Onze
eerste georganiseerde excursie tijdens deze reis, op aanraden van
onze buren een sympathiek stel uit Nieuw Zeeland met twee
zoontjes. Het zag er op papier wel interessant uit: een longtail-boot
zou ons aan het strand komen oppikken voor een dag vol snorkelfun.
Vier paradijselijke eilanden, een magische grot, lekker eten en dat
in aangenaam gezelschap. Onze
blik was op de zee gericht, maar een pick-up truck stond ons voor het
hotel op te wachten. De wagen leek al vol te zitten en toch moesten
we er nog met 8 in. Geen probleem in Thailand. Er is altijd plaats
voor een passagier extra, zelfs voor 8. Longtail...check.
Zee...check. Eilanden...check. Snorkelen in volle zee tussen
honderden vissen... check. Maar
op de folder stond niets over hysterisch huilende kinderen als de
boot te vervaarlijk schommelde, noch over passagiers die pilletjes
slikten tegen zeeziekte alsof het tictacjes waren, noch over
passagiers die niet over dergelijke pilletjes beschikten en hun
maaginhoud als visvoer de zee in dumpten. Samen
zeeziek zijn... het schept een band, al was het niet het gezellige
uitje dat we in gedachten hadden. Na een dergelijke ervaring vinden
we saai best wel aantrekkelijk en besluiten 5 dagen extra aan onze
strandvakantie te kleven. Het
paradijselijke eiland maakte veel goed en tijdens de terugtocht wanen
we ons zowaar in de Splash in Walibi. De meisjes slagen er zelfs in
om in slaap te vallen. Toch
plannen we voorlopig geen boottochtjes meer. Yaël wil niet in
een boot waar geen bus op past.
Wat
we zelf doen, doen we blijkbaar beter. Dus vanaf morgen scheurt Hans
over de wegen met een tuktuk. Nou ja, scheuren... die dingen halen
nauwelijks 30 km per uur.
Daar
kwamen we gisteren achter: Yade beschikt over een ijzersterke maag,
Hans kleurt geel bij misselijkheid, Yaël durft in volle zee te
springen om tussen de vissen te zwemmen (ook al was het vooral om zo
snel mogelijk van de boot af te komen), en nog lang nadat je van een
boot stapt denkt je lichaam dat je op zee zit.
|