houdt me tegen. Zo ook in de kleine lift. Tegen elkaar hangend. Kuis een kus op de wang. Slaap lekker, tot morgen. SMSje als we elk in de kamer zijn. 'Diva nog niet hier, kom gerust af'. Ik zeg dat ik moe ben... Rusteloze nacht. Vele vragen. Wat nu? De spanning is onmiskenbaar. De interesse is er aan beide kanten. Ik kan er niet op ingaan. Achttiien jaar is te jong en ik doe dat niet meer. Is dat wel slim? Emoties blokken voor een idee fixe? Voor een hoop die nooit waarheid zal worden? Voor een verloren liefde? Een ideaal? Ze is te jong, blijf ik mezelf ook terecht voorhouden. En ik weet dat ik niet verliefd ben. Die emotie heb ik niet langer sinds drie november. Deze is uitgerukt, samen met de stekker van mijn geluk. Ik heb interesse. Ik heb aantrekking. Ik ben niet verliefd. En ze is te jong. Is dat een argument? Ik weet het niet. Meer vragen dan antwoorden. Nóg meer vragen. Naast de “wat als...” is er ook de “wat nu”. Niets nu. Morgen is de Veurnse naar huis. Met haar valiesje en haar rode rugzak. Bus naar de luchthaven, vlieger naar Zaventem, trein naar Veurne. Morgen nog samen ontbijten en wat rondwandelen. Ik geraak niet in slaap. Het is alweer vijf uur. Ik ga alweer naar beneden. Met vraagtekens in mijn hoofd ga ik naar de koffiezet. Ik schenk me in. Geen melk. Zwart dan. Mijn Demonen zijn er ook. Die drinken geen koffie. Die zijn altijd wakker. Ze bouwen een muur op. Ze houden me vast in mijn herinneringen en verleden. Ze trekken me er altijd terug in. Ik kan ze niet van mij afschudden. Misschien wil ik het ook niet. Misschien wentel ik me wel graag in wat ik niet heb, of niet meer heb. Ik weet het niet. Is dat niet net het doel van de reis? Mezelf terugvinden? Doe ik dat nu? Of bezorg ik mezelf nog meer moeilijkheden? Kan ik mezelf terug inlaten in zulke avonturen? Wil ik dat? Ik ben er bang van. Zij is een toffe griet. Een slimme. En grappig. De tijd passeert. Het is acht uur. SMSje dat ze nog wat spullen inpakt en dan naar beneden komt. Mij stoort het niet. Ik heb koffie, vragen en Demonen om me bezig te houden. Half negen staat ze er. Terug die blik. Ik negeer hem en wend de mijne af. We gaan het centrum in. Miami lijkt plots heel ver weg. De palmbomen ook. De zon schijnt nu ook in Bologna. Ontbijt (koffiekoek voor haar, espresso voor mij), en rondkuieren zonder doel. Er is een markt. Boeken en rommel en brocante. Oude fototoestellen en olifantenoorbellen. Ze koopt deze. Ik pas ze haar tegen haar oor, schuif haar blonde krollen opzij hiervoor. Ze passen haar wel. Amber zou haar ook passen. Ze is het ermee eens. We zijn het heel erg vaak eens, valt me op. Behalve over de kamelen. Dat ziet ze niet zitten. Nog wat wandelen doorheen Bologna. Het wordt stilaan tijd om terug te gaan. Het is donderdag. Het is negen februari en het is veertien uur. Tijd om de bagage op te halen, en naar de luchthavenshuttle voor het station te gaan. Ik geef haar een euro, dat ze niet extra moet afhalen voor haar ticketje. De bus komt toe. Nog een zedige kus op de wang, de elektriciteit en intensiteit van het moment negerend, en ze is weg. Ik ga terug voor mijn bagage. Met een heel erg leeg gevoel vanbinnen vertrek ik te voet naar Modena. Ik moet dat gevoel zien te plaatsen. Het waren twee zeer aangename dagen. Aangenaam gp. Boeiend, interessant en grappig. En jong. Ik duw mijn Demonen even weg en maak plaats voor de nieuwe vragen. Even “wat nu...” in plaats van “wat als...” De Demonen zijn niet blij en proberen in te breken. De Veurnse zit op de luchthaven. Ze stuurt nog een SMSje om me een prettige tocht te wensen. Ik wens haar een goede vlucht. Het is donderdag negen februari. Het is zestien uur. Ik vertrek naar mijn volgende plek. Ik loop niet alleen.

Adieu Veurnse, adieu Bologna.




Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail
URL
Titel *
Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)

Inhoud blog
  • Siena, deel 2
  • Siena, deel 1
  • Op weg naar Siena
  • Het vertrek uit Firenze
  • Fiesole
  • Firenze: Valentijnsdag
  • Firenze: aankomst en maandag 13 februari
  • Modena
  • Op weg naar Modena
  • Bologna
  • Vicenza
  • Padova
  • De Busrit
  • Het Afscheid

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs