Spinoza is één der belangrijkste filosofen uit de nieuwere tijd. Na een
periode van verguizing en verwaarlozing is zijn filosofie vanaf het einde der
18de eeuw zeer invloedrijk geworden en zij is dit tot op heden. Zijn denken
moet vooral begrepen worden uit tweeërlei achtergrond: de joods-mystieke
traditie en het redelijk-wetenschappelijk denken. Hij heeft beide in één
omvattende visie met elkaar verenigd. Aanknopend bij de eigentijdse filosofie
van het cartesianisme, waarover hij ook geschreven heeft, lost Spinoza de
problematiek ervan op door deze in een ander, groter kader te plaatsen. Het bij
Descartes niet tot een oplossing gebrachte dualisme wordt overwonnen door de
gehele metafysica tot één grondprincipe te herleiden. De bij Descartes van
elkaar onafhankelijke substanties worden tot attributen van de ene. alomvattende
substantie, het eeuwige, noodzakelijke, volmaakte Zijn, dat God genoemd kan
worden. Dit Absolute manifesteert zich in verschillende (ook oneindige)
attributen. waarvan wij er twee kennen: denken en uitgebreidheid. Deze
attributen treden op en zijn voor ons kenbaar als modi (zijnswijzen), zelf weer
oneindig (resp. het ene intellect, en beweging en rust en de gedaante van het
heelal) of eindig (alle individualiteiten). Uit God de ene substantie is dus
alles te verklaren en tot hem is alles te herleiden. God is de grond van het
bestaan en het wezen der dingen: zoals uit het wezen van de driehoek volgt dat
de hoeken samen 180 zijn zo volgt uit Gods wezen de wereld. Toch is God niet
identiek met de wereld: de wereld is door haar nadere concretisering tegelijk de
ontkenning van God (omnis determinatio est negatio = elke bepaling is een
ontkenning). Doordat in God echter zowel scheppende als geschapen natuur
samenkomen (natura naturans en natura naturata). is deze Godsopvatting vaak als
pantheïstisch beschouwd.

ETHICA
(voluit Ethica Ordine Geometrico Demonstrata, dat is "op wiskundige wijze uiteengezet")
Spinoza's behoefte om zijn systeem zo wetenschappelijk mogelijk uit te denken
en vorm te geven, is bijna ad absurdum gevoerd in zijn Ethica, die
opgebouwd is als een leerboek voor wiskunde, dat uitgaat van definities en
axioma's en waarin verder alles wordt bewezen aan de hand van stellingen.
Alhoewel zintuiglijke ervaring en redelijke doordenking van groot belang
zijn, is het uiteindelijke doel en de verwezenlijking van het menselijk
filosoferen gelegen in de contemplatie, het schouwen van het wezen Gods. Zo
moet ook gezien worden als doel en zin van het menselijk leven de amor
intellectualis dei, de geestelijke liefde tot God. Spinoza heeft zijn Ethica
vooral ook geschreven om de mens dit levensdoel voor ogen te stellen. De mens
moet zich zelf zijn, niet passief zijn begeerten volgen, maar actief zijn
vermogens versterken en tot het inzicht van de noodzakelijke samenhang der
wereld komen, want 'vrij' is diegene die volgens eigen noodzaak bestaat. Deugd
kan en mag daarom niet beloond worden, want de deugd is zijn eigen loon
('Premium virtutis est ipsa virtus').
De 'Ethica' is de rijke neerslag van Spinoza's geconcentreerde bezinning op
de problemen God, wereld en mens. Zij loopt over vijf hoofdstukken:
Eerste deel: God
Tweede deel: De natuur en de oorsprong van de menselijke geest
Derde deel: De oorsprong en de aard van de hartstochten
Vierde deel: De menselijke slavernij of de macht van de
hartstochten
Vijfde deel: De macht van het verstand of de menselijke
vrijheid
Hij past de geometrische methode toe. De wiskunde alleen
verschaft de zuivere kennis over God. Waar is, wat berust op helderheid van
inzicht. Spinoza beschouwt alles in het licht van de idee der alleenheid.
Deze eenheid, die onveranderlijk, onvergankelijk, allesomvattend en
allesfunderend is, noemt hij God of substantie. God is de in het denken zelf
gevonden en door het denken zelf bevestigde vooronderstelling van alle denken en
zijn; vandaar dat de fundamentele waarheden over God aan het begin van zijn werk
worden uitgesproken.
Eerste deel
In een aan redelijke argumentatie gebonden confessie stelt hij God als
uitgangspunt van alle denken over de werkelijkheid, want alleen uit God kan de
wereld begrepen worden.
Alle dingen, die wij ons als afzonderlijk bestaande voorstellen, zijn volgens
Spinoza wijzigingen of uitdrukkingen, bestaanswijzen of modi van de absolute,
eeuwige en oneindige substantie: God. Hier treedt Spinoza's gezichtspunt omtrent
de verhouding van God en mens naar voren: zij is logisch en causaal. In het
eerste geval wordt de werkelijkheid als een logische conclusie afgeleid uit de
premisse (al wat is, is in God en niets kan zonder God zijn of begrepen worden),
in het tweede geval treedt de werkelijkheid als 'gewerkt' (natura naturata) op
uit de werkende oorzaak (natura naturans).
God is de vrije oorzaak van alle dingen. Niets is toevallig
(contingent). God werkt met onverbiddelijke noodzakelijkheid, alles is
krachtens de noodzakelijkheid der goddelijke natuur gedetermineerd, of alles
vloeit altijd zó met dezelfde noodzakelijkheid uit zijn almacht of goddelijke
natuur voort.
Tweede deel
Spinoza behandelt de mens onder het hoofd: 'De geest'. Het theocentrisch
gezichtspunt aangaande de mens beheerst deze ethiek: de mens kan slechts vanuit
God begrepen worden. De mens bestaat uit lichaam en ziel, modi van de
attributen der extensio en cogitatio van een en dezelfde wezenheid. Denkend
wordt de ziel zich bewust van haar eeuwige oorsprong waardoor haar geluk en
deugd bevestigd zijn.
Voordat de ziel tot deze kennis gekomen is, doorloopt zij een lange weg. De
eerste trap van kennis is de verbeelding (imaginatio). Dit wil niet zeggen, dat
deze kennis onwaar is. Haar kennis is onvolledig. De imaginatio en de tweede
orde van kennis, de ratio, zijn twee kenwijzen, die beide de ene substantie
openbaren, enerzijds in de vorm der negatie, beperktheid en eindigheid,
anderzijds in de vorm van algemeenheid en noodwendigheid. Dáár heeft het denken
het bepaalde, het contingente en het enkele tot inhoud, hier het algemene,
wetmatige en universele. Zij is kennis van algemene begrippen of axiomata,
verhoudingen en betrekkingen. De hoogste kenvorm is de intuïtio, die van de
volkomen heldere voorstelling van het werkelijke wezen van Gods attributen
uitgaat om tot de volledige kennis van het wezen der dingen te komen. Kennis
der dingen in het licht van de intuïtio acht Spinoza het hoogste streven en de
grootste deugd der ziel. Zo is er continuïteit: de verbeelding is de aanvang
onzer kennis, de rede geeft ons de samenhang en de filosofie het eeuwig karakter
van alles.
Derde deel
De leer der affecten toont hoezeer het Spinoza te doen is om het geluk van de
mens. Al wat bestaat openbaart de innerlijke wet van zijn wezen: levensdrang,
existentiedrift, zelfhandhaving. Alles strijdt voor zijn bestaan. Er doen zich
namelijk in het leven tal van obstakels voor, die het natuurlijke streven naar
zelfontplooiing dwarsbomen. Op allerlei wijzen kan de mens door zijn omgeving
worden aangedaan, positief of negatief. Bevorderen de omstandigheden onze
levensenergie, dan zijn wij verblijd; belemmeren zij haar in haar ontwikkeling,
dan gevoelen wij ons bedroefd. Uit deze grondaffecten leidt Spinoza alle andere
af.
Denken wij ons de oorzaken van onze blijdschap en droefheid in,
dan is daarmee liefde en haat verklaard. De zucht tot zelfhandhaving is de
motor van ons handelen en het richtsnoer van ons gedrag.
Vierde deel
Spinoza verstaat onder goed datgene wat het leven bevordert en onder kwaad,
dat, waardoor 's mensen verlangen wordt gefrustreerd. Er is niets dat wij
begeren, omdat wij het goed oordelen, doch wij noemen integendeel datgene goed,
wat wij begeren. Het goede is gegeven met de natuurlijke ontwikkeling naar onze
bestemming, de verwerkelijking van onze persoonlijkheid. Goed is wat voor ons
van nut is. Door de rede weten wij dat iets nuttig voor ons is.
Vijfde deel
Het laatste boek van de Ethica heet: de macht van het intellect of de
menselijke vrijheid. Het menselijk leven evolueert langs de weg der rede tot de
vrijheid. Vrijheid toont zich in de macht der rede over de affecten.
Als onze geest alle dingen als noodzakelijk begrijpt zal hij
een grotere macht over de aandoeningen hebben en er minder onder lijden.
Het komt erop aan om in elk ding het goede in het oog te houden
teneinde altijd door een gevoel van vreugde bij ons handelen te worden geleid.
Vreugde is het gevolg van ware kennis. Zij loopt parallel met de liefde tot de
vrijheid, die van deze kennis de onmisbare grondslag vormt. De vreugde wordt
des te groter, naarmate de mens zichzelf beter begrijpt en dit gebeurt, wanneer
hij alle indrukken op de idee van God betrekt: inzicht in het eigen wezen sluit
de liefde tot God in zich. Spinoza begon zijn 'Ethica' met een expositie van het
Godsbegrip en hij eindigt zijn werk met de mens te wijzen op het hoogste geluk
dat de geestelijke liefde tot God brengt.
 |
 |
|
III. Onder 'substantie' versta
ik datgene, wat op-zich-zelf bestaat en uit zichzelf moet worden begrepen; dat
wil zeggen datgene, welks begrip niet het begrip van iets anders, waaruit het
zou moeten worden afgeleid, vooronderstelt.
IV. Onder 'attribuut' versta ik datgene, wat het
verstand opvat als uitmakende het wezen ener substantie.
V. Onder 'bestaanswijzen' versta ik de openbaringen ener
substantie, ofwel datgene wat in iets anders bestaat, door bemiddeling waarvan
het ook wordt begrepen.
VI. Onder 'God' versta ik het volstrekt oneindige wezen,
dat wil zeggen een substantie , uit een oneindig aantal attributen bestaande,
van welke ieder voor zich een eeuwig en oneindig wezen uitdrukt.
VII. Datgene zal ' vrij' heten, wat alleen krachtens de
noodwendigheid van zijn eigen aard bestaat en alleenlijk uit zichzelf tot werken
wordt genoopt; 'noodwendig' echter, of veeleer 'afhankelijk' zal
heten wat door iets anders tot bestaan en tot een vaste en bepaalde wijze van
werken wordt genoodzaakt.
STELLINGEN
STELLING 7 Het ligt in de aard ener substantie te bestaan.
STELLING 11 God, of de substantie, bestaande uit een oneindig
aantal attributen, van welke elk een eeuwig en oneindig wezen uitdrukt, bestaat
noodwendig.
STELLING 14 Buiten God kan geen andere substantie bestaan noch
gedacht worden.
STELLING 29 In de wereld der dingen bestaat niets toevalligs,
maar alles wordt krachtens de noodwendigheid van de goddelijke aard genoodzaakt
op bepaalde wijze te bestaan en te werken.
AANHANGSEL
Hiermede heb ik Gods aard en eigenschappen ontvouwd, namelijk dat hij
noodwendig bestaat; dat hij enig is; dat hij uitsluitend krachtens de
noodwendigheid van zijn aard bestaat en handelt; dat hij aller dingen vrije
oorzaak is en op welke wijze; dat alles in God is en zodanig van hem afhangt,
dat het zonder hem noch bestaanbaar noch denkbaar is; en tenslotte dat alles
door God is voorbeschikt, weliswaar niet uit vrije wil of onbeperkte willekeur,
maar krachtens zijn volstrekte aard ofwel zijn oneindige macht.
STELLING 44 Het ligt niet in de aard der Rede de dingen als
toevallig, wel echter ze als noodzakelijk te beschouwen.
STELLING 6 Naarmate de Geest alle dingen als noodwendig.
begrijpt, heeft hij meer macht over zijn aandoeningen, ofwel heeft hij minder
van hen te lijden.
STELLING 42 De Gelukzaligheid is niet het loon der Deugd, maar
Deugd [Zielskracht] zelf en wij verheugen ons niet in haar omdat wij onze lusten
bedwingen, maar omgekeerd, wijl wij ons in haar verheugen, zijn wij bij machte
onze lusten te beheersen.
(Bron: Bonhoeffercollege)
De Ethica lijkt te zijn opgezet als een meetkundig systeem. Spinoza maakt gebruik van definities, axiomas en stellingen: zo probeert hij in roerige tijden de zaken objectief te benaderen. Door de geschiedenis heen hebben veel lezers zich erover beklaagd dat het boek daardoor zo moeilijk te lezen is. Maar dan heeft Spinoza toch het laatste woord, want de laatste zin van zijn Ethica luidt: Alles wat voortreffelijk is, is even moeilijk als zeldzaam.
|