Vandaag een complete rustdag. Althans, als je het ziek zijn van Charlie onder de afdeling 'rust' catalogeert. De koorts, het huilen, alles was er weer, net zoals enkele dagen geleden. Dus werd het een zondag in de sofa. Heel even kon ik toch de nieuwe schoenen die ik gisteren kocht aanpassen en ze "terten", zoals mijn moeder zaliger het altijd zo mooi zei. Nieuwe schoenen moest je altijd "terten", er een poosje mee stappen om ze in te lopen, om ze gewoon te worden.
De kop is er af, de eerste week is voorbij, de voorbije zeven dagen zijn geschiedenis en ik begin er weer zin in te krijgen. Nog éénenvijftig weken te gaan, nog driehonderdachtenvijftig dagen en minstens zoveel foto's. Het viel me vandaag weer op hoeveel schroom ik soms heb om een foto te maken en hoe weinig van diezelfde schroom ik dan weer heb op andere momenten. Momenten dat ik niet nadenk maar gewoon doe. Op straat fotograferen blijft indringen in 's anders privacy. Eergisteren nog zat ik op de tram en bij een halte zie ik door het raam een jonge vader en z'n dochtertje zitten op de bank in de halte. Een prachtig beeld, en toch reageerde ik niet. M'n toestel rust op mijn knieën, ik hoefde maar even m'n arm op te heffen en klik! Het meisje kijkt naar iets wat ze ergens boven op de tram ziet en de vader kijkt kei-droevig, dromend voor zich uit. Een ijl moment, perfecter kon bijna niet. En toch drukte ik niet af. Bang dat de man verontwaardigd zou opstaan en me afblaffen "Dat doe je toch niet! Waarvoor moet dat dienen?!" Bang om binnen te dringen in hun wereld. Ik weet het niet... Van zodra de tram zich terug in beweging zet vervloekte ik mezelf wel duizend keer en wist ik dat ik iets moois had laten liggen. Het blijft me overkomen. Vandaag bleef het beeld van de man en zijn dochtertje mij nog steeds achtervolgen. Dàt moment komt nooit terug maar ik weet ook dat er nòg betere zullen komen.
Het was vandaag een dag met ups en downs. Van euforie naar bezorgde schrik. Mía kreeg vanmorgen te horen dat ze was aanvaard voor de job bij Volvo en in de vooravond moesten we naar de spoed met Charlie. De kleine peuter had een behoorlijke griep te pakken en was zo slap als een vod, huilde en jammerde constant en wij wilden geen risico's nemen. De wachtzaal op de spoedafdeling zit ei zo na vol. Gelukkig schuiven de patiënten vrij snel door. Het lijkt bij momenten wel een kermisattractie. Klak! Tsjjjj...: het geluid van de hydraulische pomp als de brede deuren met een zwaai open zwieren en er een bed of kar binnen of buiten rijdt. En achter je weer hetzelfde, klak! Tsjjj..., next level. We worden vrij snel geholpen door een verpleger die niet wil weten van een koortsthermometer onder Charlie's oksel, in de poep en nergens anders! Hij verdwijnt al na amper 1 minuut achter het gordijn dat hij met een stevige ruk dichtschuift. 37,9°, de koorts is al verminderd. Er heerst een gecontroleerde drukte op de spoedafdeling. Er zijn zes gescheiden ruimtes, elk afgesloten met een gordijn dat tot op dertig centimeter van de grond hangt. Een stokoude Turkse vrouw wordt in de sliet rechtover ons binnengerold. Haar ganse achterban huppelt er achteraan. Het personeel moet één van hen voortdurend aanmanen om niet voortdurend rond te lopen. Door een kier zie ik de oude, echt stokoude vrouw, half weggezakt in het bed, buisjes in beide neusgaten en in haar opengevallen, tandeloze mond. In de box ernaast huilt een kind onophoudelijk. Een verpleger gaat er binnen en ik zie nog net hoe het kind al een hospitaalkleedje heeft aangekregen. Mía en ik kijken elkaar bang aan. Straks moet Charlie hier ook blijven omdat hij een of ander virus heeft opgelopen en, en..., en... bezorgde ouders. De afdeling hier zit vol met bezorgde mensen. Iedereen wil dat hij het eerst wordt geholpen. Op de gang hoor ik hoe een verpleegster haar stem een klein beetje verheft :"Er zijn hier nog zieke mensen, mijnheer, en die wachten hier allemaal op de dokter. Gaat u maar terug, wij komen naar u, u moet niet steeds naar ons komen"! Twee verpleegsters schuifelen bij ons binnen, nemen bloed en verdwijnen even zwijgzaam als ze gekomen zijn. Het duurde amper honderd seconden. En nu wachten... wachten, en nog eens wachten. Charlie ligt op mij en ademt zwaar. Af en toe jammert hij zachtjes. Hij is doodmoe maar heeft waarschijnlijk spierpijn als gevolg van z'n griep en kan de slaap niet vatten. Ik probeer een ietwat comfortabele houding te vinden op het smalle ziekenhuisbed en na een halfuur slaapt hij. Op de gang is het plots drukker geworden. Mía schuift het gordijn wat opzij en we zien fluororanje jassen van de hulpdiensten. Er worden patiënten van het ene bed naar het andere overgeheveld, baxters en slangetjes raken in de war, een oude man die wordt opgenomen weigert pertinent z'n pet af te zetten en zijn dochter, ook al de vijftig voorbij, excuseert zich hiervoor wel honderd keer. Er wordt gelachen op de gang, twee boxen verder huilt een klein meisje. Na anderhalf uur wachten komt een dokter ons zeggen dat er niets ernstigs aan de hand is met Charlie. Gewoon een stevige griep. Oef!...
De buschauffeur was zo vriendelijk om toch nog te stoppen en me te laten instappen. Eigenlijk had ik hem nét gemist, de bus. Een dof-warme lucht blaast onophoudelijk doorheen het voertuig en de weinige reizigers hebben allemaal een maandagochtend-gezicht. Aan de Zuid stap ik over op tram 21. Hier hangt niet zo'n warme lucht maar de gezichten staan evenveel op maandagochtend. Ik ben een gelukkig man, ik kreeg gisteren van mijn allerliefste het schitterend fotoboek van Lieve Blancquaert kado. Overal in de stad prijken grote affiches. Ik vraag me al de ganse tijd af hoe wokkels smaken.