MONS-CHIMAY-MONS Myriam, mijn lieve vrouw, begrijpt niet waarom ik opsta in het midden van de nacht om in Henegouwen te gaan fietsen, terwijl er hier, vlak voor onze deur, ook asfalt ligt. Buiten staan de straten blank, maar gelukkig is de grootste nattigheid opgedroogd wanneer we om kwart na zeven de start nemen voor een lange rit. Hoeveel km ga rijden, had ze gevraagd, de avond voordien...Honderdvijfentachtig, loog ik, omdat ik haar niet nodeloos ongerust wou maken. Vier graden wees de thermometer in de stad van Elio Di Rupo, die er voor deze 1 mei, picobello bij lag. In de namiddag zou het hooguit tien graden warmer worden. Omdat ik weinig ervaring heb met klimritten in de Ardennen kleed ik mij veel te warm en dat zal mij na iets meer dan halfweg zuur opbreken. De truitjes onder mijn vest zijn doornat van het zweet en omdat ik niet genoeg kan afkoelen rij ik constant met een veel te hoge hartslag. In ons groepje van vier ben ik de zwakste schakel en dat zint mij niet! Normaal moet ik op dit heuvelachtig terrein veel beter uit de verf komen en profiteren van mijn lichtgewicht. Nog voor de eerste bevoorrading rij ik lek. Normaal wordt er geroepen en gewaarschuwd in het peloton bij putten en keien, maar bij ritten van dit kaliber blijkbaar niet. Ik rij tegen hoge snelheid in een hoop stenen en zet voet aan de grond. Mijn vaste kompaan, die iets meer vooraan rijdt, hoort mijn geroep niet en daar sta ik dan te koekeloeren en wat nerveus te knoeien bij het herstellen van het euvel. Twee mannen van de lange afstand, die niet zo gehaast zijn, houden halt en ontfermen zich over Flandrien Freddy, die op dat moment niets heeft van de legendarische, uit de Vlaamse klei gehouwen Flandriens. Even later vallen we op twee West-Vlamingen. Gerry is er 62, zijn compagnon twintig jaar jonger. Laatstgenoemde rijdt puur op kracht waardoor hij bij de beklimmingen zwalpt van links naar rechts. Frank begrijpt geen jota van hun broebeltaaltje, maar gelukkig is Freddy ook van West-Vlaamse markten thuis en zorgt hij voor een simultane vertaling. 'Ik é gein coude meir wéh', is vrij te vertalen als 'Ik heb geen koud meer'. Het landschap oogt als tien geschilderde natuurtaferelen tegelijk. Dit is een paradijs voor fietsers en ook al heeft onze Franstalige medemens de persoonlijke hygiëne niet uitgevonden; ze zijn vriendelijk en behulpzaam als niet één. 'Leef je nog?', vraagt mijn niet altijd begrijpende echtgenote als ze mij ziet binnenkomen, ogen diep in hun kassen. Ze weet dat mijn lijf dergelijke fratsen nu nog aankan, maar dat er een dag komt dat ik mijn vertier hier voor mij deur zal moeten zoeken...Maar voor het zover komt maak ik afspraak met mijn fietsende broeders en zusters in de Hemelse Ardennen! F.F.