Hier komt het derde en laatste stuk van het eerste hoofdstuk. Gepost door mij deze keer, want mijn broer ging schaamteloos met de eer van het hoofdstuk dat ík geschreven heb lopen. Voor alle duidelijkheid: hoofdstuk 1 is door míj geschreven! Maar goed, het verhaal.
Door een van de reusachtige ramen van de
Eetzaal wierp ik een blik op de Tijdtoren. In de Tijdtoren bevond zich een
ingenieus systeem om de tijd weer te geven, dat enig was in de stad. Nergens
anders in Arbahk kon je zien hoe laat het was. Vanuit een groot watervat, dat
regelmatig bijgevuld moest worden door Druppeltellers, druppelde elke seconde
een druppel water in het Secondenvat. Als dat vat vol zat er konden precies
zestig van die druppels in kiepte het om en stroomde het leeg in het
Minutenvat. Daarin kon dan weer zestig keer de inhoud van het Secondenvat,
voordat het leegliep in het Urenvat. Zodra het Minutenvat vierentwintig keer in
het Urenvat overgestroomd was, werd het Urenvat geledigd in de rivier. Op alle
vaten stonden streepjes om de juiste tijd af te kunnen lezen.
Het was precies zes uur, twintig minuten en
twaalf seconden. Als ik snel liep, kon ik nog net op tijd komen voor mijn werk. Snel propte ik nog een paar broodjes in mijn heuptas, die ik altijd bij me had. Ik stond op en rende door de gestresseerde straten. Juist twee seconden
te laat kwam ik aan bij het gebouw waar ik werkte. Gelukkig had ik nog voor
niemand de deur moeten openhouden. Wie weet wat er dan was gebeurd. Een snelle
blik op mijn dagschema vertelde mij dat ik nog drie kwartier de tijd had om te
doen wat ik zelf wilde. Snel haalde ik een dik boek uit mijn heuptas. Het boek droeg de titel Van giftig tot giftiger, en ging,
zoals de titel al zei, over alle giftige dingen die er maar in Thylbalië te
vinden waren. Ik had het boek in de Bibliotheek van Arbahk gehaald, hoewel ik
me er nog altijd over verwonderde dat er in Arbahk een bibliotheek was. Er was
toch niemand die hem gebruikte. Het was een zeer boeiend boek en ik ging er
helemaal in op. Als men in het boek de beet van een dwarsfluitslang beschreef,
voelde ik de vreselijke pijnen die de prooi van dit gefrustreerde beest, dat
mateloos geïrriteerd werd door zijn onnozele naam, moest doorstaan.
Zo was ik helemaal in de ban van het boek en
zijn levendige beschrijvingen, maar een klein stemmetje in mijn hoofd
herinnerde me er regelmatig aan om mijn dagschema en de Tijdtoren te
raadplegen. Net toen ik bijna aan het eind van het hoofdstuk over giftige
slangen was, gaf het stemmetje mij een seintje. Zou je niet nog eens kijken hoe laat het is?, vroeg het, Je weet maar nooit.
Nog even, dacht ik terug, mijn hoofdstuk
is bijna uit.
Gewoon heel
eventjes op de Tijdtoren kijken, dat is toch niet te veel gevraagd?
Laat me gewoon rustig even verder lezen, ik
moet nog een halve bladzijde!
Kiara, kijk op die
klok!
Hè, nee, gewoon nog heel eventjes. Twee
minuutjes maar.
Als je niet meteen
op die klok kijkt, begin ik te gillen!
Uit ervaring wist ik dat dat niet zo prettig
was om mee te maken. Als een stemmetje in je hoofd begint te gillen, kan je
niet zomaar je oren dichtstoppen om het geluid buiten te sluiten, omdat het
simpelweg al ín je hoofd zit. Gehoorzaam klapte ik mijn boek dicht en wierp een
blik op de klok. Die stond op precies zes uur, zeven minuten en zevenenvijftig
seconden. Goed zo, zei het
stemmetje, en nu je dagschema nog.
Ik haalde het dagschema uit mijn heuptas en bekeek het vluchtig. Er was maar
één ding dat ik zag:
06 0756 Deur
openen voor Druppelteller n°45
Ik hoorde een doffe knal.
Bang!
Dit is niet goed! zei het stemmetje.
|