Daar sta ik dan.
Busterminal van Padova. Ruim acht jaar geleden na ik er in de kille
ochtend werd opgehaald door mijn collega. Het is zaterdag vier
februari. Het is veertien uur. Het regent. Het is koud. In de regen
op weg naar mijn host, Alfredo. Plots denk ik aan mijn studententijd.
Alfredo, dé specialiteit van Luigi's, ons studentenkroeg, onze
tweede thuis. De zatte tijden dat zelfs Marco Borasto's rood
door alle kelen keelde, gevolgd door een 25 centiliter maes. Vandaag
is rood, de kleur van jouw lippen... Haar lippen zijn niet rood...
Welkom terug, Demonen. Ik miste jullie bijna... Ik hoopte jullie in
Milaan te hebben verlaten, achtergelaten. Maar nu weet ik tenminste
dat ik niet alleen op pad ben. Mijn verleden, mijn fouten, mijn
verdriet en mijn zelfbeklag blijven als trouwe honden volgen. Wat een
geruststelling. Ik ben niet alleen. Zijn het niet net deze zaken die
ons maken wie we zijn? Het maakt mij zoals het landschap rondom Luik.
Koud en donker.
Nu naar Alfredo. Onder
het station door, zo zei hij met zijn door een sappig Italiaans
accent doorspekte Engels. Dat zegt me nog iets. Daar woonden de
linkse sicilianen ook... acht jaar geleden. De zorgeloze periode. Zij
zijn er niet meer. Maar toch ben ik blij in Padova te zijn. De eerste
etappe in een tocht op zoek naar mezelf en mijn innerlijke rust.
Avontuur is trouwens niet het juiste woord, bedenk ik me plots
terwijl ik door de regen naar het stationsgebouw loop. Avontuur is
iets om naar uit te kijken. Iets wat je wil doen, om het feit zelf.
Ik vlucht. Ik vlucht voor mijn emoties, voor mijn Demonen. Maar ja,
ze volgen me toch. Dan maak ik ze beter tot reisgenoot.
Et voila, de Via De
Libera, de straat waar ik acht jaar gleden koffie, vriendschap en een
zetel kreeg. Achter de hoek van mijn huidige host. Wat een toeval. Is
dit een teken? Wie weet het... Ik kom toe bij Alfredo. Doorweekt, moe
en zelfs een beetje hongerig. Een warme gastheer wacht me op met een
heerlijk dampende lasagna. Een hartverwarmende ontvangst. Dat doet
goed. Maar veel honger heb ik toch niet. Uit beleefdheid eet ik van
zijn kooksel. Best lekker, zo ook de wijn. Het is alweer vijftien
uur, op zaterdag vier februari. Vierentwintig uur geleden zat ik voor
de torens, te wachten tot mijn bus vertrok. Nu zit ik aan de tafel
van een mens die ik niet ken, in een appartement dat ik niet ken. De
laatste keer dat ik aan een onbekende tafel zat was bij haar. Mijn
muze, mijn liefde, mijn hart, mijn pijn... mijn verdriet. De Demonen
zijn weer terug, de fles is leeg. Of ik de stad wil zien? Ik kijk
naar buiten. Regen, wind...guur weer. Somber! Past wel. Ik zeg ja. De
sjaal van mijn muze, mijn liefde, mijn hart, mijn verdriet, mijn pijn
hangt rond mijn hals als een strop. Beschermt me tegen de koude. Ik
beeld me in haar geur nog te ruiken in de sjaal. Ik glimlach, mijn
Muze is met mij mee op reis. Ze is bij mij.
Regen klettert in mijn
gezicht. De wind snijdt, ik trek mijn sjaal strak over mijn mond en
neus. Alfredo heeft een paraplu. Ik haat die dingen. Ik heb een nat
hoofd. Vol nostalgie. Even geen Demonen. Zijn houden niet van regen.
Ik dus wel.
Padova in the Rain.
Alfredo heeft tramkaartjes. We nemen dus de tram. De lokale
zakkenrollers ook. Maar mij hebben ze niet liggen. Die snodaards
herken je van ver. Het is trouwens opmerklijk dat ze heel erg veel
gelijken op het soortgelijk gespuis uit pakweg Brussel. Maar ik denk
nu niet aan Brussel. Ik word rondgeleid door de Verstrooide
Professor. Ja, Alfredo doceert op de universiteit van Padova. Hij
doceert zelfs geschiedenis. Alweer toeval. Toeval bestaat niet.
Een klein Demoontje probeert in te breken. Op vier oktober zei ook
iemand me dat toeval niet bestaat... gedachten glijden af. Muze...
Blonde liefde...Una Gelatto? Dat laatste was Alfredo. Al dubbend
zijn we bij de oudste Gelatteria van Padova geraakt, alwaar mij een
voorwaar heerlijke, artisanale, smaakvolle en koude
Straciatella-chocolade in mijn handen wordt geduwd. Kostprijs:
twee euro vijftig cent. Koud. Leidt me af. Alfredo vertelt al
snoepend hoe hij hier als kind al kwam. Ik snoep mee. Van zijn
verhaal. En van mijn ijsje. Ik hou wel eens van ijsjes.
En daar gaan we voort.
Naar de markt. De markt die er niet staat, want het is een ware
zondvloed. En het is zaterdag vier februari. Het is zestien uur.
Marktkramers houden niet van regen. Demonen ook niet. Mooi plein?
Alfredo bekijkt me met van trots blinkende ogen. Ik kan enkel maar
beamen. Niet omdat het moet, maar omdat het zo is. Het is nu eenmaal
een mooi, leeg marktplein, zonder marktkramers, zonder klanten.
Groter dan Parijs? Maar neen, Parijs is beduidend groter dan
dit marktplein, en dat zeg ik hem ook. Verwarde blik. Mijn Italiaanse
Euro valt. Niet Parijs, maar Place de la Concorde in
Parijs. Tja, dat weet ik niet. Ik gun hem zijn Padovaanse trots en
bevestig. Alfredo fleurt op, veert recht en sleept me mee om koffie.
Een standbeeld voor de uitvinder. Saluté zeggen ze hier. Daar zitten
we dan. Het groene salon van één of andere luxe-koffiekeet.
Peddrocchi Café. Al geopend in de achttiende eeuw. Mijn
koffiegezelschap laat me weten dat dit in 1772 was, dus 210 jaar voor
ik op aarde kwam, dronken hier al mensen koffie Ik drink hier koffie
in het Groene Salon. Vooraan moet je niet consumeren. Wel in het
groene salon. Groen... gisteren keek ik nog in de mooiste groene ogen
op aarde. Demonen houden van groen. Ik ook. En van koffie. De koffie
in deze prachtige, oude, chique tent smaakt heerlijk. Ik hoor nu dat
dit een van de oudste koffietenten van Padova is. Ik hoor ook van
Alfredo dat dit koffiehuis een rol speelde in de opstand tegen de
Habsburgers in 1848. Ik geloof hem, ik denk dat hij er bij was.
Buiten regent het nog steeds. Goed voor mij, zonder paraplu. Alfredo
met paraplu maakt me attent op een eetkraampje dat ik anders
compleet zou genegeerd hebben. Het standje bevat padovanse
specialiteiten, opgevist uit de Adriatische Zee. Lokale inktvis. Niet
de gefrituurde rotzooi van bij ons. Neen, heerlijk gekookte
inktvistentakels, in't groen, gelijk de paling. Weeral groen.
Er is heel veel groen in deze wereld. Er is maar één groen dat me
achtervolgt. Ik snuif de geur van de sjaal van de Muze diep in.
Inktvis. Ziet er waarachtig degoutant uit. Het weer is ook degoutant.
Ik bestel dus een portie voor twee. Alfredo is een kleine eter, dus
het wordt een portie voor één, op z'n Hollandaise. We delen een
bordje Adriatische tentakels onder de luifel van het oude Raadshuis.
Of ik wist waar het balkon voor diende, in de tijd van de Republiek?
Ooit was Padova een onafhankelijke en machtige republiek Ja,
ik weet wel dat dit diende voor de notabelen van de stad een forum te
bieden. Ik zeg dus neen. Al smullend van deze toch wel lekkere
stukken inktvis, krijg ik een uiterst deskundige toelichting van de
werking van de Republiek ik denk dat hij heimwee heeft naar de
tijden van weleer en de werking van het Raadshuis. Blijkbaar wist
ik er toch niet zo veel van... hoe zat dat weer met de Socratische
Majeustiek? Eerst moet je weten dat je niets weet, en dan begin je te
weten... Goed, de inktvis en brood en groene saus zijn binnen. Onze
weg gaat verder doorheen Padova. Het regent nog steeds. Nog steeds
geen paraplu. Nat en koud. Dat is exact hoe ik het wil
Zelfkastijding zonder zweep. In de regen lopen we door. Het is
zaterdag vier februari. Het is half zes in de avond. Sint-Antonius
van Padova verschijnt. Het is te zeggen: zijn kerk toch. Mooie kerk.
Er staat zelfs nog een kerststal, rijkelijk te laat. Alfredo legt me
geduldig uit waar het idee van de kerststal vandaan komt. Want wij
kennen dat in België niet, denkt hij... hij heeft misschien de Muze
ontmoet. Mijn Muze had geen kerststal dit jaar. Ook geen kerstboom.
Ik wilde hem wel mee zetten. Ik... ik trek mijn sjaal nog wat vaster.
Tegen de wind. Tegen de Demonen. Binnen vinden we Antonius zijn kist.
En zijn tong. Hét Reliek... Dat ik eerder in Etterbeek de 'Eglise
Saint-Antoine' (over Les Griffons van Artur) als parochiekerk had, is
dus compleet te wijten aan die vent zijn tong. En daar zijn de
Demonen weer, maar daar wil ik niet verder op ingaan. Het is al over
zes. Het regent nog steeds. De wind wordt guurder. Tijd om de
comfortable warmte van het appartement te zoeken. Terug op de tram.
Dezelfde zakkenroller beloert me. Zou hij homo zijn? Hij verliest
zijn interesse. Zelfs gespuis toont geen interesse meer. Ligt het aan
mij? Mijn Muze, mijn blonde liefde, mijn hart mijn pijn... mijn
verdriet. Ook zij toonde plots geen interesse meer. Mijn goede, lieve
vriendin sinds jaren, met haar mooie sneeuwitje-achtige uiterlijk,
was plots onbereikbaar. Hoewel ze dat wel meer had. Na de verhuis
naar de Keizerlijke Stede hoor ik haar amper nog. Waarom stel ik me
de vraag nog aan wat het lig. Het is vrij duidelijk dat het aan
mezelf ligt. De appetijt trekt weg, als sneeuw voor de zon. Sneeuw...
Luik... Demonen: welkom. Het is warm en droog op de tram. Een verhaal
van Alfredo begint door te dringen. Ik weet wel waar en wanneer hij
het vertelde, maar mijn aandacht was er toen niet meer bij.
Vierentwintig uur in de bus kruipt niet in je koude kleren. Nu ja,
blijkt dat in het verleden de uurwerktoren van Padova permanent
bewoond werd. Anders zou de tijd komen stil te staan. Van mij mag dat
dan best op dertig oktober tweeduizendzestien gebeuren... Dat was een
zondag. Er waren geen Demonen toen. Er was mijn Muze, mijn Blonde
Liefde, mijn inspiratie, mijn hart. Mijn pijn en mijn verdriet...
Toegekomen op het
appartement. Niet eens aandacht gehad voor de Via Del Libera. Zelfs
ik negeer mijn zorgeloze momenten. De linkse Sicilianen schieten
plots door mijn gedachten. Ik denk er nu toch aan. Zouden zij nog
ooit aan mij denken? Twijfelachtig. Wie wel. Ik ga even op bed
liggen. Even de ogen toe. Een droomloze hazenslaap maakt zich meester
van mij. Tot Alfredo besluit me te melden dat we gaan eten. Pasta.
Pasta met saus. Uit een potteke. Een Italiaan onwaardig, maar toch
met een vorm van smaak opgegeten. We sluiten af met een gesprek over
de beste koning van Italië, volgens hem Umberto diegene
die 1 dag koning geweest is. Voor een Republikein is dat
waarschijnlijk inderdaad de beste koning ooit. Dat gesprek gaat samen
met een koffietje uiteraard. En dan duik ik de koffer in.
Vierentwintig uur bus én stadsverkenning. Dat is vermoeiend. Zouden
de Demonen ook zo moe zijn? Hebben ze andere plannen? Ik tob er niet
over. Ik ben moe. Mijn ogen vallen toe. Mijn ogen gaan terug open. Ik
ben nogal ontheemd, lijkt. Ik kan me van mijn droom niets herinneren,
maar ik voel me nogal alleen. Heel alleen. Het besef komt terug.
Alfredo... Luigi's...Borsato...Paling in't Groen... Ja, ik lig in een
vreemd bed in Padova. Ik denk in de rapte wanneer ik voor het laatst
in een vreemd bed wakker werd. Ik weet exact wanneer, en helemaal
vreemd was dat bed niet. Ik ga douchen, want Alfredo voorziet koffie
en ik wil naar Vicenza. Of naar Venetië. Of naar eender waar. Als ik
maar kan gaan. Ik kom uit de douche, de koffie is klaar. Ik denk weer
aan het standbeeld voor die man. Gepakt met de rugzak vertrek ik bij
Alfredo, richting stationsgebouw. Deze keer let ik wel op de Via Del
Libera. De nostalgie is er nog. De vrienden zijn weg. Er wonen nu
mensen die ik nooit zal kennen. Mensen die mij nooit zullen kennen,
en mij nooit zullen laten vallen. Hoe minder mensen je kent, hoe
minder ze je kunnen kwetsen, schiet me te binnen. Ik denk aan hoe het
toeval (toeval bestaat niet) heeft gezorgd dat ik hier ben
geraakt. Wat als ik niet aanwezig was op zeventwintig oktober. Zat ik
dan op veertien februari op een vliegtuig naar de palmbomen? Nu sta
ik hier. Nog steeds in de regen, in Padova, aan de Via Del Libera.
Een plek waar ik plezier heb gehad, en koffie. Véél koffie. Er zijn
nog zulke plekken, bedenk ik me, waar ik veel plezier heb gehad.
Nostalgie. Het wordt donker rondom de herinneringen. Demonen.
|