Het is een graanwatermolen die
momenteel niet meer in gebruik is.
Hij ligt in de vallei van de Maalbeek, op de grens van Meise, op de
Bosweg (holleweg achter de Plantentuin).
In een acte van 1154, waarbij Walter Van Campenhout zijn erfgoed te Amelgem
schonk aan de abdij van Grimbergen, is er sprake van 2 molens. De nog bestaande is wellicht de Elveriksmolen
vermeld in een geschrift uit 1206 van Adelicia , weduwe van Geraard II Berthout,
waarbij zij haar goederen te Amelgem, die voorheen hadden toebehoord aan
Hendrik Waye van Oppem en zijn kozijn Zeger, die ze hadden verkocht, afstond
aan de abdij van Grimbergen. De andere
molen lag waarschijnlijk aan de vijver die bestond tussen de twee hoeven van
Amelgem.
In de 14de eeuw was hij eigendom van chevalier Jean Van Hamme. Daarna behoorde hij toe aan markies Giselbert
Taey, heer van Wemmel, (acte van 1396),
samen met het nabij gelegen hof,
(Neerhof) dat voor de 16de eeuw thof te Liere noemde.
In 1529 hoorde hij
toe aan de verwanten van Jan van Hamme
Omstreeks 1529 kocht Barend van Orley deze molen. Hij isde beroemde kunstschilder uit Brussel die onder meer de kartons
voor de glasramen van Sint Goedele ontwierp.
.
Hij overleed in 1542. De familie
van Orley stond het goed terug af aan Adrien Taeye, heer van Wemmel in 1574.
De watermolen behoorde ook, heel waarschijnlijk kort nadien, tot het domein van
Boechout . Graaf de Beauffort liet de schuur waarin een halfverheven afbeelding
van O.L.V. met het kindje Jezus op haar schoot en waarvoor een heer in
aanbidding op de knieën zit, aanbouwen in 1835.
Dit kunstwerk komt voort uit een afbraak , wellicht van de bouwvallige
schuur die aan de overkant van de weg stond en die afgebroken werd. Het gebouwencomplex hoorde later toe aan de
staat. Het water werd ten dele nog
aangewend als drijfkracht.
(afbeelding Oppem en Amelgem van Bettesone VII)
Het geheel, het molenhuis, de vijver en de bomen erom heen vormen een mooi
brokje landelijke schoonheid, die nog veel kunstenaars lokt.
De huidige gebouwen dateren van de 19de en 20ste eeuw met
schaarse resten van de vroegere gebouwen.
905 Oppem en Amelgem Achiel Bettesone 5de uitgave
van Schoon Meise Vakantiegenoegens Meise 1999
1. Oppem
: algemeenheden en geschiedenis
2. Oppem
: kerk en pastorij
3. De
hoeven van Oppem
4. Het
schooltje van Oppem
5. De
kapel van Amelgem
6. De
hoeven van Amelgem
7. De
watermolen van Amelgem
8. De
legende van de duivelschuur
9. Beknopt
overzicht van de gebeurtenissen in onze streken tijdens de rumoerige Franse
revolutie en de tragische gebeurtenis van de windmolen van Brussegem
1457 In het leenboek van het leenhof van Bijgaarden
werd vermeld dat Geert van Oppem houdt te leene van den huyse van Bijgaarden
XIIII dachwant lants gelegen t Oppem en de bank van Brussegem op d
Ophemmervelt oft couter geheeten.Item
noch XIIII dachwant lants gelegen in dezelfde prochie op te Moersele.Item noch eenen block groot een half bunder
gelegen in de selve prochie., item daarbij noch een bunder gelegen t Oppem
voorschreven geheeten of Wevelgem.Item
noch eenen berch achter mijn huys t Oppem groot een dachwant.Item noch een
bloxken groet oie een dachwant gelegennop t Cruyswinkel, item noch een half
bunder oie aldaer, item noch een block winnents lants geheeten den
Cruysblockgroot VI dachwant, item noch V dachwant lants gelegen in de prochie
Meysse op ten Wuwe (Wouwer).Item noch XV dachwant onder biempt ende eussel
luttel min oft gelegen t Oppem boven geoempt. Somma XVII bunder II dachwant.
Ende dit sijn die mannen van Gheerde van Oppem van mijnen hove, die ic
overgeven.
Item in den yetersen Agneese tw Hertogen weduwe wijlen Wouter Magnus0hout te
lene XVII dachwant lants in diverse stucken gelegen t Oppem gelden jareliex in
pachte IIII mudde roex Bruesselssche maten dwelck zij hout tot harer tocht.
In 1490 verklaarde Geert van Oppem aan het leenhof van Bijgaarden dezelfde
goederen in leen te houden.
Hij overleed in 1498 tot 1499 en het leen met het leenhof werden op 29 juni
1499 door zijn zoon Michiel van Oppem verheven.
1484 De Amelgembeek werd Cabbeke genoemd.Ook de benaming Cantbeke kwam voor (1487).
Berla nr. 51 Jan vande Eede1496 In de telling van Brussegem
werd het leen vermeld als een volle leengehoudenvan de Vrouw van Ranst of
Bijgaarden.Het betrof het leen
ontvangen van Michel van Oppem, zoon van wijlen Geerts op 29 juni 1499.
1499 Op 29 juni werden het leen en het leenhof door Michiel van Oppem(de oude) aan het leenhof van Bijgaarden
verheven. Michiel verklaarde tot een volle leen te houden van den huyse van
Bijgaarden o.a. de volgende goederen : eenen bereck achter t huys t Oppem,
groot een dachwant, item noch een blocxen groot een dachwant geleghen aan
Svereenstede.Item noch huys ende
hofgront VI dachwant gelehen in de voorschreven banck geheeten t Hoff t
Oppem.Al dese voirgenoemde percelen
houde te leene van den huyse Bijgaarden in oorkonde mijns naeme.Was ondertekend Michiel van Oppem
1258 Aartsdiaken Willem van Brabantliet de bediening door de abdij van
Grimbergen van Oppem toe.
1260 Op 12 december werden de parochianen van Amelgem opgeroepen als getuigen n
een geschil tussen de abdij van Grimbergen enJan en Wouter Van Obbergen,
betreffende een gedeelte van een novaaltiende van Wemmel.Hierbij werd beslist dat het toekwam aan de
abdij.
1270 Bij de verdeling van de goederen in het Land van Grimbergenn was er de
costuyme van toepassing sinds 1270 waarbij de cijns- en leengoederen aan de
jongste zoon moesten toebedeeld worden.Deze had dus te Oppem hetzelfde pregoratief als de oudste zoon elders in
Brabant.
1275 De takken van het geslacht van Grimbergen verleenden een keure aan hun
onderdanen naar het voorbeeld van de hertogen van Brabant.Hiervan genoten dan ook de mensen van Meise
en haar afhankelijkheden zoals Oppem.
1292 Bij de hoofdschepenbanken Asse, Merchtemen Kampenhout (Meise en Oppem)
1298 Willem van Oppem verkocht vier bunder land te Eppegem (is wellicht ook een
zoon van Hanneman van Oppem.
1328 Jan van Oppem (VII), mede ondertekenaar van het Charter van Korenberg, was
amman van Brussel in 1328
1339 Lambrecht van Oppem nam met hertog Jan III deel aan diens strijd tegen
Frankrijk.
1346 Onder de cijnsplichtigen van de hertog van Brabant werden vernoemd :
Josse, zoon van wijlen Godescale van Oppem enerzijds en Jan van Oppem voor de
goederen van Godescale van Oppem anderzijds en verder Gisbrecht van Oppem, zoon
van Jan van Oppem voor de goederen die Adam van Qaelsterghem waren, gelegen
tussen Oppem en Wolvertem.
1356 Adam de Vosschere, reeds overleden voor 1328, werd vernoemd als de eerste
heer van Oppem met die naam.Deze Adam
had drie zonen die alle drie in Oppem en Wolvertem werden vermeld in de lijsten
1346, 1356 en 1386.Verder zijn er
vermeldingen later in de leenboeken van het leenhof van Groot-Bijgaarden en van
leenhof Brabant van waar het leenhof Oppem onrechtstreeks afhankelijk was.
1374 Voor ridder Jan van Oppem, die gevangen genomen werdin gevolge de nederlaag van hertog Wenceslas
te Bäsweiler op 22 augustus 1371, een schadevergoeding betaald van 1550
mottoenen.
1386 Onder de cijnsplichtigen van de hertog van Brabant werden vermeld Gillis,
zoon van Gillis van Oppem voor een weide ook genaamd de Moorsele enerzijds en
Jan van Oppem voor een weide ook genaamd van Moorsele die toebehoord had aan
een andere Jan van Oppem anderzijds.
1446 In een oud tiendenboek van voor 1446 staat de volgende aanduiding :
cijns betaald door de weduwe van Willem vander Eycken voor grond gelegen tussen
de goederen van Renier van Oppem en Lodewijk Nuclaut aan de ene kant en het
huis De Vroente aan de andere kant achter het wegeltje quo itur ad
Castrum.Die heerlijkheid noemde Bowem.
1148 Het Land van Grimbergen, waarbij Meise en Oppem behoorden, werd belast met
nobelgeld om de vesting Antwerpen te onderhouden.
1239 Razo de Oppem verscheen als getuige (cart. Affligem)
1240 Adam van Lint, Godfried, heer van Perwijs en Grimbergen keurden de verkoop
goed van het leengoed te Amelgem van Liedekin (of Lindekens), ridder uit Laken,
aan de kerk van Grimbergen.
1244 Schenkingsbrief van Arnold van Zellaer aan de abdij van Grimbergen, van
gronden en gebouwen in de parochie Amelrenghem (ook nog een schenkingsbrief in
1247)
1245 De abdij is nooit volledig eigenaar geweest van Amelgem.In 1245 vermeldentwee oorkondentussen de
abdij van Grimbergen en het Kapittel van St.-Goedele te Brussel Amelgem als
zelfstandige parochie.Daarin stond
Godfried van Amelrenghem vermeld als beheerder van de hoeve groot Amelgem.Van het hof klein Amelgem was toen absoluut
nog geen sprake.
1247 Amelgem wordt opnieuw vermeld als zelfstandige parochie.
1206 Adelicia, weduwe van Gerard III Berthout, schonk
met de toestemming van haar zonen Gerard en Willem en haar dochter, al haar
goederen gelegen te Amelgem aan de abdij van Grimbergen.Deze schenking bestond uit :
3.3 bunder land
een klein tiend
twee kleine hoeven bij het kerkhof (er was dus een begraafplaats in Amelgem)
een deel van het maalrecht van de molen van Elverik
Deze goederen hadden toebehoord aan Hendrik Wave van Oppem en zijn kozijn
Zeger, die ze hadden verkocht aan Adelicia.Amelgem werd hierdoor aanzienlijk vergroot.Pachter villicus Reinbaldis kon dan met de
broeders die er verbleven de opbrengst opdrijven voor de abdij van
Grimbergen.Is hier sprake van een Groot
Hof ???De Elveriksmolen werd ook nog
vernoemd in een akte van markies Diselbert Taye, heer van Wemmel.
1223 Ook dat jaar stond Arnoldusde
Menza, ridder , zijn uitgestrekte tiende gebied te Meise en te Oppem af aan de
abdij van Grimbergen.
1229 Walter van Wemmel drong aan bij abt Franco van Grimbergenom de som van de
goederen die hij in pand had gegeven te verhogen.Hem werd nog 12 mark toegekend, maar hij
mocht later niet meer nog om een verhoging vragen, anders zou de abt hem
verplichten het derde deel van al zijn goederen in Amelgem gelegen af te staan
aan de kerk van Grimbergen.
Onder abt Franco waren alle grote hoeven onder leiing van een eigen villicus,
met de hulp van eigen broeders en ze waren alle in vlle expansie (Amelgem).
1231 Vanaf dit jaar begon te Grimbergen de abdij met een dodenboek.Hierin werden vooraan ingeschreven :
op 26 januari overleed Oda, begijn te Amelgem
op 24 januari overleed Elisabeth, begijn van Amelgem