Om de opening van onze blog te vieren plaatsen we meteen een heel hoofdstuk online. Daarna zullen we proberen elke week minstens een pagina te posten.
ARBAHK WERD OOK WEL EENS DE STAD DER TIMING GENOEMD. Alles werd er tot op de seconde geregeld. Op het moment dat je
geboren werd, was je hele leven al uitgestippeld tot aan het moment dat je
stierf. Elke morgen kreeg je een dagplanning voorgeschoteld die je dan strikt
moest volgen. Elke seconde vertraging werd streng bestraft. Vrije tijd was er
taboe. Kinderen werden vanaf hun geboorte tien uur per dag naar school
gestuurd. En dat zeven dagen op zeven. Daardoor konden ze als ze zes jaar waren
al naar de middelbare school. Op tienjarige leeftijd gingen ze naar de
universiteit, waar ze, als ze twaalf waren, afstudeerden. De hele bevolking was
afgesteld om zo veel mogelijk te produceren op zo weinig mogelijk tijd. En in
die stad woonde ik. Ik was geboren uit Baarmoeder n° 64 en kreeg de naam Kiara.
Ik was amper vijftien en was nu al drie jaar
afgestudeerd als Portier. In Arbahk moest je voor alles studeren. Of je nu
Dokter wilde worden of Straatveger, je moest er even lang voor leren. En ik was
niet echt een briljante student. Ik wilde niets weten over Arbahk, ik wilde
iets weten over de wereld daarbuiten. Daarom werd ik op mijn twaalfde Portier. Dat
hield in dat ik de hele tijd bij een deur moest staan om die op bepaalde
tijdstippen open te doen voor iemand. Oersaai.
Wanneer ik de deur niet moest open doen voor
een of andere Hoge Piet of Moneymakelaar, die gehaast langs kwam gelopen, las
ik over andere gebieden in Thylbalië. Ik verslond boeken over het Slüb-moeras.
Ik verdwaalde in mijn gedachten in het Balumba-woud. Ik scheerde in mijn
fantasie rakelings over de besneeuwde toppen van de Qualmak, de reusachtige
bergketen in het midden van Thylbalië. Ik ging kopje onder in de Flynn, de
rivier die zich dwars door Thylbalië slingerde.
Toen ik ongeveer alles wist wat daarover te
weten viel, stortte ik me vol goede moed op de geschiedenis van Thylbalië. Ik
zag steden ten onder gaan en weer herrijzen. Ik stond zij aan zij met Thylbalische
soldaten in alle grote veldslagen. Ik won oorlogen of verloor ze net. Samen met
de grote ontdekkingsreizigers verkende ik de hele wereld. Ik keek toe wanneer
uitvinders uitgelachen werden om grootse ontdekkingen, terwijl anderen geprezen
werden om de meest nutteloze prullen. Ik zag resten van de verloren beschaving
van de Oer-Thylbaliërs, de oorspronkelijke bewoners van Thylbalië.
Nadat ik ook de volledige geschiedenis van
Thylbalië kende, schakelde ik over naar de Thylbalische fauna en flora.
Ellenlange lijsten van planten met hun wetenschappelijke naam, hun uitzicht en
hun eigenschappen gleden onder mijn ogen door. Ik las over alle levende wezens
in heel het land. Ik kende hun karaktereigenschappen, hun leefgewoonten en
beheerste vlot hun talen. Zo wist ik dat een Sprog, in tegenstelling tot zijn
uiterlijk, een zeer vreedzaam dier was dat een eigenaardig taaltje sprak dat
Gorps genoemd werd.
Na drie jaar tijd kon ik mij terecht de
geleerdste persoon in Arbahk noemen. Ik wist meer dan de gemiddelde Arbahkaanse
Universiteitprofessor. Maar met al deze kennis kon ik helemaal niets doen. Terwijl
ik zowat alles wist over heel Thylbalië, stond ik nog elke dag bij een deur te
wachten om die open te doen voor een of andere gestresseerde, hersenloze Zakenmaker,
die als een kip zonder kop het gebouw kwam binnen lopen. Ik wist trouwens niet
eens wat voor een gebouw het was. Daar keek ik nooit naar. Het kon een hotel
zijn, een kantoorgebouw of zelfs een bordeel, het kon me geen barst schelen.
Hij is er! De Thylbaliëblog. Hier zal je van tijd tot tijd nieuwe stukken uit ons verhaal over Thylbalië kunnen lezen. We gaan proberen om elke week een nieuwe pagina te posten. De kans is groot dat we dat tempo niet lang vol houden - we hebben ook nog een leven buiten Thylbalië. Het verhaal wordt geschreven door Sien en haar oudere broer Jomme. Speciaal voor het verhaal hebben we even besloten een wapenstilstand te houden. Elk hoofdstuk wordt afwisselend geschreven. Maar, genoeg gezever, jullie zijn gekomen voor het verhaal. De volgende post zal dan ook Hoofdstuk 1 zijn.
Zoals elke morgen werd ik pas twee minuten
nadat de Kakegaai begon te kwekken, wakker. Zonder mijn ogen te openen, griste
ik een klein, metalen hamertje van mijn nachtkastje en sloeg met één welgemikte
slag de vervelende vogel zo morsdood als ik maar kon. Een Kakegaai was een
vogel die in Arbahk werd gebruikt als wekker. Vanaf zijn geboorte tot zijn dood
stootte de Kakegaai het irritantste geluid dat je je maar kon indenken, uit. Ze
werden bij de eerste zonnestralen geboren en bleven kwekken tot een Arbahkaan
hen met een metalen hamertje doodsloeg. Dit vereiste enige vaardigheid. Soms
leefde de vogel nog na de eerste slag. Maar de volgende morgen werden ze weer
herboren uit hun eigen bloed, dat werd opgevangen in een koperen schaaltje, en
brachten ze weer datzelfde, irritante geluid voort.
Ik liet me uit mijn bed rollen en slaapdronken
waggelde ik naar de Wasplaats. Onderweg haalde ik mijn dagschema uit het
verdeelbakje met mijn naam op. Ik wierp er een vluchtige blik op en zuchtte. Ik
lag weer twee minuten achter op schema. Me vandaag grondig wassen ging weeral
niet meer lukken. Gelukkig was het Arbahkaanse ochtendschema iets losser en
werden enkele verloren seconden nog net getolereerd, zolang je niemand anders
hinderde in zijn dagelijkse bezigheden. Snel pakte ik een kom en pletste wat
koud water in mijn gezicht. Daarna droogde ik mijn gezicht af met een van de
vele handdoeken en haastte me naar de Eetzaal. Heel Arbahk zat daar al aan het
ontbijt. Iedereen at er, van Kauwgumkrabber tot Hoge Piet. Het was een immense
zaal die volgestouwd was met reusachtige tafels. Elk beroep had een eigen
tafel. Er was een oude, krakkemikkige tafel voor de Uitpluizers, een degelijk
uitziende tafel voor de Gewone Arbeiders, een tafel die ondersteboven stond
voor de Arbahkanen waarvan niemand wist wat hun beroep nu eigenlijk was en een
marmeren tafel voor de Directeurs van Belangrijke Zaken.
Snel ging ik zitten aan de tafel van de
Portiers. Zoals gewoonlijk keken die me afkeurend aan omdat ik weer eens te
laat was. Terwijl ik enkele broodjes in mijn mond propte, bekeek ik mijn
dagschema. Niemand vroeg zich eigenlijk af wie die schemas maakte. Iedereen legde
zich er zomaar bij neer. Ze wisten ook niet beter. Maar soms had ik het gevoel
dat er iets miste, dat er nog een open ruimte was. Ik wist alleen niet wat. Ondertussen
deed ik maar gewoon wat me opgelegd was, zonder te protesteren.
Hier komt het derde en laatste stuk van het eerste hoofdstuk. Gepost door mij deze keer, want mijn broer ging schaamteloos met de eer van het hoofdstuk dat ík geschreven heb lopen. Voor alle duidelijkheid: hoofdstuk 1 is door míj geschreven! Maar goed, het verhaal.
Door een van de reusachtige ramen van de
Eetzaal wierp ik een blik op de Tijdtoren. In de Tijdtoren bevond zich een
ingenieus systeem om de tijd weer te geven, dat enig was in de stad. Nergens
anders in Arbahk kon je zien hoe laat het was. Vanuit een groot watervat, dat
regelmatig bijgevuld moest worden door Druppeltellers, druppelde elke seconde
een druppel water in het Secondenvat. Als dat vat vol zat er konden precies
zestig van die druppels in kiepte het om en stroomde het leeg in het
Minutenvat. Daarin kon dan weer zestig keer de inhoud van het Secondenvat,
voordat het leegliep in het Urenvat. Zodra het Minutenvat vierentwintig keer in
het Urenvat overgestroomd was, werd het Urenvat geledigd in de rivier. Op alle
vaten stonden streepjes om de juiste tijd af te kunnen lezen.
Het was precies zes uur, twintig minuten en
twaalf seconden. Als ik snel liep, kon ik nog net op tijd komen voor mijn werk. Snel propte ik nog een paar broodjes in mijn heuptas, die ik altijd bij me had. Ik stond op en rende door de gestresseerde straten. Juist twee seconden
te laat kwam ik aan bij het gebouw waar ik werkte. Gelukkig had ik nog voor
niemand de deur moeten openhouden. Wie weet wat er dan was gebeurd. Een snelle
blik op mijn dagschema vertelde mij dat ik nog drie kwartier de tijd had om te
doen wat ik zelf wilde. Snel haalde ik een dik boek uit mijn heuptas. Het boek droeg de titel Van giftig tot giftiger, en ging,
zoals de titel al zei, over alle giftige dingen die er maar in Thylbalië te
vinden waren. Ik had het boek in de Bibliotheek van Arbahk gehaald, hoewel ik
me er nog altijd over verwonderde dat er in Arbahk een bibliotheek was. Er was
toch niemand die hem gebruikte. Het was een zeer boeiend boek en ik ging er
helemaal in op. Als men in het boek de beet van een dwarsfluitslang beschreef,
voelde ik de vreselijke pijnen die de prooi van dit gefrustreerde beest, dat
mateloos geïrriteerd werd door zijn onnozele naam, moest doorstaan.
Zo was ik helemaal in de ban van het boek en
zijn levendige beschrijvingen, maar een klein stemmetje in mijn hoofd
herinnerde me er regelmatig aan om mijn dagschema en de Tijdtoren te
raadplegen. Net toen ik bijna aan het eind van het hoofdstuk over giftige
slangen was, gaf het stemmetje mij een seintje. Zou je niet nog eens kijken hoe laat het is?, vroeg het, Je weet maar nooit.
Nog even, dacht ik terug, mijn hoofdstuk
is bijna uit.
Gewoon heel
eventjes op de Tijdtoren kijken, dat is toch niet te veel gevraagd?
Laat me gewoon rustig even verder lezen, ik
moet nog een halve bladzijde!
Kiara, kijk op die
klok!
Hè, nee, gewoon nog heel eventjes. Twee
minuutjes maar.
Als je niet meteen
op die klok kijkt, begin ik te gillen!
Uit ervaring wist ik dat dat niet zo prettig
was om mee te maken. Als een stemmetje in je hoofd begint te gillen, kan je
niet zomaar je oren dichtstoppen om het geluid buiten te sluiten, omdat het
simpelweg al ín je hoofd zit. Gehoorzaam klapte ik mijn boek dicht en wierp een
blik op de klok. Die stond op precies zes uur, zeven minuten en zevenenvijftig
seconden. Goed zo, zei het
stemmetje, en nu je dagschema nog.
Ik haalde het dagschema uit mijn heuptas en bekeek het vluchtig. Er was maar
één ding dat ik zag: