We gaan als het donker wordt./ Sherko Fatah (Cossee, 2010, 335p.)
Recensie van Anneriek de Jong bij nrcboeken.nl :
"Wie zich aangetrokken voelt door islamitisch extremisme, hoeft geen schurk te zijn. Kerim, de held uit de nieuwe roman van Sherko Fatah, heeft sympathieke trekken. Hij is oplettend, serieus en gevoelig. Schoonheid raakt hem evenzeer als het leed van dieren. Toch gaat hij in de fout. Hoe kan dat?
Fatah (1964), de in Duitsland geboren zoon van een Koerdische immigrant, reisde voor We gaan als het donker wordt naar het land van zijn vader. In de bergen van Noord-Irak ervaart hij het licht, de lange schaduwen, het stof, de stilte. Het zijn impressies die spanning in zich dragen, want de stilte is nooit vredig, maar altijd bedrieglijk en bedreigend. De mensen verstoppen zich, in hun huizen, hun bergen, ze leven in constante angst. Angst voor Saddam Hoessein, in het boek niet bij naam genoemd. Een van zijn grootste misdaden was de gifgasaanval op de stad Halabja, in 1988, die Kerim vanuit de verte ziet.
Steeds is er een oorlog, Kerim groeit ermee op en went er toch niet aan. Hoe onbegrijpelijk en verraderlijk die oorlog is, toont Fatah in indringende scènes. Zo ontwaart de jongen Kerim op een mooie dag een helikopter. Die pikt een groepje boerenvrouwen op en Kerim wil mee, hij zwaait. Wat is hij blij als de helikopter terugkomt. Maar dan gaat het luik open. De vrouwen vallen eruit. Gedaan is het met hun leven, en met de onschuld van het zomerse landschap.
De terreur is overal en Kerim leert snel dat hij er niet over mag praten. Ook niet over de hond die een hand uitbraakte, een hand met een beringde vinger. Kerims ouders willen hem de waarheid niet vertellen, maar de lezer concludeert dat de hond de hand van een lijk heeft afgebeten, een lijk dat op straat lag een bomaanslag. Zo blijft Fatah dicht bij het perspectief van het verschrikte kind. En later bij dat van de gedesoriënteerde jongeman. Intieme emoties als angst en droefheid drukt hij voortreffelijk uit, terwijl hij toch afstand tot zijn hoofdpersoon houdt. En die houdt weer afstand tot anderen.
Al snel vervreemdt hij van zijn ouders, die hem niet helpen, die in de zaak opgaan, een eethuis aan de weg. Ook van zichzelf vervreemdt hij. Kerim heeft een hekel aan zijn lichaam, dat dik en onhandig is. De door de oorlog opgewekte haat zet zich vast als zelfhaat en als een oosterse Dostojevski laat Fatah zijn held steeds dingen doen waar hij zich schuldig over voelt. Het verraad van een oom is zijn eerste zonde. Gigantisch is daarom de behoefte aan verlossing. Bij de jihadstrijders, die de inmiddels 16-jarige ontvoeren, vindt Kerim wat hij zoekt. Een charismatische leraar brengt hem zelfrespect bij en tegelijk de onderwerping aan een hogere macht. Kerim vermagert, hij verzoent zich met zijn lijf en met zichzelf. Maar niet voor lang, want ook hier laadt hij schuld op zich. Pas in de laatste hoofdstukken onthult de auteur ons de misdaden waaraan Kerim heeft meegedaan. Hij is dan al in Duitsland. Maar dat vrije land bevrijdt hem niet. Juist in Germania bespringt het verleden hem en nu is hij echt een slachtoffer, met alle tragiek van dien.
De hoofdstukken tussen Kerims jeugd in Koerdistan en zijn vroege dood in Duitsland kan ik overslaan. Ze gaan over een gevaarlijke vlucht naar Europa en ook de schrijver had ze weg kunnen laten. Want meer dan avontuur hebben zij niet te bieden, terwijl Kerims innerlijke strijd, zie het begin van het boek, zie het eind, zoveel interessanter is.
De jonge migrant in Berlijn heeft het geweld afgezworen, maar zijn gelovigheid groeit. Vergeleken met de oppervlakkigheid van de Duitsers om hem heen klinken de woorden van de leraar diepzinniger dan ooit. Kerims probleem is: hij weet dat geloof (lees: islam) en geweld met elkaar zijn verstrengeld. Een fatale verstrengeling.
Grimmig schetst Fatah in die Berlijnse hoofdstukken de subcultuur van immigranten uit de Arabische wereld. Ze doen aan straatroof en afpersing, de ontwortelde jongens in Fatahs boek, en hun door hun wandaden gevoede verlangen naar zuiverheid drijft hen in de armen van radicale leiders. De details van het daar weer uit voortvloeiende geweld bespaart Fatah ons net zo min als die van het geweld in Irak, toen Kerim nog een jihadstrijder was. In één terugblik bewerkt hij op een computer de beelden van het doden van dorpsbewoners. Keer op keer zagen ze Mukhtar de rij geboeide, neergeknielde mensen aflopen, telkens opnieuw greep hij er een van achteren onder de kin, trok het hoofd omhoog en sneed de keel door. Ze bewerkten de geluiden eronder: van de ontzetting, het gorgelende kokhalzen van de stervenden, het borrelen en fluiten van hun adem die in bloed verstikte.
Niet alleen de computers die deze strijders gebruiken zijn modern. Ook de vervreemding die hen tot hun daden aanzet maakt hen eigentijds. Zowel in het verre Irak als in het nabije Duitsland. Dat versterkt de toch al zo sterke dreiging die van Fatahs proza uitgaat. Hier kun je niet omheen."
Meer informatie en een fragment bij cossee.com .
|