Loes zou wel eens een prinses willen zijn.

Hallo, ik ben de prinses en ik heb een geheim.  Ik zal het vertellen: Mijn muisjes maken mijn schoenen en mijn hond maakt mijn jurken!

Lorre zou wel eens een politieman willen zijn.

Als ik politieman word, dan krijg ik een politieauto en kan ik alle boeven vangen.  Als ik er een heb, gaat hij in de gevangenis en als iemand te snel rijdt, krijgt die een boete en dan moet die centjes geven.

Ella zou wel eens een babysitter willen zijn.

Ik moet de baby zijn pampers verversen en goed spelen met hem.  Als ze willen kleuren, dan ga ik kleuren met de kinderen.  Ik moet ze goed verzorgen en heel goed troosten.  Soms gaan we ook wat wandelen en koken.  Ik ga heel veel geld verdienen en als ze slapen…kijk ik naar de televisie!

Renzo zou wel eens een politieman willen zijn.

Aan het politiekantoor sta ik klaar om de dieven te achtervolgen met volle sirene.  Wanneer ik ze dan gevangen heb, doe ik eerst de handboeien aan en dan moeten de dieven een boete betalen.

Yirii zou wel eens een prinses willen zijn.

Hallo, ik ben prinses Yirii.  Mijn schoenen zijn zo blinkend en mijn haar zo land.  Mijn oorbellen zijn hangertjes en ik heb rode nagellak.  Nu weten jullie hoe ik er als prinses uitzie!

Emilie zou wel eens een miss België willen zijn.

Ik wil een miss zijn, een mooie grote miss.  Ik heb een troon om op te zitten.  Op mijn hoofd staat een kroon en ik draag een lint zodat iedereen weet dat ik de miss ben. 

Ik heb beige schoenen aan en een beige jurk en mooie blauwe nagellak!

Adam zou wel eens een  tyrannosaurus rex willen zijn.

Dan ben ik de koning van de dino’s.  Ik stap op 2 poten en ik heb tanden van 15 cm lang!

Finn zou wel eens een draak willen zijn.

Ik ben een draak en vlieg door de lucht.  Ik ben de vriend van heel het land.  Als ik boeven zie, dan stuur ik ze naar hele hete landen.

Gilles zou wel eens een vogel willen zijn.

Hallo, ik ben een vogel.  In de winter ben ik in een warm land.  Daar maak ik mijn nest.  Bossen vind ik leuk.  In de lente bouw ik mijn nest in België.  Vliegen vind ik ook heel leuk!

Mert zou wel eens een vogel willen zijn.

Dan maak ik een nest in een warm land.  Hier heb ik geen kou.  Ik leg dan een ei waaruit een klein vogeltje komt.  Samen vliegen we weg en maken we een achterwaartse salto.

Kato zou wel eens een actrice willen zijn.

Ik  laat het publiek veel lachen en doet een andere stem na.  Soms speel ik een vrouw, soms een man. Na het toneel krijg ik veel applaus.

Pieterjan zou wel eens een mooie prins willen zijn.

Ik zou ooit en prins willen zijn omdat ik dan mooie kleren heb en in een paleis woon.  Voor mijn verjaardag mag ik cadeautjes kiezen.  Ik ga slapen in een mooi bed en ik heb ook een troon.

Ruth zou wel eens een naaister willen zijn.

In een klein dorp in een winkel is het heel druk.  Ik ben bijna klaar met de eerste klant.  Die gaat nu passen.  De volgende klant is aan de beurt.  Zij wil een rokje.  “Oke,” zeg ik, “ik neem mijn naald en ga aan het werk.”  Wanneer het rokje klaar is, is het aan de volgende.  Die wil een bestelling doen…drie broeken tegen morgen.  Ik ga aan het werk.  Alles is klaar.  De winkel is leeg.  Het is avond, ik ga naar bed.  Nadat ik geslapen heb, ben ik klaar voor een nieuwe dag!

Er was eens een robot.
Hij heette Robbie.
Hij was heel groot.
De robot was heel sterk, omdat hij elke dag trainde.
Robbie werd in een land heel ver hier vandaan geboren.
Dit land is heel warm en heel mooi.
Robbie ontsnapte uit de grote cel.
Daarna ging hij op zoek naar de schat.
Robbie nam zijn schatkaart en vertrok met het vliegtuig.
Hij vloog naar de woestijn.
Net in het midden van de woestijn lag de schat.
Robbie keerde met de schat terug naar huis.
Iedereen was blij hem terug te zien.
Ze vierden feest.
Sander

Er was eens een meisje.
Haar naam was Moona.
Zij was heel mooi.
Zij moest altijd veel werken.
Moona woonde in het grote bos.
Gelukkig was het bos heel gezellig.
Moona moest elke dag appels plukken.
Er was helemaal niet veel eten in het bos.
Met het vliegende bed vloog Moona naar de grote stad.
Moona kocht daar peren, bananen en tomaten.
Op het vliegende bed vloog zij met de groenten en het fruit terug naar huis.
Ze leefde nu nog lang en gelukkig.
Suze

Er was eens een superman.
Zijn naam was Niko.
Hij had het altijd heel erg koud.
Hij was steeds moe, omdat hij zoveel moest vechten.
Niko woonde in een grote stad aan de zee.
Hij woonde heel dicht bij het water.
Daar was het wel heel gevaarlijk.
Niko redde veel mensen in gevaar.
Hij zocht steeds naar kristallen om de mensen te helpen.
Met het vliegende schip vloog hij naar het enge bos.
Hij vond grote kristallen in een donkere grot.
Niko nam de kristallen mee op zijn schip.
Toen voer hij terug naar huis.
Iedereen was zo blij.
Milan

Er was eens een mens.
Zij heette Katrien.
Zij zag er jong uit.
Zij was nooit bang omdat haar moeder en haar vader altijd bij haar waren.
Ze woonde in een groot huis.
Dat huis stond aan de rand van het grote bos.
Zij wandelde graag in het bos.
In het bos ging Katrien vossen vangen.
De vossen ontsnapten steeds weer en liepen van de dierentuin terug naar het bos.
Katrien zocht de vossen met een vliegend tapijt.
De vossen zaten nu heel dicht bij de rivier.
Katrien was bij de rivier en de vossen konden geen kant meer op.
De vossen vielen in het water.
Katrien kon met een gerust hart terug naar huis.
Ze leefde nog lang en gelukkig.
Tristan

Er was eens een prinses.
Zij heette Zeesey.
Ze was heel lang.
De prinses was heel bang voor een muis.
Zeesey woonde in een mooi kasteel.
Dit kasteel was het mooiste kasteel van het hele land.
Achter een grote struik verstopte Zeesey haar mooie ketting.
De muis mocht haar ketting zeker niet vinden.
Vlug klom Zeesey op een vliegende wolk.
Samen vlogen ze naar het grote bos.
Nu was ze veilig voor die rare muis.
Ze leefde nog lang en gelukkig.
Lorena

Er was eens een prins.
Zijn naam was Tiko.
Hij was heel jong en heel mooi.
Hij was altijd heel dapper.
Van monsters was hij erg bang.
Het kasteel van prins Tiko was super mooi.
Het stond in een land heel ver hier vandaan.
De prins vluchtte voor het lelijke monster.
Daarna liep hij zo snel als hij kon naar zijn kasteel.
In het kasteel keek de prins door het raam.
Hij zag in de verte het monster.
Het monster vroeg de prins om samen te spelen.
De prins was helemaal niet meer bang voor het monster.
Ze leefden samen nog lang en gelukkig.
Tibo

Er was eens een superheld.
Zijn naam was kapitein Amerika.
Hij was heel dapper.
Hij vond het leuk om de mensen te helpen.
Op een dag vertrok kapitein Amerika met zijn vliegtuig naar een heel ver land.
Hij landde in een warm land met een groot strand.
Kapitein Amerika moest een schat zoeken.
Deze schat lag in de woestijn.
Na lang zoeken vond hij een doos vol geld.
Kapitein Amerika pakte de schat en vloog weg.
Hij vloog met deze grote schat vlug terug naar huis.
Met het geld kocht hij nieuwe kleren.
Hij leefde nog lang en gelukkig.
Yero

Er was eens een prinses.
Haar naam was Marienna.
Zij was heel mooi en heel jong.
Zij wou graag ruiter worden.
Ze had drie paarden.
Daar reed ze elke dag op.
Op regenboog reed ze het liefste omdat ze dan goed kon springen.
Maan was veel te klein.
Daarom trok ze de koets.
Mariena woonde in een groot kasteel.
Ze had een hele mooie tuin met vele hekken om over te springen.
Ze had drie stallen.
Een stal voor druppel, een stal voor Regenboog en natuurlijk ook een stal voor Maan.
Op een dag werd Druppel van Mariena ziek.
Mariena was heel erg ongerust.
Er bestond maar één medicijn.
Dit medicijn groeide in het bos.
Mariena moest dus naar het bos.
Maar druppel was veel te ziek.
Alleen meneer Wolk kon haar helpen.
Ze stapte in de lift en duwde op het knopje.
Voefff…
Op één, twee, drie was ze bij meneer Wolk.
Hallo, zei meneer Wolk.
Hij was heel vriendelijk.
-Wat kan ik voor je doen?
-Mijn paard is ziek! Kan jij mij naar het bos brengen?
-Goed, zei meneer Wolk.
Woefff…
Meneer wolk stoof ervandoor.
Hij ging veel te snel.
Gelukkig kon Mariena ook nog vlug andere kruiden plukken.
Die zouden zeker kunnen helpen.
Even later vlogen ze terug naar het kasteel.
Ze hield de kruiden voor de neus van Druppel.
Meteen deed Druppel de ogen open.
Iedereen was dolblij.
Met Druppel ging het nu terug veel beter.
Anna

Er was eens een prins.
Hij heette Mark.
Hij was schitterend mooi.
Hij was heel blij en heel gelukkig want hij had een kind.
Hij was schitterend mooi.
Mark woonde in een groot kasteel.
Het kasteel had een rare kleur en was super mooi.
Prins Mark moest de prinses helpen.
Daarna zochten ze samen naar de grote schat.
Met het snelle paard gingen ze op zoek naar de schat.
In het bos werd het donker en de prinses was nu heel bang.
Na lang zoeken vonden ze eindelijk de schat.
Snel reden ze terug naar het kasteel.
Iedereen was zo blij.
De prins en de prinses leefden nog lang en gelukkig.
Melissa

Er was eens een robot.
Hij heette Mo.
Hij was heel groot.
Hij was nooit bang voor gevaar.
Mo woonde op een andere planeet.
Op deze planeet zag Mo de mooie zon.
Mo moest een schatkaart tekenen.
Daarna stak hij de schatkaart in de doos.
Mo moest de schatkaart goed verstoppen.
Hij nam de boot.
Op de boot stopte hij de schatkaart in een fles.
Mo gooide de fles in het water.
Zo, nu kon hij rustig terug naar huis varen.
Adrian

Er was eens een superheld.
Zijn naam was superman.
Hij was heel groot.
Superman was gevaarlijk.
Hij kon iemand bevriezen met koude sneeuw.
Superman woonde in een heel snel vliegtuig.
Het vliegtuig kon heel veel kunstjes maken in de lucht.
Superman moest vluchten voor zijn grote aartsvijand.
Zijn aartsvijand was een robot en hij heette Woek.
Superman landde zijn vliegtuig op een snelle wolk.
Hij kon even tot rust komen en zijn buikje vol eten.
Daarna ging hij slapen.
De volgende dag kwam zijn zoon, Superridder, op bezoek.
Ze vierden samen de terugkeer van Superman en ze leefden nog lang en gelukkig.
Ulysse.