thuishaven2
thuishaven2
  • eerste pagina
  • Inhoud blog
  • Brugge.
  • Op het strand
  • soera rana 2
  • soera rana 1
  • marie metz koning 4
    Zoeken in blog

    We zijn de 20de week van 2025
    Miel Cools
  • Er was een tijd
  • Boer Bavo
  • Zeven zwanen
  • De stad slaapt
  • Houden van
  • De vlinder
  • Thuis
  • Huis in Nieuw Zeeland
  • Geluk
  • Hugo Raspoet
  • Helena
  • Mijn koningskind
  • Hoe durven ze
  • Eviva El Papa
  • Daar is de zon
  • Mijn korenbloem
  • Eens komt de dag
  • Dag lief
  • De lijkenstoet
  • Jan Publiek
    Hugo Raspoet2
  • Annemarieke
  • Ecce Homo
  • Zoals ik eenmaal beminde
  • Mijn schaduw
  • Oost west
  • Een nieuwe lente
  • Verstoppertje
  • Marleen
  • Ik liep een eindje om
  • Jantje zag eens pruimen hangen
    Will Ferdy
  • Vlaanderen mijn land
  • Klokke Roeland
  • Het schrijverke
  • Zjef Vannuytsel
  • Zotte morgen
  • Houten kop
  • Als je zomaar weg zou gaan (met Sarah Bettens)
  • Stil in de kempen
  • Katastroof
  • Weerzien
  • Alizee
  • La isla Bonita
  • two man sound
  • charlie brown
  • Loona
  • Latino lover
  • Latino lover2
  • Lambada
  • lambada1
  • lambada2
  • lambada3
  • lambada4
  • lambada5
  • Jazira Belly
  • chorografie 11
  • Chorografie 9
  • Chorografie 1
  • Dinsdag
  • Vrijdag 13
  • maandag 5
  • Chorografie 7
  • Vrijdag 1 shimmy
  • tabla solo
  • Choreografie 3
    Jazira Belly 2
  • Vrijdag shimmy dag
  • Choreografie 6
  • Maandag 1
  • Dinsdag lied 10
  • Gele danskledij
  • Woensdag 1
  • Dinsdag lied 7
  • Vrijdag shimmy dag 3
  • Vrijdag 17
  • Vrijdag 14
    Jazira Belly 3
  • Maandag 15
  • Vrijdag 15
  • Maandag 6
  • Chorografie 2
  • Vrijdag 16
  • Dinsdag lied 11
  • Vrijdag shimmy dag 12
  • Maandag 2
  • Chorografie 13
  • Maandag 16
    Jazira Belly 4
  • Vrijdag shimmy dag
  • Maandag 10
  • Dinsdag 17
  • Dinsdag lied week 1
  • Maandag 13
  • Maandag lied 1
  • Woensdag 21
  • Maandag 24
  • Dinsdag lied 19
  • Woensdag 15
    thuishaven
  • eerste pagina
  • Jazira Belly 5
  • tabla solo 12
  • Majyong
  • kerstspel
  • Mijn bibliotheek
    23-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.open tafel

    Open tafel.1841

    (Een gezelschapsliedje naar Göthe.)

    't Lust mij heden aan mijn' disch

    Gast bij gast te onthalen:

    Overvloed van wild noch visch,

    Spijs noch wijn zal falen.

    Allen, die ik nooden liet,

    Hebben 't aangenomen! -

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    'k Zond bij mooije meisjes 't eerst,

    Lieve, bloode zusjes,

    Nog zoo simpel, dat ze om 't zeerst

    Huiveren voor kusjes;

    Geene, die voor 't hoofd mij stiet,

    Door ontijdig schromen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    [p. 447]

    'k Vroeg er puik van wijfjes bij!

    Huiselijke vrouwen,

    Die, wat grompot manlief zij,

    Innig van hem houën.

    Heuschlijk, als ik nooden liet,

    Werd het aangenomen;

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Bij de bloem der jonglingschap,

    Trots haar geld, bescheiden,

    Niet verwaand, schoon weêrgaas knap,

    Deed ik antwoord beiden;

    Waar ze ontbreekt daar lacht men niet,

    'k Gruw van 't saaije droomen!

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Trouwe mannen noodde ik uit,

    Die hunne egâ's eeren,

    In de moeder nog de bruid

    Van hun jeugd waarderen.

    Staatlijk, als ik nooden liet,

    Werd het aangenomen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    [p. 448]

    Dichters passen op een feest;

    'k Vroeg er dus, wier ooren

    And'rer liedekens het meest,

    Eig'ne 't minst bekoren;

    Niemand, scheen het, kostte 't iet,

    De eerzucht in te toomen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Maar ik hoor de schel niet gaan,

    'k Hoor geen rijtuig rollen,

    En de groenten branden aan,

    En de soep zal stollen;

    Hebben wij het ook, misschien,

    Al te naauw genomen?

    Jantje! 't baat niet, uit te zien,

    Neen, geen ziel zal komen!

    Loop, alsof er 't Land aan hing,

    Andre gasten vragen,

    Nood hen, zonder voorbeding:

    Dat zal elk behagen!

    Meld de mare wijd en zijd,

    En de straat zal stroomen; -

    Open, jantje! wagenwijd!

    Zie eens, hoe zij komen!

    23-10-2013, 12:13 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.ik heb u lief

    Ik heb u lief!1843

    (Jeg elsker Dig.)

    Gij, kleine plek, van golfgeklots omgeven,

    Met schoone bloemen op uw groene strand,

    En 't voglenkoor in uwe groene dreven,

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Gij, vóórtijds Reuzenterp(1), met diepe voren

    Omploegd, lang vóór nog Skjold of Dan bestond,

    Door gefion's M illustratielarstier met gulden horen,

    Ik heb u lief, o mijn geboortegrond!

    Gij, leliebloem der zee! uw zoete geuren,

    Hoe lieflijk trekken ze ons naar 't zoute strand!

    't Is gefion's kelk, die bloem met onschuldskleuren;

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    o Land, bestraald door 't morgenzonnegloeijen,

    Van verre kust tot aan uw groene strand!

    Schoon om dat strand soms wilde stormen loeijen,

    'k Heb toch u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Gij, bruid des Oceaans, wier eeuwig dralen,

    Hem, hooploos minnend, drijft van 't koude strand!

    'k Wil zingen, tot mijn laatste zon zal dalen:

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Naar het Deensch.

    Vd.

    Het eiland Seeland. De traditie maakt er een stuk lands in Zweden van, door Koning gylfe geschonken aan gefion, de Skandinavische Godin der kuischheid, die met den tweeden odin op Fiinen was aangeland. De runderen, waarmede gefion of (gefion) den haar geschonken' grond beploegde, waren zoo sterk, dat zij bij den eersten gang het geheele stuk lands in zee trokken, waar het tegenover Fiinen bleef liggen. Hierdoor ontstond de Mälarzee of zeeboezem.

    23-10-2013, 12:07 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2.een straat in de stad

    Eene straat in stad.1840

    Ik hoù van velden, wouden, stroomen,

    Ik heb een zonnig landschop lief,

    Ik voel zoo gaarne 't windje komen

    Als 't schatting van 't gebloemte hief;

    En toch laat me ook de stad niet koel,

    Het menschlijke eischt mijn meêgevoel.

    [p. 304]

    Hoe brengt zij binnen de enge muren

    Al de uitersten des levens zaâm, -

    Hoe maakt zij hoog en lang geburen

    In zuilenrij en tralieraam; -

    Hoe paalt de haard van 't braaf gezin

    Er aan het hol der wulpsche min!

    Ik zie den weelderigen rijke

    Hoogmoedig langs haar straten gaan,

    Ik zie den arme zijns gelijke

    Al hong'rend aan zijn poorte staan,

    En mijmer over 't eigen leed

    Te huis op stroomat en tapeet.

    Al melden toch die weidsche zalen

    Ons geen' der jamm'ren, die zij zien,

    Al mag geen donzen koets verhalen,

    Hoe haar de sluimring pleegt te vliên,

    Het zomerzwerk, schoon blaauw en klaar,

    Gaat ook van rosse bliksems zwaar.

    Tot bij de vaadren der gemeente,

    Tot bij de deftigsten der stad,

    Verteert een wreede worm 't gebeente,

    Schiet iet te kort of faalt iet wat;

    Het is als 't was en 't blijft als 't is:

    Slechts wee is aller erfenis.

    Maar is al 't menschlijke des menschen,

    Hoe spreekt dan uit de bonte rij

    Een heir van klagten en van wenschen

    In gang en blik en zucht tot mij?

    Hoe deel ik met bewogen hart

    In aller vreugd, in aller smart!

    Het Engelsch gevolgd. V. H-t

    23-10-2013, 12:03 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1. buitenland

    I. Verbeiding.1837
    (Victor Hugo.)

    Klim, Eekhoorn! naar dien tak der eiken,

    Die tot den hemel schijnt te reiken

    En buigt en siddert als een riet; -

    Vlieg, Eiber! vlieg van d'ouden toren,

    Dien ge u ten nest hebt uitgekoren,

    Ter kerkspitse in het zwerk verloren,

    Die 't Slot aan hare voeten ziet.

    Stijg uit uw rotskloof, Vooglenkoning!

    Naar 's grijzen winters eeuwge woning,

    Der bergen wit besneeuwden top; -

    En gij, dien nooit het uchtendblozen

    Op 't mollig legerdons zag poozen,

    Verlaat de streek, die geurt van rozen,

    Stijg, Leeuwrik! stijg ten hemel op!

    En nu - ziet ge uit der eiken toppen

    Of van der torens gouden knoppen -

    Van 't hoog gebergt' - uit 't luchtgebied,

    Waar mist of scheemring de aarde omhuiven,

    Geen' vederbos van verre wuiven,

    Geen rookend ros, dat 't zand doet stuiven,

    Keert nog mijn welbeminde niet?

    II. Mary Morison.
    (Robert Burns.)

    O! laat mij niet aan 't venster beijen,

    Daar sloeg het uur door u bepaald! -

    Laat me in die blikken mij vermeijen,

    Waarbij geen goud in luister haalt!

    'k Zou 't zand der woestenij niet vreezen,

    Noch 't hevig blaakren van de zon,

    Wanneer gij 't loon des togts woudt wezen,

    Beminde Mary Morison!

    [p. 38]

    Wie gistren door 't geluid der snaren

    Zich ook ten dans verlokken liet,

    'k Zat dáár, - maar zag de blijde paren,

    Maar hoorde 't kozend fluistren niet!

    Schoon deze lief, die schoon mogt heeten,

    En gene 't nog van beide won,

    Mijn hart sprak (zou 't u ooit vergeten?)

    ‘Ge zijt geen Mary Morison

    Kunt gij hem dan de zielrust rooven,

    Die gaarne voor u stierf, schoon Kind!

    Den levenslust in 't harte dooven,

    Welks feil is, dat het u bemint?

    Welkt niet zijn liefde uw wederliefde?

    Laaf hem voor 't minst uit meêlij's bron;

    Want scherts of blik, die kwetste of griefde,

    Viel nooit in Mary Morison!

    III. Camille.
    (André Chenier.)

    'k Zag, hoe eens andren blik, waar liefdes lachje in speelde,

    Een' traan van meêgevoel deed rollen langs haar koon -

    'k Zag, hoe het honigzoet, dat me op haar lippen streelde,

    Ook hem verplaatste bij de Goôn!

    En toen op mijn gelaat een plotselinge ontroering

    De bittre spijt verried van mijn gefolterd hart,

    Verzachtte een steelsche blik, vol teedre zielsvervoering,

    In mijn gemoed de wreede smart!

    Helaas! de wilde duif, door 's jagers schicht getroffen,

    Weêrhoudt in 't sombre bosch voor 't minst haar klagten niet;

    De krijgsman vloekt de hand, die hem doet nederploffen: -

    Wat deed ik haar, die mij verried?

    IV. Lied van den gevangen' jager.
    (Walter Scott.)

    Mijn jagthond kwijnt door trage rust,

    Het vuur mijns valks is uitgebluscht,

    Mijn ros verdriet de muffe stal,

    En ik ben nog het ziekst van all'!

    O, ging ik weêr, gelijk ik plagt,

    In 't groene woud op 't hert ter jagt,

    Met pijl en boog en brak op zij',

    Slechts dat is levensvreugd voor mij!

    [p. 39]

    'k Haat gindscher klokken dof gebom,

    Die somber roepen: 't uur is om!

    En 't langs die muren kruipend licht,

    Dat wijkend zegt: de middag zwicht!

    Mijn vroegmis nam de leeuwrik meê,

    De bonte kraai mijn vesperbeê;

    Ach! schoon dees burg eens Konings zij,

    Hij heeft geen vreugdehal voor mij!

    Ik rijs bij 't krieken van den dag,

    Noch zie mijn zon in Ellen's lach, -

    Noch jaag het wild gelijk zijn schaâuw,

    Noch ijl naar huis met d'avonddauw,

    Noch hoor haar' blijden welkomstgroet,

    Noch leg mijne offers aan haar' voet, -

    Te ras was de avond toen voorbij,

    Keert ooit die tijd voor haar en mij!

    V. De gondelier.
    (de la Vigne.)

    ‘Wil,’ sprak 't meisje, jong en schoon,

    ‘Mij naar den Rialto roeijen,

    En dit halssnoer wordt uw loon:

    Zie, hoe hel die steenen gloeijen!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Neen, blijf zelv' dien schat bewaren,

    Wilt gij in mijn bootje varen,

    Dan, Gianetta! eisch ik meer!’

    ‘Wil ik dan,’ dus nam zij 't woord,

    ‘'t Lied van wie van liefde klagen

    Voor u zingen? - laat me aan boord,

    Toon en wijs zal u behagen!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Waant gij, dat men slechts voor zangen

    In mijn gondel wordt ontvangen?

    Neen, Gianetta! ik eisch meer!’

    En zij bood haar' rozenkrans:

    ‘'k Liet hem door den Bisschop wijën,

    't Kruisifiks weêrkaatst van glans,

    Non bij non zal 't u benijën!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Zou ik om dat vrome teeken

    Met mijn boot van wal gaan steken?

    Neen, Gianetta! ik eisch meer!’

    [p. 40]

    Toch zag straks de waterbaan

    's Jonglings roeispaan opgeheven, -

    Lagchend staarde hij haar aan,

    Wat had hem die maagd gegeven?

    Blozend sloeg zij de oogen neêr, -

    Toen ze aan d'oever van hem scheidde,

    Dankte zij niet voor 't geleide,

    Hield hij woord en vroeg niet meer!

    L.R -.

    23-10-2013, 12:02 Geschreven door André  


    22-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.15.bloemen der lente

    Bloemen der lente.1881

    ‘Aus der Jugendzeit aus der Jugendzeit
    Klingt ein Lied mir immerdar.’
    Rückert.

    I. Primula veris.

    Schoon madeliefje

    Reeds bloeide en viool,

    En ook een klokje

    In 't sneeuwbed reeds school;

    Schoon zich de crocus

    Alreeds heeft vertoond,

    Zijt gij begunstigd.

    Met eere gekroond.

    Primula Veris,

    Van alle gebloemt

    Wordt gij slechts ‘Eerstling

    Der Lente’ genoemd.

    Ook prijst de volksmond

    Als ‘Sleutelbloem’ u,

    't Heerlijke voorjaar

    Heropent ge ons nu.

    Bloemen der lente

    En zangen der jeugd,

    Heil, wien uw weelde

    In 't najaar nog heugt.

    Klink, o weerklink dan,

    Gelijk in 't Verleên,

    [p. 342]

    Nagalm der jonkheid,

    Beziel me als voorheen.

    Wees gij als de ‘Eerstling

    Der Lente’ in het kruid,

    Ook weer een sleutel,

    Die harten ontsluit!

    II. Lelietje van dalen.

    't Is een Meische morgenstond,

    Lelietjes van dalen,

    Geurend heel mijn kamer rond,

    Zie 'k verrast er pralen.

    Boven 't blad, dat haast ze omsluit,

    Gluren witte kelkjes uit.

    Weg, bestoven foliant!

    Lelietjes van dalen

    Maken, dat nu mijn verstand

    Telkens af gaat dwalen.

    Boeken, 'k geef van daag u rust:

    Bloemengeur wekt zingenslust.

    't Bosch herriept gij voor mijn oog,

    Lelietjes van dalen!

    Waar mij toestroomt van omhoog

    Wildzang, zonnestralen,

    En gij met uw zust'renrei

    Geuren zendt uit mos en hei.

    Maar wie bracht u hier toch wel,

    Lelietjes van dalen?

    Wie lokt me uit mijn studiecel

    Weer tot doelloos dwalen?

    Niemand is hier nog geziend -

    Wacht, toch weet ik het misschien.

    [p. 343]

    Gistren droeg een lieve maagd

    Lelietjes van dalen,

    Schoon 'k haar vriendlijk heb gevraagd,

    Wou zij niet verhalen,

    Waar ze in 't bosch die bloempjes vond.

    Of zij me ook dees ruiker zond?

    U verklappen wou zij niet,

    Lelietjes van dalen!

    Daar ze liever zelf me er biedt

    Dan me er te doen halen.

    'k Loof wie vreugde in 't geven vindt

    Van het liefste, dat zij mint.

    Rückert

    Mooglijk zijt ge al lang verdord,

    Lelietjes van dalen,

    Eer haar 't lied verneembaar wordt.

    Daarom zonder dralen

    Breng' voor geur en kleur dees klank

    Klein bewijs van grooten dank.

    Moge die u heeft geplukt,

    Lelietjes van dalen!

    Vinden wat haar hart verrukt,

    Geen gebloemt haar falen.

    Mogen steeds haar levenspaân

    Door bebloemde dreven gaan!

    III. Viooltje.

    Al zijgen

    De twijgen

    Omlaag van de heg,

    Al school je

    Viooltje,

    Daar gansch onder weg -

    [p. 344]

    Bespeuren

    Wij 't kleuren

    Ook niet uwer blaân,

    Toch wekt ge,

    Toch trekt ge

    Onze aandacht bij 't gaan.

    Ver beuren

    Uw geuren

    Op 't koeltje zich rond,

    Verraden

    De paden

    Van waar gij ze ons zondt.

    Dus plengt ge,

    Dus brengt ge

    Uw reukoffer aan:

    Waar vulde

    Ooit hulde

    Fluweeliger blaân?

    Geprezen

    Wier wezen

    Aan gaven zoo rijk,

    Bescheiden

    Ze spreiden,

    Viooltje, u gelijk.

    Vriendinne,

    Wier minne

    Me eens jubelen doo,

    Dus streve,

    Dus zweve,

    Uw gunst me ras toe.

    H.K-z.

    22-10-2013, 13:41 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.19.vier kwatrijnen

    Vier kwatrijnen.1922

    1

    Een stilte strak, maar klaar en kimmezuiver,

    omgaf den morgen en zijn uren blank -

    Nu wordt de waereld waaksch; muziekgehuiver

    bevangt een boom; een merel stemt zijn zank.

    2

    Wij, die de vlam van den apostel dragen,

    en d'Aarde bergen in een woordenschrijn,

    die toomen vreugd en doen glimlachen pijn...

    Wij zien den dag vanzelf naar 't Eeuwge dagen.

    3

    De liefde, die ik prees, is langzaam-aan verschaald,

    en offerloos is 't outer in den Haag-der-Goden;

    Den wijn heb ik gespild op dorrend-gele zoden,

    toen traag een matte zon in nevels is gedaald.

    4

    Ik, die het lied zong van de bonte morgenstond,

    en toen mijn koeien, drentlend langs de dijken, weidde;

    ik ging ter stad, maar zie alleen de nymph, die beidde,

    vlak aan de zee, hem, die bij 't dorre brem haar schond.

     

    22-10-2013, 13:34 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.18.apollo

    Phoebus Apollo1901.

    Gelukkig hij, die zóo de zonne zag!

    - De God des lichts, uit duist'ren nacht geboren -

    Nog beeft in 't Oost' het schuchter ochtendgloren,

    Als reeds hijzelf verschijnt, de jonge dag.

    - Een glans, een gloed, dan - vonk op vonk; als rag

    Scheurt wolk op wolk en blijde vogelkoren

    Begroeten luid, die stralend buigt naar voren,

    Turend vooruit, zoover het oog vermag...

    De ëther trilt, als hij tot sneller vaart

    Zijn rossen aandrijft, 'dat zij slaan en stijg'ren,

    Hoog zich verheffend in het goud gareel.

    - Dán schiet vooruit de zonnekar en heel

    Het Oosten schitterschalt, of duizend krijg'ren

    Slaan op de schilden met het blinkend zwaard.

    22-10-2013, 13:33 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17.verzen

    Verzen.1893

    Wir sind die Lieder....
    In deines Herzens Tiefen
    Stille wir warteten:
    Dir gleich ob wir schliefen.
    Ibsen. Peer Gynt.

    I.
    Aan....

    Wat heb ik u misdaan... misdaan...

    Dat gij mij niet met vree laat gaan

    Mijn stille wegen?

    Mijn jeugd is lang voorbij... voorbij...

    Ach, waarom treedt ge mij terzij

    En lacht mij tegen?

    Wat wilt gij in uw overmoed,

    Als mij uw blik betoovrend groet,

    Dat ik beginne?

    Gij ziet mijn grijze haren wel...

    Ik ben te oud voor 't zoete spel

    Der jonge minne!

    Het leven lei mij banden aan,

    Die kwellende mijn ziel omvaên

    't En baat geen spartlen...

    Wat komt gij dan te kwader dag,

    Om met uw liefsten lonk en lach

    Mij wreed te martlen?

    [p. 383]

    II.
    Aan zee.

    De zee: - éen onmeetlijk Verlangen,

    Waar boven wolken hangen

    Van grijze Melancholie...

    Op de golven, die willoos schomm'len,

    Ligt willoos mijn ziel te domm'len

    En te smachten... smachten naar U!

    III.
    Passie.

    'k Heb met mijn passie gespeeld

    Als een kind met vuur...

    't Is zoo verleidlijk, dat klein-kinderspel

    Met een vonk:

    Een fijn gloeiende, zacht aangeblazen vonk,

    Die groot en grooter wordt en om zich heen vonken doet gloeien

    Altoos meer!

    Tot plotseling - als een zonnevlam uit een purpren wolk,

    Uit een gloedkelk stroomend als vlammenwijn, -

    De lichte laaie wild opflakkert...

    Ik heb gespeeld met mijn passie,

    Als een kind

    Met vuur...

    Nu is 't te laat.

    Nu lig ik neer, geknield voor de hooge vlam,

    Die mijn ziel, den roekloozen vlinder, trekt, -

    Ik moet mij branden....

    [p. 384]

    IV.
    Tweestrijd.

    O - ik verlang naar U!

    Wat tot elkaar ons voert, - wie kan het weren? -

    Mijn liefde schreeuwt naar u met sterk begeeren...

    Toch - ben ik... bang voor u...

    O kom - ik zoek naar U!

    Wat mijne ziel verbrandt, - ik kan 't niet blusschen;

    Ik wil u wild op mond en oogen kussen!...

    Dan wellicht... vloek ik u...

    Mijn Lief - ik smacht naar U!

    Ik voel den passie-band dagelijks hechter,

    En weet van uur tot uur mijzelven slechter; -

    Liefste,... veracht mij nu!...

    V.
    Geluk.

    Nu hebt gij zoo stil in mijn armen gerust,

    Tot mij gelachen zoo mild!...

    Ik heb u op mond en oogen gekust

    Zoo innig - zoo wild!

    Nu heeft uwe hand met liefkoozend gebaar

    Zacht mijne wangen gestreeld;

    Nu hebben mijn bevende vingers gespeeld

    En gewoeld in uw haar...

    Kom nu, mijne Liefste, vóor mij staan,

    Zie mij aan zoo stil... zoo stil...

    Dan nog éen kus, - en zwijgend wil

    Ik henengaan...

    [p. 385]

    O, ga ik nu weer tusschen 't menschengeloop,

    Dan zal mijner oogen gloed verraên,

    Dat ik van de liefde heb ontvaên

    Den heil'gen doop!

    VI.
    Foltering.

    Ik heb mijzelf aan u gegeven

    Geheel - geheel...

    En krijg van u: o Raadsel-leven,

    Een deel - een deel...

    O, 'k mag u in uw oogen staren

    Met innigheid,

    U streelen langs der lange haren

    Aanminnigheid!

    Ik mag u al mijn leed vertellen,

    Mijn twijfel-smart;

    U in mijn krachtige armen knellen

    Aan 't bonzend hart!

    Ik mag u kussen op uw lippen

    Zoo vurig... lang...

    Maar steeds voel ik uw ziel me ontglippen,

    Hoe 'k u omvang!...

    O, mag 'k u in mijn armen dragen

    Ver - heel ver heen?

    En houden u dan al mijn dagen

    Voor mij alleen?

    'k Wil in uw oogen 't antwoord lezen,

    Waar 't hart naar hijgt!...

    Zal 't eeuwig een mysterie wezen?

    Gij staart - en zwijgt...

    [p. 386]

    In hoogsten lust mijn diepste ellende,

    Dat zult gij zijn:

    Ik wilde dat ik nooit u kende,

    O Liefste mijn!

    VII.
    Avond.

    Zij zit bij lamplicht voor 't open raam;

    Ik loop onder donkere boomen

    En noem haar naam...

    Zij weet niet van waar, - zij weet niet hoe;

    Dan hoort zij dichtbij me komen

    En knikt mij toe.

    Zij geeft mij zwijgend haar koele hand

    En blijft mij stil aanstaren;

    Hoe koel... die hand!

    Om haar hoofd een stralend aureool;

    Geel licht in blonde haren...

    O lief idool!

    VIII.
    Nacht.

    O, gaat men door lijden tot heerlijkheid,

    Dan zal ik er komen, -

    Want van wilde smarten mijn ziele schreit

    In waken en droomen!

    In der dagen licht en het duister der nacht

    Heb ik angstig, onder

    Deemoedig opzien de komst verwacht

    Van het Liefde-Wonder.

    [p. 387]

    Maar het laat zich wachten zoo lang... zoo lang...

    Het wil niet komen...

    Dat maakt mijn leven zoo bang... zoo bang...

    Ach - zou 't nooit komen?

    O dagen en nachten, wat zijt ge traag

    In 't gaan en keeren...

    Nu kreun ik zacht in een wilde vlaag

    Van fel begeeren!

    Dan buig ik weer 't hoofd - hoe mijn ziel ook schreit -

    In 't geloof der vromen:

    Ja, gaat men door lijden tot heerlijkheid,

    Dan moet ìk er komen!

    IX.
    Ochtend.

    De hemel is zoo troosteloos grijs,

    Het wil niet dagen...

    De wind zingt in de boomen een wijs

    Van klagen...

    Ik hoor de droppelen nedergaan

    In 't neevlig duister, -

    Blijf voor mijn open venster staan

    En luister...

    Zoo stil is 't overal om mij heen

    Op donkre wegen...

    Alleen het troosteloos geween

    Van regen...

    X.
    Op het strand.

    Wat was het strand des Levens zonnig, breed,

    Toen ik u zag!... De golven weken staag

    [p. 388]

    Verder terug; en op mijn vragen schreedt

    Gij vriendlijk naast mij voort. Een frissche vlaag

    Van levenslust doorstormde ons dan... zoo blij

    Als kindren waren wij! Als kindren doen,

    Begonnen wij, elkander helpend, toen

    Een berg van zand te bouwen, om daar vrij

    Te kunnen op staan aan den versten rand

    Waar 't ebben staakte. En wij stonden daar

    Zoo rustig hand in hand, - en wonderbaar

    Klonk ons het branding-breken tegen 't strand...

    Ver achter ons was nu het mensch-gewoel:

    Wij waren samen met ons hoog gevoel.

    Gij hadt aan mijnen schouder 't hoofd geleid,

    En peinzend staarden we in de oneindigheid...

    Daar kwam de vloed: - wij zagen 't bruisen reeds

    Van ver, - 't opsteken van der golven kam,

    't Opstuiven van het baren-heir, dat steeds

    Met breeder scharen, dreigend nader kwam...

    Toen wilde ik de armen om u henen slaan,

    En zeggen: ‘Liefste, laat ons blijven staan,

    Als wij elkander houden is het goed, -

    Al stort ook over ons de passie-vloed!’

    Maar gij werdt voor de hooge zee beducht

    En naamt de plooien van uw kleed bijeen,

    En zijt naar veil'ger strand teruggevlucht

    En liet mij op den zandberg heel alleen!

    Alleen ben ik gebleven... Onvervaard

    Heb ik de wilde golven aangestaard,

    Tot onder mij het zand is weggespoeld...

    Nooit heb ik zóo verlaten mij gevoeld!

    XI.
    Vragen.

    Ik had zoo gehoopt met u éen te zijn,

    Niet langer zoo treurig alleen te zijn,

    Te vinden de ziel waar mijn ziel naar schreit,

    Want bang is mij 's levens eenzaamheid...

    [p. 389]

    Gij hebt toch uw hand in de mijne gelegd

    En zijt toen een eindweegs mee gegaan:

    Waarom mij dan nù al vaarwel gezegd

    En trillend van weedom laten staan?

    Gij gingt met mij, nièt uit medelij, -

    O, zeg me, wat dan toch de reden zij,

    Dat ge mij deze wrange smart bereidt

    En mij voort laat trekken in eenzaamheid?

    XII.
    Een droom.

    Ik heb gedroomd van u:

    Wij waren samen op een steilte, - gij

    Te paard, zooals ik u zoo gaarne zie,

    Uw sluier wuivend, en het fier gelaat

    Uitdagend rondziend met dien blijden trek

    André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16.duet

     

    Duet.1884

    Zij zongen te samen duetten

    In 't naderend schemeruur,

    Zij, grilligste der brunetten,

    Hij, vol van poëtisch vuur.

    Zij zongen: ‘Ich wollt' meine Liebe’;

    Zij zongen van liefde's verdriet,

    Van liefde's vreugden en weelden,

    Zij zongen ook Faure's lied:

    ‘Saluez! c'est l'amour qui passe!

    Saluez, saluez! c'est l'amour!’

    En hij werd niet moede te zingen:

    ‘Saluez, saluez! c'est l'amour!’

    Snel vloden de vlugge dagen

    De vluchtiger weken heen;

    Hij zag, dat zij wuft was en ijdel,

    En zij, dat zijn liefde verdween.

    Weer raakten haar vingers de toetsen

    En speelden 't accompagnement;

    En lokkend verhief zich, als vroeger,

    Het thema, zoo wel bekend.

    Het klonk als: ‘.... l'amour qui passe’,

    En spottend zag zij hem aan;

    ‘Saluez! Maar waarom salueeren?

    De liefde is voorbijgegaan!’

    [p. 354]

    ‘C'est l'amour... qui passe,... qui passe’,

    En zij gaf nog het thema aan;

    Maar hem klonk 't als een lied uit de verte -

    't Was alles voorbijgegaan.

    22-10-2013, 13:32 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.14.de tijd

    1873

     

    De tijd, dat is iemand

    Die bang is voor niemand;

    Want: ‘Met alle bescheidenheid,’

    Zoo als ie zeit,

    ‘Als je me maar altoos multipliceert

    En er nooit uitscheidt,

    Dan heb je de eeuwigheid.’

     

    22-10-2013, 13:30 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.13.aan de dichter

    aan de dichter. 1867

    'k Stond bewondrend als zoo velen

    Voor den rijken boekenschat,

    Dien uw arbeid in zich vat.

    En ik hoorde uit al die deelen

    Stemmen fluistren, tonen kweelen:

    Gants Europaas dichtrenrij

    Toog mij als voorbij.

    ‘Ongeëvenaard vertaler!’

    Hoorde ik fluistren om mij heen,

    ‘Sterk geheugen als niet één!

    Stout en onnavolgbaar maler,

    Met de woorden op 't papier,

    Maar... altijd scholier!

    In zijn orthodox gefemel,

    In zijn aardsche spotternij,

    Wat ondeugends soms er bij,

    In zijn hel en in zijn hemel,

    In zijn klank- en kleurgewemel,

    In dat alles hoort ge mij’

    Lispt de dichtrenrij.

    ‘Als hij, zwaar met werk beladen,

    Neêrzit, bijna schrijvens moê,

    Komen we allen naar hem toe,

    Brengen wij, als kameraden,

    Elk ons deel gedrukte bladen,

    Schoon hij ons niet altijd noemt,

    En ons zelfs verbloemt.’

    [p. 341]

    Dichter, die met woorden toovert

    Als vóór u maar zelden een,

    Waarom werkt gij nooit alleen?

    Dichter, die ons oor verovert,

    Ons met paarlen overstrooit,

    Waarom geeft ge úw schatten nooit?

     

     

    22-10-2013, 13:29 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.12.heugenis

    Heugenis van Renswoude.1863

    1.

    Wanneer de zomerzonne daalt,

    Geen streek in 't gansche Sticht, die haalt

    Bij 't liefelijk Renswoude!

    Ter weêrzij van den breeden weg,

    In lagen hof, op hooge heg,

    Langs gevels nieuwe en oude,

    Zoo digtebij als in 't verschiet,

    Hoe ge er een rozenbeemd geniet:

    Een wieg'len, geuren, blozen

    Van roode en witte rozen!

    2.

    Wanneer de scheem'ring 't loofgesuis

    Ter ruste noodt om 't hooge huis

    Van 't liefelijk Renswoude,

    [p. 146]

    Dan vliegt, de gulden akkers moê,

    Het voog'lenheir dien lommer toe,

    Waaraan 't zijn nest vertrouwde;

    De wildzang smelt tot zoete beê,

    En ademloos weêrhoudt ge uw schreê

    Om toch geen toon te missen

    Dier hartsgeheimenissen!

    3.

    O beemd! wat prees ik uw geneugt

    En liet geen blonde, dartle jeugd

    Op 't open grasperk spelen?

    Noch schetste, waar ge schaduw boodt,

    Dien zuigling op den moederschoot,

    Dat groepjen om te stelen?

    O bosch! wat stofte ik op uw lied

    En leende 't oor aan 't paartjen niet,

    Door 't maanlicht schalk beschenen,

    Het kerkjen langs verdwenen?

    Junij 1863.

    W. D-s.

    22-10-2013, 13:28 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.11.bedenking

    1859

     

    Hoe boeit deez' wereld in het klein!

    Wat is die huismanswoning rein,

    Geboomte en gras zijn frisch van daauw

    En heerlijk rijst dier bergen blaauw!

    Zie hoe dat wolkjen spelen gaat

    Waar 't zich in reinen ether baadt!

    Kwam Van de Velde of Ruisdael hier,

    Zij kozen ijlings zich kwartier,

    En wat zij bragten op 't paneel

    Gold eeuwen lang een kunstjuweel.

     

    Wat tooverkraeht schuilt in 't verschiet?

    't Is of door zilvergaas gij 't ziet,

    Doorschijnend is 't, als stond een licht

    Er achter, liefelijkst gezigt;

    En dank dier stralen stillen krans

    Drijft alles in een heldren glans,

    Wat anders blijkbaar slechts gemeen,

    Iets walglijks-alledaagsch n scheen, -

    Hebt gij noch geest noeh kunst te baat,

    Ook daarvoor weet de liefde raad

     

    22-10-2013, 13:27 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.10.bloemen

    Bloempjes.1858

    I.

    Kent gij 't land zoo rijk gezegend,

    Kent gij 't weêrgevonden Eden?

    Menschen zonder vijgenblâren

    Wandlen daar naar de oudste zeden.

    Vroeger was 't een warlig Babel

    Door het onding: Revolutie,

    Ieder school er, ieder huisde er

    In 't gebouw der Constitutie!

    Ieder mat en ieder paste,

    Ieder woog en ieder stutte,

    Schudde zelfs d'Aartsvader wakker,

    Als hij op zijn vouwstoel dutte;

    Dorst hem in zijn soep beknibblen,

    Zich het bitse woord vermeten:

    ‘Gij zit stil, terwijl wij werken,

    En wie zit moet niet veel eten.’

    [p. 305]

    Maar de Aartsvader ‘bij Gods gratie’

    Sloeg zijn knuppel toen aan stukken,

    En begon van desperatie

    Haar en baard zich uit te plukken.

    O gij krom, verdraaid geslachte,

    Die wilt werken, die wilt delven,

    Die wilt wroeten, die wilt bouwen,

    Niet voor mij, maar voor u zelven!

    Broedsels van de revolutie,

    Waar 'k van ijze, grijze en gruwe!

    Al het uwe is wel het mijne,

    Maar het mijne is niet het uwe.

    Ik wil soep, zoo veel ik luste!

    Hoort uws vaders resolutie:

    Hij wil dutten, gij zult werken,

    En hij sloopt uw Constitutie.

    Sinds die ure was er ruste;

    Slechts één stem werd meer vernomen,

    En die stem verkondde in 't ronde:

    ‘'t Eden is teruggekomen.’

    Maar in 't hart der meeste kindren

    Klonk het heimlijk: ‘Och eilacie!

    Strafloos is het beurzensnijden

    En de meineed “bij Gods gratie!”’

    [p. 306]

    II.

    Heinrich Heine reisde in Holland,

    En hij zag en hoorde er veel;

    't Komt als slot der ‘Reise-bilder’

    Weldra in het vijfde deel.

    Naar ik hoor droeg hij zijn boekske -

    Klom zijn bitsheid niet ten top? -

    Aan d'Apostel van het water,

    Dominé de Ridder op.

    Neêrlands zangberg vergeleek hij

    Bij een polder - plat genoeg! -

    En zich zelven bij een henglaar

    Die het aas aan 't hoekje sloeg.

    Wat hij hoopte, hoe 't krioelde!

    Telkens dook zijn dobber heen.

    Och, 't was katvisch, meestal katyisch,

    Baars of snoek, slechts zelden één!

    Heinrich Heine werd weemoedig,

    En hij schreide: ‘O Holland mijn!

    Teel wat scherp getande snoeken:

    Minder katvisch zou er zijn.’

    22-10-2013, 13:27 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9.wake

    halve-eeuws wake.1851

    I.

    Verrukk'lijk was het nachtgezigt!

    Omschitterd van een rembrandtsch licht

    Hield Hollands Muze hoog gerigt;

    Wat naam

    En faam

    Gaf aan 't verleên,

    Toen d'oceaan te kleen

    Ons scheen,

    Als wachters om haar zetel heen, -

    Ter slinke een guit,

    Die voor zijn bruid

    Van liefdes luit

    De kneepjens duidt

    En 't mopsjen van de minne ontsluit;

    Ter hoog're een grijs,

    Wiens stoute wijs

    Het paradijs

    Gebiedt: ‘Herrijs!’

    Of d'englen voorgaat: ‘Eere en prijs!’ -

    [p. 120]

    En aan haar voet

    Den overvloed,

    Dien spoed

    En moed

    Ontschaken doet

    Aan noorderijs en zuidergloed;

    Zij zelve, - op 't blondgelokt gelaat,

    Bij rozen van den dageraad,

    Een ernst, die 't schoonst der schoone staat!

    II.

    Een vast vergeten dichtrendrom

    Verscheen,

    Verdween,

    Of, zag ze ook om,

    Niet éénen ruischte 't wellekom;

    Geen zucht

    Naar hooger zielsgenucht

    Had ze aangespoord tot stoute vlugt;

    Wat lauwer wast in lage lucht? -

    Wie komt? de Muze rijst! En toch

    Hij, dien zij wenkt, ducht zinsbedrog;

    ‘Leeft Holland, leeft Oranje nog?’

    Een bange strijd van hoop en vrees,

    Hoe God voor beiden 't vonnis wees,

    Verscheurt hem, die ten oordeel rees;

    [p. 121]

    Wat oog

    Blijft droog?

    Ginds waait de vlag,

    Die werelden ons winnen zag:

    ‘U danke ik 't, dat zij wappren mag!’

    En Helmers draagt de burgerkroon,

    Hem dus in 't rijk van 't schoon

    Geboôn,

    Zijn weêrgalooze trouw ten loon!

    III.

    Wat dichter-schepping voert die wolk?

    Een groep, bewondrend aangestaard,

    Dewijl zij toonbeeld strekt en tolk

    Van vormvoltooijing, d'oudheid waard,

    En zielsverheffing uit het stof,

    Die christen-kunstzin openbaart;

    't Vermeidt zich alles in haar lof;

    Zelfs Vondel brengt haar huldeblijk:

    ‘Wie mag hij zijn, die me overtrof?’ -

    Wat vleit ge mij? - zucht Bilderdijk -

    Gij hebt in d'ochtend u verheugd,

    Wie is in frischheid u gelijk?

    Mijn lot was lijden, 'k had geen jeugd; -

    't Verval des volks mij vroeg bewust,

    Vond ik geen vrede en zong geen vreugd,

    [p. 122]

    ‘Werd kunst mij wapen, strijd mij lust, -

    Ik heb geworsteld met mijne eeuw,

    Voor mij geen lauwer, - gun mij rust!’

    IV.

    Een landschap biedt hun blik zich aan:

    Hoe 't koeltjen stoeit door 't hooge graan,

    Daar rozen

    Blozen

    Uit die blaên; -

    Een beek,

    Die ginds 't gebergte ontweek,

    Vlecht in 't verschiet haar zilverbleek,

    Een klaatrend lint, door 't groen der streek. -

    Neig dieper, overeeuwd geboomt!

    Naar 't moschbed, dat uw voet omzoomt,

    De schâauw voor wie daar dicht en droomt.

    Verrassende als dat wolkend schuim

    En schittrende als dit zonnig ruim,

    Zoo toovert, tintelt, treft zijn luim.

    Schuil vrij, als erts,

    Zijn scherts

    Soms diep,

    Toch blijkt ze, als alles wat hij schiep,

    Metaal, dat hij te voorschijn riep!

    [p. 123]

    Zie, Huygens biedt, in Gelders beemd,

    't Vernuft waar 't zijn naar zweemt

    Niet vreemd,

    Den krans, dien hij van 't hoofd zich neemt!

    V.

    ‘Vlecht lauwren en cypressen zaam!’ -

    Gebiedt de Muze, - stond zijn blaam

    De schennis tegen, die 'k mij schaam,

    Zijn trouw

    Draag rouw,

    ‘Zijn cither suss’ -

    Wiselius

    Beloont ze aldus, -

    ‘Mijn leed, tot men dien stinkwalm blusch’;

    Een priesterschaar

    Voor mijn altaar

    Wier wierook gaêr,

    ‘En 't schoone en 't waar’

    Van 't hoog tooneel zich 't volk verklaar!

    Hoort, zangster! hoort

    Mijn afscheidswoord

    En draagt het voort

    Van oord tot oord:

    Mijn middag heeft nog niet gegloord!

    [p. 124]

    De poëzij

    Gaat nooit voorbij,

    Houdt gij

    U vrij

    Van bastaardij

    En kerk- of kunstleers slavernij.

    Wat nieuwe vorm der wereld beidt,

    U geldt nog, 't zij ge juicht of schreit:

    ‘Onsterflijk maakt de oorspronklijkheid!’

    W.D.-s.

    22-10-2013, 13:26 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.8.zangen der liefde

    Zangen aan de Geliefde.1846

    I. Voor U en anders niet.

    Zoo 'k 't eêlst van al de schatten,

    Die bosch en stroom ons biedt,

    Die berg en zee bevatten,

    Of in 't vermetelst lied

    Ooit Dichter dorst verlangen,

    Ten loon kreeg voor mijn zangen,

    Ik zong voor u, mijn Lief! en anders niet.

    Zoo 'k alle zoete toonen,

    Die murmlen in den vliet,

    Die in de popels wonen,

    En in der vooglen lied,

    En ruischen in de baren,

    Kon lokken uit mijn snaren,

    Ik zong voor u, mijn Lief! en anders niet.

    Indien mijn luit kon toovren,

    Als eertijds Orpheus' lied,

    En 't schimmenrijk verovren,

    (Welks akelig verschiet

    Alleen ons heil kan storen,)

    En 's afgronds vorst bekoren,

    Ik zong voor u, mijn Lief! en anders niet.

    II. Lente en liefde.

    De Lente keert weêr en de hemel is blaauw,

    De morgenzon spiegelt in paarlenden daauw,

    De rozenknop opent haar' geurigen schoot,

    En breekt uit den zwachtel haar minnelijk rood.

    De Lente heerscht buiten, de Herfst in mijn hart:

    Het zonlicht is duister, de hemel is zwart,

    De daauwdrop is ijssel, de roos heeft geen kleur,

    Zoo lang ik, maria! uw afzijn betreur.

    [p. 269]

    Keer weêr! In uwe oogen is hemelscher blaauw,

    Dan 't blaauw van den hemel; en lieflijker daauw,

    Dan blinkt op het veld, is de traan, die, geteeld

    Door lust en door liefde, om uwe oogwimpers speelt.

    Keer weêr! Op uw wangen is minlijker rood,

    Dan immer de roos in haar' zwachtel besloot,

    En, lieve! in uw hart vind ik zaliger schat,

    Dan heel de Natuur in de Lente bevat.

    III. Kent gij dien plek.

    Kent gij den plek, waar de lindeboom bloeit,

    En zich het klimoploof wart in zijn blâren,

    Thym en sering om de zodenbank groeit

    En zich de luchtige vlinders vergaren?

    Kent gij dien plek? o mijn Lief! wend uw schreên

    Dáár met mij heen.

    Kent gij dien plek, waar de nachtegaal zingt,

    Slechts door de maan en de stilte beluisterd,

    't Koeltje zich zacht door het bladerdak wringt,

    Waar het van lust en van mingenot fluistert?

    Kent gij dien plek? o mijn Lief! wend uw schreên

    Dáár met mij heen.

    Kent gij dien plek, mijn herinn'ring zoo waard,

    Waar we eens te zamen, elks blikken ontweken,

    Zaligheid smaakten, gekend slechts op aard,

    Waar men het eerst van zijn Liefde durft spreken?

    Kent gij dien plek? o mijn Lief! wend uw schreên

    Dáár met mij heen.

    Heilig, maria! zij steeds ons dat oord,

    Waar we onze banden het eerst mogten knoopen,

    Wel met een zucht door geen' stervling gehoord,

    Maar door geen' tijd en geen graf zelfs te sloopen.

    Wend dan, maria! nog dikwijls uw schreên

    Dáár met mij heen!

    [p. 270]

    IV. Nacht en dag.

    Schoon is de morgen, en lagchend het veld,

    Waar ge, o maria! mijn schreden verzelt;

    Zacht is de lucht, waar uw aâm door mag zwieren;

    Geurig de bloem, die uw boezem mag sieren;

    Maar naakt de stond, dat de scheiding ons wacht, -

    Alles wordt nacht!

    Kil is het uur, als de duisternis troont,

    En zich geen ster aan mijne oogen vertoont,

    Wijl ik alleen door de velden moet dolen;

    Doch 'k heb mij naauw aan uw venster verstolen,

    'k Hoor naauw uw stem en uw' hemelschen lach, -

    Alles is dag!

    V. Wie denkt aan tijd als hij zaligheid smaakt.

    Zeg niet: de glans van den hemel is kort,

    Die in haar oog zich ten toon spreidt!

    Zeg niet: zoo ras als de lelie verdort,

    Vlugt ons de jeugd en de schoonheid!

    Zeg niet, dat morgen het doodsuur genaakt!

    Wie denkt aan tijd als hij zaligheid smaakt?

    Arm slechts is hij, die zijn rijkdommen schat,

    En zijn genot kan bereeknen;

    Waar bleef het heil, dat mijn arm houdt omvat,

    Zoo ik zijn grens mij kon teeknen?

    Weinig heeft hij, die naar meerder steeds haakt!

    Wie denkt aan tijd als hij zaligheid smaakt?

    Zij het dan waar, wat gij angstig verzift,

    Wordt eens de heilbron gesloten;

    'k Heb niet als gij hare gaven vergift;

    Wat ik genoot, is genoten.

    Dwaas, die een heil stoort zoo rein en volmaakt!

    Wie denkt aan tijd als hij zaligheid smaakt?

    22-10-2013, 13:25 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7. bruiloftssonnetten

    Bruilofts-sonnetten.1846

    I.

    Is niet Mei de zoete tijd van paren? -

    Als de Lente bloesems vlecht en kruid

    Om het hoofd van bruidegom en bruid,

    En ze geestig slingert door hun hairen;

    Als de nachtegaal in 't loover fluit,

    En in 't donzig groen der hazelaren

    't Duifje kirt, verscholen in de blaêren,

    't Vinkje kweelt met liefelijk geluid?

    Zie! de bij zweeft om de boekweitairen,

    Zie! de vlinder wringt der cel zich uit,

    Om der roos zijn minne te verklaren;

    Zelfs de stroom den liefdegloed niet stuit;

    Heel natuur is bruidegom en bruid: -

    Is niet Mei de zoete tijd van paren? -

    II.

    Waarom dan den bruinen Herfst gekozen?

    Waarom dan, o jong en zalig paar!

    Eik en loof geslingerd door het hair,

    Voor een krans van witte en roode rozen?

    [p. 129]

    Acht gij 't ligt den schoonsten tijd van 't jaar,

    Om in d'arm der liefde te verpoozen,

    Wen 't satijnen waas der abrikozen

    Blinkt als 't goud der volle korenair?

    Zoo ik niet de wang der bruid deed blozen,

    'k Vroeg dan: viel het toeven u te zwaar? -

    Doch ik mogt mij zelf verroekeloozen!

    Zeg mij daarom, jong en zalig paar!

    Zeg het aan der speelnoots blijde schaar,

    Waarom toch den bruinen Herfst gekozen? -

    III.

    Moog' het Zuiden op zijn Lente bogen,

    Schooner is de Herfst van 't krachtig Noord;

    Trouw en houw, gelijk der mannen woord,

    Rein en klaar, gelijk der vrouwen oogen.

    Zweeft geen lentegeur om 's beekjes boord,

    Den- en pijnboom geuren in den hoogen! -

    Zijn de bloesems voor den wind vervlogen,

    Zie! de vrucht groeit rijk en duurzaam voort!

    En hoe ook de stormen woeden mogen,

    De Eik stijgt op ten Hemel, ongestoord,

    Vaster wortlend, hoe te meer bewogen!

    Beeld der min, die in ons harte gloort. -

    Daarom hecht de Herfst, in 't krachtig Noord,

    't Best den band, die zielen houdt omtogen.

    [p. 130]

    IV.

    O! zoo moog de feestdag van uw leven

    Niet een dag der wufte Lente zijn,

    Nu eens buijen, dan eens zonneschijn,

    Maar een Hemel, waar geen wolken zweven.

    Schoon dan ook de bloem der jeugd verkwijn',

    Herfst noch stormen zullen d'eik doen beven;

    Schaduw en beschutting zal hij geven,

    Schoon der bloemen geur en kleur verdwijn'.

    Tooi dan 't Zuid in Lentes rijke dreven

    't Hoofd der bruid met mirthen en jasmijn,

    Hier zij eikenloof er door geweven;

    Voor het Noorden is de Herfst festijn! -

    En zijn poolstar, schittrend als robijn,

    Moge als gids en leidstar voor u zweven!

    22-10-2013, 13:24 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6. zangen der liefde

    In den Gaard.
    Zangen der liefde.1844

    I.

    Als het aardrijk ontspruit,

    Als de knop zich ontsluit,

    En zich waagt aan de lucht te vertrouwen;

    Als 't viooltje in fluweel

    Zich verheft op zijn steel,

    En zijn bladertjens huivert te ontvouwen;

    o Dan 't gerucht

    Der stad ontvlucht,

    Wendt vrolijk en tevreden,

    De jongling ginds zijn schreden:

    Het zonlicht gloeit,

    Het bloemtjen bloeit;

    De gaarde wenkt vrolijk en teder....

    Hoe keert hy zoo kwijnende weder?

    [p. 218]

    Als het levend kristal,

    In gestadigen val,

    't Zoet eentoonig gemurmel doet hooren;

    Als het schaatren der jeugd

    Spreekt van liefde en geneucht,

    By den zang der gevederde chooren;

    o Dan 't gerucht

    Der stad ontvlucht,

    Wendt vrolijk en tevreden,

    De jongling hier zijn schreden.

    Het vinkjen kweelt;

    Het windtjen speelt;

    't Juicht alles zoo vrolijk en teder....

    Hoe keert hy zoo zwijgende weder?

    II.

    o Bloemtjens der gaarde,

    Waarby ik voor 't eerst

    Het liefjen ontwaarde,

    Dat zinnen verovert,

    Dat harten betoovert,

    En zielen beheerscht!

    Verspreidt hier uw geuren,

    Ontvouwt hier uw kleuren,

    Haast zult gy, gestrengeld te gaâr,

    Den bruidkrans versieren van haar!

    [p. 219]

    o Beekje, aan welks zoomen

    Ik innig verrukt,

    Van hemelsche droomen

    En lustjens bevangen,

    Voor 't eerst op heur wangen

    Een kus heb gedrukt!

    O groet, in het stroomen,

    Uw lachende zoomen

    Haast murmelt ge in zoeter geluid

    Het vrolijke lied voor de bruid!

    Gy, blinkende sterren,

    Die uit uw gebied,

    My toeloegt van verren,

    Toen zy zoo aanminnig,

    Zoo teêr en zoo innig,

    Heur min my verried!

    o Laten uw stralen

    Hier 't heerlijkste dalen!

    Haast vindt ge er het huwlijksaltaar,

    En ziet er my knielen met haar!

    [p. 220]

    III.

    De lente strooit heur rijksten schat

    Van geur en glans op bloem en blad;

    Teer nachtegaaltje in 't hout!

    Hoe houdt gy nog uw zangen in,

    Waartoe nog steeds het lied der min

    Aan de echo half vertrouwd?

    Straks heft gy aan met voller toon,

    Wanneer ge uw trouwe min ten loon

    Uw gaaiken liefde wint;

    Licht stemde ook ik een reiner lied,

    Wanneer my zeker oog verried,

    Dat zekre ziel my mint!

    J-s.

    22-10-2013, 13:23 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5. zangen der liefde 1842

    Zangen der liefde.1842

    I.

    't Zwerfziek windje, hupplens moê,

    Sloeg de gazen wiekjens toe,

    En verschool zich in het groen

    Van het frissche Mayplantsoen.

    Luistergraag als maagden zijn,

    Kwam daar een lief maagdelijn

    Luistren in 't gewelfd priëel

    Naar 't gezang van Filomeel.

    't Nachtegaaltjen, moê gekust,

    Zong zijn gaaiken in de rust;

    't Prees de zaligheid der min

    Voor zijn teedre hartsvriendin.

    't Meisjen ving dat zoet akkoord, -

    't Minnelied voor 't eerst gehoord, -

    En des zoeten mijmrens moê,

    Sloeg 't de zijden wimpers toe.

    't Windjen, - stoutert, die 't verried! -

    Had de teedre maagd bespied,

    En, zijn' schuilhoek weêr ontvlucht,

    Bragt het flusjens my - een' zucht.

    [p. 447]

    II.

    't Was uchtend en de kim van 't Oost

    Met tintlend goud gezoomd,

    De wolk met purpergloed omboord;

    Verzilverd leek 't geboomt.

    Daar rees zy van heur leger op

    En zweefde, ligt geschoeid,

    Naar 't perkjen in haar' bloementuin

    Waar roos en lelie bloeit.

    Zij breekt er een van 't steeltjen af

    En weêr een en nog een.

    Schakeert het wit en 't rood, en windt

    Er groen - de hoop? - doorheen.

    En wie nog sluimren in den knop

    Begluurt zij lang en stil,

    Alsof zij met haar vriendlijk oog

    Ze doen ontluiken wil.

    Toen ging zy heen; - en ik ter vlucht

    Bespiedde bloem en blaân,

    En op een naauw ontloken roos

    Glom parelend - een traan.

    III.

    'k Heb haar' naam met kunstig schrift

    In den lindeboom gegrift,

    Waar zy 's avonds zich laat vinden,

    Als de maan het zwerk beklimt,

    En door 't lommer van de linden

    't Zilvren licht der starren glimt.

    [p. 448]

    Las zy op den gladden stam

    Ook 't geheim der minnevlam,

    Die mij 't binnenst heeft ontsteken?

    Ried zij, wie dien naam daar sneed? -

    Lieve linde! geef me een teeken,

    Zoo ge gist, dat zij het weet.

    Maar - ik heb haar zelf bespied.

    Was zij zelve, onwetend, 't niet,

    Die 't geheim mij heeft verraden?

    Ja, toen zij heur' naam daar zag,

    - 'k Gluurde door de dichte bladen, -

    Speelde er om heur' mond - een lach.

    IV.

    Het duifjen, moê van 't vliegen,

    Streek op haar' schouder neêr,

    En vleide van haar lippen

    Om kusjens, keer op keer.

    En zie, haar mondjen weigert

    Die dienst der liefde niet;

    Maar kust en neemt de kusjens,

    Die 't schalke dier haar biedt.

    Daar klapwiekt weêr de vogel,

    Den blanken hals ontvlucht,

    En drijft op matte vlerken

    In 't deinend blaauw der lucht.

    En eensklaps neêrgestreken,

    O! wie bestelde 't dus? -

    Zet hij zich op mijn' schouder

    En biedt my - kus op kus.

    AO.

    22-10-2013, 13:22 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.kus en lied 1839

    Kus en lied.1839

    Lest groette my een rozenmond,

    Een liedjen huppelde op mijn lippen,

    Ik liet het onbedachtzaam glippen

    En 't werd een kus in d' eigen stond.

    Thans is mijn meisjen ver van my,

    En daar mijn mond zich spitst tot kussen,

    Doch 't zoetst verlangen niet kan blusschen,

    Wordt ieder kusjen melody.

    Vliegt, lieve verzen! vliegt aldus!

    En drukt ze ontgloeid u aan de tippen

    Der nektarzoete rozenlippen,

    Zoo wordt weer wat ge waart - een kus.

     

    22-10-2013, 13:21 Geschreven door André  


    Archief per week
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 18/11-24/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011


    Petra Frey
  • Liebst du mich
  • Corazon
  • Lieb mich nog einmal
  • was wäre wenn
  • ich mach die Ausnahme mit dir
  • weil du so zärtlich zu mir bist
  • Hey Amigo tanz mit mir
  • alles noch einmal
  • soweit mein Auge reicht
  • versprich

    Petra Frey2
  • man kann es drehen
  • solo tu
  • wer weiss
  • trennen uns auch meere
  • es riecht nacht Sommer
  • du bist Feuer und Eis
  • Fegefeuer
  • heute Nacht schlägt mein Hertz
  • weil du mich liebst
  • grosse Traüme brauchen Zeit

    Michelle
  • wirst du nog da sein
  • das Hotel in St-Germain
  • das Letzte Akkord
  • ich schickst dir jetzt einene Engel
  • dein Püpchen tanzst nich mehr
  • kleine Prinzessin
  • wirst du nog dei sein 2
  • Kinderaugen

  • Francine Jordi
  • tu's doch tu's
  • tanz Alexis tanz
  • tanz Alexis Tanz2
  • tu's du tu's2
  • Küsse, Mond und Sterne
  • Du, für immer du
  • Dan komsst du
  • Inseln im strom
  • Love, l'amour und Liebe1
  • Love, l'amour und Liebe2

    Francine Jordi2
  • Eurosongs
  • Lebst du immer noch allein
  • Du bist mein Held
  • Alles steht und fällt mit dir
  • Das Feuer der Sehnsucht
  • Dann kamst du
  • Wunschlos Glücklich
  • Liebesroman
  • Laguna d'Amore
  • Verliebt in das Leben

    Francine Jordi3
  • Tausend Tage Regen
  • Die Entdeckung der Gefühle
  • Gib mir Zeit
  • Diese Nacht
  • Halt mich noch einmal
  • Ich komme zurück
  • Ich hab dir tausend Mal geschworen
  • Caterina Valente medley
  • Nur wer träumen kann
  • Ciao Ciao Liebe Freunde

    Francine Jordi4
  • Ein Herz wie die Sonne
  • Flieg übere Ozean
  • Mit de Herz durch die Wand
  • Was ist denn hier los
  • Verzaubert und verlor'n
  • Ich schenke dir mein Herz
  • Einfach geht die Welt nie unter
  • Kleiner Engel
  • Ja, nein, vielleicht
  • uf de flugu vor di liebi

    Francine Jordi5
  • Die strasse tanzt
  • Hör dein Herz
  • Er scheint ein Licht in jedes Herz
  • Kalter Wind und warme Herzen
  • Luft zum Leben
  • Im Garten meiner Seele
  • Aus dieser Nummer
  • Diese Nacht
  • Träne
  • Ave Maria

    Andrea und Cindy Herzig, Petra Frey
  • Domani l'amore vincera
  • Was mann Liebe nennt (Andrea)
  • Küss mich, Lieb mich Petra Frey
  • Corazon2 Petra Frey
  • Claudia jung domani

  • Claudia Jung
  • komm und tanz
  • Tausend Frauen
  • unter meiner Haut
  • je t'aime mon amour
  • wenn er Nachts Piano spielt
  • das dunkle das Ncht
  • Sommerwein
  • eine Reise ins Licht
  • wen der Wind
  • Caro mio Rosanna Rocci

    Rosanna Rocci
  • heisser als Fieber
  • Perché
  • Chaka Chaka
  • Tu vuo fa l'Americano
  • Angelo
  • Ciao bella Ragazza
  • Theresa
  • Das schafst du nie
  • du bist kein Americano
  • Facciamo la pace

    Rosanna Rocci2
  • Vino e pane
  • Bikini in Dezember
  • Mamma mia
  • Tutta va bene
  • Gli occhi Miei
  • Amore Amore
  • E Pericoloso
  • Liebe ohne Grenzen
  • Es gibt's ein Zweites Leben
  • Heute ist mein Tag

    Rosanna Rocci3
  • So wie du
  • Schön
  • Heute Nacht
  • Tretboot in der Nacht
  • Wo rauch ist ist Feuer
  • Lailola
  • Lailola2
  • Lailola3
  • Un Anno d'Amore
  • Ciao mio Amore

    Rosanna Rocci4
  • Felicita
  • Io Vivo per te
  • Perche no
  • Warum
  • Ich gehör zu dir
  • das fühlt
  • Come Stai
  • primavera
  • Wie es kommt
  • du passt so gut

    Belsy
  • La cajarina
  • Bel ami
  • Salve Regina
  • Wie ein Sommer ohne Sonne
  • Monte Romantico
  • In deinen Armen
  • In einen schneren Welt
  • Klopft drei mal
  • Von Indien
  • Heimat entsteht

    Belsy2
  • Im Fieber der Liebe
  • in ein schöner Welt
  • Heilende hände
  • du und ich
  • Ave Maria
  • Madonna Montagna
  • ich habe di gern
  • Flieg mit mir
  • Madre de Dio
  • ein bisschen Friede

    Belsy3
  • Tausend Flocken
  • Engel warten nicht
  • Ave Maria Bach
  • an Weihnachten
  • ich fange neu an
  • Dolomietensterne
  • Lieber Gott vergiss uns nicht
  • schön das ihr da seid
  • bis an einde der Welt
  • Spiel noch einmal di Gitarre

    Belsy4
  • Serenata
  • Heute lacht der Heiland
  • an Weihnachten bich ich daheim
  • spass im Schnee
  • hast du mich auch wirklich lieb
  • leise rieselt der schnee
  • komm nimm mich endlich
  • das Leben Hält uns in Arm
  • ich schenke dir die Sterne
  • in ein schöneren Welt

    Belsy5
  • Paradies der Engel
  • doch auch Engel mussen gehen
  • Immer wieder
  • es tut so weh
  • alles Möcht ich sein
  • Lieber Gott vergiss uns nicht2
  • Zu dir ist mir kein weg zu weit
  • ich habe dir gern2
  • grosse Traumen brauchen Zeit
  • könnten Bergen erzahlen

    Gastenboek

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs