LYRISCH ALFABET
ALLES DRINKT
Anacreontea
De donkere aarde drinkt.
En wat niet dieper zinkt,
dat drinken dan de bomen.
Volmondig zwelgt de zee
het water van de stromen.
En doet de zon nier mee,
slurpt zij niet aan de zee ?
De maan, die volgt het na.
Nipt zij niet aan de zon ?
Waarom dan vrienden dat gebrom
als ik aan t drinken sla !
Vert.: Piet Thomas
Uit: Van alfa tot omega,
Athenaerem-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2000.
BRANDENBURG
Peter Huchel
«Ach, wat geurt het
nachtviooltje liefelijk ! »
Kleist, Prins van Homburg
Achter uitgedoofde teerovens
liep ik in de brandgeur van de dennenhei,
bij het houthakkersvuur zat een knecht,
hij keek niet op,
hij zette de zaag.
De korte jas doorwaaid
door muggenzwermen boven het moeras,
danst 's avonds nog steeds
de rode ulaan
met boerendochters op de dansvloer van de nevel.
In dolle kervel
verzonken
de Pruisische koets.
Vertaling : Edmond Ottevaere en Piet Thomas.
Uit: Regen op het ijs,
Theoria, Kortrijk, 1984.
Czernowitz
Rose Ausländer
Geschiedenis in een notendop
Stad met trappen
in een groene hoepelrok
Onvervalste taal
van de leeuwerik
De spiegelkarper
in gelei en Peper
zweeg in vijf talen
De zigeunerin
las ons lot
in de kaarten
Zwart en geel
de kinderen van de monarchie
droomden van Duitse cultuur
Legenden rond Baäl-Sjem
De wonderen uit Sadagoera
Na het rode schaakspel
wisselen de kleuren
De Walach ontwaakt
Slaapt weer in
Een zevenmijlslaars
Staat voor zijn bed
vlucht
In get getto
God liet het afweten
Opnieuw het spel met vlaggen:
De hamer slaat de
vlucht in tweeën
De sikkel maait de
Tijd tot hooi
Vert.:
Edmond Ottevaere en Piet Thomas

Uit: Moederland woord, Sigmun, Kortrijk, 1985
DE DOOD VAN DE GELIEFDE
Rainer Maria Rilke
Hij wist slechts van de dood wat allen weten:
dat hij ons neemt en in verstomming stoot.
En toch, toen zij, niet van hem weggereten,
nee, zachtjes uit zijn ogen weggenood.
naar onbekende schaduwen vergleed
en toen hij voelde dat die verre stad
nu t maanlicht van haar meisjesglimlach had
en de manier waarop ze t goede deed,
toen werden hem de doden zo bekend
als was hij dankzij haar met elk van hen
innig verwant. Wat anderen zeiden,
hij kon het niet geloven. Was niet aan gindse zijde
het goed gelegen land, t oneindig zoete?
De weg aftasten wou hij voor haar voeten.
Vert.: Piet Thomas

Uit: De woorden en de
dingen. Theoria, Kortrijk, 1988.
DE DICHTER VRAAGT ZIJN GELIEFDE
HEM TE SCHRIJVEN
Federico García Lorca
Mijn dood en leven, liefje van mijn hart,
vergeefs heb ik een woord van jou verwacht.
Als een verdorde bloem heb ik gedacht:
ik hoef je niet meer nu de dood mij tart.
De lucht sterft nooit. De onbewogen steen,
hij kent noch mijdt zijn eigenschaduwbeeld.
Het hart heeft ook geen boodschap, naar ik meen,
aan honingijs dat ons de maan bedeelt.
Ik lijd aan jou. Ik snijd een ader door,
tijger en duif, en volg het vechtersspoor,
uw buikriem langs, van lelie en van beet.
Vervul dus vlug mijn wens, genees mijn waan
en schrijf, of stoot mij levend in wat heet :
serene nacht
der ziel en donker nabestaan.
Vertaling: Christian de Paepe en Piet Thomas.

Uit: Federico García
Lorca. De mooiste gedichten, Davidsfonds,Leuven,2001.
HET NIEUWE EDEN
Eens wordt de aarde een tuin
van schoonheid, rust en vrede.
Niets is er schots of schuin.
Het zwaard blijft in de schede.
Er is geen oorlog meer,
het onheil is geweken.
De wapens liggen neer,
weg is het Kaïnsteken.
In dieren en in vruchten,
in bomen en in kruid,
in mensen die niets duchten,
spreekt zich Gods goedheid uit.
De ploegschaar blinkt in 't licht.
Die nooit werd waargenomen
heeft nu een aangezicht
voor wie is thuisgekomen.
De doden leven weer.
De ketens zijn gebroken.
Geweld bestaat niet meer.
Wij werden vrij gesproken.
De tranen zijn gewist,
de droefheid is verdwenen.
De troost van de psalmist
is ons in Hem verschenen.
Wat Hij ons heeft beloofd
is deze nieuwe aarde.
Niets is vergeefs geloofd
van wat Hij openbaarde.
Hoe Hij er voor ons is
zien wij met nieuwe ogen.
Niets is meer ongewis.
Niets werd ons voorgelogen.
Het oude is voorbij.
De strijd is uitgestreden.
Dit is het eeuwig tij
voor al wie heeft geleden.

Uit: Nu en altijd,
Lannoo, Tielt/Gooi en Sticht, Baarn, 1998
MIJN GROOTVADER
Peter Huchel
Knippen leggen,
in verse sneeuw op de marter jagen,
fuiken uitzetten in een kleine sloor,
dat was zijn beroep.
Voor de jacht op de boshaan
de Koerlandse buks.
Het lood dat ze schoot,
niet sterker was het dan een kersenpit.
Met de jachthond liep hij vooruit,
ik kroop weg in de blakende avond,
zag boven de besneeuwde eik
tegen het licht het hert doodbloeden.
En als ik nou es wegliep,
hem met zijn netten, bergplaats
en vallen alleen liet ?
Ik ging niet over de zeven zeeën.
In strenge winters zaten
de hoenders dicht bij de schuren.
Met ruige tong likte de maan
het klamme vel van de kat.
Vertaling : Edmond Ottevaere en Piet Thomas.

Uit:Regen op het ijs,
Theoria, Kortrijk, 1984.
HEIDELBERG
Friedrich Hölderlin
Lang al hou ik van je, zo graag wou ik je
moeder noemen en een simpel lied voor je zingen,
jij van al de steden van mijn land
die ik ooit zag, de mooiste.
Zoals de vogel uit het bos over de kruinen zweeft,
zo welft over de stroom, die glanzend langs je liep,
lenig en krachtig de brug
die dreunt van wagens en mensen.
Toen ik voorbijging, heeft een toverwoord
als door goden gestuurd, mij eens verrast op de brug;
toen ook verscheen voor mij
in de bergen de heerlijke verte :
naar de vlakte stroomde de jonge rivier,
treurig en blij als het hart, voor zichzelf te mooi,
dat in liefde verzinken wil
en zich werpt in de stroom van de tijd.
Jij had hem, de vluchtende, koele schaduw
en bronnen geschonken, alle oevers staarden
hem na en uit de golven
trilde hun lieflijke beeld.
Maar zwaar in het dal hing, dalend tot de bodem,
de reusachtige burcht, vertrouwd met het noodlot,
door ontij verscheurd ;
toen goot de eeuwige zon
haar jong makend licht op het oudere beeld
van de reus en overal was er het levende groen
van klimop ; geruis van vriendelijke
bossen daalde over de burcht.
Bloeiende struiken hingen omlaag
tot waar in het heldere dal,
tegen de heuvel aan of mooi bij de oever,
je vrolijke straten
onder geurende tuinen rusten.
Vertaling : Piet Thomas en Ludo Verbeeck.

uit: Hölderlin. De
mooiste gedichten,Davidsfonds, Leuven, 2000.
HEDERS, WIJZEN EN DIEREN
Met herders, wijzen en dieren
rond Jezus' kribbe geschaard,
bereid om de redder te vieren
die ons van het kwaad vrijwaart,
staan wij hier samen te kijken
naar Gods goedertierenheid,
waarvoor het onrecht moet wijken :
een kind dat de wereld bevrijdt.
Van herders kunnen we leren
wat eenvoud is en geluk.
Want niets kan hun verder deren,
hun vreugde, ze kan niet stuk.
Hun kwade dromen verdwenen
zo vlug als sneeuw voor de zon,
toen hun het licht was verschenen
dat de duisternis overwon.
Bij wijzen, die met geschenken
het kindje hebben bedacht,
mag je aan mildheid denken.
Ze vormen de erewacht.
Die koning moet men niet vrezen,
men stopt hem de handen vol.
Het kind wordt vurig geprezen.
Men aait het over de bol.
Maar waarom staan hier de dieren
zo rustig samengetroept ?
Kou sluipt door reten en kieren,
kou die de adem afsnoept.
Zij kennen de Zoon, hun meester
zo met hun dierenverstand.
Ook zij willen vrolijk feesten
en worden door vreugde overmand.
Kom laten we Jezus vieren,
Hem loven met luide stem,
met herders, wijzen en dieren,
omwille van Bethlehem.
Nu wij hier samen staan kijken
naar Gods goedertierenheid
waarvoor het onrecht moet wijken :
een kind dat de wereld bevrijdt.
Uit: Klein getijdenboek,
Lannoo, Tielt / Gooi & Sticht, Baarn, 1997.
DE HANDEN VAN DE WIND
De wind heeft warme handen
vanavond aan mijn huid.
Hij liegt de regen
aan de ramen weg.
En fluit, onschuldig
als een merelaar,
een liedje tussen zijn tanden.
De wind is een oudbakken kerel.
Hij werd de steden beu.
Geef mij dan maar liever bomen.
zucht hij, daar kan je tenminste
plezierig in graaien.
Bomen hebben lange geurende haren
en die ruk ik dan dievelings af.
Aan bomen kan ik mijn kracht nog meten
en winnen doe ik altijd.
Maar burgers en huizen,
daar doe je niets mee.
Je nodigt ze uit
en ze knikken al nee.
En word je dan boos,
dan gaan ze venijnig lopen
en zetten ze zure gezichten op.
Dan ga ik al niet meer open.
Dan word ik eenzaam
aan mijn oude, warme handen'

Uit: Microcosmos,
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1963.
JIJ DONKERE GROND
Rainer Maria Rilke
Jij donkere grond, geduldig draag je de
muren.
En wellicht gedoog je nog een uur dat
steden duren
en gun je nog twee uur kerken en
eenzame kloosters
en hou je voor alle verlosten nog vijf uur zorgen
over
en zie je nog zeven uur het dagwerk aan van de
boeren-:
eer je weer woud wordt en water en
wildgroei
in het uur
van de angst die niemand kan vatten,
nu jij je
onvoltooide beeld
uit alle dingen terughalen wil.
Geef mij nog een poosje de tijd: laat mij van de dingen
Als niemand houden
tot ze je
alle waardig zijn en wijd.
Ik wil
slechts zeven dagen, zeven
waarop geen
mens zijn naam ooit schreef,
slechts
zeven kantjes eenzaamheid.
Wie jij het boek ook geeft dat haar omvat,
hij zal gebukt over de bladen blijven.
Tenzij dat jij zijn hand geholpen had
om zelf
te schrijven.
Vert.: Piet Thomas

Uit: Rainer Maria Rilke.
De mooiste gedichten. Davidsfond, Leuven, 2000.
KLEIN WORDEN
Winst en verlies verdelen
terwijl tien zonnen aan de oever rollen,
is koninklijk je tijd verliezen.
Je moet kijken
hoe vogels de kruiden kleden,
hoe de huizen wit zien
uit eerbied voor de gele lucht,
hoe het water genezend vlug
de oudste keien bemoedert,
hoe eiken hun driftige bladeren
met spelden schitterend licht
aan hun twijgen hechten.
Je moet kijken
en heel klein worden.
Verblindend klein.
In een wereld
van kleurend drijfgoud
verblindend klein.

Uit: Microcosmos,
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht,
1963.
MODERN TIME
Heinz Kahlau
Gisteravond
belde de dood mij op.
Het was kwart voor tien.
Er ligt voor u,
zei de dood met een vrouwenstem,
sinds vier minuten
een lijk klaar.
Meldt u zich a.u.b.
morgenochtend meteen
om acht uur.
Toen hing ie op.
Vroeger stond bij de deur
een verschrikte bode
die binnengevraagd moest worden
met zijn onheil.
Dan kwam het bange zwijgen
van de verlegenheid.
Dan meldde de bode
het bericht.
Van gezicht tot gezicht.
Mocht de dood
me weer opbellen,
dan zeg ik:
verkeerd aangesloten.
Vert.: Piet Thomas

Uit:Een dag als een
wonder, Theoria, Kortrijk, 1983.
NERVEN
De bruine nevels
om de huizen
vergeten dolend
hun patiencespel.
De grachten
weerloos open.
Heimelijk vriest
de wind ze dicht.
Rode bladeren
kwijnen traag
aan ongeneeslijk
verteerde nerven.
De herfst heeft zijn hand
op de dingen gelegd
en de winter
ontleedt zijn sterven.
Uit: Microcosmos,
Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1963.
O
Rainer Maria Rilke
O
het pogen
in alle
vogels gebeurt het.
Hoor, de kleine trap van het lied
en boven :
nog niets
maar
de wil
zo groot al
en groter het hart;
eeuwig staat ze zijn groei in de ruimte toe
de stilte :
van t licht.
(in de vorm van een paasei)
Berg am lrchel, 16/17 maart 1921
Vert.:Piet Thomas.

Uit: Hoorbaar landschap,
Theoria, Kortrijk, 1983.
HET PAAR
Heinz Kahlau
Ze lagen been aan been,
zoals ze gestorven waren,
tot men ze vond.
Zo lagen ze
sinds zestigduizend jaar.
Toen haalde men zijn hand uit die van haar.
Vert.: Piet Thomas
Uit: Een dag als een
wonder, Theoria, Kortrijk, 1983.
PALMPASEN
Het was Palmpasen en de stad liep vol
toen Jezus ezel over t wegdek schreed.
Maar Jezus zelf vond het toch maar gesol
te worden ingehaald als nieuw profeet
Hij wist hoe niemand in zijn eigen stad
profeet kan zijn, noch in Jeruzalem.
Het leek of men vertrouwen in Hem had,
maar wat was Hij voor hen, hoe zag men Hem?
Hij wist hoezeer de kans soms keren kan,
Men zwaait met takken en men vindt je tof.
Maar wat. betekent heel dit feestenplan,
men rolt tapijten uit en zingt je lof,
en dagen later slaat men je aan t kruis
omdat je zegt dat God een vader is
en jij zijn zoon bent en Gods huis
een woonplaats is en geen gevangenis.
O God, leer ons Palmpasen te verstaan
en inzien dat jij ons een vrede biedt
die meer is dan gedruis en massawaan.
Jouw rijk is echt van deze wereld niet.
Uit: Klein getijdenboek,
Lannoo, Tielt / Gooi & Sticht, Baarn,
1997.
PONT DU
CARROUSEL
Rainer Maria Rilke
De blinde man die op een brugdek staat,
grauw als een grenssteen van vergeten rijken,
zou hij het ding niet zijn, het steeds gelijke,
waarom van ver het uur van sterren gaat
en t middelpunt, zover de wereld reikt,
die dwaalt en rent en met haar schatten prijkt?
Hij is het onbewogen stuk gerechtigheid
langs vele valse wegen opgesteld,
de deur die naar de onderwereld leidt
in tijden waarin enkel schijn nog telt.
Vert.:
Piet Thomas
Uit: Hoorbaar
Landschap, Theoria, Kortrijk, 1983.
PSALM 58
Zijn jullie, machtigen der aarde, eerlijk?
Zijn jullie wel in staat
om recht te spreken?
Nee, jullie leugens
leiden naar geweld.
Van hun geboorte
af zijn ze ontspoord.
Ze sjoemelen en ze regeren
niet.
Wat ze vertellen is als gif van adders,
van slangen die
bezweerders niet ontzien.
Ze zijn als
distels die het
vuur nooit halen,
omdat de wind ze al heeft weggewaaid.
Moet men God
vragen op hen
wraak te nemen,
hen weg te laten stromen
als vuil water?
Moet Hij hun tanden en hun kaken stukslaan?
Al wie oprecht is vindt geen troost in wraak.
Als men alleen maar rustig zeggen kon
dat God de goeden recht verschaft op aarde.
Vertaling en bewerking. Piet Thomas
Uit: Klein getijdenboek, Lannoo, Tielt, 1997
PSALM 72
Geef de koning
wijsheid, Heer.
Laat hem herder
zijn van mensen,
rechter die
rechtvaardig is
en de nood der
armen ziet.
Dat hij voor misdeelden
kiest
en de minsten
hulp verschaft,
dat hij leider
is en vriend
van wie hem zijn
toevertrouwd.
Wil hem daar de
kracht voor schenken
en de moed een
leven lang.
Laat hem als de
regen zijn
die de dorre
aarde drenkt,
als de dauw die
al wat groeit,
nieuwe glans en
luister geeft.
Laat hem tot de
dood hem velt,
dienaar van de
vrede zijn.
Vert.: Piet Thomas Piet Thomas

Uit: De Psalmen. Vertaald en bewerkt door
Piet Thomas. Voorgelezen door Stan Milbou, met muziek van Philippe De Chaffoy.
Lannoo/Ten Have, 2004.
REQUIEM VOOR EEN FASCIST
Jij hoorde alleszins tot hun elite,
geschrokken voel ik me met jou verwant;
jij kon als ik zo tomeloos genieten,
als ik zwierf je soms weken door het land.
Als jij voelde ook ik het onbehagen
bij al dat vitten zonder ziel en bloed,
het kletsen en het morren in die dagen :
wat jou bekoren kon, was overmoed.
Toen trad je tot hen toe en je marcheerde.
Wanneer was t, aan de tekens die hen eerden,
dat je de mars naar t niets voor t eerst doorzag ?
Nu ben je dood en het is oordeelsdag.
Desnoods had ik je zelf wel neergeslagen,
maar geen van ons had toen nog het geduld
om in jouw taal zich nog aan jou te wagen.
Jij bent nu dood. t Is mijn en onze schuld.
Vanavond zit ik hier voor jou te schrijven.
De krekel zingt zijn ongedurig lied.
Daar hield je van. De honiggeuren drijven
de kevers voort waar men de vuilboom ziet.
De dood en de geboorte kunnen leren
dat men pas als men brood heeft en wat wijn,
als een bezetene de overmoed kan eren.
Laat dit dan, broer van mij, mijn rouwklacht zijn.
Vertaling : Edmond Ottevaere en Piet Thomas.

Uit: Brandhout en vuur,
Kruispunt, Brugge, 1998.
<
|