De eerste keer dat ik haar zag was op mijn eerste stagedag in het woonzorgcentrum. Mitteke, een klein tenger dametje. Ze hield een grote pluchen poes, die behoedzaam in een dekentje was gewikkeld, op haar schoot. Ik glimlachte vriendelijk naar Mitte en begroette ook de poes, die ik zachtjes over de kop aaide. Maar dat mocht blijkbaar niet, want Mitte trok de kat boos weg. "Ge komt aan heure kop!" reageerde ze verontwaardigd. Later zag ik Mitte en haar knuffelpoes nog verschillende keren, als ik door de gang liep en in het voorbij gaan door de openstaande deur in haar kamer keek. Dan zat ze steeds op dezelfde stoel aan het tafeltje. Mitte komt maar zelden bij de andere mensen in de leefgroep zitten. Vorige week liep ik weer langs haar kamer en besloot even bij haar binnen te gaan. Een beetje beschroomd zei ik gedag, verwachtte half dat ze weer afwijzend zou reageren. Maar tot mijn verbazing begon Mitte ineens te vertellen. Dat ze altijd poezen had gehad. Dat ze een zoon had, die naar ze meende, nu "negentig" jaar was. Dat haar moeder vroeg gestorven was en ze haar tijdens de oorlog zo erg gemist had. Ook haar zusje, die altijd een speelkameraadje voor haar was geweest, was gestorven. Mitteke vertelde en bleef vertellen. Ik luisterde met oprechte belangstelling. Niet alleen om de inhoud van haar verhaal, maar ook vanwege de streektaal die ze hanteerde. Ze sprak precies hetzelfde dialect dat ik kende uit mijn kindertijd, de taal die Ma en Pa ook spraken: Het Noord-Brabants van hun dorp net over de Nederlandse grens. De streektaal waarin wij aanvankelijk hadden leren praten, voordat het op school vermengd werd met de streekeigen taal van onze woonplaats. Het was fijn om dit taaltje nog eens onversneden te horen. Zou zij echt uit dezelfde streek komen als Ma en Pa? Scherp luisterend hoorde ik hoe ze enkele woorden anders uitsprak. Niet helemaal van hetzelfde dorp dus. Later zou ik vernemen dat ze in het dorp naast dat van mijn ouders, het dorp net vóór de Nederlandse grens had gewoond. Mitteke babbelde maar door. Soms vertelde ze dingen al voor de tweede of derde keer. De poes op haar schoot bleek in haar wereld niet altijd een kat te zijn. Dat begreep ik toen ze vertelde dat ze een dochtertje verloren had. Het was niet het kleintje op haar schoot, want "...deze kleine is 'n een jongen éj!", zei ze met een hoofdknik naar haar knuffel. Even later vertelde ze hoe ze een keer alleen thuis was als er een mevrouw op bezoek kwam met een baby bij zich. Die mevrouw had haar gevraagd of ze het kindje eens had willen vasthouden. Ja dat wou ze wel. De bezoekster had voorzichtig het baby'tje op haar schoot gezet. "Zo, hou het nou maar vast. Voorzichtig zijn, en nie aan het koppeke kommen éj!" had die dame haar geleerd. Pas toen ik later thuis mijn ontmoeting met Mitte nog eens overliep, begreep ik ineens waarom ze de eerste keer zo boos had gereageerd op mijn vriendelijke toenaderen van de pluchen poes! Mitteke. Met een glimlach moet ik nog aan haar denken. Als ik nog eens bij haar terug kom, zal ze me niet meer kennen. Ontmoetingen worden niet meer naar de harde schijf van haar geheugen geschreven. Maakt niet uit. Voor mij was deze kennismaking met haar dé ontmoeting van de dag.
|