"Mijn naam is Inés Suárez, ik ben inwoonster van Santiago de Extremadura, in het koninkrijk Chili. We leven in het jaar onzes Heren 1580. Ik weet niet precies in welk jaar ik ben geboren, maar volgens mijn moeder was het na de hongersnood en de verschrikkelijke pestepidemie die Spanje na de dood van Filips de Schone heeft geteisterd. Ik geloof niet dat de dood van de koning de pest heeft veroorzaakt, zoals veel mensen zeiden toen ze de rouwstoet voorbij zagen komen, die een bittere amandelgeur verspreidde die dagenlang bleef hangen, maar helemaal zeker weet je dat soort dingen nooit. Koningin Johanna, die nog jong en mooi was, sjouwde meer dan twee jaar Castilië rond met de doodskist, die ze van tijd tot tijd openmaakte om de lippen van haar echtgenoot te kussen, in de hoop dat die uit de dood zou opstaan. Ondanks alle smeersels waarmee ze Filips hadden gebalsemd, stonk de Schone behoorlijk. Al toen ik op de wereld kwam, hielden ze de ongelukkige vorstin, die volkomen geschift was, samen met het lijk van haar echtgenoot vast in het paleis van Tordecillas, wat betekent dat ik nu minstens zeventig winters achter de rug heb en dat ik voor Kerstmis dit jaar moet sterven. Ik zou kunnen zeggen dat een zigeunerin me op de oever van de Jerte de datum van mijn dood heeft aangekondigd, maar dat zou zon leugen zijn die je wel vaker tegenkomt in boeken, en die voor waar worden aangenomen omdat ze nu eenmaal zwart op wit staan. De zigeunerin heeft me een lang leven voorspeld, dat was alles, maar dat doen ze altijd in ruil voor een muntstuk. Mijn hart is verward, en dat is een aankondiging van mijn nabije einde. Ik heb altijd geweten dat ik als oude vrouw zou sterven, in vrede en in mijn bed, net als alle vrouwen in mijn familie, vandaar dat ik het gevaar nooit heb geschuwd, want niemand haast zich immers naar de andere wereld vóór het vastgestelde tijdstip. U zult van ouderdom sterven, señoray, en niet aan iets anders, placht Catalina me gerust te stellen in het zoetklinkende Spaans van Peru, als mijn hart zo op hol sloeg in mijn borst dat ik op de grond viel. Ik ben vergeten hoe Catalinas naam in het Quetchua luidde en het is te laat om het haar nog te vragen, want ze is jaren geleden al begraven in de patio van mijn huis, maar ik heb het volste vertrouwen in de precisie en de juistheid van haar voorspellingen. Catalina kwam bij mij in dienst toen ik nog in de oude stad Cuzco woonde, die parel van de Incas, in de tijd van Francisco Pizarro, een heetgebakerde bastaard die, naar men beweerde, in Spanje varkenshoeder was geweest en het tot markies-gouverneur van Peru bracht, en die uiteindelijk ten onder is gegaan aan zijn eerzucht en aan allerlei vormen van verraad. Dat is de ironie van deze Nieuwe Wereld, van Las Américas, daar wordt niet alles gedicteerd door traditie, daar is alles anders: heiligen, zondaars, blanken, negers, mulatten, indianen, mestiezen, edelen en knechten, iedereen kan in de ketens worden geslagen, gebrandmerkt, en de volgende dag door stom geluk ineens worden aangesteld in een hoge positie. Ik heb meer dan veertig jaar in de Nieuwe Wereld geleefd en ik ben nog steeds niet gewend aan de wanorde die er heerst, hoewel ik er wel bij heb gevaren, want als ik in mijn geboortedorp was gebleven, was ik nu een arm oud vrouwtje, blind van het kantklossen bij het licht van een kaars. Daar zou ik Inés zijn, de naaister uit de straat bij het aquaduct. Hier ben ik doña Inés Suárez, een vooraanstaande dame, een van de conquistadores, een van de stichters van het koninkrijk Chili, de weduwe van de weledelachtbare gouverneur don Rodrigo de Quiroga."
Citaat uit Inés, vrouw van mijn hart, pp. 11-12. van Isabel Allende
|