Over
e-government is de laatste jaren al heel wat literatuur verschenen, maar dat
zorgt er ook voor dat het soms moeilijk is om door de bomen het bos nog te
zien. Niettemin deden Palvia & Sharma (2007) een poging om duidelijkheid te
scheppen. In dit blogbericht worden hun ideeën en conclusies kort samengevat.
Een
eerste probleem is definitie van e-government. Heel wat organisaties deden al
een poging om e-government te definiëren, bijvoorbeeld de Wereldbank en de
Verenigde Naties. Tussen die definities onderling is er uiteraard heel wat
overlap, maar er zijn ook subtiele verschillen. Uit de verschillende definities
destilleerden Palvia & Sharma een nieuwe definitie: E-government involves
using information technology, and especially the Internet, to improve the
delivery of government services to citizens, businesses, and other government
agencies. E-government enables citizens to interact and receive services from
the federal, state or local governments twenty four hours a day, seven days a
week. (Palvia & Sharma 2007: 2)
Daarnaast
onderscheiden zij ook nog m-government (mobile government). Die term slaat op
het gebruik van draadloze technologieën bij het aanbieden van
overheidsdiensten. Volgens de auteurs werken e-government en m-government
complementair.
Een
belangrijk ander onderscheid is dat tussen e-government en e-governance.
E-governance is niet beperkt tot de openbare sector. It implies managing and
administering policies and procedures in the private sector as well. (Palvia & Sharma 2007: 2) Of zoals volledig
gedefinieerd: e-governance means utilizing IT to guide and restrain collective
activities of groups that manage formally and informally processes and
institutions in private as well as public enterprises.
(Palvia
& Sharma 2007: 7)
Taxonomie
E-government bestaat uit verschillende aspecten.
Daarom bieden Palvia & Sharma ook een soort van taxonomie aan:
G2C
= government to citizen
Onder
deze categorie vallen heel wat zaken die in het Nederlands onder de term e-loket
zouden vallen. Bijvoorbeeld: aanvraag van documenten, wijziging van gegevens en
informatie-uitwisseling.
G2B / B2G = government to business / business to
government
Hieronder
vallen alle contacten tussen de overheid en ondernemingen.
G2G
= government to government
Dit
is de samenwerking tussen verschillende overheidsdiensten. Diensten kunnen
onderling bijvoorbeeld informatie uitwisselen om efficiënter te kunnen werken.
E-democracy
Hieronder
verstaan de auteurs online contacten tussen politieke partijen, hun mandatarissen
en het kiespubliek. Een ander aspect is e-voting. Elektronisch stemmen zou veel
betrouwbaarder zijn en minder vatbaar voor manipulatie of fraude. Sinds 2007 is
echter ook al aangetoond dat e-voting verre van onfeilbaar is.
Tweejaarlijks publiceren de Verenigde Naties een rapport over de vooruitgang van landen op het gebied van e-government. In 2012 is Zuid-Korea koploper in deze ranking. Nederland volgt op de tweede plaats en Groot-Brittannië is derde. België is terug te vinden op de 24ste plaats, en dat is 8 plaatsen lager dan in 2010. Op de drie laatste plaatsen staan Niger, Tsjaad en Somalië.
Palvia, S.C.J., and Sharma, S.S. (2007). E-Government and E-Governance:
Definitions/Domain Framework and Status around the World. [Online] http://www.iceg.net/2007/books/1/1_369.pdf
In de les van 9 november werden verschillende
bronnen behandeld die journalisten kunnen gebruiken om info te verzamelen. Ze
kunnen hun zoektocht bijvoorbeeld starten via Google of Wikipedia, maar ook via
sociale netwerksites zoals Facebook of Twitter. We hebben het hier dan wel over
westerse journalisten. Niet overal ter wereld is de toegang tot die bronnen zo
vrij als in het westen, en vaak zijn er alternatieven. In deze blog gaan we wat
dieper in op de situatie in China.
Zoekmachines: Google en Baidu
In 2000 richtten Robin Li en Eric Xu een Chinese
zoekmachine op: Baidu (letterlijk vertaald honderden keren). Özum Canel gaat
in zijn artikel De Chinese zoekmachine Baidudieper in op de oprichting en de geschiedenis
van het bedrijf. Een ding staat vast: de gelijkenissen met Google zijn
treffend. Baidu
ontpopte zich tot de marktleider in China.Het bestaan van Baidu
verhinderde Google niet om ook zijn kans te wagen op de Chinese markt. In
januari 2006 werd de Chinese versie van Google gelanceerd, maar dat werd geen succes. Niet
alleen kreeg de Amerikaanse zoekgigant af te rekenen met tegenwerking van de Chinese
autoriteiten, Baidu bleek ook veel beter te kunnen inspelen op de wensen van de
Chinezen. Zo bleek Baidu wel bereid om links aan te bieden naar illegale
downloads van films en muziek, iets wat Google pertinent weigerde. Baidu werd
wel aangeklaagd door de muziekindustrie, maar in 2006 sprak een Chinese rechter
het bedrijf vrij.
De
Chinese overheid houdt Google ook scherp in het oog. De oprichting werd alleen
toegestaan door de Chinese overheid op voorwaarde dat het Amerikaanse bedrijf
resultaten van zoekopdrachten zou wegfilteren die het regime in Peking
onwelgevallig zijn (Boekestijn 2011, 27). Chinese zoekopdrachten naar pakweg
Dalai Lama en Tiananmenprotest werden op die manier onmogelijk gemaakt. In 2012
konden Chinezen wel zoeken naar info over dat protest, maar de eerste hit was
een politiek statement van premier Wen Jiabao.
Encyclopedie: Wikipedia en Baidu
Baike
In
2002 startte de Wikimedia Foundation een Chinese versie van Wikipedia. De
Chinese overheid hield ook deze website nauwkeurig in de gaten. Verschillende
malen werd de website geblokkeerd, bijvoorbeeld in 2004 rond de vijftiende
verjaardag van het bloedbad op het Tiananmenplein. In 2006 maakte Baidu ook
zijn intrede in deze wereld. Het bedrijf stond toen aan de wieg van een Chinese
internetencyclopedie: Baidu Baike. Die encyclopedie werkt volgens hetzelfde
principe als Wikipedia, met gebruikersbijdragen, maar net zoals de zoekrobot
Baidu wordt de encyclopedie gecensureerd door de Chinese autoriteiten. In een video-interview met The Wall Street Journal vertelt CEO Robin Li dat
hij het niet meer dan logisch vindt dat een Chinees bedrijf zich moet houden
aan de Chinese wetgeving. Volgens hem is het merendeel van de gebruikers ook
niet op zoek naar politiek gevoelige informatie, maar vooral naar
entertainment.
Sociale media: Twitter en Weibo
In
de tweede helft van 2009 werden Facebook en Twitter in China geblokkeerd. In
die periode waren namelijk rellen aan de gang in de provincie Xinjiang en de
Chinese autoriteiten gingen ervan uit dat via die sociale netwerken het oproer
verder aangevuurd zou kunnen worden. Er bestaat sinds 2009 ook een Chinese microblogsite:
Weibo. De site werkt volgens hetzelfde principe als Twitter, maar de site doet
in belangrijke mate aan zelfcensuur.
Bronnen:
Boekestijn,
Arend Jan (2011). Mijmeren Overzee. Delft: Uitgeverij Eburon.
140. Dat is het aantal tekens dat een bericht op Twitter maximaal mag tellen. En toch zetten die korte tweets vaak een lawine van reacties in beweging. Niet in het minst in de politiek. Zoals reeds vermeld in het blogbericht van 25 oktober is voor politici steeds belangrijker om mee te zijn in de wereld van sociale media. Websites zoals Facebook en Twitter hebben niet alleen een groot bereik, ze verkleinen ook de afstand tussen de politicus en zijn of haar kiespubliek. De laatste jaren hebben ook heel wat Belgische en Nederlandse politici Twitter ontdekt. Deze week nemen we een kijkje in de politieke Twitterwereld van de lage landen.
Dé bekendste politieke tweet was waarschijnlijk die van Vincent Van Quickenborne (@VincentVQ) op 22 april 2010. Hij schreef toen Alea iacta est, en kondigde daarmee aan dat Open VLD de stekker uit de regering-Leterme II trok. Van Quickenborne werd door de lezers van Le Soir later dat jaar trouwens uitgeroepen tot meest invloedrijke politieke Twitteraar. Quickie laat zich echter soms ook verleiden tot minder gewichtige tweets, zoals een foto van zijn bloten voeten in de Kamer. Van Quickenborne kreeg ook al kritiek te slikken via Twitter. Na de coup tegen Stefaan De Clerck in Kortrijk uitte diens zoon Felix (@F3lixDeClerck) zijn ongenoegen via Twitter: zum Qotsen.
Bij de christendemocraten is voormalig premier Yves Leterme (@YLeterme) dan weer een fervente Twitteraar. Alleen heeft de Ieperling er iets minder verstand van dan zijn blauwe collega. Zo verstuurde hij al verschillende keren privéberichten naar al zijn volgers. Door dat geblunder werd Leterme de bron van een nieuwe uitdrukking: een Letermeke doen, wat zoveel wil zeggen als in de fout gaan bij het verzenden van een tweet.
In januari 2012 pakte Knack uit met een ranglijst van de meest invloedrijke Twitteraars, op basis van het aantal volgers. Europees president Herman Van Rompuy (@euHvR) bekleedde de eerste plaats, Leterme en Van Quickenborne volgden op plaatsen twee en drie. Belangrijke kanttekening: het account van Van Rompuy wordt beheerd door een mediateam.
De combinatie politiek-Twitter vormde het uitgangspunt van het boek Politics and the Twitter Revolution van John H. Parmelee en Shannon L. Bichard. Daarin onderzoeken de auteurs onder meer hoe groot de invloed van Twitter is op de volgers en of Twitter een goede zaak is voor de democratie. Ze kwamen onder meer tot de conclusie dat de tweets van politici erg invloedrijk zijn (zelfs invloedrijker dan de mening van familie of vrienden). Aan de andere kant werkt Twitter volgens hen echter ook polariserend.
Een ander interessant werk is de paper Verhagen 2.0 uit 2009, waarin Daphne Jacobson het Twitter-gedrag van de Nederlandse christendemocraat Maxime Verhagen (@MaximeVerhagen) onder de loep neemt. Er wordt enerzijds onderzocht waarom Verhagen tweets verstuurd, maar anderzijds ook hoe die tweets door zijn volgers gepercipieerd worden. Verhagen geeft aan dat hij begon te twitteren omdat hij op een directe manier met de burger wou communiceren (vandaar ook zijn beslissing om in het Nederlands en niet in het Engels te twitteren). Als minister van Buitenlandse Zaken wilde hij ook laten zien hoe belangrijk het buitenlands beleid is en hoe het tot stand komt. Voor die doelen leek Twitter hem de beste oplossing, ook al omdat hij minder goede ervaringen had met blogs: Een weblog heeft Verhagen bovendien al een keer gehad. Hij was echter op zoek naar meer interactie en serieusheid: geen gescheld en getier zoals vaak het geval is in reacties op weblogs. Bij de reacties van volgers valt op dat veel mensen op voorhand niet verwacht hadden dat Verhagen zelf tweets zou versturen. Velen hadden verwacht dat het een soort van promotiekanaal zou worden. Andere volgers geven dan weer aan dat ze dankzij de tweets van Verhagen een beter inzicht gekregen hebben in de drukke werkzaamheden van een toppoliticus.
Tot slot nog een overzicht van de Twitter-accounts van enkele invloedrijke politici, met hun aantal volgers (2 november 2012):
Parmelee, John H. & Bichard, Shannon L. (2012). 'Politics and the Twitter Revolution - How Tweets Influence the Relationship between Political Leaders and the Public.' Plymouth: Lexington Books.
Digital divide & de Amerikaanse presidentsverkiezingen
Digital divide in Amerikaanse verkiezingen
Over twee weken trekken de Amerikanen naar de stembus. Ze staan dan voor de keuze tussen nog eens 4 jaar Barack Obama of een eerste termijn voor Mitt Romney. De campagne wordt op veel verschillende gebieden gevoerd, en niet in het minst via internet. Elke presidentskandidaat beschikt minstens over een eigen website, Facebook- en Twitter-account en Youtube-kanaal. In 2008 was Barack Obama de eerste om optimaal gebruik te maken van al deze kanalen. Een groot deel van de fondsen die hij binnenrijfde waren afkomstig van online donateurs. Op het gebied van nieuwe media was Obama veel meer aanwezig dan zijn opponent John McCain, zoals onder meer blijkt uit dit artikel.
Ook tijdens de huidige campagne laat Obama zich niet onbetuigd op sociale en andere nieuwe media. Maar ook de Republikein Mitt Romney maakt er nu ten volle gebruik van.
Het belang van online media in de aanloop naar verkiezingen zit dus duidelijk in de lift. Maar niet iedereen heeft toegang tot al die online info. Wat de reguliere verkiezingspropaganda betreft, vormt dat niet meteen een groot probleem. De Amerikanen worden er toch mee om de oren geslagen: op papier, op radio en televisie en zelfs telefonisch. Maar de info die de partijen verspreiden is uiteraard niet de enige die in verkiezingstijden verschijnt. Zo zijn er heel wat auteurs die kritische bedenkingen uiten bij de uitspraken en plannen van de kandidaten. En die worden niet deur aan deur rondgebracht. Nochtans is ook die input noodzakelijk om een gefundeerde mening te kunnen vormen. Maar het feit dat die info voornamelijk online te vinden is, zorgt er ook voor dat ze niet voor iedereen toegankelijk is. En zo krijgt de digital divide invloed op de verkiezingen.
Ter illustratie enkele cijfers: in het rapport Exploring the Digital Nation Computer and Internet Use at Homeuit 2011 blijkt dat ca. 68% van de Amerikaanse gezinnen thuis internet heeft. 77% van de gezinnen heeft thuis een computer. In bepaalde minderheidsgroepen liggen die percentages een pak lager: Lower income families, people with less education, those with disabilities, Blacks, Hispanics, and rural residents generally lagged the national average in both broadband adoption and computer use.Hoewel we er wel rekening mee moeten houden dat mensen ook via andere kanalen bepaalde internetinfo bemachtigen (bv. school, werk) blijft er toch een bepaald segment van de bevolking dat er niet mee in contact komt. En dan gaat het wellicht vaak over mensen uit de genoemde minderheidsgroepen. Als we in beschouwing nemen dat die vaak een doorslaggevende stem hebben bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen, kunnen we stellen dat de digital divide een bepalende factor is in de Amerikaanse politiek.
Tags: digital divide, Verenigde Staten, verkiezingen, sociale media
18-10-2012
Een haat-liefde-relatie
Een haat-liefde-relatie
Met de les van 12 oktober in het achterhoofd vond ik het interessant om op zoek te gaan naar bijdrages over de relatie tussen blogs en professionele media. De internetzoektocht leverde een interessant artikel op uit 2003 waarin de invloed van blogs op de professionele journalistiek besproken wordt. Het artikel is negen jaar oud maar nog steeds erg actueel, ook al zag de toenmalige Twitter- en Facebookloze wereld er nog erg anders uit.
In het artikel gaf journalist Joseph Daniel (J.D.) Lasica (foto) enkele voorbeelden van positieve ervaringen met blogs. Zo ging hij na een concert van Coldplay online op zoek naar de playlist. Op professionele websites was die lijst nog onvindbaar, maar Lasica vond via Google heil op een blog. Blogs bleken dus sneller informatie te kunnen leveren dan mainstream media. Op de blog van Lisa Rein vond Lasica dan weer uitgebreide info terug over vredesdemonstraties in San Francisco. Veel uitgebreidere info dan wat traditionele media aanboden.
Lasica was anno 2003 dus duidelijk fan van de blogosfeer. Hij betitelde bloggers toen al als een type journalisten: participatory journalists of journalists from the edges, termen die hij als volgt definieert: individuals playing an active role in the process of collecting, reporting, sorting, analyzing and disseminating news and information a task once reserved almost exclusively to the news media.
Hij besefte echter dat de kloof tussen bloggers en professionele journalisten dan nog erg diep was. Zo schrijft hij over de bloggers: Many bloggers look upon mainstream media as an arrogant, elitist club that puts its own version of selfinterest and economic survival above the societal responsibility of a free press. Uit het andere kamp citeert hij journalisten die nieuwsblogs maar matig kunnen appreciëren. Leslie Walker van de Washington Post zegt bijvoorbeeld dat lezers nooit op blogs terecht zullen kunnen voor betrouwbaar nieuws omdat bloggers nu eenmaal de gevestigde journalistieke principes niet naleven. Bill Thompson, gastdocent in de opleiding journalistiek aan de City University in Londen, gaat zelfs nog verder: Blogging is not journalism. Period.
Zoals gezegd is Lasica zelf een fervente voorstander van de nieuwe media. Hij haalt enkele interessante argumenten aan die ik graag met jullie deel:
Een blogger doet exact wat de term journalist inhoudt: bijhouden wat van dag tot dag gebeurt.
Journalisten zijn vaak generalisten, bloggers specialisten. Ze zijn bijgevolg beter geplaatst om over bepaalde onderwerpen te schrijven.
Blogs kunnen aangeven wat nieuwswaardig is. Journalisten kunnen daarop inspelen in de traditionele media.
Journalisten die een blog bijhouden staan dichter bij hun lezers. Ze krijgen een gezicht en persoonlijkheid. De lezers kunnen ook sneller in debat gaan met de journalist en worden op die manier betrokken in de nieuwsgaring.
Hoewel het artikel dus al negen jaar oud is, is het nog altijd erg actueel. De argumenten zijn nog altijd bijzonder krachtig en Lasica sloeg volgens mij de nagel keihard op de kop. Wilson Lowrey vroeg zich in 2006 bijvoorbeeld al niet meer af OF blogs belangrijk zijn voor de journalistiek, maar wel HOE belangrijk ze zijn.
Bronnen:
Lasica, J.D. (2003) Blogs and Journalism Need Each Other, Nieman Reports. 57(3):70-74. [Online] http://www.nieman.harvard.edu/reports/03-3NRfall/V57N3.pdf
Lowrey, W. (2006) Mapping the Journalismblogging Relationship, Journalism 7(4): 477-500
Verschillende mediabedrijven die samensmelten tot 1 gigantische speler, dat doet kritische stemmen opgaan. Maar wanneer de big boss van zon grote speler zich ook nog eens hoogstpersoonlijk in de politieke arena begeeft en invloed uitoefent op het kiespubliek via zijn bedrijf is dat nog veel meer stof tot discussie.
Er zijn verschillende voorbeelden bekend. Zo is er bijvoorbeeld Silvio Berlusconi, eigenaar van het mediaconglomeraat Mediaset en drie keer premier van Italië. In het boek De spelregels van de democratie. Kiesstelsels en politieke systemen in Europa legt Stefaan Fiers de vinger op de wonde. Tijdens de kiesstrijd in 2001 kregen Berlusconi en zijn opponent Francesco Rutelli elk 400 minuten zendtijd op de openbare zenders RAI 1, RAI 2 en RAI 3. Op de kanalen die in handen zijn van Mediaset kreeg Berlusconi echter 1427 minuten tegenover 887 voor Rutelli. De mediamagnaat maakte dus perfect gebruik van zijn bevoorrechte positie.
Een ander voorbeeld is Michael Bloomberg, oprichter van een persagentschap dat zijn familienaam draagt en sinds 2002 burgemeester van New York. Kort na de verkiezingsoverwinning van Bloomberg plaatste Raf Custers enkele kritische kanttekeningen bij diens spreidstand tussen media en politiek: De redactie maakt zich sterk dat ze in volle onafhankelijkheid over het beleid van haar baas als New Yorkse burgervader zal kunnen berichten. [ ] Wir Sollen Sehen, zei de blinde. Het is inderdaad weinig waarschijnlijk dat Bloombergs media de beslissingen van hun broodheer op de korrel zullen nemen. Wanneer dat echter niet meer gebeurt, krijgt een deel van het kiespubliek een wel erg eenzijdig verhaal te horen. Een verhaal dat bij de volgende stembusgang ongetwijfeld in de kaart van Bloomberg speelt.
Voor Belgen kan deze relatie tussen media en politiek misschien wel vreemd in de oren klinken, in Amerika is het al langer common business. Amerikaanse televisiestations scharen zich bijvoorbeeld openlijk aan de kant van een partij of politicus. En dat gaat vaak gepaard met een rondje vuilspuiterij, zoals geïllustreerd in volgende compilatie van beelden uit nieuwsuitzendingen van de zender FOX.
In België zijn we tot vandaag gelukkig van dit soort toestanden gespaard gebleven. En nu maar hopen dat Wouter Vandenhaute het niet in zn hoofd haalt om in de politiek te stappen.
Tags: media moguls, conglomeraten, Berlusconi, Bloomberg
06-10-2012
Welkom!
WELKOM
Deze blog werd gestart op 6 oktober 2012 in het kader van het vak "Nieuwe media en mediaconvergentie" uit de Master in de Journalistiek aan de Hogeschool Universiteit Brussel. In deze blog probeer ik na elke les wat dieper in te gaan op een lesonderwerp. Gezien mijn persoonlijke interesse voor politiek, zal ik regelmatig een link leggen met dit vakgebied. Veel leesplezier!