Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.
Zoeken in blog
{TITEL_VRIJE_ZONE}
{TITEL_VRIJE_ZONE}
---------------------------------- Of jy seëvier of misluk, of jy uithou of sterf, dit hang meer af van wat jy aan jouself doen as wat die wêreld aan jou doen. ( spreuk in Afrikaans- Jim Collins) -------------------------------------------------------
WIJSHEID
esoterische,gnostische en andere filosofische kennis
22-07-2009
vervolg EPOS GILGAMESJ
Epos Gilgamesh (vervolg) WIJSHEIDKENNIS
Treurend om het verlies van zijn metgezel Enkidoe begaf Gilgamesj zich op weg om naar kennis te zoeken. Hij ging de wildernis in, doorkruiste onneembare bergen en reisde over de zeeën alles zonder slaap om tot rust te komen. Hij vocht met wilde dieren, bedekte zich met hun vacht en at hun vlees. Sjamasj, god van de zon, werd ongerust en boog neer naar Gilgamesj: Waar zwerf je naartoe? Het leven dat je zoekt zal je nooit vinden. Gilgamesj antwoordde, Als ik in de onderwereld ga, zal er dan weinig rust zijn? . . . Laat mijn ogen de zon zien en verzadigd worden door het licht! Wanneer kunnen de doden de zonnestralen zien?
Hij kwam uiteindelijk aan bij de berg Masjoe die waakt over het komen en gaan van Sjamasj. De dubbele pieken ervan reikten tot het hemelgewelf en onderaan raakte de voet de onderwereld. De ingang werd bewaakt door de twee schorpioenmensen die een angstaanjagende bedreiging vormen en een blik hebben die de dood betekent. Toen ze Gilgamesj zagen aankomen riep de schorpioenman tegen zijn vrouw: Hij die naar ons toekomt, zijn lichaam bestaat uit het vlees van de goden. De vrouw zei, (slechts) tweederden van hem is god, eenderde is mens. De schorpioenman riep toen naar Gilgamesj: Waarom heb je deze lange reis ondernomen, waarbij je talrijke gevaren moet overwinnen?
Gilgamesj antwoordde, Ik ben gekomen om Oetanapisjtim mijn voorvader op te zoeken, die deel uitmaakt van de vergadering van de goden en het eeuwige leven heeft verworven. De dood en het leven wil ik leren kennen.
Nog nooit heeft een sterfelijk mens dat gedaan, zei de schorpioenman. Niemand heeft het verborgen bergpad gevolgd, want om het middelpunt ervan te bereiken zijn twaalf dubbeluren nodig; diep is de duisternis ervan en er is geen licht. Gilgamesj liet zich niet weerhouden en beval dat de poort zou worden geopend. De schorpioenman zei tegen koning Gilgamesj, vlees van de goden: Ga dan gerust; voor jou staat de poort open.
Gilgamesj ging de berg binnen; hij nam de zonneweg, de weg van de nacht die Sjamasj volgt. Toen hij een dubbeluur had gelopen was de duisternis diep; er was geen licht, hij kon noch naar achteren zien noch vooruit. Zelfs na zeven dubbeluren was er nog duisternis. In het achtste haastte hij zich verder. Bij het negende beet de noordenwind in zijn gezicht. In het tiende was de [dageraad] nabij. Het elfde kwam hij vóór zonsopgang naar buiten. Na twaalf dubbeluren was het helder. Vóór hem lag een met bomen van de goden beplante tuin, bezaaid met kornalijn, lazuur en andere edelstenen een genot om te zien.
Terwijl Gilgamesj rondliep, sloeg zij haar ogen op en zag hem Sidoeri, de herbergierster die aan de rand van de zee woont en verfrissend drinken geeft aan de geestelijk dorstigen. Wegens zijn woeste uiterlijk en agressief gedrag, vergrendelde ze haar deur. Vanaf het dak riep ze: Laat me horen van je reis. Hij vertelde haar over zijn avonturen met Enkidoe, hun vriendschap en over de dood van Enkidoe. Zes dagen en zeven nachten had hij gehuild om Enkidoe. Hij was bang voor de dood. Nu was hij op zoek naar Oetanapisjtim om het geheim van het leven te leren. Maar Sidoeri probeerde evenals anderen vóór haar Gilgamesj ervan af te brengen om verder te gaan en herinnerde hem eraan dat toen de goden de mensheid voortbrachten, zij haar de dood toewezen en het leven onder hun eigen hoede hielden. Wees daarom gelukkig met de genoegens die de mens zijn gegeven, zei ze,
Laat je buik vol zijn. Maak elke dag tot een dag van blijheid. Dans en speel iedere avond. Laat je kleding schoon zijn. Laat je vrouw zich aan je borst verheugen en liefkoos de kleine die je hand vasthoudt. Oud-Babylonische versie (Sippar III.1-14)
Ook nu wilde Gilgamesj zich niet laten ontmoedigen. Hij had een vermoeiende reis gemaakt en een grote afstand afgelegd op zoek naar kennis. Hoe gaat de weg daarvandaan verder? vroeg hij. Sidoeri antwoordde dat nog niemand de zee had overgestoken; alleen Sjamasj deed dat. Moeizaam is de oversteek, ongemakkelijk de weg en de wateren van de dood versperren de doortocht. Maar daarginds aan de kust, wees ze aan, woont Oersjanabi4, veerman naar Oetanapisjtim. Bij hem zijn de steendingen. Hij raapt de oernoeslangen in het bos op. Als dat mogelijk is, maak dan met hem de oversteek, of keer anders op je schreden terug.
Sjamasj (de zon) tussen de dubbele pieken van Mashu, Akkadisch, 3de millennium v.Chr. (The British Museum).
Om niet verklaarde redenen neemt Gilgamesj zijn bijl, stort zich op de steendingen en verbrijzelt ze in zijn razernij. Omdat Oersjanabi het tumult hoorde, keerde deze uit het bos terug en vroeg Gil
Gilgamesj waarom hij er zo verschrikkelijk uitzag. Gilgamesj vertelde nog eens zijn droevige verhaal en verlangde toen op zijn beurt de weg te weten naar Oetanapisjtim, Hij Die Ver Weg Is. Oersjanabi legde uit dat Gilgamesj eigenhandig zijn overtocht had verhinderd omdat hij de steendingen had verbrijzeld. Ze maakten mijn oversteek mogelijk want mijn handen mogen de wateren van de dood niet aanraken. De steendingen zijn afwisselend opgevat als idolen, magische amuletten of kustpylonen waaraan een oversteekkabel (oernoeslangen) was bevestigd, en magnetische geleidestenen voor de scheepvaart. Hun betekenis blijft een mysterie, maar de Hittitische versie geeft een vage aanwijzing doordat ze Oersjanabi laat zeggen die twee stenen beelden die me altijd naar de overkant hebben gebracht.
Toch wilde de vindingrijke Oersjanabi Gilgamesj helpen en stuurde hem naar het bos om puntige stokken te hakken (300 in de Oud-Babylonische versie, ieder 60 el lang). De 45-daagse tocht naar de Wateren van de Dood werd in drie dagen volbracht. Toen ze daar eenmaal waren, werden de stokken gebruikt om de boot voort te bomen, één stok voor iedere duw, zodat ook Gilgamesj het dodelijke water niet zou aanraken. Toen de laatste stok was gebruikt hingen ze hun kleding aan de gestrekte armen van Gilgamesj om de resterende afstand zeilend af te leggen. Toen ze bij de oever aankwamen, zag Oetanapisjtim dat de steendingen waren verbrijzeld en er een vreemdeling aan boord was. Hij vroeg Gilgamesj waarom hij er zo gebroken en ontredderd uitzag en nogmaals vertelde Gilgamesj zijn verhaal van smart en uitputting.
In plaats van troostende woorden te spreken, schokte Hij Die Ver Weg Is hem door recht op de man af te vragen: Waarom ben je het verdriet [aan het najagen] Gilgamesj, jij die bent gemaakt van het vlees van de goden en de mens? . . . Niemand kan het aangezicht van de dood zien of de stem ervan horen. Bouwen we een huis voor eeuwig? Leggen we een contract vast voor altijd? Verdelen broers hun erfenis voorgoed? Duurt vijandschap tussen tegenstanders voor altijd? Stijgt de rivier altijd hoger om overstromingen te veroorzaken? De libel die drijft op het water en staart naar het gezicht van de zon plotseling is alles leegte! De slapenden en de doden, wat lijken ze op elkaar! Het beeld van de dood kan niet worden beschreven, zelfs al is de mens [erdoor gevangen]. De grote goden stelden de dood en het leven in, maar de tijd voor de dood hebben ze niet onthuld.
Maar jij, Oetanapisjtim, zei Gilgamesj, jouw gelaatstrekken zijn niet anders dan die van mij. Ik ben zoals jij. Hoe komt het dat jij behoort tot de vergadering van de goden en het eeuwige leven hebt verworven?
Oetanapisjtim antwoordde: Ik zal je een geheim van de goden vertellen, Gilgamesj; ik zal een mysterie aan je onthullen. Kort nadat de grote goden hadden beslist dat de zondvloed er voor de mensheid moest komen, raadde Enki me aan zonder zijn eed te schenden mijn huis af te breken en een boot te bouwen, bezittingen achter te laten en het leven te redden. In het vaartuig moest het zaad van alle levende schepsels worden opgenomen. Het verdient de aandacht dat we hetzelfde idee in het oude India aantreffen, waar Vishnu bij Vaivasvata Manu erop aandringt: Zeven regenwolken zullen vernietiging brengen. De woelige oceanen zullen samenstromen tot een enkele zee. Ze zullen de hele drievoudige wereld veranderen in één enorm uitgestrekte watervlakte. Dan moet je de levenszaden overal vandaan halen en ze in de boot van de Vedas laden (Matsya Purana 2.8-10).
Enki gaf Oetanapisjtim aanwijzingen over de afmetingen en bouw van het schip. Het moest 120 el langs de zijkant meten, zes dekken hebben die het in zeven verdiepingen verdeelden, allemaal gemeten tot een hoogte van 120 el, met negen compartimenten van binnen. Op de (zesde?) dag was het klaar. Met moeite werd de boot te water gelaten, totdat tweederden onder de waterspiegel lag. Nadat alles was ingeladen, ook alle handwerkslieden, kwam de watervloed. Razende orkanen reikten tot de hemel en veranderden alles wat licht was in duisternis. Zoals in een veldslag kon geen mens zijn maat zien. Zelfs de goden, door schrik bevangen door de hevige storm, vluchtten naar de hemel van Anoe en krompen ineen als honden. Isjtar schreeuwde het uit als een vrouw in barensnood; Belet-ili (Aroeroe) jammerde dat alles van vroeger tot stof was vergaan omdat ze in de vergadering van de goden kwaad had gesproken.
Zes dagen en zeven nachten joeg de wind. Bij zonsopgang van de zevende dag bedaarde het en de storm hield op. Oetanapisjtim opende een raam en er viel licht op zijn gezicht. Overal stond water. Alles was stil. De hele mensheid was tot stof vergaan. Op de ondergedompelde top van de berg Nisir landde het schip. Na weer zeven dagen zond hij een duif weg, maar ze kwam terug. Hij zond een zwaluw naar buiten; die keerde ook terug. Toen een raaf, en deze kwam niet terug. Toen het water was verdwenen, ging hij eropuit vanaf de boot en schonk een drankoffer uit aan de goden. Maar Enlil was woedend: de hele mensheid had vernietigd moeten zijn. Wie had het geheim onthuld? Enki verweet Enlil dat hij de zondvloed had veroorzaakt en legde toen uit hoe het geheim was ontdekt in een visioen dat aan Oetanapisjtim was gegeven. Over zijn lot moest Enlil beslissen en die kondigde toen aan dat Oetanapisjtim en zijn vrouw als goden zullen worden. En de goden brachten hen van de boot naar het verafgelegen land, om te wonen bij de mond van rivieren heilige rivieren die de ononderbroken stroom van goddelijke wijsheid symboliseerden die naar het leven van de mensen vloeide.
Het verhaal van de zondvloed, bewerkt naar het onafhankelijk samengestelde Atrahasis Epos,(*) was in de Babylonische standaardversie kennelijk ingelast als uitbreiding van de lessen van Oetanapisjtim over de tijdelijkheid en periodiciteit van het gemanifesteerde bestaan. Bovendien verklaart het niet alleen de rol van Oetanapisjtim als voorvader, beschermer en behoeder, het bevestigt stilzwijgend ook de mogelijkheid van onsterfelijkheid voor de mens, wat een natuurlijke brug vormt naar de volgende reeks gebeurtenissen.
(*)Atrahasis, Weergaloos wijs, is een toenaam van Oetanapisjtim als de overlevende van de zondvloed. Zie voor een vergelijking van de Soemerische, Babylonische en Hebreeuwse verslagen over de zondvloed: Heidel, The Gilgamesj Epic and Old Testament Parallels, blz. 102-19, 224-69.
Oetanapisjtim vroeg aan Gilgamesj: Wie zal de goden bijeenroepen, zodat je het leven kunt vinden dat je zoekt? Kom mee, je mag zes dagen en zeven nachten niet slapen. Hoe hard hij het ook probeerde, Gilgamesj kon geen weerstand bieden aan de hevige aanval van slaap en gaf zich er vrijwel direct aan over. De zevende dag werd hij door Oetanapisjtim wakker gemaakt, enkel om te vernemen dat hij er niet in was geslaagd zijn doel te bereiken. Gilgamesj had veel gepresteerd, maar bewust onsterfelijk blijven ging zijn vermogen te boven; want er waren levenslessen die hij nog onder de knie moest krijgen. Wat kan ik doen, waar kan ik naartoe? Een dief heeft mijn vlees gestolen. De dood woont in het huis waar mijn bed staat; waar ik mijn voeten ook zet, is de dood. Hij moest teruggaan naar Oeroek, om opnieuw de dood door te maken en de wedergeboorte van belichaamd leven.
Dat de tocht van Gilgamesj een allegorie uit de mysteriën is kan men misschien duidelijker zien in het licht van het volgende fragment, meer dan duizend jaar later geschreven door de Griek Themistius (zoals Plutarchus hem citeerde):
Als het geloof in onsterfelijkheid uit de verre oudheid stamt, hoe kan dan de vrees voor de dood de oudste van alle angsten zijn? . . . . . . [Wanneer de ziel sterft] heeft ze een ervaring als die van mensen die inwijding ondergaan in grote mysteriën; en zo is er een overeenkomst tussen de werkwoorden teleutân (sterven) en teleisthai (ingewijd worden) en de activiteiten die ze aanduiden. Aanvankelijk is er een ronddolen en dwalen, de vermoeienis van het her- en derwaarts haasten en benauwde tochten door duisternis zonder een doel te bereiken, en dan vlak voor de voltooiing, alle mogelijke verschrikking, huivering en beving en inspanning en verbazing. Maar daarna valt er een wondermooi licht op de zwervende ziel en wordt ze verwelkomd door open terrein en weidegronden; en op die plaats zijn er stemmen en wordt er gedanst en is er de plechtige majesteit van gewijde muziek en heilige visioenen. En daartussen loopt hij vrijelijk rond in een nieuwe vrijheid, nu vervolmaakt en volledig ingewijd voltrekt hij de heilige rituelen met een lauwerkrans op zijn hoofd en voert gesprekken met reine en heilige mensen; . . . De Anima, Moralia XV. 177-8 (Loeb)
Al was Gilgamesj nog niet vervolmaakt, hij had toch de lauwerkrans van een lagere graad verworven, want de tekst zinspeelt hier op de fundamentele inwijdingsmotieven doop en (geestelijke en lichamelijke) wedergeboorte. Oetanapisjtim gaf Oersjanabi opdracht Gilgamesj over te varen naar de wasplaats om zijn oude huiden af te werpen en ze door de zee te laten meenemen zodat men zijn mooie lichaam kon zien. Laat de band om zijn hoofd worden vervangen door een nieuwe. Laat men hem in koninklijke kleren steken, het gewaad van het leven. Moge zijn kleding geen slijtage vertonen tot hij aan het einde komt van zijn tocht naar de stad, maar laat ze dan nog vrijwel nieuw zijn.
Terwijl ze wegvoeren herinnerde de vrouw van Oetanapisjtim haar man eraan dat Gilgamesj moe was en hulp nodig had om naar Oeroek terug te keren. Daarom onthulde Oetanapisjtim nog een geheim van de goden aan Gilgamesj: op de zeebodem is er een wonderplant, als een bloem met doornen, die een mens weer jong maakt. Gilgamesj opende toen het luik, bond stenen aan zijn voeten, dook de diepte in en bracht de plant boven water. In Oeroek zal ik er een proef mee nemen op een oude man. Zijn naam wordt dan Jong Geworden Oude Man [bijna dezelfde betekenis als van de Soemerische naam van Gilgamesj]. Daarna zal ik ervan eten zodat ik weer jong zal worden. Na twintig dubbeluren aten ze een hapje; na dertig stopten ze voor de nacht. Terwijl Gilgamesj een bad nam in een poel, rook een slang de geur van de plant. Ze kwam omhoog uit het water en griste de plant weg, en wierp haar huid af toen ze naar het water terugging. Toen hij zag dat de verjongingsplant was verdwenen, ging Gilgamesj zitten huilen. Voor wie was zijn hartenbloed verspild? Ik heb niets goeds voor mezelf verworven; voor de aard-leeuw heb ik het geschenk gekregen. . . . Laten we ermee ophouden, Oersjanabi, en de boot aan de kust laten. Misschien zien we hier een flikkering van bewustwording; het verhaal brengt dan het punt van zelfvergetelheid naar voren die nog moet worden geleerd en van het gereed zijn: dat het bereiken van volledige verlichting vele levens vergt.
Ziggurat in de Eanna-sector te Oeroek (André Parrot, Sumer)
Na nog een dagreis kwamen ze in Oeroek aan, waarna Gilgamesj de draad van zijn verleden weeroppakte. Ga naar boven, Oersjanabi, de muren van Oeroek op. Inspecteer de onderlaag; bekijk het metselwerk. Is zelfs de kern niet gemaakt van in hete oven gebakken steen? Hebben de zeven wijzen [of scheppers] niet het ontwerp van de fundamenten ervan gemaakt? In Oeroek, het huis van Isjtar, is één deel stad, één deel boomgaard en één deel leemputten. Drie delen en de Isjtartempel [Eanna] worden door de muren van Oeroek omsloten. En geest, ziel en lichaam vormen evenzo Gilgamesj die, gelouterd maar wijzer door zijn ervaring, nu zijn levenswerk weer opvat, gesymboliseerd door de schutsmuur van Oeroek die onze mensheid altijd beschermt.
Zo eindigt het elfde tablet en het voornaamste deel van het verhaal. Het twaalfde tablet is een gedeeltelijke vertaling van het Soemerische gedicht Gilgamesj, Enkidoe en de onderwereld. Omdat de episode niet in de juiste volgorde lijkt te staan (Enkidoe is in leven), hebben veel commentatoren het een aanhangsel genoemd. Hoewel er voor dit oordeel wat is te zeggen, wijzen de inhoud en plaatsing van het verhaal eerder op opzet en een symbolische betekenis: voor de Babyloniërs was twaalf numeriek en filosofisch belangrijk omdat dit getal het einde van een cyclus en de voorbereiding van de volgende aangeeft. In overeenstemming met het thema wederbelichaming werkt Enkidoe opnieuw samen met Gilgamesj, al daalt hij reeds spoedig alleen af in de onderwereld om twee voorwerpen terug te halen die Gilgamesj toebehoren en daar waren gevallen. Het onderwerp van de onderwereld (die als metafoor ook kan staan voor onze wereld) houdt rechtstreeks verband met het doodsvisioen van Enkidoe aan het begin van tablet 7, het punt precies halverwege de versie in 12 tabletten. Bovendien bevat tablet 12 maar ongeveer de helft van het aantal regels van de andere en eindigt plotseling zonder dat er tekst ontbreekt, en er wordt niets gezegd over de laatste dagen van Gilgamesj; het verhaal blijft onvolledig. Een dichtwerk in het Soemerisch van onzekere oorsprong, De Dood van Gilgamesj, lijkt met opzet te zijn weggelaten uit de versie in 12 tabletten, mogelijk omdat de nadruk op het blijvende karakter van de dood daarin in filosofisch opzicht niet strookte met de hoopvolle zienswijze van het epos. In plaats daarvan doet het twaalfde tablet vermoeden zij het tussen de regels dat we het laatste hoofdstuk nog niet hebben gehoord, maar slechts een ander keerpunt in de levenscyclus hebben bereikt.
Ongeacht de onvolkomenheden van de tekst, vertaling en interpretatie, vormt de herleving van Gilgamesj uit het puin van het verleden een indrukwekkend getuigenis van de tijdeloosheid en universaliteit van ons geestelijk en menselijk erfgoed. Evenals boeddhistische terma-teksten, opzettelijk begraven ten behoeve van latere generaties, is Gilgamesj in een gunstige tijd teruggevonden. Want welke vooruitgang we misschien ook hebben bereikt (of tot stand hebben kunnen brengen) in de millennia sinds het voor het eerst werd gegraveerd, zijn geschiedenis is een indrukwekkende herinnering aan een heilige waarheid over wie we zijn: allen partners, vrienden en broeders die samen de levensweg bewandelen op een heroïsche zoektocht die in essentie voor één deel menselijk en voor twee delen goddelijk is.
Door de groei van het ik-bewustzijn werd zelfzucht geboren uit tot dan toe onbekende begeerten en hartstochten, en maar al te vaak maakte men misbruik van kennis en macht, tot tenslotte de noodzaak ontstond het aantal te beperken van hen die wisten. Zo ontstond inwijding. De oorsprong van de mysteriën, 14:249 (Blavatsky, H.P., Collected Writings, samengesteld door Boris de Zirkoff, 15 delen, Theosophical Publishing House, Wheaton, Madras [Chennai], Londen, 1950-1991)
-Een mysterieschool is een universiteit voor de ziel, een school voor de studie van de mysteries van de innerlijke aard van de mens en van de ons omringende natuur. Als de leerling deze mysteries begrijpt, beseft hij zijn eigen innige verwantschap met het goddelijke, en streeft ernaar door zelfdiscipline en toewijding één te worden met zijn innerlijke god.-
Mysteriescholen genieten al heel lang grote faam. Wie de geschiedenis van het oosten en van het oude Europa bestudeert, komt er spoedig achter welke rol zij gespeeld hebben. Zo werd de mysterieschool een proeftuin, een smeltkroes, een werkplaats en een laboratorium. Het werk bleef relatief onbekend. Onbekender dan de uiterlijke wetenschap. De innerlijke wetenschappen worden niet in brede kring bestudeerd en gewaardeerd, maar er is praktisch geen land te noemen waarvan de geschiedenis niet minstens voor een deel werd geschreven door de mysteriescholen die zich binnen haar grenzen bevonden. Tussen hen en de koningshuizen, de gevestigde kerk en de geleerden bestonden doorlopend connecties.
In alle landen van de oudheid had elke grote tempel bovendien zijn eigen of geheime mysterieschool die aan de menigte onbekend of gedeeltelijk bekend was, en die er als een geheime kern aan was verbonden. Een mysterieschool is niet noodzakelijk een school van mensen die op een bepaalde plaats is gevestigd, met een vaste en in de tijd onveranderlijke locatie en onder altijd gelijke fysieke omstandigheden wat betreft de omgeving.
Een groep emigranten die een beschaving en een cultuur stichtten die in de esoterische geschiedenis tot heden ongeëvenaard zijn; de geestelijke invloed ervan strekte zich door vertakkingen uit tot Egypte, Klein-Azië en Europa. Een andere groep ging in westelijke richting naar Egypte, het geschenk van de Nijl zoals Herodotus het noemde, vermengde zich met de inheemse bevolking en vestigde zich daar in de valleien. Uit die samensmelting ontsprong een vorstelijke beschaving waarvan de roem na duizenden eeuwen nog bestaat, vooral omdat de invloed van zijn mysteriën zich wijd en zijd verspreidde toen de ene zegevierende natie na de andere geboeid raakte door de innerlijke grandeur van Egypte. De spirituele inspiratie van Perzië, Babylonië, Judea en Kreta, Griekenland en Rome is in elk van de gevallen terug te voeren op de Egyptische en vroeg Indo-Europese culturen. Bovendien hadden die oorspronkelijke beschavingen zon enorme esoterische kracht dat er verslagen zijn die aantonen dat Egyptische priesters ingewijden over land in noordwestelijke richting reisden, via wat later de Straat van Gibraltar werd; toen naar het noorden gingen en door de toekomstige Fenicische nederzettingen in Zuid-Gallië trokken; vervolgens nog verder naar het noorden gingen tot ze Carnac (Morbihan) bereikten. Daarna wendden ze zich weer naar het westen en bereikten, terwijl ze nog steeds over land reisden, het noordwestelijke voorgebergte van het Nieuwe Continent [de Britse Eilanden].
Wat was het doel van hun lange reis? En hoever terug moeten we de datum van dergelijke bezoeken plaatsen? De archaïsche verslagen delen mede dat de ingewijden van het tweede onderras van de Indo-Europese familie zich van het ene land naar het andere begaven met het doel toezicht te houden op de bouw van menhirs en dolmens, van kolossale Dierenriemen in steen, en begraafplaatsen die moesten dienen om de as van toekomstige geslachten te ontvangen. De Geheime Leer: De synthese van wetenschap, religie en filosofie, 2 delen, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1988.2:853-4
Wat was de drijfveer van deze beschavingen anders dan de mysterieleringen leringen die in het gedachteleven van naties doordrongen, misschien uit onbekende bron en door de massa niet als esoterisch herkend? Niettemin waren ze de bron van inspiratie voor de kunstenaar bij zijn zoektocht naar het goddelijke, van de intuïtie van de dichter die hunkert naar waarheid, en van de harmonie die de musicus deed weerklinken toen hij zocht naar de muziek der sferen. Het zijn geen holle woorden als we zeggen dat alles wat geestelijke, intellectuele en artistieke waarde heeft met wortel en kiem zijn ontstaan uit het Heiligdom.
Wat betekenen de steen en papyrus van Egypte anders dan een getuigenis van kennis over lang vergeten oude waarheden? De taferelen van het wegen van het hart tegen de veer van waarheid in de papyrussen van Pert Em Hru het Voor de dag komen, bekend als het Dodenboek schilderen in symbolen en allegorieën wat werkelijk in de geheime kamers van de inwijdingspiramiden plaatsvond. De levende getuigenis ervan is de Grote Piramide van Khoefoe of Cheops die, zoals H.P. Blavatsky meer dan eens laat doorschemeren, misschien teruggaat tot 75.000 jaar v.Chr. of tot een nog vroegere datum (zie Geheime Leer 2:488, 853).
Wat te denken van de druïden en hun oude ceremoniën onder eik en mirte, van hun stenen monumenten die zo zijn opgesteld dat de stralen van de opkomende zon het voorhoofd van de kandidaat raakten toen hij bekleed met de zon opstond van de inwijdingsbank, letterlijk stralend met zonneluister? Waar kwam de training van hun kandidaten in drie graden vandaan, een training die volstrekte morele zuiverheid, geestelijke kracht en een diep inzicht in de waarheid vereisten?
Wat te zeggen van Perzië en zijn lange reeks Zarathoestras, waar in de mystieke centra met zeven vertrekken waarheden van grote intellectuele en geestelijke waarde werden onderwezen aan neofieten die de traditionele training van de mysteriën ondergingen? Waren de magiërs uit een andere bron voortgekomen dan de archaïsche moeder van het occultisme? Wat moeten we denken van de orfische mysteriën, waarvan de strenge discipline en esoterische inhoud misschien wel meer van invloed zijn geweest op de Griekse cultuur dan de Eleusinische mysteriën die eeuwenlang zo populair waren? Wijzen de leringen van Orfeus niet op een oosterse oorsprong die doet denken aan de āśramas of mysterietempels van India? Reisden Pythagoras en Plato niet eveneens naar India, vanwaar ze het identieke patroon van de esoterie naar hun discipelen terugbrachten?
We zouden zo kunnen doorgaan met de Oud-Noorse en Germaanse mystiek, de hindoe- en de Chinese filosofie, het Griekse en Romeinse ceremonieel allemaal wevers van een patroon met één universeel motief, een motief dat in alle tijden en op alle landen is toe te passen, omdat het oneindig kan worden gevarieerd. Als men de innerlijke betekenis van één mysterieschool doorgrondt, begrijpt men de heilige identiteit van alle mysteriescholen niet wat de details van de interpretatie van een bepaalde cultuur of natie betreft, maar de esoterische essentie ervan.
Wat is dan de toetssteen van de waarheid? Eén fundamentele vereiste is universaliteit: is ze door al degenen onderwezen die waren bekleed met de centrale zon van inwijding? Heeft Boeddha Gautama zijn discipelen precies dezelfde leer onderwezen als Jezus Christus? Heeft Śankarāchārya in dezelfde esoterische leer onderricht gegeven als Pythagoras en Empedocles? Werden Zarathoestra en Tsong-kha-pa in hun adeptschap uit dezelfde schoot van de inwijdingskamer geboren als Apollonius van Tiana, Orfeus en Lao-Tse? Hebben Perzië en Griekenland, China en het oude Amerika, IJsland, Wales en Babylonië alle een boodschap ontvangen die, ontdaan van hun uiterlijke kleed, in essentie één is? Dat is ongetwijfeld zo, want zulke patronen zijn op één weefgetouw geweven het tijdloze weefgetouw van de waarheid.
Hoe moeten die diepste diepten worden gepeild, zodat kennis van de werkelijkheid kan worden verkregen? Door training, door discipline, door uit zichzelf voortkomende wijsheid. Die training en discipline van de ziel is het karakteristieke kenmerk van de mysterie-instituten die sinds de instelling ervan twee aspecten hadden: de exoterische vorm, algemeen bekend als de kleine mysteriën die openstonden voor alle oprechte en rechtschapen kandidaten voor diepergaande scholing; en de esoterische vorm, of de grote mysteriën, waarvan de deuren alleen opengaan voor de weinigen en waar de inwijding tot adept de beloning is voor degenen die door hun innerlijke adel in staat zijn het zonneritueel te ondergaan.
Universele getuigenissen in steen en papyrus, symbool en allegorie, grot en crypte, vertellen over de tweevoudige beproeving van de neofieten. Jezus de avatāra sprak tot de menigte in gelijkenissen, maar toen zij alleen waren, legde hij alles uit aan zijn discipelen (Marcus 4:34). De Essenen hadden hun grote en hun kleine mysteriën en, naar men zegt is Jezus van Nazareth in eerstgenoemde ingewijd.
Een mysterieschool is niet afhankelijk van een locatie; ze is eerder een gezelschap of broederschap van geestelijk gedisciplineerde mensen die door één gezamenlijk doel zijn verbonden: dienstverlening aan de mensheid, een dienst die intelligent en met mededogen wordt verleend, want ze is ontstaan uit liefde en wijsheid. Maar het is een feit dat bepaalde centra gunstiger zijn voor een goed resultaat in spirituele aangelegenheden dan andere. Waarom, bijvoorbeeld, waren die oude zetels van de mysteriën bijna altijd in een rotstempel of een onderaardse grot, in een woud of bergpas, in een piramidekamer of tempelcrypte? Omdat de stromingen van het astrale licht rustiger, vrediger en zuiverder worden hoe verder ze zijn verwijderd van de jachtige mensenmenigte. Een centrum voor esoterische training zal men zelden aantreffen in de nabijheid van grote steden, want dat zijn wervelende draaikolken . . . zenuwknopen, zenuwcentra in de lagere regionen van het astrale licht (Purucker, G. de, De Esoterische Traditie, vert. van een verkorte versie van de 2de editie, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 2001., blz. 586).
Daarom werden de locaties van de grote mysteriën gewoonlijk zorgvuldig gekozen en hun scholen schonken geen aandacht aan gebouwen van welke aard ook, hoofdzakelijk omdat gebouwen onmiddellijk opvallen en de aandacht trekken van het publiek in het algemeen, en dat is nu juist wat deze meer geheime, meer esoterische scholen probeerden te vermijden. Als de tempels niet meer waren dan centra voor exoterisch ritueel, werden de mysteriescholen soms, los daarvan, in het geheim gehouden, en hielden ze hun samenkomsten, ontmoetingen en inwijdingsriten gewoonlijk in zorgvuldig gereedgemaakte grotten, verborgen voor het publiek, soms zelfs in de openlucht zoals de Druïden deden tussen de eiken in wat min of meer oeroude bossen waren in Engeland en Bretagne; in enkele gevallen was er zelfs geen vaste plaats of locatie; de ingewijden kregen bericht waar ze elkaar van tijd tot tijd konden ontmoeten om hun inwijdingsfuncties te vervullen. Aspecten van de Occulte Filosofie, Theosophical University Press Agency, Den Haag, 1999., blz. 670
Naar de rustige, vredige plaatsen van diepe stilte worden de adepten aangetrokken en daar kunnen de geheime of grote mysteriën het meest doeltreffend functioneren. Daar in de schuilhoeken van hun verborgen inwijdingskamers heersen de krachten en stromingen van het hogere astrale licht, het ākāśa, de subtiele substantie die overeenstemt met de hogere stromen van geest en intellect.
Terwijl de mysteriën gewoonlijk zeven graden telden, bestaan er aanwijzingen van drie hogere graden dan de zevende. Maar deze zouden zo esoterisch zijn dat alleen de meest vergeestelijkte mensen deze goddelijke inwijdingen zouden kunnen begrijpen en dus ondergaan.
In enig opzicht vormen de mysteriescholen sinds lange tijd het fundament van de beschaving. Plotinus, Avicenna, Albertus Magnus, Paracelsus, Francis Bacon, Jacob Boehme, Newton, Leibnitz en vele andere persoonlijkheden, hebben zich op hun gemak gevoeld binnen de poorten van de mysterieschool.
In de geschiedschrijving zoals men die op school overbrengt, worden de minst belangrijke invloeden het uitvoerigst behandeld, terwijl met geen woord gerept wordt over de invloed van de mysteriescholen. Toch zijn er talloze historici die uitputtend over die invloed hebben geschreven
spreuken:
Pythagoras
Betreed niet de algemeen begane wegen, volg niet de zienswijze der grote menigte, daar die onoordeelkundig en niet eensluidend is.
In het evangelie verbeeld als de brede en de smalle weg. De brede, waarop het groepsdenken de tijdgeest beheerst, en de smalle die zich daaraan onttrekt. Aan het eind en niet aan het begin van de smalle weg staat de enge poort. Het is de onbetreden weg door de woestijn.
Cleanthes
Let niet op roem, als gij spoedig wijs wilt zijn. Vrees evenmin het kwalijk schiftend en niets ontziend oordeel der grote menigte. De menigte kent immers geen verstandige schifting, noch van rechtvaardigen, noch van voortreffelijken. Bij weinig mannen slechts kunt gij die vinden.
De menigte kent geen verstandige schifting, omdat de elite met zijn ingewikkelde verhalen en terminologie altijd ondoorzichtig voor de eenvoudigen is geweest. Altijd heeft het goedgelovige volk hun verhalen geloofd, en als ze het niet geloofden konden ze, niet thuis in het jargon, die verhalen niet ontzenuwen. Daarbij komt ook nog, dat de armen en onderdrukten zich altijd blind hebben gestaard op de pracht en praal als begerenswaardige zaken, die het geluk zouden verzekeren. Zij hebben met bloed, zweet en tranen eindelijk wat bezit verworven, hebben het materieel eindelijk beter gekregen en zijn meer geworden dan de allerminsten. Zij hebben geen boodschap aan een verhaal dat volledige onthechting predikt.
Het zijn altijd de mensen geweest, die eerst geklommen zijn tot de top, de holheid en leegte en façade van de elite doorzien hebben, die weer afgedaald zijn tot de grond en de volstrekte eenvoud hebben bereikt. Prediker, Boeddha, Plato, Socrates, Eckhart, Franciscus, Spinoza, Rousseau, Tolstoj. De eenvoudigen misten ten ene male het taalgebruik en het inzicht in de brouwsels die boven in de boom werden gebrouwen, om ze te kunnen weerstaan.
Plato: Theaetetus
Let op, rondziende, dat niet een der oningewijde luistere. Dat zijn degenen, die in de waan verkeren, dat er niets anders bestaat, dan wat zij met beide handen krampachtig kunnen vasthouden, doch feiten en gebeurtenissen en al wat onzichtbaar is niet aanvaarden als bestanddeel van de werkelijkheid.
Wijsheid van Salomo
Laat ons de rechtvaardige uit ons midden wegdoen, want hij is ons onaangenaam.
De machthebbers, die met behulp van wetenschap en godsdiensten, de onrechtvaardige maatschappij gecreëerd hebben en in stand pogen te houden, hebben het meest te verliezen. Het is voor een leider veel moeilijker toe te geven dat hij misleid heeft, dan voor een misleide.
Empedocles
Ik weet intussen wel vrienden, waarom er nog waarheid is in de mythen, die ik zal verhalen. Doch zeer lastig en bezwarend voor het brein is het te aanvaarden in den gelove.
Homeros Ilias: VI 202
Rampzalig is de mens, die eenzaam dwalend zijn gemoed verteert.
In een overbevolkt land als België is de eenzaamheid nog nooit zo groot geweest. Overal ontwaar je enkelingen en groepen, allemaal dwalend in hun eigen doolhof
Wijsheid verwerven
Bacchylides, 470 v. Chr.
De een wordt wijs door de ander, vroeger zowel als nu, want niet gemakkelijk is het de poorten van onuitsprekelijke woorden te vinden.
Overal op de weg door de woestijn kom je mensen tegen, die al eerder vertrokken zijn. Zij kunnen je vertellen hoe je net zover kunt komen als zij. Maar je moet toch elke keer weer alleen verder naar het land achter de horizon.
Plato
Want niet uit behoefte heeft God de wereld gemaakt, opdat hij eerbewijzen van mensen en van andere goden en demonen zou inoogsten, alsof hij enige toevoer uit de schepping benaderde, van ons rookwalmen en van goden en demonen hunne bijzondere bedieningen.
Het is een merkwaardig, doch helaas alom verbreid, godsbeeld, dat mensen scheppen om hem te behagen, met erediensten, kerkbouw, zwoegen en tobben tot zijn meerdere eer en glorie. Slechts een tirannieke God met behoefte aan macht, onrechtvaardig en liefdeloos zou zoiets kunnen bedenken. Het is dan ook een godsbeeld ontstaan in een hiërarchische maatschappij, met een keizer, raadgevers, priesters en slaven of Paus, kardinalen enzovoort. De antropomorfe god ontstaat pas als de gelijkheid onder mensen verdwijnt, en er meerdere en mindere komen. De god krijgt gedaante en karaktertrekken inherent aan die van de ontaarde mens.
Euripides
God, indien hij oprecht God is, heeft aan niets behoefte. Dat zijn de armzalige praatjes van zangers.
Orpheus
Eén is de volmaaktheid zelve en alles is het voortbrengsel van Eén. Geen der stervelingen kan Hem zien, maar Hij zelf ziet allen. Hem zie ik niet. Een wolk staat om Hem heen. In aller stervelingen ogen immers zijn sterfelijk kleine pupillen. Want vlees en been is het gewas.
Empedocles
De godheid is niet bereikbaar om hem te benaderen met onze ogen of met handen te vatten, doch de hoogst verheven rijweg der overtuiging loopt voor de mensen uit het brein.
"God zien" is een ervaren van de gelukzaligheid, een zien van de samenhang van alles met alles. Het is een opgaan in het Al, een jezelf centrum weten van het heelal.
Welkom: start van een historische reis door verborgen maar actuele wijsheid
Doorheen de eeuwen in de westerse geschiedenis waren denkers van alle slag op zoek naar de antwoorden op de klassieke levensvragen. In de wetenschap, filosofie en religie werden op allerlei vlakken een doolhof aan theorieën en wijsheden geschapen die uitgroeiden tot de klassieke kennis die we vandaag kennen en nog steeds onderwijzen. Toch werd er doorheen onze geschiedenis ook een meer verborgen kennis ontwikkeld, van mysteriescholen over genootschappen tot meer of minder bekende denkers die door hun denkwijze of ( verboden) geschriften dienden onder te duiken of erger nog als ketter ter dood veroordeeld werden. Dikwijls ging het om denkers die tegen de heersende stroming ingingen en zich niet neerlegden bij de gevestigde moraal, normen, godsdienst of wetenschap. Op deze website is het de bedoeling om deze bekende en minder bekende denkers een spreekbuis te geven aan de hand van spreuken en geschriften die ze nalieten en die ons doen nadenken over ons zijn en denken in onze moderne, hectische maatschappij waarin de vraag naar bezinning, relativering en rustmomenten groot is.
Regelmatig zullen citaten, stukken tekst met duiding opgenomen worden op deze site en zal men ook kunnen reageren en becommentariëren. Af en toe onszelf of onze omgeving in vraag stellen kan geen kwaad en helpt ons een groter inzicht te verwerven op weg naar meer WIJSHEID. ( wijsheid of Sapientia = causarum cognitio, de filosofie, ofwel kennis van de eerste oorzaken) mvg Philippus 2 mei 2009
Als iemand die een mening aanhangt die hem gedurende zijn jeugd is onderwezen of waartoe hij later is overgehaald,
elke twijfel die in zijn hoofd opkomt onderdrukt en wegduwt,
doelbewust vermijdt boeken te lezen en mensen te spreken die die mening in twijfel trekken of ter discussie stellen,
en vragen die niet gesteld kunnen worden zonder die mening te verstoren als ongepast beschouwt,
dan is dat leven van die mens één grote zonde tegen de mensheid.
William Kingdon Clifford, 1879 (illustratie hieronder: Ketters op weg naar de Brandstapel (met hoge mutsen))
Ik ben Philippe Decrock, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Philippus.
Ik ben een man en woon in Grimbergen (België) en mijn beroep is Jurist.
Ik ben geboren op 18/10/1964 en ben nu dus 60 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: wijsbegeerte--theosofie.
Mijn interesse gaat uit naar esoterische,gnostische en bijzondere filosofische kennis doorheen de geschiedenis