Deel 1 - Hoofdstuk 2 - Vierde stuk (Eindelijk nog eens een post)
Het is al lang geleden dat er nog iets gepost is. Heel lang. Té lang eigenlijk. Maar door het verschrikkelijk slechte weer van augustus zaten we een beetje met een writer's block, en de eerste weken van september waren weer te druk. Maar het nieuwe schooljaar is begonnen, de goede voornemens weer gemaakt. Nu vliegen we er weer in. We beginnen met het laatste stuk van hoofdstuk 2.
Ik meerde aan bij een kleine arm van de Pier
snoof de lucht op. De geur van leven. Heel wat anders dan de muffe, saaie lucht
van Kharba. Ik wandelde rustig naar de dichtstbijzijnde viskraam. De
aartslelijke Valter zag me al van ver aankomen.
Wat zal het zijn voor de jongeheer?
Zijn overdreven beleefdheid maakte me bijna
misselijk
Geef mij maar vijf kabeljauwen.
Een uitstekende keuze, mijnheer. De
kabeljauwen zijn uitzonderlijk goed rond deze tijd van het jaar. Ik zag al
direct dat u verstand had van vissen.
Ik kuchte verveeld.
De Valter ging verder: Weet u, iemand als u
zou veel geld kunnen verdienen met vissen. Ik heb hier nog ergens een bootje
liggen, niemand gebruikt het. Dat zou ideaal zijn om te beginnen met vissen.
Voor een spotprijs is het van u
Ik deed alle moeite van de wereld om de
Valter niet in de ogen te kijken. De verhalen over hypnose mochten dan wel
verzonnen zijn, ik nam geen risico.
Alleen de kabeljauw is wel goed. Hoeveel is
dat?
De Valter mopperde om zijn mislukte verkoop.
Vierendertig Thyl.
Ik legde het geld op de toonbank en nam de
vis aan. De Valter mompelde nog wat en draaide zich om. Ik werd ruw aan de kant
geduwd door de volgende klant, een Zijper.
Een Zijper was over het algemeen gigantisch
sterk. Ongetrainde Zijpers konden met gemak een vette Valter optillen
getrainde deden er nog een huis bij. Spijtig genoeg waren ze even sterk als
opvliegend. Ze konden ruzie maken om de kleinste dingen als je op hun teen
ging staan, kon dat al je dood betekenen. Zijpers waren groot en hadden
gigantische puntoren en slagtanden. Hun hersenen waren in verhouding met hun
grootte enorm klein en het was een wonder dat ze konden spreken, hoewel ze niet
in staat waren zinnen van meer dan vijf woorden te vormen. Hun favoriete zin was 'Mot je klop hebbe eh?' Daarmee was hun maximum al bereikt.
Omdat ik geen zin had om ruzie te maken met
de Zijper, liep ik vlug een eindje verder, voor hij op het idee kwam om zijn
kracht eens op mij te testen. Gelukkig volgde hij niet. Ik kocht nog wat
Broltvoer en ging terug naar mijn boot. De Brolt zat al ongeduldig in zijn kooi
te wachten. Ik roeide wat weg van de kant en liet mijn Brolt los. De boot
sprong over de golven. Voordat ik het wist was ik weer in Kharba.