Foto
Foto
Inhoud blog
  • Vuil Franske (jaren vijftig bis)
  • Sokjes
  • Bij ons in de fifties
  • Olie(slagers) op het vuur
  • Fonske
  • muggenziften
  • Snelle snor
  • Sarkozy, maxi-cosy
  • Plakkers van ogen
  • Vader Kerstman
  • Een grondig verhaal
  • Noodgulp
  • vetverbranders in staking
  • Mussen uit Gaiole Chianti
  • Lie Van der Loep, Cannes 1979
  • Depressieve en durvende duiven
  • Twee communicerende vaten
  • De appel van Eva Boonen (heet coke)
  • Ren Renders ren
  • De mannequins van 7 juni
  • Axelle Red in Biafra
  • De vissen van Babbelonië
  • Jodelahiti
  • Stem voor SM
  • Een gelukkig Nieuwjaars-concert (en voor het Midden-Oosten la même chose)
  • Marin'eau de Cologne
  • Trappen voor het geheugen
  • Het steriele gemekker van eunuch Dedecker
  • De vuile was van Leterme
  • Het mondje van Annelies Beck
  • Kapotneuken
  • De keerzijde van de ‘ansichtkaart’
  • Grimm haalt z’n gram (en wie weet ooit een Oscar)
  • Godfried Danneels hangt zijn kruis aan de haak
  • Met dank aan Elisabeth
  • Een streepje voor Bart Tommelein
  • Goede (oude) Vrijdag
  • Sanitaire stop
  • Zwitserse inlegkruisjes
  • Ein bißchen Frieden, ein bißchen Friedl’
  • Het geloof in Vlaanderen
  • Stem voor mij
  • Als Eddy Wally kunst is met een grote K...
  • De striptease van Leterme duurt te lang.
  • Inge Vervotte praat in eerstejaars-steno
  • Paal en perk
  • Wie is er borderline ? Bert Anciaux of zijn kostuum?
  • Mama Clijsters.
  • Speelt Clijsters dit jaar nog op de Open VLD?
  • Maak van die hoofddoeken toch geen hoofdzaak...
  • Een leuke job voor Filip en Mathilde
  • Als de Chinchilla song op de radio werd gedraaid...
    MAILEN MAG

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Blog als favoriet !
    BERN MET MELK/BERN AU LAIT

    Om een onderwerp rustig te observeren moet er afstand zijn en verschil in hoogte. Bern voldoet aan die voorwaarden. Het is de perfecte plek om naar politieke poseurs en andere druktemakers in ons landje te kijken.
    Niet met het vizier op scherp maar mild gesluierd door melkglas. Bern met melk of Berne au lait, what’s in a name…

    Hugo Bernolet

    klik op de foto's om ze vergroot te bekijken. klik op foto bij vuil Franske voor nieuwe verhalen

    10-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vuil Franske (jaren vijftig bis)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Wij waren binnenblijvers”, schreef ik in een vorig verhaal. Maar als de druk binnenshuis van de ketel moest mochten wij als windhonden buiten lopen. Om een frisse neus te halen. Wij liepen dan niet als een zootje ongeregeld in alle sloten tegelijk, maar wel om ter eerst van de lantaarnpaal voor de deur naar de volgende lantaarnpaal vijftig meter verder. Aftikken en terug. Competitie is er altijd voldoende in een gezin van acht. En het was makkelijk winnen tegen mijn jongere broer en zus. Maar liepen er andere kinderen mee was het knokken tot de meet. Op een keer stond de oudere zus van een van mijn vrienden toe te kijken. Ik liep slecht en werd zowaar laatste, maar zij riep : ”de leste zijn de beste.” Ik kan geen grotere boost van positief denken bedenken. Het fantastische gevoel dat zij mij daarmee gaf, ben ik nooit vergeten. Was zij verliefd op mij? Ik vroeg het mij niet eens af. Meisjes zijn daar vroeger mee bezig dan jongens. Als je nog geen tien bent, wil je als jongen eerder de hoogste plaats in die  perenboom veroveren dan meisjesharten. Maar zij krikte mijn zelfvertrouwen op als een gediplomeerde psychologe. Wie weet is zij het later wel geworden. En anders  toch mannenverslindster, want dat ligt vaak in het verlengde en vindt soms zijn oorzaak in een onbeantwoorde jeugdliefde. Ik heb het nooit geweten, want zij verhuisde nog voor de man in mij ontwaakte. En dat ontwaken kan in een groot godvruchtig gezin soms drastisch afgeblokt worden. Zo werd mijn eerste liefdesbrief, mijn ouverture tot broos geluk, door mijn oudste zus onmiddellijk in stukjes gescheurd en in het rioolputje gegooid, alsof ze daarmee de verleidingen van de duivel kon afhouden. Het gekke was dat zij, die de ijverige zedenpolitie speelde, zelf door mannen jong en oud als een echte allumeuse werd beschouwd, een jonge versie van Brigitte Bardot binnen handbereik. Zelf besefte zij dat niet. Zo werden we op een avond door een auto stapvoets gevolgd, tot die ons plots klem reed en bruusk stopte. “Lopen” zei mijn zus, “maak dat je wegkomt”. Ze had niet door dat die man niet in mij geïnteresseerd was maar in haar. Het absurde was dat zij hem zo in de war bracht dat hij mij, elfjarige snotneus, nariep: “zeg, gij hebt een slecht geweten zeker...” om vervolgens te maken dat hij weg was. Ik had al wel door dat bij de geringste toenadering tussen de geslachten er altijd spanning ontstond met nerveus gegiechel en ongewoon gedrag.  Op een uitstap van de KWB bijvoorbeeld, leek het of vrouwen voortdurend lachgas toegediend kregen, en werden mannen opgewekte charmeurs, hulpvaardiger dan ze thuis ooit waren, terwijl ze zich voortdurend met de anderen wilden meten in tribale spelletjes als touwtrekken, zaklopen of voetbal. Alles was zò alsof, verhuld en toch afgemeten binnen de lijntjes van het deftige.

    En als je dan met een vreemd meisje samen op een sofa mag slapen, denk je wel, ook al ben je nog geen vijf maar gevormd voor tien, kàn dit wel, ook al gebeurde het  niet bij ons thuis? Meneer en mevrouw Pieters*, vrienden van mijn ouders, waren uit onze straat naar Mortsel verhuisd. Omdat zij geen kinderen hadden en wij te veel, stuurden mijn ouders mij soms een weekend als logé naar hen toe. Dan was het thuis rustiger en had meneer Pieters, die graag kinderen zag, voor enkele dagen een pleegzoontje. Uit een ander gezin haalden ze dan Yolande, als surrogaatdochtertje. Ze gaven ons dezelfde rode pofbroekjes te dragen met witte bloemetjesmotief alsof wij broer en zusje waren. Zij, mooi equatoriaans bruin met kroeshaar, ik, een bleekscheet met plat haar. Yolande was kind uit een gemengde relatie, vandaar haar mooie tussenin-kleurtje. In de jaren vijftig had je daarmee nog heel wat bekijks. De volwassenen vertelden dat Yolande mijn lief was. Ik wist niet eens wat ze bedoelden. Hun flauw geplaag ging zo ver dat ze een fotootje van mij wilden trekken toen we op wandel waren in het Ter Rivierenhof en ik dringend moest plassen. Voor later, giechelden ze, voor uw lief Yolande. Hoe reageer je dan als kind? Boos natuurlijk en in de war omdat je eigen ouders meelachten. Het was veilig lachen met een kind ver weg van de eigen schaamstreek dan te zinspelen op eigen ondeugd. KWB-frivoliteiten. Het leven was al ernstig genoeg. God gaf en nam en aan wie God nog geen kindjes gegeven had leenden ze hun kinderen uit voor een weekend.  

    Meneer Pieters verwende ons alsof wij zijn prinsenkinderen waren. En dan gingen wij naar de Kattekensberg of naar Doel. Maar als meneer Pieters naar zijn werk moest vloog ik wel in de kelder. In tegenstelling tot meneer zag zijn vrouw niet zo graag kinderen. Zij werd kwaad als ik haar zat aan te staren. Maar ja, mevrouw Pieters zat hele dagen zomaar in een magazine te bladeren, terwijl mijn moeder en tantes daar nooit tijd voor hadden. Ze had ook altijd lippenstift die niet van haar lippen week terwijl ze at. Ik kon daar gefascineerd naar kijken. Zo ontdekte ik ook dat ze niet op haar biefstuk kauwde, maar die met moeite en een zeker onbehagen meteen doorslikte alsof het iets verschrikkelijks was.

    Wat er verschrikkelijk aan dat koppel was zouden we later horen. Mevrouw ontving namelijk andere mannen wanneer meneer weg was. Misschien wel terwijl ik in de kelder zat? Ze had al meerdere doe-het-zelf abortussen achter de rug toen het een keer flink fout dreigde te lopen. De waarheid kwam aan het licht en meneer reed met zijn Fiat 500 het kanaal in. Voor eeuwig kinderloos. Ze hebben hem van de sluisdeuren moet krabben. 

    Bedriegen eindigde toen nog niet met een afspraak bij de advocaat. De buurt eiste zijn rol op. Ik heb ooit gezien hoe een man spullen kwam halen bij zijn vrouw die hij voor 'ander en beter' had verlaten en joelende omstanders alles terug uit zijn R4 haalden en stukgooiden. Hij mocht blij zijn dat hij niet ter plaatse werd gelyncht en met lege handen maar verder even patent als potent  naar zijn nieuw lief kon. De jaren zestig moesten nog komen, schuld en boete was nog erfelijk. We hadden er zelfs eentje bij die zichzelf lynchte. Uit wroeging voor een scheve schaats. Wat een wrede sport.

    Drie huizen voorbij ons woonde de metser en zijn vrouw. Wanneer hij uit werken was hing zijn madame de hele dag met haar balkon door het raam, dat gerust iets breder had mogen zijn om alles uit te stallen. Wie haar passeerde werd naar haar balkon toe gezogen. Zeker een lichtgewicht als de koster, die er altijd voorbij moest als hij naar zijn werk in de kerk ging. Hij speelde mooi orgel maar was geen vrolijke Hans. Hij had een lang bleek hoofd met daaronder een zwarte das, voor als hij begrafenissen moest spelen. Hij was zo mager dat hij drie keer in de metser zou passen, maar toch waagde hij het van achter diens schietlood bij haar van zijn orgel te gaan geven. Het kan ook zijn dat madame hem met zijn dauphinneke en al heeft binnen gesleurd en we hopen voor hem dat hij bij haar zijn mooiste orgelpunt bereikt heeft, want zijn vreemd klokkenspel woog zo zwaar op zijn geweten dat hij zich op een dag verhing aan het koord waarmee hij in de kerk voor de mis van 7 de klokken luidde. Die dag klonken de klokken kort en ook van de metser hebben we niet meer gehoord. Hij was wel een boom van een vent, maar kon de schande niet dragen. De buurt noemde haar een nymfomane. In onze schoolatlas vond ik geen land dat op Nymfomanië of iets in de buurt trok. Ik zal dat verkeerd begrepen hebben.

    Op het gelijkvloers in hetzelfde huis woonde madammeke De Beule. Spits als geen ander en altijd in het zwart. Zij werd honderd jaar, maar ik heb haar nooit zien lachen. Praten evenmin. Haar zoon was een bruine pater-missionaris in Congo en droeg een koord om zijn middel, nog dikker dan dat van de klokkenluider. Het was een kolossale man die zijn haar pater gewijs als een hoefijzer op zijn hoofd droeg. Hoewel hij de eerste zwarten naar onze straat bracht was zijn beschavingswerk aan de evenaar niet echt een succes. Toen de stam die hij wou kerstenen wekenlang met leeg zilverpapier en gewijd water op hun honger bleef zitten, staken ze de pater in de pot, waardoor ze met z'n allen voor enkele dagen verzekerd waren van gezond en voedzaam vlees waar veel vet aan zat.

    Voor de stam zorgde hij voor een culinair hoogtepunt, voor ons voor een historisch. Toen hij een keer op bezoek kwam bij zijn oude moeder, had hij twee echte zwarten mee. Wij hadden nog nooit echte, levende zwarten gezien. Zwarte Pieten in felgekleurde satijnen pakken telden niet mee. Deze zwarten stonden aan het poortje van de tuin, gekleed in een echt kostuum zoals mijn vader droeg. En waar Pietermannen altijd zwarte handschoenen droegen, was er bij hen iets speciaals aan de hand. Zij hadden blote handen die ze uitnodigend uitstaken; en als het niet waar is, hun handpalmen zagen er net zo uit als die van ons. Dat zagen wij van aan ons tuinpoortje drie huizen verder. Zoals een kind dat bang is van een hond kwam ik aarzelend dichterbij om kort die uitgestoken blanke palm aan te raken en dan naar binnen te spurten. Achter mij hoorde ik ze onbedaard lachen.

    Er woonden ook beroemdheden in onze straat. Maar daar werd niet over gesproken. Want al stond er 'Verkoeien & zoon' op de naamplaat vier huizen verder naar de andere kant, het was duidelijk dat het een deknaam betrof. Meneer leek immers als twee druppels water op de toen nieuwe Paus Johannes de 23ste, en zijn zogenaamde zoon, in identieke zalmkleurige stofjas, was niemand anders dan koning Boudewijn. Zij spraken met niemand, maar de oude Verkoeien, zeg maar de paus, had mij ooit minzaam toegelachen en over mijn haar gestreken alsof hij mij uit gewoonte de zegen gaf toen ik een keer met mijn vader passeerde.

    Mijn vader mocht zijn zwarte Studebaker Starliner bij Verkoeien stallen. Het magazijntje was verder, op een hoek koekendozen na, toch zo goed als leeg. Daar hielden de Verkoeiens zich mee bezig. Met koekendozen. Niet met de koekjes zelf, maar met de dozen. Ongetwijfeld met afbeeldingen van het koningshuis en van het Vaticaan. Onze onbetekenende straat was een perfecte dekmantel en het begin van een langdurende entente tussen Vaticaan en het Belgische Vorstenhuis. Misschien had mijn vader die auto van het Vaticaan gekregen en mocht hij als enige in dat magazijn staan, opdat hij toch maar niks zou vertellen over de doordeweekse activiteiten van de paus en de koning in Deurne? Want wie koopt er nu een tweedeurs Studebaker als je acht kinderen hebt? Natuurlijk sprong dat in het oog en bleef het niet onbesproken. Hardnekkig was het verhaal dat hij op twee wielen de versmalling in de Dumontstraat nam. Men sprak van de gek met de Studebaker. Maar als ik hem vroeg: “papa rijdt eens op twee wielen..”, zei hij zonder verpinken: “dit is een auto, manneke, geen fiets.”  

    Als alle overdrijvingen over mijn vader klopten stak hij zonder moeite de oceaan over. Zo is er het verhaal dat mijn vader en moeder aan het wandelen waren in het park toen ze 'verkering' hadden en twee jonge mannen het waagden naar mijn moeder te fluiten. Mijn vader werd zo kwaad dat hij die mannen uitdaagde van dat voor zijn neus te komen herhalen. Tot hier toe is het een verhaal dat iedereen zou kunnen vertellen: jongeman kan niet verdragen dat ze naar zijn lief fluiten; maar dan gaat het verhaal in overtreffende trap verder, want mijn vader zou die mannen met één slag, ik herhaal, zou die twee mannen met één slag, tot aan de overkant van “de Schijn” geklopt hebben. Mijn moeder had ons dat zo verteld. De Schijn is als zijrivier maar een schijntje  van de Schelde, maar toch. Toen ik het ooit op school vertelde, moest ik bij de meester komen. Je weet hoe dat gaat, hij hoort maar half die vergelijking met de Schelde en denkt dat ik beweer dat mijn vader twee mannen naar de overkant van de Schelde had geslagen. “Weet gij nog hoe breed de Schelde is, jongen?” “500 meter, meester.” “Waarom lieg jij dan zo?” Ik moest geen straf schrijven, omdat de meester mijn vader kende en hij het zekere voor het onzekere nam.

    Met één klap 'carambole' tegen twee koppen kloppen was geen aardigheid in die tijd. Louis De Kock, sterkhouder van de hoek van de straat heeft het ook ooit gedaan. Die sloeg twee meisjes in één slag met hun koppen tegen elkaar. Louis was een oorlogsslachtoffer. Het verhaal gaat dat er een V1 op zijn huis viel. Hij stond in een hoek van de kamer op de eerste verdieping, als op een pied-de-stalle. De rest lag in puin. Hij was ongedeerd, maar voor het leven getraumatiseerd. Nooit heeft hij nog met iemand gesproken. Iedereen ging er met een boog omheen. De meisjesschool was vlakbij, maar de rij stak de straat over bij de hoek van Louis De Kock. Tot zijn dood heeft hij tegen de blinde muur op de hoek van de straat gestaan. Handen in de zakken, klak op het hoofd, zwijgend voor zich uit starend. Ik herinner mij dat, toen hij stierf, zijn silhouet tegen de muur stond afgetekend. Slechts één keer kwam zijn hand uit zijn broekzak. Toen twee schoolmeisjes hem gingen uitdagen en voor hem gingen staan met hun tong uit de mond en hun duimen in de oren terwijl ze met de vingers molentjes draaiden. Dat hadden ze niet mogen doen. Louis zijn blik veranderde niet. Maar al na enkele tellen schoof zijn hand uit. En in één klap sloeg hij beide meisjes tegen de straat.

    Hij stond altijd aan het begin van de lus van twee straten die men Kerkeveld noemde, hoewel de kerk in het midden van de straat lag. Louis De Kock was lang niet de enige “figuur” van Kerkeveld. Direct naast hem bijvoorbeeld, woonde “vuil Franske”. Hun tuintjes gaven uit op een zandweg die de “bosweg” heette. Voor mijn zussen werd dat later hun “Lover's lane”. Als je ons daar uit zag spurten dan kon je er donder op zeggen dat vuil Franske op stap was. Je kon hem ook moeilijk passeren in de bosweg, want hij had altijd vier honden bij zich die schijnbaar naar alle windstreken van hem weg wilden, waardoor de verschillende leibanden steevast door elkaar knoopten en hij voortdurend de leibanden moest ontwarren door er rond en over te stappen, waardoor het leek dat vuil Franske zich als een draaimolentje voortbewoog. Hij droeg een kostuum als dat van Chaplin, met die ene knop iets te hoog vast en een krijtlijn in de vaalbruine vest. De broek veel drukker gestreept. Hij droeg altijd een hoed, zo eentje met twee deuken in. En hoe vuil hij er ook uit zag, zijn ogen lachten vriendelijk in zijn ongeschoren gezicht. Hij deed nog met meest denken aan het egeltje Mecki van Steiff. Op zomerdagen zag je de muggen, vliegen of andere insecten als een wolkje parfum rond hem dansen. Van Louis de Kock waren we bang, van vuil Franske eigenlijk ook, maar op een heel andere manier. Smetvrees zouden we het tegenwoordig noemen. Ik vraag me af of die ooit naar de winkel gingen, of kwam de winkel naar hen toe, zoals bij ons thuis? Misschien zat hij 's avonds samen aan tafel met Louis de Kock. De eenzamen van Kerkeveld samen. Vuil Franske had nog wel een zoon. Een mijnbouwingenieur, die soms met zijn gezin op bezoek kwam. In kostuum met wit hemd, maar met een gezicht zo vuil als dat van zijn vader. Toen vuil Franske stierf, ben ik als misdienaar mee geweest voor het H. Oliesel. Hij lag op een matras van jutten zakken. Niet eens in een bed, met zijn honden jankend bij hem. Ook wanneer de moeder van de melkboer stierf, dertig meter verder, was ik er bij met de olie. Hier stond een koe met haar kop door het venstertje naast het bed mee te treuren en warme lucht binnen te blazen.  

    Normaal zagen wij daar nooit wat van. De melkboer had stallingen op de binnenkoer aan het einde van onze straat, maar zijn weide lag voor het Antwerp-stadion. Daardoor zagen we bijna dagelijks koeien mooi op een rij door onze straat slenteren. Als die dan, zoals Hans en Grietje, een spoor van kruimels achterlieten, moest er gekuist worden vooraleer op zomeravonden in de straat kon gevoetbald worden. Het terrein liep toch zo'n tien huizen ver en iedereen speelde mee. Van kleine petotters zoals wij tot de grote jongens die overdag al uit werken gingen en hier en daar een vader die in kostuum met losse boord op te gladde schoenen overal te laat voorbijschoof tot er eentje zijn broek scheurde en beschaamd afdroop. Was de avond goed geweest en begon het te schemeren, dan kon het gebeuren dat twee huizen verder Harry en Theo in de swinging mood op het dak kropen om als echte jazz cats in het licht van de maan de nacht in te spelen. Harry op een blauwe contrabas, die hij op een of andere manier op een nauwelijks toegankelijk dak sleurde om Theo te ondersteunen die van het hoogste dak trompetsolo's ten beste gaf.  

    Er woonden niet allen bizarre figuren in de straat. Integendeel, het was er goed om wonen, met veel variatie over een afstand van nauwelijks honderd meter. Alleen, terugkijkend van uit deze tijd lijkt het ongewoon en overdreven. Het ergste wat we toen meemaakten was toen op het einde van de straat botsautootjes stonden en de leren vesten van het Stuyvenbergplein kwamen knokken met die van het Bisschoppenhof, maar hé, we waren er van op kijkafstand bij en het leek stoer maar niet van die aard om een snotneus als ik af te schrikken. Laat mij liever nog een figuur oppikken uit onze sunset boulevard. Mon van de Klok, de kruidenier op de hoek, de man van Maria. Het zou me niet verbaasd hebben dat hij eten bracht naar vuil Franske en Louis De Kock. Hij had zijn winkel op de hoek tegenover de blinde muur van Louis. Hij kon hem dus altijd zien. Zonder hem daarom in 't oog te houden. Bij ons thuis kwam hij dagelijks de bestelling noteren. Dat was makkelijk voor mijn moeder. Voor het middag werd en tijd om te koken had hij de verse groenten en wat er ook gevraagd was langs gebracht. Het was een eenvoudige man, zonder complimenten, met confituurpotbrilglazen en een kleine, ietwat sleffende tred, maar wel in uptempo want Mon was altijd gehaast. Hij leek altijd te snoepen en steevast, vooraleer hij bij ons de deur uitstapte, stak hij een verse sigaret op. Ik haastte me dan de gang in om die geur van een net opgestoken sigaret op te snuiven.

    Mijn moeder handelde uiteraard de bestelling af, maar ieder van ons zal onmiddellijk kunnen antwoorden op de vraag wat Mon dagelijks zei als mijn moeder de bestelling afgerond had. “Anders nog iets nodig? Javel, mirre, stekskes...” Javel, mirre, stekskes... Waarom niet water, brood, boter, dingen die je echt dagelijks gebruikte. Zat er een bedoeling achter, een commentaar op ons misschien ? Zo van : “hier mag wel eens grondig met Javel gekuist worden of ik zou hier de vlam wel eens in de pan zien gaan, iemand stekskes nodig?” Wat hij dan met die mirre wou zeggen, weet ik begot niet. Mirre is een fijn geurende gomhars? De tijd van patchoulie en hippie was nog ver weg. Och, het zal zijn stoplap geweest zijn. Vroeger praatten mensen wel vaker in betekenisloze woorden. Of in bedekte termen. Zo woonde tegenover de kerk “knuppeltje in de zak”. Tot voor kort geloofde ik dat die man zijn bijnaam had gekregen omdat hij naar zijn werk trok met een zwarte zak die hij met een touw toesnoerde. Blijkt nu dat “knuppeltje in de zak”, niks te maken had met het sprookje van “tafeltje dek je” en “ezeltje strek je”, maar alles met het feit dat die meneer zijn eigen “knuppeltje” maar moeilijk in zijn zak kon houden. In plaats van potloodventer te zeggen of exhibitionist, noemden ze die meneer sprookjes gewijs “knuppeltje in de zak”. Alles bestond al in de jaren vijftig, maar nog niet altijd onder zijn huidige naam. Die verbloemende goegemeente-taal is misschien stof voor een ander verhaal. 


    (*) de naam is gewijzigd. De ouderen van toen zijn vijftig jaar later meer dan honderd (of niet meer). 

    04-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sokjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daar lagen ze. Vergeten op het verzorgingskussen. Blauw-zwarte sokjes, niet eens een neusverwarmer groot. 30 Lijntjes hoog, met fijne bic getrokken. Doedel ze maar eens voor je uit. Vijftien lijntjes tot aan de hiel. Nog eens vijftien tot de grote teen. Samen Fonskes sokjes. Slechts enkele uren gedragen, maar door het trappen toch al naar de voet gevormd en getekend met de geur van Fons. Een odeur van zachte transparante glycerine zeep.

    Het was donderdag en Fonske was hier. Op onze wekelijkse afspraak. Op donderdag màg ik namelijk voor Fons zorgen. Daarbij is het mij een zorg of dat al dan niet macho staat. Wat is dat nog van belang als je grootvader mag zijn. Voor mij zijn donderdagen voortaan hoogdagen. Al om zeven uur haal ik hem thuis op. Kinderwagen, maxi-cosy, baby-relax, ondersteuningskussen, verse kleding, pyjama, morsdoek, ingevroren moedermelk, alles gaat mee. Thuis hebben we ondertussen twee bedjes staan, een op hoogte verstelbaar park met inlegkussen waarop allerlei figuurtjes die soms claxon-geluidjes produceren, naast spiegeltjes die zijn aandacht trekken, om van het draaimolentje te zwijgen dat muziekjes produceert van Bach tot Trini Lopez. Het lijkt een hele onderneming, maar dat is het helemaal niet. Een beetje minder orde, een beetje meer drukte. Het is goed en vanzelfsprekend. Zoals dat dertig jaar geleden was.

    Zijn entree doet hij altijd met gesloten ogen. Fons slaapt nergens makkelijker dan in een auto. Maar wanneer zijn ogen open gaan, zie je hem zijn omgeving opnemen en in zijn gedachtennota's druk zoeken naar déjà-vu's. De grote smeedijzeren luster is voor hem een vast ankerpunt. Zijn zuigfles zou Pavlov een klassiek voorbeeld van conditionering noemen, maar mijn witte baard moet er niet veel voor onder doen. Of zouden foetussen in hun inburgeringscursus tot de wereld leren over Sinterklaas, de Kerstman of Paulus de boskabouter? Wanneer Fons mijn witte baard ziet begint hij te lachen. Denkt hij dat ik een van de drie genoemde voorbeelden ben? Of weet hij al echt wie ik ben ? De eerste echte vriend, ouders waar hij het vlees en bloed van is, buiten beschouwing gelaten?Herkent hij mij, maakt mijn gezicht hem blij? Wellicht is het geen gezicht, maar wanneer ik Fonske zie plooit mijn gezicht zich in een lach, die niet meer weggaat, zelfs niet onder dwang. Ik denk dat mijn gezicht gewoonweg straalt. Niks van Fukushima maar van blijdschap. Zonder ophouden. Het kan zijn dat de combinatie van mijn kabouterbaard en mijn klavier tanden een beeld van betekenis voor hem geworden is. Enkele tellen later beantwoordt hij mij met de meest zalige glimlach die ik me deze dagen kan inbeelden. Geluk kun je niet vatten en dat klopt. Want probeer ik die glimlach op foto vast te leggen verdwijnt die wanneer mijn camera in zicht komt. Voorlopig slaag ik er nog in met mijn camera van het geheugen dat beeld op te roepen en beseffen dat geluk een niet te vereeuwigen gevoel is. Als het zich aandient moet je ervan genieten.

    Nu voegt hij er ook al enkele niet te coderen klanken bij. Toen mijn kinderen klein waren heb ik nooit een brabbeltaaltje tegenover hen gebruikt, maar nu praat ik met Fons alsof wij een geheimtaal delen die zijn betekenis ontleent aan hoge en lage vocalen, zachte en minder zachte uithalen. Zijn mimiek plaatst er accenten bij, zijn opgetrokken wenkbrauwen relativerende leestekens. Soms wil hij te veel vertellen en duwt hij zich recht op zijn voetjes, grijpt hij met zijn handjes om zich heen, en klinken de klanken alle richtingen uit, het speeksel alleen neerwaarts blinkend over zijn kin. Dan gebeurt het dat hij zijn nog beperkte krachten te boven gaat en het meest vrolijke gezicht - alsof je naar een volgende dia kijkt - in een oogwenk op huilen staat. Niet verwonderlijk, want huilen is het Esperanto van een kind. “Dames en heren, hoor toe: ik ben moe, ik heb buikpijn, ik heb honger, kijk naar mij.” Naargelang de nood in alarm fase I, II of III. En even snel als die natuurlijke reflex de aandacht heeft getrokken kan het alarm stilvallen als op de juiste manier op de vraag werd gereageerd.

    We weten te weinig hoe de geest van een kind evolueert, maar in mijn verbeelding weet Fons al veel meer dan wij vermoeden. Is huilen eerder ongenuanceerd en beperkt tot de woordjes honger – pijn – kakbroek en andere, dan kan hij met zijn blik als het ware gezegden of spreekwoorden formuleren: Hij kan op een manier kijken die ik zou omschrijven als “komaan zeg, met alle Chinezen, maar niet met den deze”. De taal om het te zeggen is er nog niet, de schouderbeweging evenmin, alleen de blik vertelt wat er in zijn hoofdje omgaat. Het is aan de vertaler om juist te interpreteren. Zo herken ik ook zijn bevestigende uitdrukking “goed, je hebt het begrepen, luister nu verder...” en “help mij dan toch, verdomme...” Dat laatste is er in zijn hoofd wellicht niet bij, maar in the ear of the beholder klinkt de krachtterm als een evident uitroepteken.

    Als ik dan als “Fons fluisteraar” heel stilletjes tegen hem praat, zeilt hij mee op de klanken die hij nog niet verstaat, maar hem toch geruststellen. Het vertrouwen is er, de boodschap is overgekomen, seconden later vallen de oogleden dicht en Fonske in slaap. Soms checkt hij de wereld rondom zich nog enkele keren door nauwelijks geopende spleetoogjes, maar als hij ziet dat alles rustig is vlijt hij zich neer in de armen van Morpheus en slaapt verder in. Geen beeld geeft je zelf meer rust, meer “zen”, dan het beeld van een slapend Fonske. Op het einde van de dag, vertrekt de karavaan, met alles derop en deraan, ouders, Fons en alle attributen terug naar Fonske's huis. De rust is weg, de dagen schakelen hoger naar hun dagelijks ritme. Friday I've got Thursday on my mind.

    Nu liggen de vergeten sokjes voor. Binnenkort blijft er een stukje speelgoed liggen, eerst klein ding, dan een groter. Later een bal, zijn eerste loopfiets, tot hij een tekening achterlaat in Wasco-krijt op de vers geschilderde muur. Het zal snel gaan.

    Ik denk dat ik de sokjes alvast hier hou, als herinnering aan hoe klein hij ooit was. Vijftien lijntjes tot de hiel, nog eens vijftien tot de teen.


    10-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij ons in de fifties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wanneer coiffeur John je haar geknipt had nam hij een koperen kruik, die leek op een waterpijp, omgekeerd tussen zijn vingers en maakte je haren nat. Vervolgens nam hij de fles fixateur. Als hij het groene goedje in zijn handen kwakte grijnsde hij in de spiegel naar zijn slachtoffer. Voor hem was dit het hoogtepunt van elke knipbeurt. Daarmee zette hij de kroon op zijn werk. Nadat hij het stijfsel in je haren had gewreven, trok hij een scheidingslijn in je haar die zo zuiver was als de maagd Maria, terwijl hij niet kerkelijk was wat mij meer interesseerde dan hetgeen hij met mijn haar aanving. Ik snelde wel mee met mijn broers naar de overkant van de straat om in de spiegeling van de etalage van kruidenier Kamiel ons haar te luchten, maar mijn haar bleef ook met fixateur plat. Het klemde wel als een bankvijs op mijn hoofd maar ik moest geen schrik hebben zoals mijn broers, die een bros kozen, dat een fakir-kabouter onderweg op m'n kop zou gaan zitten om me een poepje te laten ruiken. Ik liet mijn broers altijd voorgaan bij coiffeur John, om langer de sfeer op te snuiven. Het was maar honderd meter van onze deur maar je betrad er een wereld die je van geen kanten kende. Wij waren binnenblijvers. Omdat dat veiliger was voor ons vel en ons zieltje daaronder. Bij coiffeur John zaten boeren die hun klak ophielden terwijl ze zich vakkundig lieten scheren en vloekten waar iedereen bij zat. Het geurde naar lotions en koffie maar vooral naar het onbekende. Links van hem had coiffeur John een kartonnen pancarte staan die trapsgewijs, met verplaatsbare 'sjotterfiguurtjes' in de kleuren van hun ploeg, het klassement van 't moment aangaf. Meestal na het inzepen, wees John met de pink van de hand waarin hij het scheermes hanteerde naar de pancarte: “wat denkt ge ervan?” Meer moest hij niet zeggen. Ik zat de seconden af te tellen tot er weer een boer de voorzet van coiffeur John oppikte en de hele reutemeteut van geklaag, gestoef, tot en met ruzie om niets van voor af aan opnieuw begon. De ambiance viel nooit stil. Coiffeur John zei zelf niks meer maar glimlachte. Hij deed spontaan aan klantenbinding nog voor er cursussen werden over geschreven.

    Wanneer er kinderen waren verscheen zijn vrouw uit het living waar de koffiegeur vandaan kwam met een koekje. Zelf hadden ze geen kinderen, meneer pastoor kwam uiteraard niet bij hen langs, niettemin hadden ze koekjes klaar en Robbedoes. Stripverhalen kwamen bij ons niet in huis. Wij lazen verhalen van Puk en Muk, geleend bij de bibliotheek van de parochie. Dat was niet erg, ik las liever een verhaal met alleen tekst dan een prentenboek. Prentenboeken waren voor kinderen die niet goed konden lezen en ik wou hetgeen ik las zelf in de cinema van mijn hoofd verbeelden. Zo zal het kabouterke dat ik ooit onder de kast in het licht van mijn zaklamp had gevangen een verbeelding van Puk of Muk geweest zijn. Maar toen bleef ik tot huilens toe beweren dat ik werkelijk een kabouterke had gezien, dat verschrikt tegen de plint van de kamer gedrukt stond. Met prentenboeken zou mijn fantasie nooit zo gewerkt hebben.

    Niettemin nam ik Robbedoes in dank aan van mevrouw John, omdat ik haar dan van dichtbij kon zien en ruiken. Ik was een beetje gebiologeerd door haar. Louter antropologisch, als ontdekkingsreiziger. Ik zag genoeg vrouwen om me heen. Maar in die jaren zou ik niet vaak dichter bij een niet katholieke vrouw geraken. Of het moest mijn buurvrouw zijn. Die had ook Robbedoes en een al even rauwe stem van het roken als de vrouw van coiffeur John, maar ze zag niet zo mooi bruin. Mevrouw John zag overal bruin. In haar gezicht, op haar armen op haar benen. Veel bruiner dan mensen die naar de kerk gingen. Voor haar was een zondag waarschijnlijk een zon-dag. Bloot in de tuin. Als kind denk je na over die dingen. Misschien lag onze buurvrouw niet in de tuin om ons niet voor het gedoopte hoofd te stoten en omdat zij wel een kind had. Zij had ook al televisie, net als de vrouw van de coiffeur. En wij nog niet. Mijn vader zei dat het socialisten waren die alles kregen terwijl zij er de schuld van waren dat het huisvuil niet werd opgehaald. Ik begreep dat niet omdat onze buurman aan de dokken werkte. Hij was de eerste man die ik in 'jeansbroek' zag met blokkenhemd. Mijn vader droeg altijd kostuums. Niet kerkelijken droegen geen zondagse kleren, dat was duidelijk. Misschien was er een parallelle wereld aan de gang terwijl katholieken naar de kerk gingen. Met winkels die alleen dan jeansbroeken verkochten. De buurman leek met zijn jeansbroek uit het feuilleton Lassie te komen, dat we kenden van hun televisie. We leerden er ook nonkel Bob kennen, die vreemd genoeg ook geen kostuums droeg. Ondanks de verschillende levensopvatting mochten we wel bij hen gaan kijken; zo had hun enige dochter meteen een trits speelvriendjes en toonden wij haar ouders dat meer dan één kind beter was.

    Het is pas jaren later dat ik begreep dat hun naam onze buren waarschijnlijk tot niet kerkelijken veroordeelde. Gelukkig hadden wij een naam die overal bewondering afdwong door zijn distinctie, zeldzaamheid en Franse klank. Heel wat anders dan hun “Kuterna”. Omdat zij er zich ook niet aan stoorden, waren wij ons van geen kwaad bewust wanneer er op de wijze van jingle bells: “Kuterna, Kutervoor, Kutermiddenin” werd gezongen. En een grap als: “zet een horizontaal verbindings-streepje in hun naam, dan komt dat vanzelf recht te staan” ging helemaal aan ons verstand, dat alleen met christelijke waarden was gevormd, voorbij.

    Ik had ook nog nooit het woord “tettenzak” gehoord, toen de Verelst dat tegen zijn neef zei op geen twee meter afstand van kardinaal Cardijn, die de jeugdclub kwam inhuldigen. Ik dacht dat ik mee door God zou worden neergebliksemd. Gelukkig gebeurde dat niet, wellicht omdat God Cardijn niet wou storen, maar die ”tettenzak” had mij wel als de bliksem getroffen omdat mijn verbeelding het beeld van een tot de helft met roze paté gevulde koffiebeurs in mijn geheugen etste.

    Wij leefden erg tussen de lijntjes. Gereserveerd en beheerst alsof we het koningshuis waren. Een voorbeeldgezin in de parochie. Met vier jongens en vier meisjes. Kinderen van meneer de ingenieur, zoals de mensen zegden. Van het mooie huis met de trappen. Natuurlijk waren er nog huizen met trappen, maar niet in de directe buurt en mensen kwamen toen niet verder dan de straten om hen heen.

    We hadden wel enige bezienswaardigheden in huis. In de inkomhal ondermeer een metershoge reliëf fresco van de aartsengel Michaël die van op zijn steigerende paard een draak aan zijn voeten met een lans de doodsteek gaf. Mijn vader creëerde het reliëf met plasticine op de muur en schilderde het nadien als een schilderij met poederverf. Bezoekers lieten we graag aan de scherpe klauwen van de draak voelen.

    In de woonkamer was een fresco van een groot zeilschip dat Antwerpen binnenvoer, de kathedraal stond in de verte te gloriëren in al zijn schakeringen boven een wapenschild van Antwerpen, met de tweekoppige adelaar uit de Oostenrijkse overheersing. Onze eigen wapenschild stond bezijden de schouw. Ons motto klonk in het Latijn “crede et pugna”, wat “geloof en vecht” betekent. De ridderhelm erboven was zo diep dat we centjes in de mondklep van de helm konden leggen. Ik deed daarbij een wens. Ik weet niet of mijn vader die cent achteraf terug bij mijn spaarcentjes stak, maar het feit dat je die helm kon blijven voeden en nooit vol geraakte was al wonderlijk genoeg om toch te geloven in de steun die ons embleem kon geven in het leven. In de trappenhal was er ook nog een reliëf tableau van exotische vissen en afzonderlijk een uitvergroot zeepaardje en op weg naar de slaapkamer een tafereel uit Bambi met tal van diertjes uit het Bambi-bos.

    Al die fresco's waren nog intact toen het huis werd verkocht. Alleen Sneeuwwitje en de zeven dwergen in de veranda verdween toen de keuken werd vergroot. Nochtans was er aan ruimte geen te kort, althans wat het woongedeelte betrof. Centraal in het huis, dat mijn vader zelf ontworpen had, stond de lange tafel, waar we met tien rond zaten. Met vader aan het hoofd, moeder aan zijn rechterhand, de oudste tegenover hem, als zijn plaatsvervanger op aarde. Zo zag die zichzelf toch. Maar daarmee stond hij helaas alleen. Ik zat ver genoeg van de hoofdeinden om gespaard te blijven van opvoedkundige tikken tegen mijn hoofd. Ik was de zesde in de rij, maar praatte aan tafel voor tien. Daar moest niemand over klagen want met verjaardagen moest er toch iemand voordragen of de gezangen inzetten.

    Toneel speelden we met oudejaars. Op het verhoog van de erker. We konden het salon bovendien met schuifdeuren afsluiten zodat decorwisselingen konden gebeuren zonder dat de familie en andere toeschouwers er kijk op hadden.

    Vader speelde al genoeg toneel tijdens het jaar. Nog lang na zijn dood zegden mensen me: “uw vader kon nogal eens komedie spelen, hé”. Toen begreep ik dat pas in zijn juiste betekenis. Op toneel leek ons vader een vreemde, die andere vrouwen in zijn armen nam, van “oh la la, in 't park van de nachtegaal” zong of dat er “een engelke op zijn tong piste”. Naargelang de rol die hij speelde waren wij beschaamd of bang. Mijn vader was ook jarenlang de plaatselijke Sinterklaas tot mijn zus zijn schoenen herkende. Thuis zette hij wel eens zwarte vingers op de muur om de spanning op te drijven of vertelde hij zo geloofwaardig dat wij niet durfden gaan slapen.

    Met oudejaar hield hij voor de nonkels en tantes conferences met een vuur alsof hij nog vlug in z'n eentje het aantal lachsalvo's van het voorbije jaar op niveau moest tillen. Wij begrepen niet altijd waarom er gelachen werd. Niet dat hij ooit iets scabreus zou zeggen. Hij vertelde zelfs geen grappen, maar goochelde met woorden over niets. Het was de manier waarop dat het 'm deed.

    Het is oneerbiedig van hem een tribunespeler te noemen, maar zonder publiek viel hij wel compleet stil om niet te zeggen in slaap, met een brandende sigaret in de mond, die er dan uitviel en in meer dan een hemd gaten brandde en hij, wakker geschrokken, de brand op zijn borst probeerde te doven. 's Avonds kwam hij ons onderstoppen en dan trok hij de dekens zo hard aan dat wij nu allemaal het deksel los willen, zo blijkt, tot ergernis van onze partners.

    Alle andere taken waren voor mijn moeder. Ik zal haar tot het einde van mijn dagen bewonderen voor de manier waarop zij een gezin van acht op alle vlakken beredderde. Nu nog wisselen wij recepten van haar uit wanneer we iets lekkers willen maken. Althans diegenen die nog de moeite nemen om zelf te koken. Voor mijn moeder was een maaltijd niet af zonder nagerecht. De ene dag serveeerde zij ons pudding met koekjes, confituur en crème, een andere keer pudding met rozijnen, dan was het rijst met een laagje chocolade of met saffraan, gestoofde peertjes, pruimen en abrikozen in hun aangedikt vruchtensap, hoewel die abrikozen op rijst ook erg lekker waren. En op zondag diplomat of chipolata.

    Zij zorgde er ook voor dat wij van de eerste tot de laatste piekfijn en smaakvol gekleed liepen. Voor de meisjes was er de naaister die hen uit de Burda liet kiezen, voor de jongens een kleermaker. Dat was mijn peter, nonkel Dolf, die wij, alleen om de rijm, sekswolf noemden, wat nergens op sloeg want de man en zijn vrouw waren nog godsvruchtiger dan mijn ouders. Elke avond baden zij op de knieën een rozenhoedje, waarin zij als Noord-Brabanders “de vrucht van uw schoot” lazen, wat wij nooit zouden zeggen. Terwijl zij dan wel met die schoot in hun onderbroek in bad gingen. Wij wisten dat niet en werden gestraft alsof we de kroonjuwelen ontbloot hadden. De volgende keren doopten we onze onderbroek na het baden even met het kruis in 't water. Gewijd en geen gezaag. Die sekswolf leerde ons de kwaliteiten van goed kleermakersschap, wij leerden hem de mode van de stad. De fiere gieter die zijn kale knikker met veet insmeerde, denkend dat het een 'fond de teint' was die ze bij hen op de buiten niet kenden. Iedereen aan tafel kon zien dat hij er gloeiend bij was maar niettemin vertikte hij toe te geven dat hij iets op zijn hoofd gesmeerd had. Hoezeer zijn hoofd ook brandde en pikte, hij kikte niet. In de vakantie logeerden wij wel vaker bij hen of bij andere familie die in de buurt van hun huis veilige dennenbossen hadden of overzichtelijke weilanden.

    Wij hadden een stadstuin, wat klein bemeten was voor een gezin van acht. Bovendien beliefde het mijn vader er een rozentuin van te maken. Omzoomd met natuursteen uit de Ardennen waarvan, toen hij in opdracht een park had ontworpen, een lading bij ons thuis werd afgezet. De platste stenen werden gebruikt voor het pad naar de trappen aan de voordeur, de geblokte in de achtertuin, wat ons als speelruimte een smal tuinpad van acht meter lang overliet. Gezien het leeftijdsverschil speelden wij niet alle acht in dezelfde periode, anders zouden wij per kind een lopende meter speelruimte hebben gehad. Niettemin timmerden wij op een onderstel van een kinderwagen een houten auto compleet met dak. Draaien konden we niet, een stuur was dus niet nodig, maar we konden er een hele vakantie mee zoet zijn. Eentje kon er in de auto zitten, terwijl twee anderen duwden. Voor drie duwers was geen plaats. Op het einde van de acht meter stapte de chauffeur zonder stuur uit om mee de auto op te tillen en te keren. Ik kan me niet herinneren dat we ooit ruzieden wie op de terugweg van acht meter chauffeur mocht zijn en wie duwer. Wij waren kampioen op de korte afstand.

    Met die natuurstenen werd ook een vijvertje gemetst, een meter hoog, zodat we er niet per abuis konden invallen. Het wateroppervlak mat een meter vijftig op een meter. Dat is kleiner dan een doorsnee tafel. Maar dat belette ons niet van er in de winter met de vier jongsten ijshockey op te spelen. In feite stonden we twee aan twee tegen elkaars enkels te kloppen. De enkels blauw, de wangen rood van de kou. In de luchtbel onder het ijs waren de goudvissen een hartaanval nabij.

    Voor de trap naar de tuin begon was er links en rechts een horizontale reling. Omdat de trap naar links vertrok stond de rechter reling een stukje terug. Dat buizenstel was de fiets die we niet hadden. Link als ik was zorgde ik er altijd voor dat ik het linkse buizenstel uitkoos wanneer ik een van mijn broers voor een wedstrijdje hardfietsen uitdaagde. De reling verroerde geen vin, maar als verslaggever van de wedstrijd maakte ik wel het verschil. Het was niet echt, het was de verbeelding die won, de woordenvloed die de snelheid maakte, maar toch was mijn jongste broer elke keer opnieuw kwaad omdat hij verloor.

    Natuurlijk kon ik niet elke wedstrijd naar mijn hand zetten. Bij “Mens erger je niet” verloor ik keer op keer, maar dan keerde ik het bord om. Daar stond een paardenrenbaan op afgedrukt. In mijn verbeelding was dat de wielerbaan van het Sportpaleis. En we waren weer vertrokken in een wedstrijd ploegkoers, met ploegen van drie, zoals alleen de zesdaagse van Antwerpen de renners in de baan bracht. Ik moest de gele pionnen hebben, die leken het meest op de gouden truien van de Europese kampioenen, die toen Van Steenbergen-Severijns-Lykke heetten. Mijn broers moesten onder elkaar maar uitvechten wie met de rode garde reed: Van Looy-Post-Vannitsen of met de zwarte truien, die meestal door de Duits-Zwitserse ploeg Bugdahl-Pfenniger-Renz gedragen werd. Uiteraard besliste de teerling over de progressie van de pionnen, maar als wedstrijdcommentator was ik tegelijk ook organisator die een achtervolging of een sprintduel kon inlassen. Daar kon je punten mee verdienen, waarmee ik dan mijn achterstand opgelopen in de ploegkoers kon compenseren. Verloor ik uiteindelijk toch, dan troostte ik me met een Peter Post interview. Ik was kind maar kon goed Post's Amsterdams dialect imiteren. Typisch was de manier waarop hij Van Looy uitsprak (felooij).

    Hoewel we op wandelafstand woonden van het Sportpaleis was het ondenkbaar dat wij naar een wielerwedstrijd mochten gaan, dat gold evenzeer voor het voetbal, hoewel de “Hel van Deurne” nog dichterbij lag. Ik was een papieren wielersupporter. Al wat ik er van wist, wist ik uit de krant. Eén keer ben ik toch stiekem naar het Sportpaleis geweest toen er de Zesdaagse werd gereden. Op zondagmorgen werd er een mis opgedragen voor de renners en dan mocht het publiek gratis binnen. Tot mijn ontgoocheling moest ik vaststellen dat renners niet naar de mis gingen. Ik kreeg alleen Oskar Plattner te zien, omdat die als misdienaar diende. Misschien wel omdat hij als Zwitsers kampioen een kruis op zijn borst droeg.

    God was overal in de fifties. Toch bij ons thuis. Als wij niet met tien aan tafel zaten was dat omdat meneer pastoor en zijn onderpastoors bij ons thuis kwamen eten. Veelal op vrijdag. Om te controleren of wij wel vis aten. De kinderen werden in een vroege shift afgewerkt en mochten van uit de keuken toekijken of werden vroeger in bed gestopt. Soms bracht meneer pastoor zijn deken mee. Dat was niet omdat hij het bij ons koud vond, maar zo heette zijn baas. Een levensgenieter werd gezegd, wat men daar toen ook mee bedoelde, die zelf kwam vaststellen of mijn moeder inderdaad zo lekker kon koken. Waren het niet de pastoors die aanschoven, dan kwamen de broeders van de school waar mijn vader voorzitter was van de oud-studenten en van de toneelkring. Ook zij kwamen nooit alleen. De prefect bracht de directeur mee, die zelf de oude broeder-overste meebracht, die wij omwille van zijn verrimpelde huid de “schildpad” noemden. De pastoors lieten hun oog vallen op ons vier broers voor de vroegmis, de broeders hadden het over de jongens die over enkele jaren toch zeker bij hen naar school kwamen. Over de meisjes werd niet gesproken. Die moesten niet naar school. Die moesten ten dienste staan en gehoorzamen. Jongens moesten niet helpen in het huishouden en mochten meer. Maar toch ook weer minder dan niet katholieken. Op zondag in je bed blijven liggen, bijvoorbeeld. Of contact hebben met wie je wou of naar de Zesdaagse gaan als je van wielrennen hield. Waarschijnlijk omdat het niet mocht kan ik nog altijd die ene renner die ik als kind in levende lijve gezien heb zo voor de geest halen. Oskar Plattner, in zijn rode trui met wit kruis, met een bruingebrand gezicht, waarin felle bolle ogen en vlezige lippen. Zijn gitzwarte haar blonk onder de lichten van het Sportpaleis. Hij was vooral een sprinter, ooit wereldkampioen in die discipline, maar hij kon niet tippen aan een Van Steenbergen of een Van Looy. En toch was hij voor mij dat jaar de grootste renner. Omdat hij echt was, omdat ik hem gezien had. Dankzij de mis, als dienaar van God. Net als ik. Toen toch. Hij zou dat jaar de Antwerpse Zesdaagse winnen, aan de zijde van Rik Van Looy en Peter Post. Het was al 1962, de fifties waren voorbij.





    07-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Olie(slagers) op het vuur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Soms sta ik tevergeefs bij de bakker met de bede “geef ons heden ons dagelijks brood”. Het is maandag en dan rust de man. Voor mijn part samen met al zijn vrouwen. Hij verdient ze als kers op de taart. Omdat hij naar mijn smaak de beste bakker is. Ik moet er een eind voor lopen en onderweg twee andere bakkers passeren, maar ik wil elke dag, ook op maandag, een groot halfvolkoren van Verelst in de Jan Moorkensstraat. Er is ook een Verelst in de Fruithoflaan, maar dat is meer voor de madammekes hun 'pateekes'. In de Jan Moorkensstraat zwaait zijn dochter de plak. Ik noem haar tattoo Joe. Hoewel ze altijd een truitje met lange mouwen draagt, zoeken langs alle kanten slingerplanten het licht, steken slangen en draken de kop op. Op haar rug als zij zich bukt, vanonder de mouwen als zij de handen uit de mouwen steekt en langs de halsopening, als zij diep ademhaalt via de borst. Zelfs naakt is zij niet bloot maar geeft ze een idee van een bloemekee. Zij zegt niet 'ik moet nog douchen', maar 'ik moet de bloemekes water geven'.

    Op zondag wordt zij bijgestaan door een wisselende reeks exotische schonen, die al wel eens minder pistoleetjes geven dan ze aanrekenen, maar wie zou hen dat aanrekenen wanneer zij hun eclairkes, moka of chocolade, al even appetijtelijk etaleren als de echt eetbare in de koeltoog.

     Als ik mijn beurt afwacht, droom ik altijd een beetje weg met de blik naar buiten gericht. Tegenover de winkel ligt de villa van Jan Olieslagers, voor en na W.O. I was hij een van de beroemdste mensen van Europa. Moest Dag Allemaal toen al hebben bestaan, stond Jan Olieslagers iedere week op de cover en niet alleen omwille van zijn vliegeniers kunsten.

    In vogelvlucht 50 m achter zijn huis ligt de Brilschans, restant van de vestgracht rond het militair gebouw dat deel uitmaakte van de Brialmontvesting. Wanneer ik er op mijn terugweg van de bakker passeer denk ik vaak aan wat mijn moeder vertelde dat daar gebeurd zou zijn.  Officieel werd er nooit gewag van gemaakt. Omdat het over Jan Olieslagers ging en men er van uit ging dat het publiek nu eenmaal graag over zijn helden fantaseert en verhalen opdist die van mond tot mond straffer worden zonder dat iemand ze ooit op hun waarheid controleert? Want, was deze Jan niet in hetzelfde Krabbestraatje geboren als die andere held, Jan zonder vrees? Nou dan?

    Het is gek dat hij hier, waar je van het ene verhaal over Jan Olieslagers naar het andere kunt wandelen, vrijwel vergeten is, terwijl ik vandaag op een Amerikaans forum een discussie lees of Olieslagers al dan niet Göring heeft ontmoet. Ik kom er ook te weten dat de luchthaven Deurne er gekomen is omdat Olieslagers in Brussel ging pleiten met het verpletterende argument dat hij bereid was hiertoe een deel van zijn gronden af te staan aan de staat. En nog dat de Duitsers Olieslagers vroegen ook bij hen zijn vliegkunsten te komen demonstreren. Toen Jan antwoordde dat hij daar geen zin in had, lieten de Duitsers weten dat zij dan zelf naar België zouden komen. Kort daarna vielen ze België binnen en was W.O. I een feit. Die Jan toch.

    Wij zijn hem vergeten terwijl in de geschiedenis van de luchtfotografie staat dat Olieslagers de eerste was die opnamen vanuit de lucht maakte. Als oorlogsvrijwilliger nam hij op zijn verkenningsvluchten zijn kodak mee. Al snel is een kodak verplichte koek in elk vliegtuig. Jan wil altijd de eerste zijn en slaagt daar vaak ook in. Hij laat als eerste een machinegeweer op zijn vliegtuig monteren en gaat de geschiedenis in als eerste piloot die een Duits vliegtuig uit de lucht schiet. Hij had dan al wereldrecords verzameld alsof het postzegels waren. Eerst op de fiets, vervolgens op de stoomfiets, zoals ze die eerste motorfietsen noemden en uiteindelijk met een vliegtuig. Toen hij zeventien was won hij de gouden medaille op het eerste kampioenschap voor motoren op de wielerbaan van Zurenborg. Een jaar later vestigt hij er zijn eerste wereldrecord: 80 km per uur met een 3 pk-motor. Hij kreeg de bijnaam “den Antwerpschen Duivel” omdat zijn motor zoveel lawaai maakte en vuur en rook spuwde. Moest zijn leven verfilmd worden kun je hier van locatie naar locatie wandelen. Jan Moorkensstraat, Zurenborg wielerbaan, Karel Oomsstraat waar hij bij Minerva werkte, de Wilrijkse Plein waar hij vliegmeetings hield. De ring bestond nog niet en de Wilrijkse plein liep van de oefenterrreinen van Beerschot over de Vogelzanglaan in het gedeelte met het Crown Plaza hotel en het bouwcentrum.

    In 1908 vliegt Blériot over het kanaal. Antwerpen wil die vliegeniers ook wel eens aan het werk zien. Olieslagers vond dat hij daar bij moest zijn. Ook al had hij nog nooit gevlogen, tenzij op een motor als “den Antwerpschen Duivel”. De datum van die eerste vliegmeeting aan de Wilrijkse Plein was nog maar twee weken af, als Jan van Blériot voor 12500 frank een occasie-vliegtuig kan kopen. Nu nog leren vliegen. Blériot had hem wegwijs gemaakt, dat moest volstaan. Naar verluid stapte Olieslagers in zijn vliegtuig, liet de motor aanzwengelen en vertrok. Duizenden Antwerpenaren zien hun duivel vliegen alsof hij nooit iets anders gedaan had. Hij crasht wel meer dan eens, maar zoals een stripheld klopt hij het stof van zijn vest en timmert de gaten in zijn vliegtuig dicht, draait hier en daar een schroef bij en wrijft de olie van zijn handen aan de sjaal van de verovering van de voorbije nacht.

    Olieslagers is op alle manieren in de wolken. Op naar meer wereldrecords, meer potten goud en nog meer roem. Hij vliegt in Spanje, in Frankrijk, Noord-Afrika. Van overal brengt hij verhalen en souvenirs mee en ook wel eens een hartstochtelijke fan. Wanneer hij in Genua in zee stort, moet hij noodgedwongen enige tijd in de Noord-Italiaanse havenstad blijven. Hij leert er een bella Donna van heel dichtbij kennen, ze zou Miss Liguria zijn geweest, wat nogal straf is in het Italië bij het begin van de 20ste eeuw, toen vrouwen op bevel van Rome nog zedig in zwarte gewaden werden ingepakt. Onze Donna hoopt met Olieslagers de deuren naar de wereld open te gooien en met hem een stukje van de wereld te zien, zelfs als dat stukje begrensd wordt door de Schelde, de vesten en de (schone) Schijn. Hij neemt haar dus mee en geeft haar onderdak op de hoogste verdieping in een van zijn huizen aan de Uitbreidingsstraat. Hij bezoekt haar zo vaak hij kan, maar de roem roept, en wanneer hij na tal van buitenlandse vliegmeetings, terug in Antwerpen is, heeft Miss Liguria al lang van de nood een deugd gemaakt en haar leven zonder mantel der liefde verder gezet, en is Olieslagers een echte stuntpiloot geworden die niet alleen loopings maakt boven een verbouwereerd publiek aan de Wilrijkse plein, maar ook voor het eerst zijn olievaten-stunt uithaalt. Van bij het begin van de meeting staan rood-wit gekleurde vaten op het terrein. Niemand let er op. In koeien van letters staat er 'olie' op geschreven en daaronder in veel kleinere letters 'slagers'. Naar het einde van de meeting komt de zogenaamde Olieslagers, “den Antwerpschen Duivel “ in hoogsteigen persoon, in duikvlucht naar de Wilrijkse Plein gevlogen. Hij is die middag nooit zo laag gedoken en vliegt te snel om te kunnen landen. Mensen duiken weg en vrezen een catastrofe, maar kijken toch van tussen de vingers hoe hij een net van touwen van onder zijn vliegtuig laat vallen wanneer hij bijna de grond raakt en met een kletterend lawaai de olievaten in zijn net meesleurt en ermee onder luid applaus in de wolken verdwijnt. Zoiets had nooit iemand hem voorgedaan. Het publiek juicht, hij hoort het niet, maar weet het wel. Hij wordt een levende legende. Antwerpen zingt : “Als Olieslagers dood is, dan krijgen wij misschien, de helft van zijn centen, en zijn vliegmachien, Dan gaan we vliegen!... vliegen!... vliegen, door de lucht!

    Heel Europa kent Olieslagers ondertussen, maar hier ligt het echte Olieslagers land, hier klopt het hart van de luchtvaartpionier en met dat van hem dat van vele vrouwen voor hem. Omdat hij zelf een internationaal sterk merk is steunt Minerva hem graag als belangrijke verdeler vanuit zijn garage in de Lamonièrestraat. Daarnaast blijft hij vliegenier en ijvert hij voor de luchthaven van Deurne. Maar in de eerste plaats is hij vedette van zijn tijd, vriend van zowel de koning als van de lijnenwitter van Royal Berchem Sport en van alle vrouwen daartussenin op de sociale ladder, met bovenaan zijn vrouw Jeannot, maar niet ver daar vandaan zijn Italiaanse vlam uit Genua.

    Hoewel hij het gevoel heeft dat alles van hem is - mijn bakker zou zijn bakker geweest zijn - heeft hij ook dagen dat hij liever in de lucht hangt dan hier door de Berchemse straten te lopen. Hij voelt zich niet vrij. Hij kan niet zomaar bij Miss Liguria langslopen, zoals vele mannen doen. Dat wringt en vreet zich een weg door zijn lijf tot een ware obsessie. Hij heeft een van zijn oude kameraden in dienst genomen als manusje van alles in zijn garage. Die moet proefritten uitvoeren en ondertussen in het oog houden wie er aanloopt bij de Italiaanse in de Uitbreidingsstraat. Een gekwelde geest voedt als geen ander zijn eigen drama. Elke vreemde man is er een te veel. Elk rapport snijdt hem door het hart, besluipt vals zijn ego. Ooit was de sky niet eens de limit voor hem, deels omdat het gezegde nog niet bestond, en nu zakt hij steeds dieper in ellende door dat vreemde mannenbezoek. 'Gij laat me aan mijn lot over in deze vreemde stad, mag ik dan geen vrienden maken, mag ik dan geen troost zoeken', daagt zij hem uit, de enkele keer dat hij haar toch te zien krijgt. De jaloezie laait hoger op dan de vlammen uit de motor van de “Antwerpschen Duivel” wanneer hij hoort dat er een heerschap blijkbaar bij haar zijn intrek heeft genomen. Als zij bezoek heeft, zie je die man over het dak wandelen, rustig een sigaretje rokend tot het bezoek weer weg is, vertelt Olieslagers zijn spion. De man doet geen moeite om zich te verstoppen. Vaak staat hij zichtbaar aan de rand van het dak, de gitzwarte haren strak naar achter, de brede bast in een wit onderlijveke gestoken, boven een hoog opgetrokken pantalon met fijn lederen riem.

    Jan Olieslagers was een welgesteld man, beroemd, zelfs geliefd, iemand die op eigen kracht alles had bereikt wat mogelijk was, die heel zijn leven een foutloos parcours reed en vloog, die letterlijk en figuurlijk de alledaagsheid kon overstijgen, maar die spijtig voor hem ooit in de Liturgische zee was terechtgekomen. Daar in Italië werd hij duidelijk besmet met de tunnelvisie van jaloezie die geen andere gedachten meer toelaat en alleen uitzicht biedt op wraak. “Wanneer gij die man in zijn onderlijveke nog eens op het dak ziet staan moet gij onmiddellijk naar de telefoon in het station gaan om mij te verwittigen, ik zal de komende dagen op het vliegplein zijn, bel me daar. ”Het was onzinnig, Olieslagers, hoewel niet moeders mooiste, kon ongeveer iedereen krijgen die hij wou, hij moest zijn mond maar open doen en tal van vrouwen staken spontaan hun tong uit om hem er een te draaien, bovendien was hij gelukkig met zijn Jeannot, en toch trilde hij van woede als hij er over sprak.

    Twee dagen later stond de man in zijn onderlijveke weer op het dak een sigaretje te roken. Hij keek lachend naar het vliegtuigje dat zijn richting uit kwam, hij wuifde spontaan. Zo'n grote vogel waarin je een mensenhoofdje van de grond kunt zien zitten was nog altijd een wonderlijke attractie. Maar toen het vliegtuigje recht op hem leek af te komen hield hij zijn hand stil stapte achteruit. Hij had niet eens de tijd om zich op de grond te laten vallen, laat staan om te vatten wat er met hem gebeurde, wanneer hij in een net door de lucht werd meegesleurd alsof hij een vat olie was. Hoe het verhaal verder gaat weet niemand met zekerheid. Wou Olieslagers hem alleen maar bang maken en dropte hij hem even verder in de vest, zodat het water zijn val zou breken? Het zijn vragen zonder antwoorden, zoals meestal bij een stadsverhaal.

    Wanneer meer dan veertig jaar later bij de werken aan de Ring een geraamte uit de vest wordt opgegraven, niet ver van de Jan Moorkensstraat, ongeveer waar nu de Brilschans is, zijn alle verhalenvertellers van toen al lang overleden. Niemand denkt nog aan de man op het dak in de Uitbreidingsstraat. Wie zou er een Italiaan op bezoek bij zijn zus in Berchem missen? Miss Liguria zelf was trouwens ook in stilte verdwenen. Het geraamte zal wellicht een soldaat geweest zijn die, misschien als gevangene, omgekomen was in de kazerne.

    Als er ooit een Jan Olieslagers-wandeling komt in Antwerpen eindigt die wellicht bij het beeld ter nagedachtenis aan de luchtvaartpionier voor de ingang van de luchthaven van Deurne. Een reus van een man wijst met de vinger naar de lucht. 'God ziet alles, maar wees gerust, van uit de lucht was er ook niet veel dat mij ontging.'



    25-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fonske
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is een sterrenkijker zei de gynaecoloog. Je zat reikhalzend in de baarmoeder van je mama. Niet dat je zo gehaast was om naar buiten te komen. Integendeel, je liet al meer dan twee dagen op je wachten. Twee dagen is natuurlijk niets in een mensenleven, maar wanneer iedereen uitkijkt naar jouw intrede in de wereld, zijn het lange en spannende uren. Je hoopt, maar weet nooit zeker, ondanks alle scopieën, puncties en analyses de zwangerschap rond.

    Zelf zul je niks gemerkt hebben. Je had het daar blijkbaar naar je zin. Recent is aangetoond dat het in een baarmoeder ongeveer even licht is als in huis op een regenachtige dag. Ik begrijp dat je dan liever blijft binnenzitten. Je zat daar ook op de beste plaats om naar een ster te kijken. Je ging bovendien overal met haar mee. Twee weken tevoren stond je nog met haar op het podium. Samen in warmte van de schijnwerpers, dat zul je wel gemerkt hebben daarbinnen. Je mama zong, zoals ze meestal doet. Maar nu zong ze veel forser en waren er plingplong geluiden die haar stem volgden. Hoger-lager, start-stop. Dan was er een ovationeel geluid van verder af en begon het zingen en plingen weer van voor af aan. Het leek wel of je mama er mee in competitie ging, zo moest ze al haar spieren spannen. Je voelde de druk op de baarmoeder verhogen, maar het vruchtwater trilde prettig mee. Soms golfde het zachtjes heen en weer, wanneer ze bij het zingen zelf heen en weer wiegde. Dat was kermis. Veel aangenamer dan wanneer ze, zij het ook wel ritmisch, zonder pauzeren op de grond stond te stampen. Je schokte niet alleen mee tot je er het zuur van kreeg, dat gestamp maakte bovendien erg veel lawaai binnenin. Vraag later maar aan je peter hoe het was toen jouw mama nog boven hem woonde en door de living over het parket 'tapdanste'.

    Jouw mama zingt al heel haar leven. Je hoorde er aan wanneer ze wakker werd. Ze kwam dan zingend de trap af om te ontbijten. Altijd welgezind. Drie dagen voor je geboren werd reed ik je mama voor boodschappen rond. Het had gesneeuwd. Ik hield haar in 't oog toen ze uit de winkel kwam. Ze huppelde in de sneeuw en ik zag aan haar mond dat ze ook nu zong. Alleen zingt ze nu ook voor jou. Je kon geen betere mama vinden om jou te dragen. De warmte die zij uitstraalt voel je van binnen dubbelop. Zij had zelf al zoveel zachtheid en andere goede eigenschappen van haar mama meegekregen, de edelmoedigste vrouw die ik ooit ben tegengekomen. 
    Ik ben benieuwd hoe jij later de mama van jouw mama zult noemen. De voorstellen nu zijn: oma Krol, oma Stina of mamo, wat langer klinkt dan het korter uitgesproken mama en omgekeerd oma bevat. Misschien geef jij haar een eigen naam. Het oudste kleinkind van mijn moeder noemde haar Anke, een kindertaal-variante op haar echte naam Anna. Iedereen nam het over, hoewel het in die tijd nog ongewoon was ouders of grootouders bij de naam te noemen. De uitloper van Christina, zoals de mama van jouw mama heet, zie ik als Ssschtina uitgesproken ook wel zitten.

    Mij mag je grootvader noemen. Toch op zon- en feestdagen. Groot-va-der, lang-kort-lang, met een klimmende krul van een vraagteken in de laatste lettergreep. “Laat dat kind toch geen drielettergrepen uitspreken”, hoorde ik al onmiddellijk. Pffft. Als jij iets van de taalvaardigheid van je mama hebt, zeg jij Supercalifragilisticexpialidocious nog voor je 's nachts droog bent. Ik dacht ook aan Hugopa, uit te spreken zoals Europa. Omdat je beter groot en universeel dan klein en bekrompen denkt. Och, grootvader of Hugopa, wie weet noem je mij later wel You-Go, op licht bevelende toon, wanneer je iets nodig hebt. Of Old-pa, wanneer je Engels leert, wat binnenkort sneller zal gebeuren dan we nu kunnen vermoeden. Als het toch bompa wordt, leg dan de klemtoon op "bom", zoals in "duizend bompa's en granaten" van kapitein Haddock, dat zie ik wel zitten. Maar keren we terug naar het operatiekwartier.

    Jij bent nog nog niet buiten gekomen. Wij wachten af. Oma Stina iets meer dan de anderen, want zij was er bij toen jij geboren werd. Als moeder van haar kind, dat moeder werd van haar kind. Jij, Fonske de sterrenkijker, die zijn hoofdje niet wou buigen zoals alle andere foetussen en dus met een keizerlijke snede gehaald moest worden. Dat was minder leuk voor je mama, maar voor jou was het een voordeel. Zo moest jij niet met je kop en lijf door dat smalle bekken trekken en kwam je op de wereld in de thuis van de mama van jouw mama. Op haar operatiekwartier. Zij mocht je begroeten en aannemen en gaf jou een uitzonderlijk huiselijke en familiale start. Met zo'n ontroerende en geruststellende verwelkoming zul je later nog je voordeel doen. Wetenschappers zullen er naar verwijzen, wanneer zij jouw rust en evenwichtigheid trachten te verklaren. Maar vertrouw wetenschappers niet te snel, ze spreken vooral empirisch in kwantificeerbare termen: “de boreling heeft momenteel drie modi”, alsof je een ruitenwisser bent. 

    Voor al wie op mensenmaat kijkt is die keizerlijke bonus na enkele weken al merkbaar. Je slaapt meestal goed, je reclameert zelden, kijkt geïnteresseerd rond, luistert moeiteloos naar “your mama's voice” en als je honger hebt, kou of krampjes laat je dat zo beleefd weten dat je jouw kreuntje als het ware laat voorafgaan door een bescheiden “ahum”.

    Ik weet dat alles snel voorbij gaat. Jouw eerste maand was bijvoorbeeld de snelste maand uit de wereldgeschiedenis, zo leek het toch voor ons die ze bij volle verstand meemaakten. Vandaag ben je nog als een vogeltje kleiner dan onze kat, over enkele maanden kruip je rond en trekt de kat misschien bij haar staart. Net zoals voor het vogeltje dat in zijn nestje met het bekje opengesperd zit te wachten op voedsel, draait bij jou momenteel dag en nacht alles rond eten. Alleen moet jouw moeder het niet gaan zoeken in de natuur, maar heeft de natuur haar voorzien van een goedgevulde voedselbank, voor jou steeds bij de hand. Je moet nog maar een half schreeuwtje laten horen of de melkweg gaat voor jou open. Terwijl je over enkele maanden misschien alleen nog wil kiezen uit het Haute Cuisine-menu dat jouw papa hobby-gewijs klaar stooft.

    Omdat we niet alle kindjes van de wereld kunnen kennen en ook wel omdat je perfect geschapen bent, noemen we jou het mooiste kindje van de wereld. Dat is normatief objectief en niet overdreven, vooral omdat we alleen maar oog hebben voor jou. Uren aan een stuk als het kan. Daarstraks nog werd ik als hulplijn opgeroepen en mocht ik jou twee uren in mijn armen houden. Op de duur voelde ik mijn armen niet meer, maar geen haar op mijn hoofd, of in mijn baard om het getal substantieler te maken, dacht er aan van jou in je bedje te leggen. Ik zou gek zijn. Mijn geheugen is nog niet helemaal ondergesneeuwd, maar omdat de eerste vlokken toch vallen wil ik elke minuut dat ik naar jou kan kijken benutten om zoveel mogelijk beelden of bewegingen in mijn hoofd op te slaan. Ik wil jouw wonderlijk gevormde hoofdje met absoluut platte oortjes en levendige oogjes, die na enkele weken van zwart naar hemelsblauw verkleuren en in het rond zoeken, in gedachten kunnen blijven oproepen. Jouw leuke wipneusje en zachte hamsterwangetjes boven jouw 'nekske van nikske' waarin drie subtiele plooitjes. Ik wil blijven kijken naar al de mimieken die je uitprobeert. Van verbaasd naar ernstig met één opgetrokken wenkbrauw, van boos tot beteuterd of droevig met de lippen die trillen. En dan kijken die ogen plots recht in mijn ogen. Besef jij dan al iets? Je schrok en tikte met één vinger aan mijn baard. Even tevoren had je mama je nog op de armen. Dacht je, waar is al dat gouden krulhaar gebleven? En moest je dan lachen met je eigen gedachte? Want even plots als de verbazing plooide je mondje opeens in een glimlach. Het kan aan mijn geheugen liggen, maar iets mooiers kan ik me niet onmiddellijk indenken. Het komt door die emotionele stroomstoot natuurlijk die van je hart naar je hersens schiet. En door de bloedstollende gelijkenis met je mama. Enkele tellen zit ik 30 jaar terug in de tijd. Ik heb het meegemaakt met elk van mijn drie kinderen, en herinner me dat ik vaak ontroerd was en me euforisch gelukkig voelde, maar de zorg, de resterende taken en de verantwoordelijkheidszin brachten me altijd vrij snel terug naar de orde van de dag. Nu kan ik uren zorgeloos toekijken, hoe je die armpjes als een winnaar boven je hoofdje steekt, hoe die handjes voortdurend in beweging zijn, met je fijne lange vingers die je steeds opnieuw lijkt te tellen, maar die evenzeer schitterende poses ondersteunen, slim met de wijsvinger langs een wang, alle vingers samen op het voorhoofd voor een 'oh neen', of samengebald tot een vuist die je strijdvaardig vooruit steekt. Later zal blijken dat je nog veel meer genetisch materiaal van je vader gekregen hebt, maar nu vallen vooral de pianisten-vingers op als voorbeeld van de evolutietheorie. Jouw vader heeft van kindsbeen af moeten zwoegen om zijn handjes te plooien en te rekken naar akkoorden op de ivoren toetsen, jouw vingers zijn van meetafaan geschikt om de meest verbazende capriolen op de notenbalk uit te voeren.

    Ach, laat de grootjes vooral toch genieten van hun kleinkinderen, zegt men, zolang ze nog kunnen, denkt men, denk ik. Grootouders hebben geen verplichtingen meer. Het zal wel, maar ik leg mezelf minstens toch één verplichting op : dat ik verdorie nog twintig jaar meega, zodat ik niet alleen jou, Fonske, maar ook jouw eventuele broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes, kan zien opgroeien tot mooie, warme mensen. Jouw ouders en nonkels zijn er in geslaagd, daar geniet ik nog elke dag van, jij zult daar ook moeiteloos in lukken. Niet alleen omdat je met heel veel liefde omringd wordt, maar omdat je als optimist geboren bent. Hoofd vooruit in de lucht. Fonske, de sterrenkijker.


    27-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.muggenziften
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik had best wel aantrek in mijn jonge jaren. ‘Appeal’ zoals ze nu zeggen. Niet dat ik vrouwen van mijn lijf moest houden, maar de aantrek was constant en dat stelde mij gerust. Mijn liefde stond klaar. Ik zou wel voelen wanneer de massa zou opensplijten en die ene echte naar voor zou treden.

    Met mijn aantrekkingskracht was niks mis. Ze was genoeg gedreven, zonder ooit overdreven te zijn zoals mijn aanzuigingskracht dat was. In kon trekkebekken tot het vacuum er op volgde. Omdat mijn neusgaten nooit helemaal afgedekt raakten kon ik blijven doorgaan en ieder meisje met fijner neusje ademloos zoenen tot ze van rood en purper blauw aanliep. Ik dacht dat het zo moest. Stond er niet bij stil dat mijn ‘luchthaven’ groter was dan gewoon.  Meer Heathrow dan Kleine-Brogel. Zonder dat mijn neusgaten leken op de poorten van de chunnel, om in de terminologie te blijven. Mijn neusvleugels plooien naar beneden waardoor je al kleiner moet zijn dan ik om recht in mijn luchttunnels te kijken. Ik heb er nooit een probleem van gemaakt, vooral omdat de doorstroming zo geweldig is. Behoudens een snotvalling vullen mijn longen zich met een debiet op speed. De turbulentie die  daarbij ontstaat verplichtte mij destijds wel van mijn snorharen, die pluizig en nog niet aangekoekt waren, met haarlak op hun plaats houden. Ik ben ooit verliefd geworden op een meisje dat dezelfde haarlak gebruikte. Na verloop bleek dat ik alleen die geur gemist had. Aan een lijntje snuiven moest ik mij met mijn ‘Nilfisk’ ook nooit wagen. Ik vrees dat ik in één snuif alle porties van tafel zou zuigen en aan een instant overdosis sterven.

    Ik wist al vroeg, geleerd van een accident met een sinaasappelpit in de kleuterklas, dat er best niks kleiner dan mijn neusgaten in de buurt van mijn neus mocht komen. De aanzuigingskracht van die donkere spelonken viel immers nooit stil. Gelukkig maar. Vergelijk het met een stofzuiger die ook, sneller dan we het kunnen verhinderen, alles meezuigt wat in de buurt van de zuigmond komt. Zo heb ik ooit, toen ik getrimde baardharen van de wastafel wou wegzuigen, mijn vrouw haar lipstick en  eyeliner potlood in de stofzak laten verdwijnen. Het was niet mijn fout dat die daar lagen te slingeren. Toen ze kort daarna zei: “Vind je ook dat die lipstick precies donkerder kleurt?”, antwoordde ik :” Smaakt ie naar stof ?” -  “Waarom?”  “ Ook lipstick die te oud wordt zal tot stof en as terugkeren.” Ik kreeg een por in mijn ribben, die zo beslist was dat er alleen maar kneusjes zouden van komen moest God mij een rib vragen om nieuwe Evaatjes te maken.

    Met grote neusgaten is het hetzelfde als met kwaaie buren: je leert er mee leven. Hoewel ik soms een gezichtsmaskertje aan wil. Niet zozeer om me te beschermen tegen aanstromende ziektekiemen, maar als geurvretertje. Grote neusgaten zijn immers ook grote geurscanners en zonder in detail te gaan, veel mensen nemen het niet zo nauw met de lijfelijke hygiëne. Mijn peinzende pose, met de wijsvinger gekrold onder de neus, duim tegen de wang, is mijn surrogaat maskertje. Overigens wil ik ook niet als een Japanner door het leven of de indruk wekken dat ik zelf een besmettelijke ziekte heb. Een neusstrip heb ik helemaal niet nodig, tenzij onderaan mijn neus als ‘gatekeeper’. Maar dat kan natuurlijk niet, want ik moet nog ademen. Sinds ik ergens gelezen heb dat wij in onze slaap nu en dan spinnenkopjes inslikken durf ik al niet meer met open mond slapen. Wat moet ik beginnen als ik ook nog mijn neusgaten dichtplak?

    Vindt u dat ik begin te muggenziften? Laat me dan vlug vertellen dat Murphy me nu ook bij de neus heeft genomen. Een self-fulfilling prophecy noemen ze dat.

    Enkele nachten geleden lig ik vredig te slapen. Oogjes dicht, mondje dicht, neusgaten uiteraard open. Er kan mij weinig gebeuren, de Baygon stuurt een bijna lethale walm de kamer in en mijn armen zien wit van de Deet roll-on. Niettemin schiet ik plots als een gek rechtop, mijn hart bonkt van die versnelling uit mijn slaap, mijn bloeddruk gaat meer dan ooit in het rood, ik snak naar adem, rochel en hoest tot brakens toe, helemaal in paniek, hyperventilatie is voor straks. In mijn slaap had ik nog naar een mug geslagen die als gek met haar vleugels klapperde. Om uit de aanzuigingsstroom van mijn neus te blijven, weet ik nu. Terwijl ik wakker schiet, schiet die mug naar binnen, sneller dan ze zelf ooit kon vliegen schiet ze door de vernauwing bovenin m’n neus recht in m’n keel, waar ik haar vleugels voel kriebelen. Ik spring uit mijn bed, stop met ademen om haar niet in mijn longen te trekken, en spurt naar het toilet om de mug uit te spuwen. Hier moet gehandeld worden, ik kan niet wachten op de MUG (Mobiele Urgentie Groep), denk ik toch nog vlug onderweg. Zelfs onder de meest dramatische omstandigheden laat ik nooit een woordspeling liggen. Amuseer jezelf en je zult ook anderen amuseren, krijg ik er bij de toiletpot nog als filosofische uitsmijter bovenop. Ik spuw al bloed, maar de mug wil niet meer naar buiten. Ik durf nog nauwelijks te ademen. De druk in mijn borstkas verhoogt. “Pas op want je gaat hyperventileren”, zegt mijn vrouw in haar slaap. Ik heb het gevoel dat mijn bezoekster verder met haar vleugels blijft slaan, diep achteraan in mijn keel. Ik moet aanvaarden dat ik een logee heb. Wie weet de hoeveelste  mug is het die ik binnenkrijg. Ik heb vaak last van een zoemend geluid in mijn hoofd. Het blijkt niet van buitenaf te komen. Misschien is het altijd al een mug geweest die met haar klapwieken mijn stembanden laat meetrillen. Is het toeval dat mijn stembanden sinds meer dan een maand ontstoken zijn?

    Dat uitgerekend ik gastvrij voor dieren zou zijn? Als mug zou ik het wel kunnen appreciëren. Het was mischien een beetje eng door zo’n krachtige luchtstroom naar binnen gezogen worden, maar eens die stap gezet kom je toch in luilekkerland voor muggen terecht. Vrouwtjesmuggen denken maar aan twee dingen: bloed zoeken dat ze nodig hebben voor de eiwitten, paren en eitjes leggen. Hier is meer bloed aanwezig dan duizend muggen ooit kunnen drinken, en overal waar je kijkt is de omgeving vochtig genoeg om eitjes te leggen. Hier krijg je nooit een krant tegen je kop en de kinderen moeten niet meer leren vliegen om bij bloed te geraken. En alles is hier zacht. Nooit meer moeten ze door die harde huid heen bijten. Ik ben bijna vergeten hoe vervelend een muggenbeet is, omdat ik sinds dat voorval uitwendig geen muggenbeten meer gekregen heb. Wellicht weten alle muggen in de buurt ondertussen dat ik de grote Marsmug, het moederschip van de muggen ben. Hopelijk respecteren ze mij een beetje en proberen ze niet allemaal via mijn neusgaten de groep te vergroten. Ook een moederschip raakt ooit vol. Al een geluk dat ik niet van elke mug een olifant maak.

    Ik probeer terug te slapen, bewust van de Culex pipiens* diep in mij. Ik troost me met de gedachte dat het maar een mugske is en geen spin en denk aan mijn vader die toen ik klein was op toneel in de Ster van Timmermans avond na avond zei: “er pist een engelke op mijn tong”. Ik was beschaamd in zijn plaats. Ik krijg er een bittere smaak van in mijn mond en denk aan een muggenpiske.

    Wanneer ik later op toilet zit en bij mezelf moet lachen met wat “er eentje laten vliegen” nu zou kunnen betekenen, zie ik van achter mij uit de pot zowaar een mug uitdagend langs mij vliegen. Ik wil ze grijpen maar bedenk me tijdig. Zonder handschoenen pak ik die toch niet meer aan.

    *(steekmug)


    08-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Snelle snor
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op vakantie lig ik vaak wakker, wakend met de zaklamp binnen handbereik, het laken opgetrokken. Het helpt niet dat ik eerst de kamer op spinnen, muggen, pissebedden en andere kruip- en vliegdiertjes  controleer. We waren hier vorig jaar ook, ik weet wat er kan gebeuren. Zo zag ik toen zoiets als een bewegende zwarte snor, gelijkend op die van Zappa, over het plafond snellen. Ik weet dat ik dat niet gedroomd heb en dat deze “snelle snor” er wellicht nog ergens zit. De gedachte dat ze ’s nachts op mijn gezicht zou kunnen vallen houdt me wakker. Ik moet er niet van weten. Niet dat ik iets tegen Frank Zappa heb, het is de wel erg levendige Italiaanse lookalike van zijn snor die mij doet gruwen. Zappa zelf zat snor.

    Ik verschuil me achter mijn partner (M/V) als achter mijn eigen Atlantic wall. Zij ligt aan de kant van het open venster en beschermt mij tegen “wat vliegt daar”-binnen ? Zelf geeft ze er niet om. Zij kan moeiteloos in diepe dromen wegglijden zonder zich nog te bekommeren  van hetgeen rondom haar gebeurt. Haar motortje slaat altijd onmiddellijk aan. En dan snort haar ademhaling sonoor zonder snurken, terwijl ze mij meer dan eens verrast met imitaties van geluiden uit het dagelijkse leven. Horen we overdag een drilboor op een werf werken dan kan zij die in haar dromen met akelige perfectie imiteren. Geroezemoes in de straat, ik veer recht om te zien of het geen inbrekers zijn die plannen smeden, en stel vast dat zij al slapende meerdere stemmen tegelijk evoceert. Op de juiste manier gedempt, even onverstaanbaar. Computerblieps, stappen op de trap, het schijnbaar schrapen van een muis tegen het hout, telkens is het vals alarm want als ik rechtop ga zitten hoor ik dat zij naast mij onbewust en op onnavolgbare wijze bijna elk geluid al slapende kan nabootsen.   

    Natuurlijk mag ik niemand vertellen dat zij dat doet. Vandaar de (M/V) een paragraaf hoger bij partner. Het betekent in dit geval : (Maîtresse/Vrouw). Mijn vrouw heeft liever dat ik doe uitschijnen dat ik met een maîtresse op vakantie ben dan dat ik vertel hoe zij op creatieve wijze in en uit kan ademen. Ik had nooit kunnen vermoeden dat ik met zo’n simpele smoes een maîtresse mocht hebben. Zonder slapende maîtresses te willen wakker maken, waar zijn vriendinnen van vroeger nu je ze nodig hebt?

    Deze nacht kan ze weer vele geluiden assimileren. In de wijgaarden buiten het venster leeft de dierenwereld zich ongestoord uit in een dol orgastisch nachtconcert. Vogels zingen en tsjirpen in stemmen en akkoorden die je in de stad nooit hoort. Het lijken gesprekken in vogelenzang. Ik vermoed dat het insecten zijn die de parlando opvullen met zoemen en sissen. Nu en dan zijn er klikkende klakkende geluiden en kreten die je niet kan toewijzen. Tenzij de hond die blaft op een verre boerderij of de drum ’n bas van de padden aan de vijver dichterbij.

    Wanneer de zon ’s morgens onze kamer binnenstroomt is zij volledig uitgerust en gaat stil naar beneden koffie zetten om mij met het aroma te wekken. Badend in zweet en licht hou ik nog even de ogen dicht. Een zucht van rust nu de vreemde nachtvogels zeker verdwenen zijn. Tot er een echte vogel de slaapkamer binnen vliegt.  Het is een zwaluw die te kort door de bocht ging. In het zwembad duiken ze ook over je hoofd maar daar zie je ze van ver komen. In de slaapkamer lijkt het batman die binnen duikt. Van zo dichtbij en gefilterd door het licht lijkt ie van een doorschijnend groen. Geloof maar niet dat ik dat klapwiekende dier rustig van op mijn bed zit te bekijken.  Ik ben zoveel groter, maar toch duik ik roepend om hulp de dekens onder. Vrijwel onmiddellijk stond zij boven, en met gespeelde ernst maant ze de zwaluw terug buiten te gaan spelen en mij met rust te laten.  

    Kon ik mijn huis maar meenemen op vakantie. Alleen maar voor veilige nachten. Overdag mag gebeuren wat wil, ben ik razend nieuwsgierig, ga ik elke confrontatie aan, zoek het avontuur en het onbekende, maar wanneer ik ’s nachts slaap wil ik niet dat er  ongedierte  in mijn buurt kan.  Absoluut vermijden kan je dat nooit. Zelfs het meest hygiënische huis herbergt gemiddeld een 1500 spinnen. Hoe meer je er doodt hoe meer er bij komen, want dan blijft er meer eten over voor de rest die dan meer eitjes kunnen leggen, enzovoort... De een zijn dood is de ander zijn brood. Ook bij spinnen. Maar waar ze dan zitten wil ik echt niet weten.

    De volgende nacht zit ik op het toilet. Minder dan een meter voor de pot staat de douche. Knikkebollend zit ik naar de vloer te kijken. Mijn lichaam ledigt zich op automatische piloot. Tot ik al even automatisch recht veer:  mijn adem is afgesneden en ook de rest stopt alsof er een onzichtbare kurk is in geploft. Vlak voor mij schiet de snelle snor van vorig jaar voorbij, rondt de bocht van de douchebak en duikt in een gaatje, niet groter dan een luciferkop, in de siliconen dichting van de douche. Ik heb geen tijd om mij af te vragen of hij snel met gel zijn haren achteruit strijkt om beter in een gaatje de helft smaller dan hijzelf te glijden. Hij is gitzwart, vier centimeter groot en harig als een Afghaanse windhond.  

     De gedachte aan de windhond brengt mij terug naar het toilet. Ik doe wat ik nog moet doen en vlucht vervolgens met grote passen naar bed terug, onder de lakens. Dit is te warm. Ik plooi het laken als een nonnetjeskap rond mijn hoofd en hap naar adem. Dit wordt weer een slechte nacht. Hoe hou ik mijn vakantie in balans als ik vlucht voor een diertje ter grootte van een snor?   

     Het duurt een hele tijd voordat ik weer mijn nuchtere zelf ben. De nooit aflatende denker, de wetenschapper in het diepst van zijn gedachten die nooit de gelegenheid kreeg zich aan de wereld te tonen. De verlichte geest die uitvindingen bedacht decennia voor de wetenschap zijn eerste testen deed. Neem alleen maar het onzichtbaar maken. Ik was geen vijf jaar toen ik in de kelder bij de distilleerkolven van mijn vader zat te dromen van een formule die mij onzichtbaar kon maken en wat ik dan allemaal zou doen. En kijk, nu pas zijn Amerikanen en Engelsen samen aan een cloaking device aan het werken dat kleine voorwerpen onzichtbaar moet maken. Kleine voorwerpen, ik wou niet minder dan mezelf onzichtbaar maken. Soms denk ik dat ik daar in ben gelukt zonder dat ik het zelf weet, wanneer men mij weer eens niet ziet staan.  

    Maar mijn vroegere uitvindingen leiden me af van de vraag of ik hier weer een nieuwe diersoort heb ontdekt? Ik ben vertrouwd met de Lithobius forficatus, die gewone stervelingen kennen als Centipede of Hundertfüsser. Maar deze snor kan geen familie zijn van de duizendpoten. Met al hun poten zijn die eerder traag, zeker als ze een coördinatieprobleem hebben of er zowel links- als rechtsvoetigen tussen zitten.  

     Deze snor is wellicht het snelste dier ter wereld. Mijn bewijsvoering is al even simpel als praktisch en dus uiterst geschikt om op zulke momenten de geest bezig te houden en tot conclusies te komen. Ik reken voor: Usian Bolt loopt 51 keer zijn lengte in 9,58 seconden. In diezelfde tijd loopt de snelle snor  71 keer zijn eigen lengte. Wie is er dan het snelst?   

    Misschien moet ik toch in naam van de wetenschap dit diertje trachten te vangen, want mijn vaststellingen waren niet op een ideaal moment uitgevoerd en min of meer uit de losse pols geschat. Is mijn snor werkelijk 4 cm lang? Ik bedoel uiteraard de Lithobius Zappa. Is de afstand die ik hem langs de douche heb zien lopen exact 90 cm? Wie weet heb ik hem minder dan 3 seconden zien lopen? Als je daar ’s nachts met je broek in je handen en je kak in sur place een snelle snor hand gestopt moet chronometreren kan ik begrijpen dat die tijd niet gehomologeerd wordt door het Olympisch Comité. Ik  geef hem de voorlopige werknaam Lithobius Zappa, maar wie weet wordt onze snelle vriend wel naar zijn ontdekker genoemd, zoals het ei naar Colombus?  

     Bij dat vooruitzicht wip ik terug uit bed. Met mijn zaklamp speur ik de vloer af. Zal ik beneden in de keuken lokaas halen? Wat eet zo’n snor? Alles wat het hoofd eet waarop ze kleeft? Ik ril bij de gedachte. Misschien helpt het als ik op de vloer stamp? Mijn hart bonst  wetenschappelijker dan anders, want niet lang nadat ik ritmisch op en neer spring schiet de snor snel uit zijn schuilplaats. Al springende besef ik dat ik nog geen bokaaltje heb genomen met een groen blaadje in en een celofaantje waarin op voorhand gaatjes zijn geprikt zodat onze vriend in gevangenschap kan ademen, ook al is het maar heel tijdelijk, en alleen voor onderzoek, om de mensheid die denkt dat dieren alleen maar uitsterven met een nieuw exemplaar te verblijden.  

     Als een razende schiet de snor heen en weer telkens gevangen door het licht van mijn zaklamp. Ik moet steeds verder met mijn benen uit elkaar springen om hem niet te verpletteren. Mijn partner (M/V) schiet wakker en kijkt verschrikt naar mij. Volgens haar sta ik paniekerig te springen, maar zij weet niet dat ik op het punt sta een nieuwe paragraaf te schrijven onder de evolutieleer van Darwin. Al springende wil ik het haar uitleggen en schijn met de lamp in haar gezicht. Zij roept: “zot!”; ik schrik en spring...op de snelle snor. Nog voor dit uitzonderlijke diertje aan de wereld kon worden voorgesteld is het uitgeteld. De snelle snor kleeft aan mijn pantoffel. Ik voel me geen held.

    Noot: Nergens op het net staan er al foto's van deze zogenaamde "snelle snor". De illustratie hierbij heb ik in Photoshop gemaakt. "klik" om ze te laten lopen.


    10-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sarkozy, maxi-cosy
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     Sarkozy zuchtte toen hij uit zijn schoenen stapte. Zijn voetzolen gloeiden van de plateauzolen en de voorwaartse druk door de nog hogere hielen. Hij liep er ongemakkelijk mee, maar had ze nodig om op de hoogte te blijven. Carla Bruni vond het stom dat hij zich zo wou opveren. Je gaat er vrouwenkuiten van krijgen, zei ze, terwijl ik mannenkuiten krijg omdat ik altijd op platte zolen moet lopen. Als het Elysée ooit gebombardeerd wordt en ze enkel onze kuiten terugvinden weten ze niet eens wie wie is, en daarmee gaf ze een extra sneer omdat Sarko maniakaal zijn benen onthaarde. Ik ben ook maar een mens met kleine kantjes, verweerde hij zich. Hij vond zichzelf helemaal niet excentriek, laat staan dat hij een zonnekoning zou zijn, zoals een journalist in Le Parisien beweerde. “Als de president naast zijn schoenen blijft lopen ziet het Franse volk hem binnenkort niet meer staan”.
    De regionale verkiezingen sloegen tegen. Het volk wou Ségolène Royal terug, maar was dat een afwijzing van zijn persoon of van zijn partij? Voorlopig kon zij zich redden door in een handomdraai zijn regering te herschikken alsof het een vaas bloemen was.  Maar bij de volgende verkiezingen zou hij nog meer boven zichzelf moeten uitgroeien, nu ook die arrogante de Villepin met een eigen lijst wou beginnen. Sarkozy vond dat iedereen, en de Villepin in het bijzonder, altijd op hem neerkeek. In de politiek kon hij zich daar behoorlijk uit redden. Thuis minder.
    De blingbling-president schitterde nog minder toen la Bruni in de glossy bijlage van Le Figaro had laten verstaan dat zij een tweede mandaat niet zag zitten.
    Zij zei wel niet letterlijk “ach man hou er mee op”, maar het kwam er op neer. Gelukkig interpreteerden de media het niet zo en loofden de bezorgdheid van de toegewijde echtgenote, zonder zich af te vragen waarom la Bruni dat gezegd had. Misschien bedoelde ze wel een tweede mandaat voor haar mèt Sarkozy; wie weet had zij een overeenkomst gesloten voor de periode van één presidentschap en was zij haar ventje-presidentje al beu geworden?
    Ooit had ze in een interview gezegd dat ze monogamie saai vond. Niemand had er van opgekeken. In die tijd was zij een gevraagde mannequin die zowel met Mick Jagger als met Eric Clapton, Kevin Kostner of Donald Trump stoeide, om alleen maar de bekendste te noemen. Gewone mensen kenden haar van de blootfoto’s. Zo was ze een beetje ieders vriend.

    Na haar mannequin-jaren begon ze een zangcarrière. Niet voor het geld, als mannequin had ze jarenlang miljoenen dollars per jaar verdiend terwijl ze als kind altijd al in grote luxe had geleefd omdat papa Bruni ondermeer mede-eigenaar van het Pirelli-concern was. Neen, haar zangcarrière  moest de aandacht verlengen. Ze zou zelfs presidentsvrouw worden om eeuwigdurend in de belangstelling te blijven, zoals Jacky Kennedy. Samen met vriendin Naomi Campbell fantaseerden ze wie de machtigste man kon binnenhalen. Naomi werd al eens aan ‘orkaan’ Hugo Chavez gekoppeld. Maar in hoeverre hadden zij dat bericht niet zelf gelanceerd? Bill Clinton had bij hen meer dan een streepje voor, maar die was al uit het Witte Huis verdwenen en met de president van dat moment, Bush junior, zouden ze zelfs niet in het donker gezien willen worden. Dan zouden ze nog eerder queen Elisabeth proberen te verleiden. Samen, voor de fun. Naomi plaagde haar met Berlusconi: die kwijlt al als hij jouw naam nog maar hoort, Carla Gilberta Bruni Tedeschi. Maar Bruni dacht er niet aan, haar vader zou het haar nooit vergeven en trouwens, Berlusconi hield van veel jongere meisjes. In Duitsland was er een vrouw aan de macht die zelfs niet met kerstballen te versieren  viel en ook in Frankrijk zou er weldra een vrouw aan de top staan, want wie anders dan Ségolene Royal zou Chirac opvolgen?

    En dan viel de werkelijkheid plots in dezelfde plooi van haar fantasie, want Frankrijk kreeg toch terug een mannelijke president en die was op zoek naar een bijpassende vrouw.
    Nog tijdens verkiezingsstrijd had Nicolas Sarkozy het thuis moeten afleggen tegen zijn Cécilia. Die wou niet meer meedraaien in het politieke circus en liet Sarkozy zelfs op de dag van zijn overwinning in de steek. Dat stak. Vooral in zijn Napoleon-complex. Hij wil zo graag de grootste zijn maar schrompelt ineen als hij geen vrouw aan zijn zijde weet. En nu hij onverwacht de top had bereikt stond er niemand naast hem. Als president kun je uiteraard geen zoekertje plaatsen. Hoe moest hij dan snel een nieuwe vrouw vinden, waar heel Frankrijk hem zou voor benijden?

    Vriend Vincent Bolloré, een van de rijkste Franse zakenlui moest hem helpen. Als minister van Financiën had Sarkozy Bolloré genoeg voordelen verleend, nu was het ‘le moment de renvoyer l’ascenseur’. Bolloré had met zijn tv-stations en kranten niet alleen de politieke wereld in zijn binnenzak, een groot deel van de beau monde at gretig uit zijn hand. Je m’n occupe, was alles wat Bolloré had gezegd. Laat mij de keuze en ik wed dat ik jou aangenaam zal verrassen.
    Minder dan een maand later inviteerde Bolloré de nieuwe president op een etentje met zakenlui bij Le Fouquet’s op de Champs Elysées. De meeste genodigden waren gekoppeld, Sarkozy kwam alleen. Bolloré had voor hem topmodel/zangeres Carla Bruni uitgenodigd. Kort daarna kreeg de pers een tip voor hun trip naar Disneyland en enkele maanden verder waren Sarkozy en Bruni getrouwd. Ondertussen waren ze met Bolloré’s jacht op vakantie gegaan naar Malta en met diens privéjet naar Egypte. 

    Bolloré kende de dochter van Alberto Bruni Tedeschi al voor ze mannequin werd. Ook zonder haar vedettestatus zou ze bij de vaste Bolloré-clan gaan behoren. Ze was zelf rijk en mooi, wild en begeerd. Zodanig zelfs dat Bolloré kosten nog moeite spaarde om haar op zijn feestjes te krijgen. Bruni was meer van de wereld dan Bolloré zelf, die wel zo rijk was als de Middellandse Zee diep is, maar zich zelden verder waagde dan het strand ervan.
    Op een feestje had Bolloré ooit Bruni en Campbell bezig gehoord hoe ze over de machtigen der aarde fantaseerden. Het was voor hem een klein kunstje om Bruni aan president Sarkozy te koppelen, minstens voor de periode van normale ambtstermijn.
    Het werd een hoogst zakelijke overeenkomst waarin naast de termijn vooral stond dat het een verstandshuwelijk betrof zonder fysieke toestanden en hoe de schijn naar buiten zou worden opgehouden. De LAT-relatie werd bemeten aan de afbakening van haar territorium, en de pers werd aan banden gehouden. Het huwelijk was een sprookje. Punt. Carla Bruni was bovendien een fantastische zangeres. Punt.
    Niet iedereen hield van haar chansons, maar met haar looks en bloot verleden zou zij als presidentsvrouw eenieders nieuwsgierigheid prikkelen en tot op het einde van haar dagen herinnerd worden. En dat was net wat ze wou.

    In het presidentiële paleis werd een luxe-appartement gebouwd, uiteraard in de linkervleugel, die zij haar ‘rive gauche’ noemde. Zij kon er vrienden ontvangen zonder door Sarkozy gestoord te worden of dat het naar het publiek zou kunnen uitlekken. Als excuus werd haar flat ingericht als een grote geluiddichte opnamestudio waar zij rustig met haar muziek kon bezig blijven. Bolloré bekostigde de verbouwing om eventuele kritiek van de regering of de belastingbetaler bij voorbaat te neutraliseren.
    Sarkozy ging volledig mee in het verhaal dat nooit een intiem liefdesverhaal zou worden. En la Bruni straalde. Nooit lag de wereld meer aan haar voeten, iedereen hield van haar zelfs the queen - wat haar naar Naomi deed sms’en :“she fell for me before I could even open my mouth.” Ze was helemaal niet meer jaloers op de first lady van Obama, want die moest in de schaduw blijven van haar man, terwijl zij Sarkozy moeiteloos overschaduwde. Zelfs zijn flauwe grapjes counterde ze à la minute. Toen hij een keer uit frustratie dat hij wel aan zo’n mooi tafel mocht zitten maar op zijn honger moest blijven, zei: ‘I call you “girl”,  sous-entendu jij bent mijn call-girl, repliceerde zij zonder verpinken: ‘dan ben jij “mon petit”. Het gesprek was meteen afgelopen want de president zat zonder woorden en droop slapjes af naar zijn presidentiële vertrekken.

    Het kostte haar geen enkele moeite om hem rond haar vingers te draaien. Al bij hun eerste ontmoeting in Le Fouquet’s fluisterde hij haar toe: ”madame Bruni, quel plaisir, ik had u niet onmiddellijk herkend met kleren aan”. Bruni had zich voorgenomen dat gewoon doen het beste was om niet uit haar rol te vallen, en antwoordde, ‘mais monsieur le président, het is enkel in uw verbeelding dat ik volledig naakt ben, ik draag altijd een minieme vleeskleurige string die in photoshop makkelijk wordt weggewerkt. Als u vanavond niet alleen de president maar ook een heer bent krijgt u bij ons volgend rendez-vous eentje cadeau. Meer was er niet nodig geweest.  Bij hun volgende afspraak gaf zij hem een vleeskleurig koordje en hij had voor haar een behoorlijk grotere string in ruil in de Franse tricolore kleuren. Wit was de kleur van de koning van Frankrijk legde hij nog uit en blauw-rood de kleuren van Parijs. Kan zijn, dacht Bruni, maar dat draag ik niet. Bij een blauw-wit-rode string denk ik eerder aan blauwe plekken, verlies en nog eens verlies. Toch droeg Carla bij de eerstvolgende quatorze juillet de tricolore string als een sjaaltje rond haar nek. Sarko bleef stokstijf staan terwijl hij zich concentreerde op de bestorming van de Bastille.

    Toen ze trouwden gaf zij hem een kostuum van Napoleon cadeau en een maxi-cosy, speciaal voor hem gemotoriseerd op wielen. Pour toi, mon mini-Kozy had ze gefluisterd, alsof ze een liedje zong alleen voor hem. Dat het een verwijzing was naar Napoleon die eigenlijk op een ezel over de Alpen trok, terwijl hij op een steigerende paard wordt afgebeeld, hield ze voor zich, want Sarko was blij. Had ze de tricolore trappelzak  erbij gegeven die maxi-cosy in aanbieding had, zou hij zich weer vernederd gevoeld hebben. Maar nu niet. Verblind door de vergelijking met Bonaparte straalde hij wanneer hij ‘s avonds, zodra het personeel naar huis was, zijn pak aantrok en dan rechtopstaand op zijn maxi-cosy, met de hand op het hart, van zijn rechtervleugel naar haar ‘rive gauche’ reed. De eerste keer stond zij hem op te wachten in een erg blote Marie-Louise jurk. Ze dronken wijn uit het beste kristal en hij hield een redevoering in zijn beste Frans. Carla Bruni speelde bewondering en dacht aan Waterloo.
     Wanneer zij vrienden uitgenodigde lichtte er in de gang naar haar appartement een bord op: ‘silence, on tourne’ en dan maakte mini-Kozy een demi-tour met zijn maxi-cosy.

    In die bewuste week van de regionale verkiezingen had Sarko het zo druk gehad dat hij Carla Bruni in dagen niet gezien of gehoord had. Het was stil geworden in het paleis. Hij wou niet meer naar buiten, maar hij zou zich evenmin door de omstandigheden laten neerdrukken. Op zulke momenten had hij spijt dat hij niet voor een vrouw gekozen had die hem kon troosten, die één met hem kon zijn in de mindere momenten. Maar hij had meer voor de vorm dan voor de vrouw gekozen, want dat is beter voor het imago. Met Carla Bruni kon je immers overal komen, werd je door iedere man en vrouw benijd, leefde je in de verbeelding van alle Fransen, ook al was Carla altijd professionele mannequin gebleven, stralend volgens contract in de spotlights maar koel en afwezig als de de lichten doofden. Haar echte leven deelde ze niet met hem. Hij hoorde de roddels ook wel, maar overal waar camera’s stonden liep zij wel aan zijn hand.
     
    Hij trok zijn Napoleon-kostuum aan, zette zich makkelijk met een fles lekkere wijn en twee glazen in zijn maxi-cosy en reed naar haar appartement. Misschien is ze niet thuis, dacht hij want het bord licht niet op. Toen hij de geluiddichte ruimte binnenreed hoorde hij muziek en leek hij op een feestje terecht te komen. Hij zag de gewoonlijke lange haren en leren broeken die niet eens naar hem keken. Nooit wist hij wie bij haar begeleidingsgroep hoorde of wie vrienden stylisten of coiffeurs waren. Nu stond hij daar in zijn Bonaparte-outfit, maar die modepoppen waren meer gewoon en eentje zei: ‘Carla est dans le fond’, waardoor Sarko niet anders kon dan doorrijden. Daar zag hij haar. Ze droeg stiletto’s en een zwarte mini-jurk met lage ruguitsnijding. Ze sloeg haar haren met die typische Bruni-beweging naar achter in de nek en lachte zoals hij haar de laatste tijd niet meer had weten lachen. De man die haar zoveel pret bezorgde was de enige aanwezige in stijlvol maatpak.
    ‘Mon p’tit Napoléon’, schrok Carla Bruni toen ze Sarko zag. Sarko schrok niet minder toen hij de man in maatpak zag. Met een grijns zo breed als de Champs Elysées keek de Villepin van uit de hoogte op mini-Kozy neer. Sarko had twee mogelijkheden: ofwel deed hij alsof hij dronken was, ofwel speelde hij een verbitterde Napoleon Bonaparte, zonet verbannen naar het eiland Elba. Hij verkoos te zwijgen.


    17-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Plakkers van ogen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ze lachte weer met haar ogen en ik werd er naartoe gezogen. In gedachten draaide ik me om, om zo achteloos mogelijk naar de aquaria met kreeften te kijken, maar ik had het gevoel, neen, ik wist wel zeker dat zoals in een tekenfilm alleen mijn figuurtje zich omdraaide en mijn ogen ter plaatse bleven zweven, vastgeplakt aan die van haar.
    Plakkers van ogen zijn de meest wonderlijke ogen waarin je helemaal kunt verloren lopen, zalig zinnelijk overgeleverd, zonder nog te weten waar je bent. Ze zijn sterker dan magnetische ogen, die alleen metaal aantrekken en dan sta je daar met een houten kop of een hart van steen. Wanneer je probeert weg te kijken zeggen ze vlug “kom hier, kijk naar mij”. En als je de herinnering wil wissen kleven ze als een film op je eigen lenzen onder de huidplooi van je oog - gewoonlijk ooglid genoemd, maar ja, lid - zodat ze ’s nachts in het donker naar je hersenen worden geprojecteerd en je niet laten rusten. Zulke ogen zijn het, plakkers maar evenzeer durvers. En omdat niet iedereen ermee gezegend is, zeg ik: zalig de dragers van dergelijke ogen. In mijn ogen toch. Ik kan me inbeelden dat onze muzelmaanse broeders er anders over denken als een vrouw in alles verhullende niqab plakkers van ogen heeft. Kunnen ze die dan wel overplakken met een balkje? Misschien is het daarom dat ze elkaar niet in de ogen mogen kijken?

    Ik heb het altijd vreemd gevonden dat je de mensen niet recht in de ogen mag kijken. Vroeger zegden leraars dat ik om die reden arrogant en uitdagend zou zijn. Soms keek ik ze inderdaad met opzet in de ogen om hen te tonen dat ze mij met hun straffen niet konden raken. Maar ik vond het van nature normaal dat je iemand aankijkt die tot jou spreekt. Ik vond dat helemaal niet onbeleefd. Wegkijken, dat is pas boertig, vind ik nog steeds. Onder gewone omstandigheden is iemand aankijken voor mij interesse betonen, bij een veroveringsgesprek wordt dat interesse betonen in het kwadraat, en in een zakelijk gesprek staat het gelijk aan een demarrage naar dominantie.
    Laatst hoorde ik dat recht in de ogen kijken kenmerkend zou zijn voor homo’s. Ik wil er niet over denken, doet u dat maar in mijn plaats, maar ik zou eerder denken dat die géén oogcontact hebben. Elkaar in de ogen kijken is het logische gevolg van de positie tussen man en vrouw. Maar het zal wel van een of andere trendspotter komen, die moeten toch altijd nieuwtjes kunnen brengen. Ze doen maar. Vroeger mocht je “Memories” van Barbara Streisand geen mooi nummer vinden, nu is het dit weer. Onzin, toch. Waar moet je dan allemaal wel niet op letten? Ik vind de mannen die in Spandex-‘tights’ gaan joggen verdacht. Voilà. Geef mij maar de traditionele polderbroek van Champion. 

    Maar ‘revenons à  nos moutons’, hoewel ik eerder: ‘revenons à  nos poissons’ moet zeggen, want het verhaal dat ik wil vertellen speelt zich af in onze viswinkel. Toen het nog een winkeltje was van drie op drie, de ruimte voor de klanten, waren haar ogen mij niet opgevallen. Je stond vooral rond te kijken naar de andere klanten opdat zij jou niet voorbij zouden steken in de volgorde. Vooral wanneer het druk was zou je zo als een haring in een ton gerold worden terwijl je er zelf bij staat. Maar sinds de viswinkel een hal is geworden, te begrijpen in de ordegrootte van een sporthal, sta je als klant verloren in die ruimte. Niet meer als een peloton wachtenden voor en achter elkaar, maar als paaltjes op een rij, meters van elkaar verwijderd. De visvrouwen staan achter een geïmproviseerde toog en kunnen je nu een voor een in ’t oog houden. Als je bestelling klaar is stap je samen met de visvrouw die jou bediend heeft naar de uitgang van de sporthal, waar op een tafeltje een kasregister staat. Doordat de ruimte groter werd, kom je nu paradoxaal dichter bij elkaar dan ooit tevoren. Beeld je in dat jouw favoriete bediende bij de bakker of beenhouwer plots van achter de toog komt en vijftig meter met jou alleen wegwandelt. Hoe vreemd zou dat zijn? Wat zeg je ondertussen? Ga je intiem of kijk je nietszeggend voor je uit, waardoor de spanningsboog uiteraard vele graden wordt opgekrikt?
    De eerste keer dat ik in de vernieuwde vishal kwam stond ik een beetje verbaasd rond te kijken. Je zou kunnen zeggen dat ik floot van verwondering, ware het niet dat ik meestal fluit als ik niks ander te doen heb en zeker in een grote ruimte waar de akoestiek  mijn gefluit van het kastje naar de muur speelt. De plakkers van ogen achter de toog haalde me meteen uit de rij, glimlachte geamuseerd en liet me niet meer los. Ik dacht hé, en bestudeerde gespeeld geïnteresseerd een darm die uit de grond stak en waar later wellicht nog stroom zou doorgestuurd worden voor een toestel dat er nog niet stond. Het was niet meer dan een schijnbeweging, want zip, mijn ogen moesten terug naar haar, terug naar die glimlach, even bezijden kijken naar de andere klanten, kletskoeken terug naar die plakkers van ogen. Gotcha. Er was niemand anders meer in deze groteske ruimte. Voor alle duidelijkheid, er stonden nog veel klanten, maar ik had het gevoel dat ik daar alleen stond, tot niets anders in staat dan te kijken, gefixeerd, vol overgave. Ik had mijn bestelling en we begonnen aan onze eerste wandeling naar de kassa. We liepen zo dicht als op het gaanpad in een kerk, als op de rode loper in de cinema of bij de Oscars. Zij draaide haar ogen tot op de kortst mogelijke nog fatsoenlijke afstand van die van mij en zei: “mijn gat blijft ijskoud”. Die grote ruimte is inderdaad bedoeld als één grote frigo. Daarom is zij als een poolreiziger ingepakt, haar lichaam nog vormelozer dan dat ze een opblaasbed rond haar gedrapeerd zou hebben, maar toch vertrouwde ze mij toe: “mijn gat blijft ijskoud”. Wat moest ik daarmee? Nodigde zij mij uit om haar te verwarmen? Wou zij het ijs breken en een opening maken naar meer persoonlijk contact? Of zei ze dat zonder nadenken omdat ze nog zinnetjes moest inoefenen voor wat je zegt waneer je met de klant vijftig meter door die sporthal naar de kassa loopt? Ik moest in ieder geval snel iets terugzeggen, voordat ze het nog gênantere “voelt eens” zou zeggen. Dus gaf ik haar mijn beste Sean Connery-smile, wat meestal werkt met mijn korte witgrijze baard, en zei iets als “verse vis heeft zijn prijs” en vroeg meteen hoeveel ik moest.

    De volgende keer was het al van seconde één oogcontact en die glimlach. Ze had zich gekwetst aan de oesters en bij onze wandeling naar de kassa zei ze me “kijk ’s naar mijn vinger”, en ze bracht die zo dichtbij dat ik maar m’n lippen moest tuiten om haar uitgestoken vinger zalvend te kussen; “ik ben nogal geschrokken, je zou mijn hartje eens moeten voelen.” Gelukkig is die hal buiten die visbakken volledig leeg, er zijn geen struiken of boompjes waar een ogen-meisje onderweg naar de kassa achter gesleurd kan worden, door minder beheerste types dan ikzelf. Om iets volstrekt neutraal te zeggen wees ik naar het bordje aan de kassa - binnenkort ook op zondag geopend- en zei: “moet jij hier dan toch niet zeven dagen op zeven staan?” “Ja” antwoordde ze “ en ik zal hier helemaal alleen staan, want de anderen willen niet.” Ik reed met raadsels naar huis. Beeld ik mij dit in, begrijp ik de signalen verkeerd? Ik ben nog opgegroeid met een verklarend woordenboek over vrouwen geschreven door mannen, met zelfbegoochelingen als : als een vrouw neen zegt, bedoelt zij eigenlijk ja. De volgende keer moet ik haar echt testen, dacht ik slim. De volgende vrijdag stuurde mijn vrouw mij inderdaad weer naar de viswinkel met de bestelling voor twee tongetjes. Onderweg kreeg ik een idee. Als mijn visogenvrouw opnieuw de truc met de ogen doet bestel ik mijn twee tongen zonder meer en als zij mij dan weer met haar ogen naar binnen zuigt zal ik zeggen :”ik heb alleen twee tongen gevraagd, ik heb niet gezegd “wij-twee-tongen.” Ik vond dat een wetenschappelijk verantwoord experiment en verkneukelde mij al op mijn beurt. Ze handelde klant na klant af terwijl ze alleen oog had voor mij. Het duurde wel wat want het was druk en zij stond er alleen voor, maar, ik, was er en dat maakte haar zichtbaar blij. Eindelijk was ik aan de beurt. Ik zag haar uitdagend lachend van de kassa terug komen naar haar werktoog. Haar ogen plakten al van ver. Ik kon niets meer rondom mij zien. Maar ik stond klaar met mijn zinnetje : twee tongen en dàn, ik heb toch niet gezegd “wij” twee tongen.. Mijn mond gaat open als een vis op het droge en dan hoor ik “Wie is de volgende?”, niet uit haar mond, maar uit de mond van een man die normaal in het magazijn hele walvissen op het hoogste rek legt en die en die nu even ons vissenogenmeisje een handje komt toesteken. Ik hoor mezelf  geschrokken en met een veel fijnere stem dan bedoeld zeggen: “voor mij twee sollekes alstublieft”.
    Ik vis achter het net met mijn experiment. Volgende week eten we biefstuk.


    25-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vader Kerstman
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoe komt het dat de Kerstman en Sinterklaas zo goed op elkaar lijken? Waar halen die het geld voor al die cadeautjes? Leven ze nog ? Wat is er mythe en wat is er waar?
    De geschiedenis van Sinterklaas en de Kerstman is het tweede grootste geheim ter wereld. Op één staat het recept van Coca Cola. En dat is geen toeval. De uitvinder van Coca Cola beloofde de wereld zoet te houden met zijn wonderdrankje op voorwaarde dat er geen vragen gesteld werden naar zijn recept of naar zijn nakomelingen. Meneer Cola had immers twee bizarre zonen die geboren waren met een grote witte baard. Een ramp voor het publieke leven van iemand die zo beroemd en rijk was. Hij had er alles voor over om zijn zonen voor de buitenwereld verborgen te houden.   De enkele keren dat de kinderen van medewerkers mochten komen spelen, probeerden de zonen Cola die  vriendjes van een dag te kopen met cadeautjes. In een afschuwelijk opbod tegen elkaar. Jos wou niet onderdoen voor Rudolf en omgekeerd. Ze waren de koning te rijk, maar leefden ondergedoken, onbekend en onbemind en daarom vochten ze voortdurend met elkaar om de aandacht van vader Cola. Als Rudolf zei dat hij koning wou worden, zei Jos om Rudolf te overtroeven dat hij paus wou worden.

    Mijnheer Cola kwam vaak in België, we vermoeden naar het stoppekensfabriek  aan de brug van de azijn. Van die reizen bracht hij voor zijn zonen ondermeer boeken mee uit ons land. Rudolf was gefascineerd door een foto van de eedaflegging van Boudewijn als koning der Belgen. Het hoge baldakijn waaronder onze Boudewijn stond sprak tot Rudolfs verbeelding. Het was van rood fluweel met een boord van witte hermelijn. Zo waren koningen vroeger gekleed, dacht Rudolf, en hij liet zich een pak aanmeten van rood fluweel met witte hermelijn. Het werd zijn vaste tenue. Nooit wou hij nog iets anders dragen.
    Jos, die meestal in de peignoir van zijn moeder rondliep, wist dat een paus de enige man was die ongestraft in vrouwenkleren mocht rondlopen, dus werd de paus zijn vestimentair rolmodel. Vader Cola werd er gek van. Je zou voor minder. Zijn kinderen hadden niet alleen witte haren en een lange baard, zij kleedden zich iedere dag alsof het carnaval was. Kom daar mee buiten. Maar dat kon net niet, wat het probleem nog hopelozer maakte bovenop die eeuwige ruzies. Het is niet te verwonderen dat vader Cola hen, van het ogenblik dat ze redelijk volwassen werden, zo ver mogelijk van elkaar wou scheiden. Heethoofd Rudolf werd naar de Noordpool verbannen waar niemand hem kon zien; Jos de kille kikker werd naar het warmste land verbannen dat vader Cola zich toen kon voorstellen: Spanje.

    Rudolf genoot van zijn vrijheid na zoveel jaren binnenzitten en van de oneindige vlakten. Het zou niet lang duren of hij verblijdde de eskimo’s met zijn ijssculpturen. Er is een niet bevestigd verhaal dat hij een rendier uit ijs sculpteerde en zo vol was van zijn schepping dat hij niet kon geloven dat het dier niet tot leven kwam. “Leef”, brulde hij en smeet zijn beitel naar het ijssculptuur. Volgens de overlevering geschiedde toen een wonder. Het rendier begon zowaar te leven en werd voor altijd de trouwe reisgezel van Rudolf. De split in zijn voorhoef zou een herinnering zijn aan de plaats waar de beitel het ijsdier trof.

    Rudolf maakte pas echt fortuin wanneer hij, om de vrouwelijk eskimo’s te imponeren, enorme ijsborsten begon de hakken. Zijn  afgeronde ijsstenen waren zo perfect dat hij eerder de interesse van de mannen trok. Zij begrepen dat die gladde bollen beter overeind bleven in sneeuwstormen dan de rechthoekige huisjes die zij met ijs metselden. Rudolf nam een patent op zijn ‘iglo’ en generaties eskimo’s zouden geboren worden met een iglo in hun maag. Vader Cola kon eindelijk fier zijn op zijn zoon en sloot met hem een deal voor ijsblokjes in de Cola, en sindsdien werd Coke ‘on the rocks’ gepromoot.

    In Spanje had ook Jos zijn draai gevonden en met de financiële steun van papa beheerde hij al snel de grootste appelsienen-plantages van Spanje. Voor de pluk en buk had hij een voorkeur voor zwarte Moren. Jos was de slimste van de broers, want waar Rudolf verbaal nooit veel verder geraakte dan “Ho, ho, ho”, had Jos de reclame-wijsheid van vader Cola en al snel werden de ‘appeltjes van oranje’  een wereldwijd begrip. Hij was een behoorlijk liedjesschrijver en wanneer hij met zijn oogst naar de wereldmarkt trok bereidde hij die tocht voor met liedjes als “zie ginds komt de stoomboot”.

    Maar zelfs op die grote afstand ging de ruzie en de afgunst tussen de broers gewoon voort. Omdat Rudolf zich in het koude Noorden graag  verwarmde aan  schaars in rood fluweel en witte hermelijn geklede Xmas-babes, en hij de Cola van vader met iets sterkers aanlengde, hekelde Jos hem in een liedje dat we ook vandaag nog kennen: “Rudolphe the red nose reindeer”. Over de reactie van Rudolf kunnen we alleen in bedekte termen schrijven. We zeggen alleen maar dat de ‘zak’ van Sinterklaas in oorsprong niet zo groot was als in de latere legende en dat de scheldnaam ‘zwarte Piet’ niet zozeer op zijn helpers sloeg en zijn schimmel niet het latere paard was, maar wel, om het discreet te zeggen, een gevolg.  Van wàt vult u zelf maar in, zolang u maar niet zegt dat wij het gezegd hebben. Zelfs zijn oorspronkelijk naam “Jos” heeft tot op vandaag  een dubbelzinnige betekenis, die naar zijn knecht verwijst, om het  beleefd te formuleren.

    Zo kon het niet verder en vader Cola riep zijn reclamemensen bij elkaar. Die kregen alleen nog Cola te drinken tot zij een oplossing vonden. Onder die onhoudbare druk ontstonden dan de verhalen van Sinterklaas, de heilige man en de Kerstman, de bon-vivant.
    Geen enkele Cola-campagne heeft meer gekost dan hetgeen werd uitgegeven om deze verhullende verhalen over zijn zonen op de wereld los te laten en in de geschiedenis te schrijven. Dat de zonen ongebreideld cadeautjes mochten uitdelen deed hen het verhaal slikken. Vader Cola haalde opgelucht adem. Geheim twee lag vast en dat mocht gerust wat kosten. Coca Cola was ondertussen toch het grootste merk ter wereld geworden. Hij rekende er op dat de winkeliers, gesteund door de media, de verhalen zouden oppikken en uitvergroten tot hetgeen wij vandaag de dag ieder jaar van september tot december horen. 

    Jos kreeg van vader zelfs een extraatje dat gerust mocht vergeleken worden met wat “on the rocks” voor Rudolf betekend had. Vader lanceerde met de appelsienen van zoonlief de frisdrank “Minute Maid”. Jos mocht de naam zelf kiezen en wie even nadenkt herkent ook hier weer de roots van de Cola-familie. “Minuutje maat” was de verholen boodschap van Jos aan Rudolf.

    De marketing-boys van Cola fantaseerden een verleden voor elk van de zoons bij elkaar en hun mythe ging er in als zoete...Coke. Niemand vroeg zich nog af of Jos de Sint wel overal ter wereld op dezelfde avond door de schouw kon kruipen of Rudolf echt met zijn slee door de lucht kon vliegen. ‘De mensen willen bedrogen worden’, zei vader Cola altijd, maar toch hield hij vooral het beeld van Father Christmas in stand. Hij had het niet zo voor schijnheiligen in vrouwenkleren met dubbelzinnige attributen.
    Over het grootste geheim, het oorspronkelijke recept van Coca Cola weet ik echt waar niks. Over de geschiedenis van de Guldensporenslag daarentegen kan ik wel een en ander vertellen, maar dat doe ik niet. Ik wil voor geen geld Bart De Wever in mijn nek krijgen. Ik heb een nekske van nikske.


    15-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een grondig verhaal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn liefste is de ligusterhaag in de achtertuin beu. Voor haar hebben zelfs evergreens een houdbaarheidsdatum. Want ook eeuwig groen wordt op de duur saai. Rode haagbeuk daarentegen, daar zit leven in, met afwisseling en warme gloed. Het is een keuze met passie. Wie weet wil ze mij over de haag heen vertellen dat ze mij een eeuwig groentje vindt dat bang is om te veranderen? Dus, ga ik mee in haar beuk-verhaal al hou ik er een breuk aan over.

    Sindsdien stop ik week na week een stuk ligusterhaag in de GFT. Ploeg ik de grond om, verwijder resterende wortels, plaats een hardhouten-boord, zodat we, zoals zij het formuleerde, voortaan een mooie scheiding zouden hebben tussen gazon en haag. Ik schrik niet langer bij het woord scheiding, zelfs al is het maar om te lachen. Op mijn leeftijd schud je onbegrijpend het hoofd. Hoe gigantisch moet de goesting zijn om er zoveel ellende mee op je nek te halen? Goesting, weten we ondertussen, gaat over, ellende blijft. Een scheiding in mijn haar is nog de enige die ik nog zou overwegen, moest dat mogelijk zijn met mijn breed uitgevallen middenstreep.

    Achter de boord moest ik de grond verhogen en verrijken met potgrond, zodat de rode haagbeuk in de beste omstandigheden geplant zou kunnen worden.   Ik zou grond halen in het containerpark, want die mag je gratis meenemen, als tegenprestatie voor het braaf sorteren en binnenbrengen van afval. De medewerkers composteren groenafval tot compostgrond, heet het in de(n) Antwerpenaar. Bleek dat ze die service hadden afgeschaft. Het was te veel werk voor te weinig gegadigden. En compostgrond, meneer, kan té rijk worden en bijgevolg giftig voor uw plantjes. Als uitleg kan dat tellen, maar waar ik dan gewone grond moet vinden konden ze mij niet zeggen.

    Ik laadde een spade en enkele zakken, niet die van het containerpark, in mijn auto en trok op zoek naar een morzel grond van dit overbebouwde land. Ik durfde het niet gewoon aan de overkant van de straat halen, zoals de mannen die in het voorjaar een nieuwe afvoerbuis in onze voortuin staken en extra grond nodig hadden. Dat is grond van de gemeenschap zegden die gewoon. Wellicht is het juist, maar ik durf niet zo goed mijn spade in de grond steken in het nabijgelegen park, helemaal al niet in de gewijde grond van het kerkhof. Ik ben geen “man at work”, draag geen oranje kledij van Van Beirendonck.

    Waar haal ik het dan wel? Kijk voor de aardigheid zelf eens uit naar een beetje makkelijk bereikbare grond die van de gemeenschap zou zijn en niet in het tuintje of de akker van iemand ligt, die niet onder de zoden of struiken steekt of vol stenen zit, zoals bij restjes van wegenwerken.

    Na een uur tevergeefs rondrijden dacht ik aan het verlaten stuk grond tussen de luchthaven van Deurne en de spoorwegberm. Vroeger reden we er met de kinderen wel eens langs op de mountain-bike, omdat je er je behendigheid flink kunt testen, zoveel putten zijn er in de baan. Ik was er nog nooit met de auto geweest. Omdat het zo’n verloren gelegen baantje is waar niemand passeert en door de jaren totaal stuk lag. Ik denk dat het nog een baantje van de Duitsers moet geweest zijn. Zij waren thuis aan de luchthaven waar ze in de Erla fabriek hun jachtvliegtuigen herstelden. Toen de Amerikanen de Erla wilden bombarderen, misten ze hun doel en dropten hun bommen op het centrum van Mortsel, met honderden slachtoffers als gevolg. Misschien was er wel een bom of twee op dat baantje gevallen?

    Daar de regenval van de voorbije dagen stonden er enorme plassen, zodat je de valkuilen niet zag. Maar als ik hier grond kon vinden, zou niemand me lastigvallen. Doorrijden dus maar. Tot ik tot mijn verbazing een zigeunerkamp binnenreed. Verlaten, weggestoken van onze drukke georganiseerde wereld die op geen dertig meter hiervandaan op de militaire baan voorbijraast. Ik had niet de indruk dat ze mij verwachtten. Moest ik zoals Fred Flinstone mijn wagen hebben kunnen oppakken om hem sneller te keren, had ik het zeker gedaan. Terwijl ik misschien heel erg welkom was geweest, als vredesgezant van de mensen die in huizen wonen, als vlotte bruggenbouwer, in ieder geval minder houterig dan prins Filip. Ik zou op illegaal gestookte drank getrakteerd zijn geweest en de zingeunermeisjes zouden met steelse blikken rond mij heen drentelen. Wie weet had ik wel nazaten van Django Reinhardt kunnen ontmoeten of toch minstens van de Gipsy Kings die mijn amateurgitaargreepjes met lachende tanden waartussen steevast één gouden, en kwinkslagen in een slavische taal die ik niet kon verstaan, maar die grappiger was dan die van Urbanus, hadden  kunnen optrekken. Maar net als hen was ik op zoek naar een morzel grond, zij het wel minder groot dan die zij nodig hebben om zich ergens thuis te kunnen voelen.

    Langs het kanaal, dacht ik dan, moet je toch nog een verlaten plek vinden waar je ongestoord enkele zakjes met grond kunt vullen? Hoewel ik mij daar ook niet gelukkig bij voelde. Stel dat iemand mij van op afstand putten ziet schuppen en met grote witte zakken in de weer zijn. Je kunt er in die verlatenheid rare dingen bij denken.

    Ik kreeg de kans niet eens om het uit te proberen. Langs het water loopt  een jaagpad waar je niet kunt schuppen, vervolgens is er een baan waar auto’s als gekken voorbijrazen, terwijl links containers staan als er geen andere opslagplaatsen gebouwd werden.

    Wat is dat toch met dit land? Moet je nu echt naar zee of naar de purperen hei om een schep zand? Wat lopen die Vlamingen toch te zeiken over hun eigen Vlaamse grond? In Vlaanderen is elk stuk grond van iemand anders. Er is alleen nog echt Vlaamse grond onder het Parlement en in de tuin van Filip De Winter of van Kris Peeters. En die zullen niet delen.

    Op het moment dat ik het dacht op te geven, zie ik in een veld nabij restaurant ‘de roeispaan’ enkele huizenhoge bergen gewone grond liggen. Geen rijnzand of ander commercieel zand dat uit de luiken van de binnenschepen is gehaald. Gewone grond. Een stukje opgepotte aarde. Ik keer mijn steven en haast mij naar een weg die mij naar die bergen moet leiden. “Verboden voor onbevoegden” staat aan de rand van de bolle kasseiweg. Wie zegt dat ik onbevoegd ben, denk ik fel. Bevoegd is ‘gemachtigd door de wet’, maar voor de wet zijn alle Belgen gelijk en men kan bovendien bevoegd zijn door ‘kennis’ of ‘ervaring’. Kijk, ik scoor drie op drie. Op grond van gelijkheid en ervaring, om van de kennis nog maar te zwijgen. Als er controle komt vertel ik ze dat ik een tip gekregen heb in het containerpark, omdat ze mij niet langer aan enkele zakjes grond konden helpen.

    Nog voor ik mijn spade in de voet van de berg kan steken, zak ik met beide voeten tot aan de enkels weg in het slijk. Mijn onnozele kop vindt het nodig van op zo’n moment ‘het slijk der aarde’ door mijn gedachten te flitsen. Totaal ongepast, maar wat doe je er aan. Ik was al blij dat het geen passend liedje was. Ik noem het mijn eeuwige koppijn. Als kind wou ik al eens ’koppen’ als ik een standje kreeg of in de hoek vloog. Toen is het begonnen. Ik wou dan kwaad lijken en kijken, maar het duurde niet lang of een of ander opgewekt liedje kwam onweerstaanbaar mijn plannen doorkruisen. Het is net als grote kak. Je probeert het tegen te houden omdat het er het moment niet voor is, maar toch moet je toegeven aan de natuur en jawel, in plaats van kwaad te zijn begon ik dan te zingen...

    Terwijl de witte zakken wegflapperen in de wind en ik dat verdomde zand niet in de zakken geschept krijg, draait er een witte wagen van de grote baan, de kasseiweg op. Mijn ‘cool’ zakt naast het slijk in mijn schoenen. Gelukkig is het iemand die zich even van het verkeer onttrekt, om rustig op de verlaten kasseiweg te keren en dan in andere richting weer in de rat-race mee te jagen.

    Vijf zakken vul ik. Het zijn zakken van gevlochten nylon, waar het slijk doorsijpelt. Wanneer mijn koffer vol zit, zit ook mijn blauwe jeans onder het bruine vocht. Gelukkig alleen aan de voorkant.

    Moe maar voldaan rij ik weg van de Wijnegemse bergen. Thuis voel ik dat ik me overtild heb en ik moet die zakken nog voorzichtig het huis door naar de achtertuin dragen. Tegen de tijd dat mijn allerliefste thuiskomt is de grond gemengd en verhoogd geharkt en wel. Ik glunder en verwacht een schouderkopje zoals men een klontje aan zijn paardje geeft. “Wat heb je nu gedaan, je hebt aarde gestolen”, hoor ik tot mijn ontgoocheling. “Ik wou je de wereld schenken maar ben niet verder dan een beetje aarde gekomen”, probeer ik nog aardig, maar mijn allerliefste doet alsof de helikopter die hoog in de lucht rondcirkelt al op zoek is naar mij.

    Later op de avond belt mijn dochter dat zij met haar man een huis gekocht heeft. Hun stukje grond, met  toekomstgericht zes slaapkamers bovenop. Ik kom van mijn grond en kus mijn allerliefste. Volgend jaar zal de rode haagbeuk meer voeten in de aarde hebben.


    11-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Noodgulp
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Vraag ‘ns of hij weer zijn ontslag zal geven zoals tien jaar geleden bij de ontsnapping van Dutroux?”, hoorde Annelies Van Herck de regisseur in haar oortje fluisteren. Die had het op de heupen van de nietszeggende zinnen die de minister weer aaneen breide. Hij wou vuurwerk in de studio. Ofwel help je dan de minister bij het zich vastpraten in cirkels die hij met zijn theorieën in het zwerk schrijft ofwel stop je hem koudweg af met een opmerking “out of the box”, waar hij, die zo met creativiteit wil pronken, nooit van terug heeft. 

    De vraag lag nochtans voor de hand, maar Stefaantje leek door die terugkeer naar het verleden behoorlijk van zijn melk; hij had zich voorgenomen van alleen over de toekomst te praten. Meer dan “dit is een belachelijke opmerking” wist hij niet te verzinnen en hij maakte met zijn stoel een kwartdraai om niet meer naar ‘die dwoaze vroemench’ te moeten kijken.

    Annelies wist haar koelbloedigheid te bewaren en beperkte zich tot een sober “meneer de minister, bedankt voor dit gesprek”. Terwijl de regisseur in haar oortje bleef roepen : “vraag of hij als falende verantwoordelijke nog “hulp” kan bieden, doe hem “hulp” zeggen.  

     De Clerck had ooit in de Zevende Dag bloedserieus het verschil tussen hoofdgulp en noodgulp uitgelegd. In zijn hoofd had hij het over hoofdhulp en noodhulp, maar dat was alleen in zijn hoofd en in hoofden van ‘bachten de kupe’. Hij zag uiteraard niet dat de presentator zich achter zijn hand verschool om De Clerck niet in zijn gezicht uit te lachen. Toen dan De Clerck toenmalig premier Verhofstadt plagerig zei dat hij altijd bereid was van zijn gulp aan te bieden, brak de presentator het gesprek plots af. Stefaantje keek verongelijkt en vond de presentator partijdig, stoppen op een moment dat De Clerck scoorde tegen Verhofstadt.

     Het was jaren geleden, maar in de wandelgangen noemde men hem nog altijd minister gulp. Hij verdween van het toneel naar Kortriek, waar iedereen geilig de gheer zegt en vriendelijk zijn gulp aanbiedt; maar nu Stefaantje terug was leek het er op dat hij was uitgebroken eerder dan dat er een carambole-reeks gedetineerden ontsnapten. “Ik zal pas opstappen als er... 29 gevangenen ontsnappen” verduidelijkte hij zijn standpunt de volgende dag. Vroeger zou hij gezegd hebben als er zeven maal zeven gedetineerden ontsnappen, maar sinds zijn uitspraken telkens als wollige tsjeventaal bestempeld werden, probeert hij vooral cryptischer te spreken. Dus, rekende hij vlug zeven maal zeven en kwam hij, zenuwachtig als hij is bij het kleinste probleem, uit bij 29.

    Gevangenen hebben dergelijke aansporing niet nodig, maar voor sommige partijgenoten leek het wel een leuke uitdaging uit te zoeken of zij die arme gevangenen niet aan ideeën konden helpen. Met als onderwerp: “riftje raftje, flidder fladder, je kunt ook vluchten zonder ladder”, wat de indruk moest geven dat deze mail een nieuwe stunt was van schrijfster Saskia De Coster, vertrok van op het hoofdkwartier van de CD&V een hotmail met nuttige tips voor gevangenen.

     Na de ontsnapping van Dutroux had Stefaantje tien jaar op zijn kin mogen kloppen. Daar is plaats voor: ‘ip Stefaans bakkesn kunter uij droain mé peird en karre’, zeggen ze zelfs in Kortrijk. Nu zou hij de spelregels zelf bepalen. Geen stoelendans deze keer. Dat Van Parijs, Leterme, Vandeurzen of Verherstraeten maar iets anders doen. Tkem me nie skiln, ik ben niet verantwoordelijk. De gevangenissen treffen schuld, mijn voorgangers, de politie, de regie der gebouwen, de media uiteraard en mijn politieke belagers, maar niet ik. Hebben zij mijn plannen als eens goed bekeken? Die zijn zo grondig dat ze na tien jaar nog niet voor iedereen duidelijk zijn.

    Ik ben het beu van altijd aan de kant geschoven te worden. Eerst werkt ons Marie-Dominique me uit het advocatenkantoor dat ikzelf heb opgericht en zet De Jaegere in de plaats van De Clerck. Dan vernieuw ik de partij en plan over heel het land bijenkorven om de mensen bij elkaar te brengen; merci voor de tip rond “de mensen”, zegt Leterme en hij pakt mijn voorzittershamer over. Ik verlies in basket van mijn koters en van Van de Lanotte; ik zet mijn schouders onder Interieur in Kortrijk, laat mij fotograferen in design-zetels, reik designprijzen uit aan verschillende scholen en weer is het niet goed.

    In de partij zeggen ze “doe maar uw schoon kostuum aan”, wanneer je minister wil worden. Al tien jaar koop ik de meest opzichtige dassen, ga mee met de trends van kleurrijke cool naar velouren nonchalence en dan nog zou ik er weer naast pakken? Het is toch te gek dat ik mij zou moeten vergelijken met de vintage-schoolmeesterlook van Vandeurzen, Van Parys en Verherstraeten? Niemand in de partij kan zoveel enthousiasme uitstralen als ik, mohow zeg; niemand komt nog maar in de schaduw van mijn glimlach en van mijn positieve lichaamstaal. En niemand ziet hoe die Verhofstadt mij ondertussen copieert. Ik praatte al over kunst en had langere haren en artistieke flair nog voor Verhofstadt naar Toscane trok, diene wietewoui. Ik was als enige  op de première van  Kasimir en  Karoline in Avignon. Wim Opbrouck zei me “kijkt ne kier nui, oewèst, die fransozen denken dat gij onze artistieke directeur zijt...”. “toet, toet, zei ik,  k’ben vanij'ens ne rappe sluinse, wè”.  Wim is a moat van mij, sinds hij als Gerrit  Callewaert uit Bavikhove, de rechten van de Vloanders op tv verdedigd heeft. 't ku me gi klotn sgeln dat ze ons niet altijd verstaan.

     Het kan zijn dat ze in Kortrijk van hun Stefaantje zeggen “ie jeet een tonge van lientjes”, maar hij moet dringend wel eens voor de spiegel gaan staan en oefenen, anders blijft hij voor altijd minister gulp, hoe vaak hij die nog mag aanbieden.

    Het verschil tussen en gulp en hulp kun je zelfs zien, daar heb je geen logopedist voor nodig. Ga zelf maar eens voor de spiegel staan en zeg na elkaar “hulp” en gulp”. Doe dit natuurlijk niet wanneer uw partner u kan horen. Zij zou kunnen denken dat  uw onderbroek onder hoogspanning staat zonder dat zij er bij betrokken was.

    Wanneer u achtereenvolgens in de spiegel “gulp”  en “hulp” zegt,  zult u zien dat bij hulp, enkel wanneer u de “h” goed aanblaast, een klein dampkringetje verschijnt. Als u geen verschil merkt hebt u waarschijnlijk net als Stefaan “stroent in jen ohen”.


    30-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. vetverbranders in staking
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Luister naar je lichaam, zeggen ze dan. Voor mij is dat niet moeilijk, ik ben een en al oor. Maar denkt u dat mijn lichaam ook naar mij luistert? Vergeet het maar. Mijn lichaam is nog eigenzinniger dan ik. Niet dat er motorisch wat met me scheelt of dat mijn mond opengaat wanneer ik toch beter zou zwijgen. Dat soort functies heb ik goed onder controle. Waar ik echt niks aan te zeggen heb is mijn metabolisme. Kreeg ik ooit de kans om die metabolisme-mannetjes te spreken, ze zouden verbaasd staan dat die zachtaardig man in wiens lichaam ze werkzaam zijn zo scherp kan uithalen. Het kan toch niet dat er in die hele enzymen-organisatie geen leiding gegeven wordt en dat die vetverbranders, om ze maar met de naam te noemen, mogen doen wat zij zelf goedvinden?

     Daar is zeker overleg tussen de leiding en de uitvoerders. Volgens mij ligt het probleem ondermeer in het feit dat die leiding zijn informatie haalt uit dezelfde gegevens die door dat lichaam worden opgenomen. Eigenzinnige enzymen kunnen daar misbruik van maken. Hoewel zij volgens mij nooit echt tekst en uitleg krijgen. Hooguit : “verbranden op maximum, of draai maar ralenti”. Meer niet.  
Misschien zijn er serieuze lekken in mijn lichaam? Of ben ik slachtoffer van job rotating? Ik weet het natuurlijk niet zeker, maar ik denk dat er een verkenner is die in een soort uitkijktoren achter de ogen zit. Die stuurt wat ie ziet door naar de gedachtekamer, waar een team van vertalers-interpreteerders de nieuw opgenomen informatie toetst aan de data van de gedachtekamer, parallel met de kronkelactiviteiten van mijn hersenen op dat moment. De voorzitter van het team, je zou hem het brein kunnen noemen, interpreteert en beslist. Zijn rechterhand is de coördinator die naar de verschillende afdelingen, gerangschikt volgens levensfunctie, de bevelen top-down doorgeeft voor acties die ondernomen moeten worden. Ik sla misschien enkele lijnen over in het organigram, maar eenvoudig gesteld moet het ongeveer zo werken. Zo niet zouden wij maar wat pierewaaien.

    Maar ik vraag me af of er ook controle is achteraf? Want anders kan het lang duren alvorens fouten aan het licht komen? Zouden op die manier ziektes ontstaan? Als lichaam sta je daar toch behoorlijk machteloos tegenover. Ik wil het nu niet over lelijke ziektes hebben die het gevolg zijn van grove nalatigheden her en der of overmacht door foute job-rotating, het Peter-principe, zeg maar. Maar neem nu mijn metabolisme. Stel, daar zit zo’n Daantje onbekwaamtje als bewaker van de energiebalans. Dat is toch een ramp voor je lichaam? We eten omdat we dat graag doen, maar functioneel is dat om calorieën op te nemen die we nodig hebben, als bouwstof om te groeien, en als brandstof om te functioneren. Wie veel energie verbruikt, moet meer tanken, wie weinig verbruikt minder. Zo eenvoudig kan het zijn. Maar wat als zo’n Daantje niet tijdig zegt, jongens, de tank is vol? Zoals bij een auto, daar kun je ook geen 70 liter kappen in een tank van 50. Neen, zij laten ons lekker verder opladen, uiteraard zonder dat we zelf calorieën tellen, er is een hele fabriek daarbinnen om zich daar mee bezig te houden, en een mens heeft wel wat beters te doen.
Het teveel wordt dan bij de reserves gezet. Bij de mannen rond hun buik, bij de vrouwen op hun gat. En dat allemaal omdat er zo’n Daantje onbekwaamtje de tel kwijt is?
Het kan ook, en daar denk ik eerder aan, dat die vetzakken van vetverbranders mij in mijn vet laten stikken. Dat zij in plaats van het vet te verbranden, de bevelen van hogerhand in ’t vuur gooien.
Enkele voorbeelden: ik zweet eigenlijk nooit. Dat zegt al  genoeg. Ja, ik straal wel veel menselijke warmte uit, maar zweten is toch een teken van warmteafgifte, dat ze binnen vet aan ’t verbranden zijn? Ik wed dat zij alles uitzoeken om maar niet te moeten werken. “Zeg, heeft ons lichaam geen voedselallergieën, ja? Dan kunnen wij niet verbranden. Stuur die sla en dat fruit maar onverteerd naar de afdeling darmen. Of neen, sla die sla en de rest maar op bij de vetreserves. Leg maar een riempje extra rond zijn buik. Die zal nogal ’s verschieten. Hij moet maar weten dat hij niet alles mag eten” “Oei, wat staat er op die bijsluiter : obesitas is een mogelijke bijwerking? Ja, mannen wij gaan toch niet slimmer zijn dan de dokters, hé. Stockeer nog maar een centimeter of twee bij in de rondte.” “Wablief, gaat ons lichaampje iedere ochtend joggen? Dan moeten we zeker reserves opslaan, wij willen toch niet dat ie flauw valt halverwege in ’t bos”.

    Met diëten idem dito. Je zou denken dat de vetverbranders blij zijn dat ze iets minder moeten werken, maar het tegenovergestelde is waar. Want dan moeten ze aan de vetreserves beginnen en die worden niet zoals de dagelijkse voedselopname tot aan hun deur gebracht. Neen, daarvoor moeten zij naar hun magazijn. Uit protest gaan ze het vet halen bij mijn nek en polsen en verplaatsen het eerst nog een tijdje naar de buik. Natuurlijk kunnen ze de bevelen van hogerhand niet blijven negeren, maar als ze de kans zien om te laten voelen dat zij baas blijven in eigen buik zullen ze het niet laten liggen.

    Vorige vrijdag gingen we naar het toneel. Achteraf praten we in de cafetaria met de regisseur en met de fantastische actrice. Verstrooid neem ik al pratend ocharme vier blokjes kaas van elk nog geen kubieke centimeter groot. Het stelt niks voor, ik had al meer dan een maand geen grammetje kaas gegeten, maar ’s anderendaags lees ik op de weegschaal het verdikt: een volle kilo bijgekomen. Een cadeau van de vetverbranders. Verbijsterd luister ik naar mijn lichaam en hoor vettig lachend:”mag het iets méér zijn?”


    26-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mussen uit Gaiole Chianti
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Gaiole Chianti ligt op 11 km van Siena midden de wijngaarden van de Gallo Nero,het keurmerk van de Chianti Classico. Op het net hadden we een country house gevonden dat ons beviel voor vakantie. Het maakte deel uit van een Borgo (gehucht) waarvan al in 998 melding werd gemaakt. Op de kapel na, die in die duizend jaar nog geen steen verloren had, bleef er niet veel meer dan een ruïne.
    Elena Nappa, een modeontwerpster uit Milaan, toverde zo’n vijftien jaar geleden de ruïne om tot een droom-Bed & Breakfast met nog enkele vrijstaande huisjes voor wie een langere periode wil huren. De Borgo is niet makkelijk te vinden dus het loopt er niet storm, bovendien was het nog maar juni, zodat dat wij op het eerste weekend na, de enige bewoners van de huisjes waren. Ook in de B&B moet het kalm geweest zijn, want iedere dag kwam Elena met haar honden en katten voorbij gewandeld. Alsof zij niks anders te doen had. Onze relatie beperkte zich tot een vluchtige buona Sera of Sera zonder meer, zoals Italianen zeggen. 
    Pas thuis ontdekte ik op het net wat een bijzondere vrouw zij is. Niet zozeer omdat zij op tal van forums door gasten geloofd wordt als de ultieme gastvrouw, of omdat zij nu schatten verdient aan diezelfde gasten - een kamer kost per nacht tussen de 170 en 240 € - maar vooral omdat zij die droom van ruïne, waarvoor niemand een cent gaf, tot uniek vakantieverblijf, waarvoor je vele centen moet geven, helemaal in haar eentje realiseerde. Op tv zijn er reality-reeksen over avonturiers die alles achterlaten en naar de Provence of naar Toscane trekken om een gastenverblijf te beginnen. Maar hoeveel is er waar van die verhalen en hoeveel is bijgekleurd voor televisie? Terwijl Elena echt is, tastbaar nabij. Ik had haar verhaal zo uit  haar mond kunnen optekenen. Hoewel, toenadering zoeken had niet vanzelfsprekend geweest, haar honden zouden voor mij een te grote barrière blijven. Niet dat ik geen dierenvriend wil zijn, maar toch concentreer ik me liever op mensen.

    Iedere avond voor het slapengaan, inspecteerde ik de hele kamer op mogelijke insecten. Vooral nadat ik een zwart streepje met grote snelheid over het plafond had zien kruipen. Was het een duizendpoot of een kleine zwarte schorpioen, ik moest het niet weten, maar heb voor alle veiligheid de hele nacht helemaal onder de dekens liggen zweten. Liggen slapen kan ik moeilijk zeggen, ik heb altijd al het gevoel dat er ‘s nachts spinnen over mijn hoofd lopen, wellicht zijn het fantoompijnen van het haar dat er vroeger stond, maar hier had ik dat nog veel erger. En als ik dan toch insliep, schoot ik wakker uit een nachtmerrie dat die zwarte rups of wat het ook was, van het plafond onder mijn neus viel. De angst om met Hitler vergeleken te worden was op dat moment kleiner dan de angst dat dat beestje via mijn neus met zijn kleine pootjes in mijn hersenen zou kruipen en daar het toch al oververhitte crisiscentrum helemaal in de war zou sturen. Entomofobie noemt de wetenschap dat, ze doen maar, zolang het maar ver van mijn bed blijft. 

    Gelukkig heb ik geen ornithofobie, want vogels zijn in de Sienese natuur drukker in de weer dan thuis. Tijdens mijn slapeloze nachten hoorde ik de mooiste vogelenzang, heen en weer geflirt in gefluit zonder dat ze er moe bij werden. Overdag maakten de zwaluwen het mooie weer. Waar ze bij ons hoog in de lucht vliegen, om hun favoriete insecten te vangen, scheren ze in Gaiole als gekken over de grond en komen ze nippen aan het water van het zwembad, ook terwijl ik er in lig. Natuurlijk  duik je onder. Niet zozeer omdat ik vreesde dat ze mijn hoofd als eilandje zouden beschouwen, maar vooral uit schrik dat zo’n zwaluw met zijn puntige bek in mijn ogen zou vliegen. Mijn hoofd of mijn schouder lag meer voor de hand vermits groter, maar ik vreesde alleen voor mijn oog. Die zwaluw zou dan in die gelatine-bol blijven vastzitten en radeloos in achteruit fladderen terwijl ik, met die vogel in mijn oog, vooruit moet zwemmen om de kant te bereiken en die vogel met oog en al uit te trekken. Als straf zou mijn oogbol nooit meer van zijn bek gaan en neemt mijn oog plaats in de evolutie van Darwin bij het ontstaan van de  bolbekvogel.
    Ik dacht dat ik er zo eentje ontdekt had. Hij leek op een mus, maar zijn fijn bekje eindigde in een bolletje. Ik bleef ‘m in ’t oog gehouden en hij mij. Ik had de indruk dat mijn aanwezigheid hem zenuwachtig maakte. Daar was helemaal geen reden toe. Ik ben geen beroemdheid in Italië en ik raak toch nooit tot bij de dakgoot. Toch sprong hij binnen een afstand van een meter over en weer op die dakgoot. Nu en dan vloog hij naar de bomen iets verder, maar dadelijk zat hij er weer terug. En zag tot zijn ergernis dat ik er ook nog zat. Hij keek naar mij, maar ook telkens naar de muur zo’n metertje onder die dakgoot. Ik haalde mijn camera om mijn ornithologische vondst aan de wereld te kunnen bewijzen. Inzoomend op de muur merkte ik dat er over zo’n vijftien centimeter een voeg van twee vingers dik tussen de natuursteen ontbrak. Ik had het nog maar net gezien of onze vogel vloog zonder remmen in dat gaatje binnen. Het leek een Kamikaze-vlucht, maar toen ik meteen daarna luid getjilp hoorde begreep ik dat in ons huis, ik schat ter hoogte van de douche, in die muur van zo’n vijftig centimeter dik een nest vogeltjes woonde. Vandaar dat de kat regelmatig langs kwam gelopen met haar blik alleen naar boven en een air van 'is het eten nog niet klaar'. In mijn eenvoud dacht ik dat die Italiaanse katten gewoon hautainer zijn dan bij ons. Als mijn vogel daar eten komt brengen moet ik dat toch digitaal vastleggen, dacht ik. Ik zette mij in een stoel, camera in de handen, hoofd in de nek. In opperste concentratie en dus schrikkend als een kleuter wanneer daar zo’n zwarte kever als een kogelvogel aan mij voorbij zoefde of wanneer een witte vlinder zijn dronkemansvlucht in mijn observatieveld kwam uitvoeren. U moet maar eens naar de vlucht van een vlinder kijken. Daar zit geen lijn in. Dat buitelt en holderdeboldert maar. Moest er een vliegbrevet voor dieren bestaan dan zou een vlinder als eerste zijn vleugels moeten inleveren.
    In ieder geval ik zat daar als nooit tevoren één met de natuur. Ik voelde mij een kleine Richard Attenborough. Toen mijn vrouw vroeg of ik iets moest drinken, verbaasde ik mezelf dat ik fluisterend en articulerend als Attenborough antwoordde. De meester-documentairemaker zal er van kunnen meespreken hoe een vogel u soms bij de kloten kan nemen. Urenlang heeft hij daar schijnvluchten uitgevoerd terwijl zijn koters kermden van de honger en ik kramp kreeg in mijn nek. Het is pas thuis op het scherm dat ik zag dat hij een gewone mus was die blauwe besjes naar zijn kindjes bracht.

    Mijn finale fauna-ervaring kwam er bij de terugreis. We hadden nog maar net de zandwegeltjes verlaten en enkele kilometers op de slingerbaan naar Siena gereden, toen er een bambi in het licht van onze wagen de weg over huppelde. Ik heb niet gehuild zoals men gewoonlijk doet bij het zien van Bambi. Het was tenslotte vijf uur in de ochtend en we hadden nog 1350 km voor de boeg. 


    29-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lie Van der Loep, Cannes 1979
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Toen ik de tekening van de depressieve duif zocht voor de vorige column vond ik ook nog ander vergeten materiaal terug. Mijn vader was eind 1978 overleden. Ik was nog twen, de kinderen van mijn broers en zusters waren nog klein. Als troost en als middel om het samenhorigheidsgevoel te versterken was ik een tijdschrift voor de familie begonnen. Omdat er te weinig familienieuws is om zo’n boekje te vullen, maakte ik kruiswoordraadsels en zoek de 7-fouten tekeningen voor de neefjes en nichtjes en vooral, een eigen detective-verhaal, Lie Van der Loep. De voornaam herinnerde aan mijn overleden vader, de naam lag voor de hand. Het werden mijn eerste fictie-verhaaltjes. Gebaseerd op wat ik zag. Bijvoorbeeld op vakantie. Dertig jaar geleden gingen mijn vrouw en ik naar Cannes. Mijn oudste zoon, die enkele maanden later zou geboren worden, ging mee in de buik. Hij is ondertussen getrouwd en komt volgende week, wanneer we naar Toscane trekken met zijn vrouw bij ons house-sitten.

    Met het oog op de vakantie lijkt het me leuk, het vakantieverhaaltje van dertig jaar geleden te hernemen.
    Het ging als volgt:.....

    “Dat is pas vakantie...”, zuchtte Lie Van der Loep voldaan. Hij lag languit in bad en keek lui naar buiten. Het open venster kaderde als een zonovergoten schilderij de flank van de mont Chevalier, deel van het oude Cannes, met crèmekleurige huisjes en rode pannendaken, omringd van roest- en zilverkleurige rotspartijen, olijfbomen, reusachtige cacteeën, rose tot purperen bloemen, parasolbomen en hier en daar een groene spits, zoals van Gogh die schilderde. Links onderaan lag de Méditerannée met in de mistige verte “les ïles de Lérin”. Bovenaan zat een hemel in strak zuiders blauw.
    “Wat een weelde”, dacht Lie hardop. En dan die zon. Wij zouden al blij zijn met een tiende ervan. Hij lachte. Het was hem vanmorgen nog opgevallen dat in vrijwel alle wagens met een Belgische nummerplaat een regenscherm lag. Tegen de regen hebben we ons leren wapenen, maar tegen zo’n onuitputtelijke zon hebben we geen verhaal.
    Net als de andere Belgen in het hotel had hij zich de eerste dag meteen blootgegeven aan de zon. Van ’s morgens vroeg. Om toch maar geen straaltje te missen. Stel je voor dat de zon ook hier in staking zou gaan. Vandaag zat hij noodgedwongen binnen. Wachtend tot die eerste zon roodgloeiend onderhuids in hem onderging. Zijn vel leek wel gekrompen. Het bad was ook niet zo’n goed idee gebleken. Elke beweging deed nu pijn. Tja, de zon had geen forfait gegeven. Hij wel. Dan gaan we straks maar ‘mensjeskijken’ op de boulevard de la Croisette, was zijn besluit.

    In een hemd met lange mouwen en een pantalon, om zich zoveel mogelijk tegen de zon te beschermen, stond hij een uur later voor het ‘Palais des Festivals’. Toch maar nep als je het zonder de glamour van de vedetten bekijkt. Het filmfestival lag al enkele weken achter de rug. Misschien zijn er wel beroemdheden in het Carlton Hotel? Even later liep hij tegen Will Tura aan. “Hello Lie”, zei Will spontaan. “Ssst”, siste Lie terug. “Ik ben hier incognito. Straks komt iedereen met zijn problemen aandraven wanneer ze weten dat ik, detective Lie Van der Loep, hier ben.” “Okay”, zei Tura alsof hij Presley was en ze wandelden samen al pratende verder.
    “Messieurs, une photo?” hield een man hen staande. “Un souvenir de Cannes?” “God nee, zeg” mompelde Lie “met m’n rooie kop, zeker. Faites une photo de ce monsieur-ci”, ging Lie in z’n beste Frans verder. “C’est le fameux Will Tura.” “Will Tura? Connais pas”, zei de fotograaf. “Mais je suis le plus célèbre chanteur Flamand” kwam Tura verontwaardigd tussenbeide. “Aha, oe seid Wlaminque” zei de fotograaf verrast, in een Nederlands dat duidelijk in een Frans bad ontwikkeld was. “Alors, ik maek oe ne photò veuj ne prix spécial. Maain vader was ook ne Wlàminque, mais moi j’habite déjà depuis 32 ans ici. Allez, zèque ne kiej ‘smille’. Ze lachten. Hij drukte af.
    Het was een man van onbestemde leeftijd. Met geblondeerde haren die hem alle vijf seconden voor de ogen hingen en met verder evenveel plooien in zijn gezicht als in zijn nonchalante jeanspak. Wanneer je niet achteloos aan hem voorbijliep, klampte hij je aan tot je instemde. “Vous-êtes mes amis, ik maek oe noque ne photò. Gratuit, veuj nikske.” Ditmaal stak er echt een casette in zijn Polaroid. De eerste keer had hij gedaan alsof. Een goedkope truuk.
    “Tenez” en hij duwde Lie de foto in de hand. “Nog cinq minuten laten droquen. Is ’t nie scoon?” Over de eerste foto sprak hij niet meer. Hij toonde hen de prijs op de achterkant van zijn toestel: 50 FF (=385 BF). “Veuj oe quarante francs.” En nog voor Lie iets kon zeggen ging hij verder: “Allez, allez, da ès toch nie chère, hein? Avec le Carlton in den aktergront...” Lie nam zijn portefeuille. Tenslotte stond hij toch met Tura op de foto. Zonder blikken of blozen stond de fotograaf mee over de portefeuille gebogen. “Eh, ça c’est formidable, vous êtes un vrai détective...” riep hij uit. En zijn kleine ogen tintelden alsof ze Batman himself aanschouwden. “Du calme” zei Tura nu, “mon ami est incognito à Cannes”, maar de fotograaf ging ongestoord verder niet lettend op Tura’s commentaar.
    “Pouvez-vous me rendre un service?” “Ik ben hier met vakantie”, zie Lie “en ik heb me voorgenomen hier niet te werken.”
    “Vous avez raison, mon ami, je vous comprends, mais il est probablement maar ne kleine inspanningue pour vous en ik zaain ainsi ne grande problème kwaait. Qu’en pensez-vous, hein? Pour un pauvre compatriot?” “U hebt zeker dorst, puis-je vous offrir un verre de l’amitié?” En zonder antwoord af te wachten gooide hij vlug z’n hele winkeltje in een grote tas waar ‘mes outils’ op stond.
    “Ga je mee” vroeg Lie aan Tura, “dan recupereren we misschien het geld van de foto.” “Ik kan niet” zei Will, “ik heb zo dadelijk een afspraak met een Franse impressario.” Voor de zoveelste keer probeerde hij een doorbraak in Frankrijk te forceren. Het enige wat ie bij zijn vorige pogingen had geforceerd waren zijn stembanden. “Succes Will en tot ziens” wuifde Lie hem na. “Ciao” klonk het vlot en geroutineerd. Die Tura toch.

    “Je kent toch het Carlton hotel, dat enorme witte gebouw daar” begon de fotograaf, wanneer ze rustig achter een halve liter Elzasser-bier gezeten waren. “Daar logeren de groten der aarde wanneer ze Cannes bezoeken. Niet alleen filmsterren, maar ook politiekers, oliesjeiks, staalbaronnen...enfin, iedereen die geld heeft of over geld van anderen kan beschikken. Let maar eens op de wagens en hun nummerplaten. Soms lijkt Carlton wel een Rolls Royce-garage. Bon. Carlton is heel belangrijk voor mij” ging hij zonder verpozen verder.
    “Stel je voor dat ik toeristen zou fotograferen met een mooi plantsoen of met de Méditerannée in de achtergrond. Dat maakt toch geen indruk thuis, hein? Vous comprenez? Dus, ik heb de keuze tussen ofwel het casino, maar dat van Cannes is te bouwvallig, of het Palais des Festivals, maar dat is alleen interessant wanneer het filmfestival aan de gang is. En dan is er gelukkig nog het indrukwekkende Carlton. Dat doet het altijd. Mijn rekening is dus vlug gemaakt...” Hij smeerde de stembanden met een flinke teug Elzasser.
    “Ik haal me er wel de woede van de directie mee op m’n nek maar, soit. Ze beweren dat ik hun gasten lastig val. Alsof ik geen dure Carlton-logé van een gewone toerist kan onderscheiden...” Lie voelde zich meteen gecatalogeerd. “Enfin, dat is een van de redenen waarom ik mijn probleem niet zelf kan oplossen. Zonder die vete was ik al lang naar de directie gestapt. Bien sûr. maar nu? En er staat hen wat te wachten, hein. Ik heb het nu al enkele weken in ’t oog. Die kereltjes bereiden een kidnapping voor. Jazeker, ik zie het zò gebeuren. Ze wachten alleen nog op het goeie moment.”

    “Wie zijn ‘ze’” vroeg Lie, om toch enige interese te betonen.
    “Eh, bien, die donkere mannekens, hein. Italianen, denk ik. Die hebben het kidnappen toch van in de wieg mee? Er gaat geen dag voorbij of ze hangen rond het hotel. Soms zie ik er langs de zij-ingang aan de rue du Canada binnen wippen. Er zijn ook beren van venten bij, geknipt voor de ‘lutte américaine’. Ik heb er foto’s van gemaakt. Wanneer u vanavond naar mij thuis komt zal ik ze u geven. Vorige week heeft een van die kerels me nog een opdonder verkocht. Omdat ik hem fotografeerde. Hij zei dat hij geen domme toerist was en scheurde de foto in stukken. Sindsdien durf ik ook niet meer naar de politie. Ik ben bang want ze houden mij in ’t oog. U kennen ze natuurlijk niet. Dat is één. U bent bovendien detective, dat is twee...” “En ik ben met vakantie, dat is drie” voegde Lie er snel aan toe. “Evidemment, mon ami. Maar ze laten mij in ’t Carlton niet meer binnen. Enne, wanneer u dit zaakje samen met mij wil opknappen, kom ik misschien terug op goede voet met de directie te staan en zit er voor u ook wel wat aan vast, dat weet ik zeker. Qu’est-ce que vous en pensez?”
    Lie dronk peinzend aan zijn pint.
    “Ecoutez, une proposition; ik betaal u de kosten van het Carlton privé-strand. Zo hebt u uw vakantie en ben ik gerust met u als detective in de buurt. Ik doe dan wel teken wanneer er iets op til is...
    Dàt zinde Lie al meer. Daarstraks had hij al een glimp opgevangen van het Carlton-strand. Daar wou hij best liggen. Met een cool drankje erbij, in een luxueuse fauteuil. Met uitzicht op de mooiste meiden van de Méditerannée, enkel gekleed in een lapje textiel ter grootte van een halve dameszakdoek. Als symbolische gevarendriehoek of als een intieme wegwijzer naar eenrichtingsverkeer?
    “Afgesproken” zei Lie, “maar ik kan u niets beloven.”
    “Beloof me nu maar dat u vanavond de foto’s komt ophalen. Ik woon in de rue d’Antibes, nummer 27.” Dat wou Lie wel doen. Het lag tenslotte op de weg naar ‘Le mal assis’, het restaruant waar hij zich op Bouillabaisse wou trakteren.

    De rue d’Antibes was een steile bochtige straat, waar de Fransen naar hartelust hun koersaspiraties botvierden. Het huis op nummer 27 was helemaal zwart geschilderd. De hoge, smalle vensterluiken waren ooit paars geverfd. Aan de deur hing een bordje “Mimouche - medium. Travaux occultes”. Hij woonde met haar samen. Binnen was het - beroepshalve - zo mogelijk nog donkerder. Hij had een donkere kamer nodig voor zijn “ontwikkelingswerk’ en zij hield haar séances ook liefst in het duister.
    Nadat Lie enkele portretten van boeventronies in de handen gedrukt had gekregen, las Mimouche nog vlug in zijn hand dat hij zijn taak snel tot een goed einde zou brengen.

    De Bouillabaisse was niet aan Lie besteed. De volgende morgen proefde hij nog altijd de Méditerannée in z’n mond en in zijn neus hing de geur van een verlopen vismarkt op een warme dag. Maar.., hij zat op Carlton-beach en dat bracht hem makkelijk op andere gedachten. Stel je voor, je kon je hier zelfs laten masseren. Er was een bar américaine op het strand en je kon ook uitgebreid dineren ‘à la carte’. Na een halve dag begreep je niet meer waarom er nog night clubs in de buurt waren. Hier zag je pure natuur, geserveerd met een spontaniteit die het daglicht kan verdragen.
    De rekeningen getuigden van eenzelfde spontaniteit. Maar ja, die waren voor de fotograaf. Lang niet gek, dacht Lie. Wanneer die plaatjesschieter me niet om de haverklap komt lastigvallen, beleef ik hier misschien een lange hete zomer.
    Natuurlijk had de fotograaf meer oog voor Lie en de andere luierende lichamen op het strand dan voor het Carlton. Telkens Lie in de richting van de dijk keek, stond die daar te wuiven. “Ca va?” riep ie dan en grinnikte, terwijl hij voor de zoveelste keer met zijn benige vingers door zijn haren kamde.

    Twee dagen later was het uit met de pret. Lie lag juist de gracieuse bewegingen van twee dames aan de pingpong-tafel te bewonderen, toen hij van op de dijk hoorde roepen. “Monsieur Van der Loep, venez, vite.” Lie schikte zijn kleren fatsoenlijk en liep naar de panikerende fotograaf.
    “Ils sont là, monsieur Van der Loep, Regardez.”
    Als gieren rond een prooi hadden enkele mannen opvallend rond het hotel postgevat. Sommigen leken zo breed als ze groot waren. “Ze zijn met meer dan anders. Ik vrees dat er iets zal gebeuren...” En de fotograaf, hoe bruin ie ook was, werd wit rond de neus. De Croisette baadde in de gewoonlijke drukte. Wanneer ze nù hun slag slaan is de kans groot dat niemand er iets van merkt, constateerde Van der Loep. “Allez-vous en” trilde de stem van de fotograaf en hij duwde Lie in de rug vooruit.

    Toen Lie de Croisette overstak, zag hij nog net twee mannen het gebouw langs een zij-ingang binnendringen. Lenig als een panter ging hij er achteraan, gevolgd door een bijna hysterisch geworden fotograaf, ... die in het donker van de gang zag hoe Lie door de twee mannen werd vastgegrepen en meegesleurd. Hij probeerde “au secours” te gillen, maar z’n stembanden hadden het begeven. Arme fotograaf.
    Radeloos liep hij heen en weer. Ze moeten binnen toch merken dat er iets gaande is? Wat hebben ze met monsieur Van der Loep gedaan? En waar blijft die verdomde politie? Hebben ze dan geen telefoon in dat weelderige Carlton? Of wordt iedereen onder schot gehouden? Mon Dieu, ik durf niet binnen te gaan kijken. Ondanks de drukkende hitte liep de fotograaf te ijsberen.
    Plots kwam Lie Van der Loep alleen door de grote ingang naar buiten gestapt. Hij stevende recht af op de fotograaf, die op z’n benen stond te trillen.
    “Que passe-t-il?”, riep die met overslaande stem, toen Lie nog enkele meters van hem verwijderd was.
    “Espèce de cornichon, u hebt me lelijk voor schut gezet...” brulde Van der Loep.
    “U hebt mij hun privé-veiligheidsagenten laten ontmaskeren, bloemkool die u bent.” “En als fotograf deugt u ook niet...”
    Lie smeet de bleekgeworden Polaroid-foto op de grond. ‘Un souvenir de Cannes’ stond er op.


    28-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Depressieve en durvende duiven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Wat is dat toch met die duiven? Ik begrijp dat ze blijven zitten wanneer ik ’s morgen kom aan gejogd. Wellicht loop ik te traag, maar bij het fietsen was het vanmorgen net eender. Als ik niet als gek “pas op duifkens “ roep, heb ik om 7u ’s morgens al duifkens geplet op mountainbikese wijze.
    Zijn die duiven depressief? Of zijn zij gestegen op de evolutieschaal van Darwin en kijken ze nu op ons neer? Op ons neerkakken doen ze al. Wellicht gaat neerkijken en neerkakken samen? Ik heb het eens meegemaakt. De eerste dag in Brussel, in volle stad. Plas op mijn jas. ’s Anderendaags terwijl ik het voorval in Antwerpen ben aan ‘t vertellen krijg ik kak op mijn hoofd. Was het dezelfde duif? Was het uit rancune?
    Duiven beschikten nog voor de mens over een GPS, kan het dan niet zijn dat zij nog andere menselijke trekjes hebben? We weten al dat zij enorm bezitterig zijn, zie maar hoe de melkers spelen op het weduwschap, maar zouden zij ook als de mensen op wraak zinnen?
    Neem nu de duiven in mijn straat. Een hele dag zitten ze aan de overkant in de bomen te koekeloeren en te flirten, maar als ik de poezen in de achtertuin eten geef zijn ze erbij. Wat zeg ik, zitten ze klaar nog voor de poezen goed en wel wakker zijn. Ik ga niet beweren dat zij reclameren als ik iets later ben met het eten, maar het geeft toch te denken dat zij regelmatig als kamikazes tegen de schuifdeur vliegen.
    Mijn straatduiven zijn zo arrogant dat ze de poezen met hun gefladder gewoon wegjagen om hun eten in te pikken. De poezen zijn er zo door getraumatiseerd dat ze zich zo snel mogelijk volvreten, met alle gevolgen van dien. Wanneer ik hun dan aanmaan van hun terrein te verdedigen, kijken ze mij met zo’n ongelukkige blik aan dat ik maar in hun plaats de duiven wegjaag. Die nemen dan onmiddellijk wraak door in eerste instantie niet verder te vliegen dan mijn nieuw hardhouten terras achteraan in de tuin en er duchtig hun misprijzen uit te kakken. Is het toeval dat ze de toer van het huis doen en zowel scherend langs de gevels tegen de ramen vooraan als tegen de ramen achteraan hun handtekening te plaatsen.
    Gelukkig weten ze niet alles, want van alle auto’s in de straat werd de auto waar ik enkele jaren mee gereden heb van de voorbumper tot de achterbumper over de voorruit, zijruit, motorkap en dak volgescheten. Met een hardnekkige mélange die je er nauwelijks afgeschuurd kreeg. Ik heb meegeholpen ook al heeft mijn jongste zoon die auto al maanden geleden van mij overgenomen. Wraak misplaatst. Het kan zijn dat deze duiven te veel rood vlees eten en agressief worden omdat ze hun vleugels alleen nog uitslaan om van hun boom naar de etensbak en terug te vliegen.

    De duiven in het park zijn anders. Dat zijn nog echte reisduiven. Je ziet dat aan hun afgetrainde lijven, tegengesteld aan die dikzakken van duiven in mijn straat. Deze duiven maken hun kilometers. In de halve fond al tot 500 km per vlucht. Bovendien eten zij als eens vreemd. Franse kost in Quivrain of St Quentin, olierijk in Barcelona. Misschien is hun vliegen op Barcelona wel een van de oorzaken van hun nonchalance. Wetenschappers hebben daar cocaïne in de lucht aangetroffen en amfetamines, opium en lsd. De mens heeft daar voorlopig nog geen last van maar, wie bewijst mij dat duiven daar niet aan onderdoor gaan? Misschien vliegen zij net op drugshoogte in de lucht, zoals luchtvervuiling zich in de hogere luchtlagen verplaatst.
    Gedrogeerde duiven, het zou kunnen. Wat krijgen die allemaal niet in hun eten voor het vertrek? Vergelijk het met coureurs. Ook daar is de stap van doping naar cocaïne klein. En dat steekt dan nog in grote lijven, wat moet dat bij zo’n kleine duif teweegbrengen. Misschien zoeken zij de lucht van Barcelona wel op om te vergeten dat zij depressief zijn. Want wie gelooft die duiven nog?

    Hun grote voorbeeld, de vredesduif, is al lang geen role model meer. Zij is aan lager wal geraakt en heeft haar vredespalm al lang ingeruild voor Special Palm. Tot voor enkele jaren waren er elke zondag speciale radio-uitzendingen voor duiven. Nu moeten ze het zelf maar uitzoeken. De duivenbond stelt niks meer voor. Niemand noemt zijn lief nog 'mijn duifke'. Niemand zingt er nog van zijn duivenkot. Of van La paloma blanca en dat is maar goed ook, want die huppeldepup van George Baker stelt niks voor naast het historische La Paloma, het meest gecoverde lied ooit. U kent het misschien van Harry Belafonte en Freddy Quinn, maar er werden niet minder dan 2000 versies opgenomen. Dat is enkele honderden meer dan Yesterday van de Beatles.
    La Paloma gaat terug op een liefdessage van verslagen Perzen, opgetekend door de Grieken. Vijfhonderd jaar voor Christus zagen de Grieken hoe de Perzen na hun mislukte invasie bij de berg Athos, witte duiven loslieten uit hun zinkende schepen. De Grieken hadden nog nooit witte duiven gezien en kenden die vogels meteen mythische mogelijkheden toe. ‘Amor vincit omnia’ schreven die duiven in de lucht, in het Latijn om die Grieken te kloten. De Grieken, die ook toen al sterk konden overdrijven, schreven dat die duiven een laatste groet overbrachten van de stervende krijgers en zeemannen aan hun geliefden thuis. Die magische reputatie hebben de duiven fier de wereld rondgedragen. Van het jaar nul tot nu. Liefde en duiven hoorde sindsdien bij elkaar als konijn met pruimen. Ze werden bezongen en vertroeteld. Ze bestendigden hun aanwezigheid in taal en kunst. Tortelduifjes lieten eeuwenlang witte duiven vrij om hun liefde naar de vier windstreken uit te dragen. Wereldwijd werden ze belangrijker dan de koning van de wildernis, die alleen nog in een klein gewest ergens aan de Noordzee symbool mag staan. Maar ook duiven delen in de duivelse mode dat alleen de hype van de dag nog telt. Het is niet meer leuk duif te zijn in deze deprimerende tijden.


    26-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twee communicerende vaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Vandaag las ik nog in de krant: in feite zijn Open VLD, LDD, NVA en VB communicerende vaten. Wat de een wint, verliest de ander. Volgens de natuurkunde klopt dat. Met elkaar verbonden vaten beïnvloeden elkaar. Maar de wet gaat verder: ‘tot eenzelfde niveau bereikt is’. En dàt is in de politiek alleen figuurlijk waar. Het lage niveau is overal ongeveer hetzelfde. Synoniem voor zo goed als inhoudloos. En iedereen weet “holle vaten klinken het luidst”.

    Nochtans blijven publiek en media naar die rechtse communicerende vaten luisteren. Dat was jarenlang het geval bij het ondertussen folkloristische VB. Nu luisteren ze met het verstand op nul, want zo hoort dat bij de brulboei, graag naar het vat LDD. Je bent er niks mee, maar toch. Tenzij je dubbeldek autostrades belangrijk vindt of u laat vangen door de vlaktaks.

    De NVA wil de crisis opvangen met de afrit Vlaanderen. Heel de wereld weet dat de crisis zijn oorsprong vindt in de onverantwoorde hypothecaire leningen door Amerikaanse banken, maar voor NVA en andere rechtsdragenden is het de schuld van de Walen. Vlaanderen zou als enige gespaard gebleven zijn, moesten we niet zoveel bijdragen aan Wallonië. Moesten we onze eigen hospitalisatieverzekering hebben en onze eigen Vlaamse energie. Het publiek knikt en slikt. En vergeet daarbij dat onze belangrijkste bank en onze energieleverancier inmiddels in Franse handen is. Er is niemand die een rode kaart geeft voor zoveel onzin.

    De niet minder rechtse Open VLD mag zand in de ogen strooien met de asociale jobkorting. De beloning voor de werkende Vlaming. Nooit eerder verloren zoveel mensen hun werk, maar de blauwen blijven doen alsof iedereen die geen werk heeft werkonwillig is en dus op termijn gestraft moet worden. Ook wie ziek valt of gehandicapt is, wordt op termijn uitgeschakeld.
    Ze willen de gezondheidssector naar zich toetrekken. Om te privatiseren en ziek Janneke en Mieke om de tuin te leiden met een PGB, een persoonsgebonden budget. “Hier is uwe zondag, manneke”. En als die niet toereikend is, tant pis.
    Ze krijgen zelfs de steun van Kathleen Cools en Lieven Verstraete. “Wat is er mis met winst maken in de gezondheidszorg, bleven ze Mieke Vogels en CD&V-er Van Ackere voor de voeten werpen. Omdat zoiets niet etisch is, durfden zij te antwoorden.
    Als journalist zou je die vraag niet eens mogen stellen, maar de VRT heeft bij deze verkiezing ingezet op het rechtse vat. Geen kritische vragen aan rechts, terwijl links aan het kruis mag genageld worden. “Wat is dat daar allemaal bij de sp.a? Freya Van den Bossche zegt onomwonden dat ze graag minister van Cultuur zou worden.” Dat ook Bart Tommelein die voorkeur heeft uitgesproken en de kleine (=jonge) De Gucht geeft niet, maar Freya! Liesbeth Imbo ontlokt Tobback een commentaar daarover en haar vriendje in Terzake, Emmanuel Rottey, haalt over dat onbetekenend item zwaar uit tegen Caroline Gennez. Die pareert uitstekend, brengt het onderwerp op de echte inzet van de verkiezing: willen de Vlamingen op 8 juni wakker worden in een rechts egoïstisch Vlaanderen? Maar Rottey luistert niet. Hij heeft de grootste megafoon van het land in de hand. De socialisten zullen bloeden tot ze rood zien.

    Voor één keer wil ik Amerika tot voorbeeld nemen. Zou het niet beter zijn wanneer wij hier ook de keuze hadden tussen slechts twee mogelijkheden? Twee communicerende vaten, een rechts en een links, vertaald in Egocraten en Democraten.
    En dat al die rechtse egoïsten het in hun vat onder elkaar uitvechten. De Winter, De Wever, De Decker, De Gucht. Er mag maar één “De” overblijven. De Chef van de Egoïsten. Die neemt het dan met zijn vat op tegen een vat socialisten en Groenen. Over de toekomst van dit land, over onze “samen”leving. Zodat we een duidelijk vergelijk krijgen over de essentie, gedocumenteerd met argumenten, zonder te focussen op personen. Zodat we kunnen kiezen. Rechts zal ook dan wel het luidst roepen, maar misschien zullen de mensen, goed geïnformeerd, toch uit een ander vaatje willen tappen.
    Zoals Abraham Lincoln een democratische regering noemde: een regering “van, door, maar vooral “voor” het volk.


    10-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De appel van Eva Boonen (heet coke)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Boonen is de populairste sportman van het land. Kinderen dragen hem op handen, vrouwen willen hem in hun handen, in hun armen en verder némen. Thuis heeft hij een lieve Lore die nog meer van hem houdt dan al die supporters samen. Een gewone mens hapt hier al naar adem, zwijmelt misschien bij zoveel chance, maar bij Boonen gaan de gelukzaligheden nog verder. Hij heeft ook nog een prachtige villa om in te wonen, een loon dat in de miljoenen loopt en bazen en verzorgers die in zijn gat zouden kruipen moest hij even niet omkijken.
    Toegegeven, fietsen doet pijn aan het gat en wanneer het regent word je nat, maar er zijn ergere dingen in het leven. Boonen moet zelfs niet meer meedoen wanneer de echte koersen er aan komen. Zolang hij maar voluit gaat in de kasseikoersen rond de Vlaamse kerktorens en in Noord-Franse velden. Voor dat duivelse dokkeren zijn dikbilcoureurs als hij gebouwd.

    Wij zijn al blij dat we tussen Quatar en de Scheldeprijs soms mogen juichen. Jij bent de enige die Spanjaarden en Italianen boonen kan laten fretten. Wat je daar voor moet slikken willen we eigenlijk niet weten. Dat je minstens Viagra slikt kan je koersbroek niet verbergen. We vinden het vreemd en kijken discreet weg. Ook daar zal je een streepje voor hebben. Want wanneer we zelf na het fietsen in de douche staan moeten we goed zoeken of we nog een jongetje zijn. Wij zijn dan ook niet zo getraind en krimpen van kou, vermoeidheid en zadelpijn. Maar hé, Tom, we kunnen er mee leven dat jij alles hebt.

    Eva had ook alles en kijk es wat er van haar geworden is? Ik lees het niet in de commentaren, maar in dit coke-verhaal lijk je nog het meest op haar. Jij bent vooral Eva Boonen, voor wie het paradijs niet genoeg is. Er moet nog een roes naast zijn. Een verboden vrucht. Een kick bovenop de kick. Doe nog een streepje bij die derde kassei.
    Jij kunt toch niet zoals Devolder zielig zondigen met een zak friet? Vedetten leggen daar liefst een lijntje bij. White powder for white power. Witte boorden hebben dus witte neuzen, BV’s zijn aan het lijntje, zelfs snotneuzen hebben witte neuzen... Maar alleen jij moet ’s anderendaags op bevel plassen. Is dat oneerlijk? Kom nou, dat is toch niks naast alles wat je er voor in de plaats krijgt?
    ‘Keep your nose clean’, was jou uitdrukkelijk gevraagd. Anders zet je niet alleen jezelf, maar ook heel de ploeg voor het blok. Een volgende keer kunnen we niet meer lachen met ‘Tommeke, Tommeke, wat doe je nu’.

    Het gaat niemand aan wat jij privé uitricht, maar als zelfs the China Morning Post, de Nieuw-Zeelandse ‘Timaru Herald’ of ‘Gulf News’ uit de Arabische Emiraten onmiddellijk weten dat jij op een Mols terras hebt zitten drinken, heb je weinig privé over. Voor zo'n 'covering' moet de koning al dood gaan, besef je dat? Wat moet dat zijn als jij dood gaat? Denk jij dat de koning dan het nieuws haalt wanneer hij met een witte neus op een Mols terras voor zich uit zit te lullen? je zou verdomme blij moeten zijn. En er zeker mee kunnen leven dat je naam voortaan zal vergezeld gaan van “I’ve got cocaine, running around in my brain”, dom di dom Tom. En ook dat franke tongen daar aan toevoegen: “ coke krijgt meer vrij spel in een leeghoofd dan wanneer het tegen een muur van hersenen moet opboksen.”

    Het is ook zo’n banaal verhaal, Tom. Van Steenbergen haalde het nieuws met gokschulden. Daar kon je nog iets bij voorstellen. Hij verspeelde zijn geld aan Chinese pokertafels. Daar zat tenminste nog een Humphrey Bogart-film in. Bovendien dook zijn zesdaagse-partner Palle Lykke in de koffer met zijn dochter Fanny, die begin jaren zestig topless zonnebaadde, zo vertelde een klasgenoot die uitzicht had op de tuin van Rik. Woodstock moest dan nog komen. Zo'n dingen voedde de verbeelding.
    Daarmee vergeleken is dat verhaal van die black-out zo flauw. Of zo erg. Want het betekent dat jij geen vrienden hebt die jou beschermen tegen gasten die cocaïne in jouw neus proppen terwijl jij strontzat bent van teveel pils. Iedereen ziet je graag, maar in feite ben je helemaal alleen in je Dom di Dom club.

    In ’40 mobiliseerde Nederland soldaten met het lied : “Rats, kuch en boonen, is het soldatendiner..."
    Ik hoop dat jij het publiek ooit nog voor jou kunt mobiliseren met uitzonderlijke sportieve prestaties. Win hun harten met echte koersen zoals Luik-Bastenaken-Luik en de Ronde van Lombardije. Maak daar je core-business van, dan vergeet iedereen meteen die coke-business.


    29-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ren Renders ren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen In “Trappen voor het geheugen” (zie lager) had ik verteld dat ik dagelijks voor dag en dauw een halfuurtje ga fietsen. Sinds enkele weken doe ik er een halfuurtje joggen bovenop. Fiets in de garage en onmiddellijk het park in. Frank Vanderlinden liep zo 20 kilo kwijt. Voorlopig heb ik nog geen resultaat. Frank liep daarvoor driemaal per week een vol uur. Ik ben nog in opbouw. Op mijn manier. Evy Gruyaert en haar start2run kunnen mij gestolen worden. Ik wil niet lopen met Evy op de Ipod, terwijl de vogels in het park zoveel mooier zingen. Zij zien mij graag komen. Net als de eekhoorntjes. Die lopen een eindje met mij mee en springen ondertussen van boom naar boom en ruiken aan de streep carbolineum die de mens op de bomen heeft gesmeerd.

    Ik heb een parcours waar ik de eerste twintig minuten geen mens tegenkom. Niemand die ziet hoe ik - net niet - neerstort in de strook mul zand die ik door moet voor ik aan de lichte helling van het bruggetje kom. Iedere dag opnieuw heb ik het gevoel dat het vandaag niet zal loslopen, dat ik moet stoppen. Ik zoek het bij wat ik gisteren at, of mijn nachtrust meer dan anders verstoord werd, vraag me af of ik meer weeg dan gisteren, of ik niet beter eerst naar het toilet was gegaan, of ik niet flink genoeg ben vandaag? Om dan, op ongeveer altijd dezelfde plaats, het gevoel te krijgen dat mijn lichaam zijn protest staakt en meewil. En dat is belangrijk, want tegen die tijd passeer ik de centrale as in het park waar fietsers passeren op weg naar school of werk, waar vroege wandelaars hun hondje buitenlaten en enkele Indiërs een wedstrijdje snelwandelen houden. ‘Morning’ zeggen ze in het voorbijgaan. Ik antwoord met een rust alsof ik hen vanop een terrasje gadesla. Maar dat is flauwekul natuurlijk, want van binnen roepen mijn spieren om meer zuurstof en protesteren mijn longen voor die dwangarbeid op dit onchristelijke uur.
    Ik zorg er voor dat ik niet sneller, maar mooier loop. Rechterop, de knieën iets hoger tillend, de armen zwierend in kadans van de benen, terwijl ik heupen en rug een beetje over en weer laat wiegen om de indruk te geven dat het maar een spelletje is, dat ik nu vooral relax van het park wil genieten en eigenlijk veel sneller kan als ik wil. Meestal zing ik liedjes in mijn hoofd. Voor het ritme maar nog meer als afleiding. Want pijn verdwijnt mee met de aandacht. Ik beeld me nooit in dat ik een echte loper ben, een Bekele of Brijdenbach, maar sinds vorige week lopen mijn gedachten een andere richting uit.

    Omdat Kim Clijsters terug gaat tennissen en in de trammelant die daar aan voorafging, iedereen voor de camera werd gehaald tot haar gynaecoloog toe. En dan, volgende beeld, Marleen Renders op training in het bos. Zwanger van haar derde. Maar daar was niks van te zien. Dat was meer dan een Aha-Erlebnis voor mij. Ons Marleen huppelde als vanouds aan een draadje, de grond nauwelijks beroerend, de punten van de ellebogen buitenwaarts naar achter.
    De enkele keren dat ik haar marathon zag lopen, op de Olympische Spelen, in Parijs of Berlijn, zou ik aan de achterkant van mijn tv gaan kijken om haar toch maar te blijven zien, wanneer ze de kopgroep moest laten gaan en in de achtergrond verdween. Als ik kon zou ik Paula Radcliffe van het scherm duwen, want ik wou alleen Marleen Renders zien. Omdat niemand liep als Renders, sneller wel, maar mooier niet.
    Renders was alleen benen en armen. Geen buik, geen borsten, alleen fijne lijntjes eindigend op bolletjes voor kop, handen en voeten. Zoals we vroeger the Saint in een enkele witte lijn tekenden, maar dan zonder aureool.
    Marleen Renders moest wel perfect zijn, zij was door haar naam voorbestemd. Als je duizenden keren Marleen Rende... moet schrijven dan vul je dat in gedachten als een mantra aan met “Marleen rende dag en nacht”. Mocht zij Marleen Kenders geheten hebben, zou zij een ongenaakbare bolleboos zijn geworden. ‘Marleen kende alles van Atot Z.’ Nomen est omen.

    In ieder geval, ik had haar teruggezien en 's anderendaags dacht ik aan haar wanneer ik bij het lopen iets minder vooruit kwam. Mijn armen gingen hoger, de ellebogen achteruit, mijn passen iets groter, uiteraard niet zo groot als zij haar passen nam, meisjes kunnen om begrijpelijke reden de benen verder scharnieren dan jongens.

    Sinds vorige week wil ik Marleen Renders zijn. In het diepst van mijn gedachten. Vroeger was ik vaak ‘god in het diepst van mijn gedachten’, tot er iemand zei: ”dan weet je toch dat je niet bestaat?”
    Maar Marleen bestaat. En ik weet wel dat ik haar niet kan worden, want zij is dat zelf al en ik weeg het dubbele van haar als ik twee jassen aantrek en een rugzak vol meesleur en zij daarentegen helemaal in haar blootje staat. Daar moet je niet voor kunnen rekenen, verbeelding volstaat.

    Ik heb gehoord dat ze maandag in de finale van Eeuwige Roem staat, maar daar kijk ik niet naar. Marleen Renders zit van vroeger in mijn hoofd en zo zit ze daar goed. Als atlete, niet als figurante in het circus van Bruno Wyndaele.
    Zij is nu fitness-instructrice in de kinesistenpraktijk van haar man. Goed voor haar, maar ik wil haar als mental coach wanneer ik ga joggen. In mijn hoofd. Dat ik maar “Marleentje, Marleentje” moet roepen als mijn armen zakken en mijn adem stokt, om meteen weer licht als zij verder te huppelen. Verder moet dat niet gaan.
    Ik heb ook zo’n grote Ray-Ban als zij, maar die zet ik niet op als ik Marleen Renders wil zijn. Ik loop tenslotte om 7 u in de ochtend.


    24-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mannequins van 7 juni
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Het was een traditie dat voetballers met inwisselbare domme blondjes gingen. Nu wil elke politieke partij met eentje pronken. Het zijn ex-missen bovendien. Anne De Baetzelier gaat naar LDD, Annelien Coorevits, die in de Pappenheimers niet één vraag juist kon beantwoorden, werd gevraagd door de VLD. Die blauwe smurfen doen werkelijk alles voor de schone schijn. Dat haar voetballer Deschacht maar oppast. Zij misbruiken vrouwen waar ze bijstaan. Zie maar hoe het hun vorig blondje is vergaan. Neen, niet Fientje Moermans, maar Margriet Hermans. Die is onherkenbaar geworden. In haar geval is dat nog een geluk bij een ongeluk. Jan publiek kent haar toch al niet van de politiek, maar van vroeger op tv, toen er nog mocht gelachen worden met dikke mensen. Zij werd vooral bekend met 'wie van de drie', een luchtige quiz waarbij je moest raden wie van de drie Margrieten nu de echte Hermans was. Nu moet zij bijklussen als verbouwdeskundige van de politiek. Aan Geert Lambert kom zij haar maagring slijten. Hij was daar een beetje vies van, maar hij is nu net als zij om door een ringetje te halen en al even onherkenbaar geworden. Of zou hij samen met zijn partij onzichtbaar geworden zijn?
    De ware schoonheid zit van binnen, is de troost van velen. Die andere Oostendse garnalen gaan met het oog op de verkiezingen als eens eerder naar de kapper, meer dan dat is weggegooid geld. Want zelfs als zij zich helemaal laten verbouwen verraden zij zich nog altijd met hun lawaai.

    Margriet heeft het voorbije jaar het meest verdiend aan de verbouwingen van de grootmeester van het blauwe fabriekje. De oud-premier ging een jaar door Europa zwerven. Om stof op te doen voor een nieuwe boek. Eentje van meer dan veertig pagina’s dit keer. In feite moest hij gewoon voor langere tijd uit beeld verdwijnen.
    Vorige zondag in Lux viel mij pas goed op waarom. Dat Verhofstadt zijn tanden bleacht om zijn herkenningsstreepje in zijn gebit beter te doen uitkomen kunnen we nog begrijpen. Dat hij zijn haar laat groeien en donkerder laat verven en een nieuwe bril aanschaft, ach ja. Leterme - wie gelooft die man nog? - heeft ondertussen ook zijn haar laten verdonkeren en koos bij de vorige verkiezingen voor contactlenzen, waarop partijgenoot Philip Heylen, die ook lenzen overwoog, snel tot een rood montuur besloot, om niet in alles Leterme achterna te hollen.

    Maar terug onder de spots van Lux leek het of de nieuwe neus van Verhofstadt nog in de verpakking zat. De kleur was te egaal en verschillend van de rest van zijn huid, maar ook de putjes naar zijn neusvleugels waren verdwenen. Het leek nog het meest op het kartonnetje dat vrouwen wel eens bij het zonnen op hun neus leggen.
    Ik heb de mening gevraagd van mensen die al jaren met plastische chirurgie te maken hebben. Tot mijn verbazing kreeg ik te horen dat hij waarschijnlijk ook zijn kin had laten intrekken. Het zou kunnen. Je verkijkt je er makkelijk op. Het haar is anders, de bril, hij is vermagerd en dan denk je, die is veranderd zeg, maar in feite weet je niet hoe en wat. Maar daarjuist zag ik een paginagrote foto in Humo en daar lijkt het inderdaad dat zijn toch wel breedsprakerige kin marche en arrière heeft gemaakt. Alleen vind ik niet direct vergelijkingsmateriaal. Zou die campagne zo zorgvuldig uitgewerkt zijn dat beelden van de vroegere Verhofstadt van het net werden gehaald? Probeer maar eens een grote foto van de vorige premier van dit land te vinden.

    Ik moet zijn nieuw imago niet. Veel te uitgekiend. De velours vest, de slordig gedrapeerde sjaal, de verhaaltjes over zijn vintage-deuren in Toscane, de absurde name-dropping van boeken die hij toch niet gelezen heeft. Allemaal window-dressing, allemaal onecht en bijgevolg alleen voor VTM-Vlamingen.
    Het beeld overheerst en inhoud en standpunten worden vervangen door citaten die geen kwaad kunnen en toch een slimme indruk geven. Peeters doet dat ook vaak. Zelfs als die over het mestoverschot praat, citeert hij een filosoof of econoon, die toevallig bij hem op het nachtkastje ligt. Ja, ik vind dat ook raar en vraag me met u af wat Peeters zijn vrouw daar van vindt, maar zo zeggen die mannen dat.
    Leterme niet natuurlijk. Die laat zich wel een klein beetje restylen, maar niet te veel, ten eerste omdat die toch geen spiegel heeft thuis - anders had die toch al eens naar zichzelf gekeken - en ten tweede omdat hij te ongeduldig is, te razend en te rancuneus. Die heeft geen tijd voor boeken. Hij moet het beste van zichzelf geven voor de “mensen”. Wat hij eigenlijk al gedaan heeft met zijn ontslag. Kunnen de media telkens zij de komende maanden Leterme vernoemen er “wie gelooft die man nog” bijzetten? Hopelijk herinnert het publiek dan in de eerste plaats Leterme de leugenaar.

    En Dehaene, de derde tenor voor de Europese verkiezingen, blijft ook nu zichzelf. Vooral omdat je een Dehaene niet kan of mag verbouwen. Bovendien, hij heeft nu een tik van om de tien seconden zijn broek boven zijn buik te trekken. Als hij fel zou vermageren zou hij nog altijd om de tien seconden zijn hand in zijn broek steken en dan lijkt dat plots raar in het openbaar.
    Ik zag hem laatst bij Phara, en aan zijn kleurtje te zien lijkt het te kloppen dat hij de nieuwste Sunny Power van Alpha Sun heeft gekregen. Het is een zonnebank van maar liefst 1,40 m breed. Bruinen op de zonnebank is de enige toegift die hij wil doen om er jong en sportief uit te zien, naast de would-be artiest en de zelfverklaarde heilige harde werker.
    Ik ben geen mannequin had Jean-Luc tegen zijn stylisten gezegd. En dat zou hij beter niet in het openbaar herhalen want mannequin, komt van het Nederlandse mannekijn of manneke. Wij hebben er “da‘s ’t manneke” aan overgehouden, voor iets dat piekfijn in orde is.




    T -->

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs