Mijn zoon is uit huis gegaan,
het enige wat mij overblijft is een traan.
Ik hou zo ontzettend van hem,
dat weet hij niet,
hij ziet mij alleen als zwarte piet.
We hopen zo op een goed verloop,
het enige wat ons nog rest is hoop.
Laat hem weten, hoeveel wij van hem houden,
en laat hem niet staan in koude.
Wanneer ik morgen doodga,
vertel het dan aan de bomen,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is,
om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen
door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mesn,
ze zouden het niet willen geloven,
dat alleen maar een man,
alleen maar een vrouw,
dat een mens zo liefhad,
als ik jou.
Ik had zo graag nog deze herfst genomen,
bij al de seizoenen die ik zorgeloos nam.
Ik had zo graag nog onder groene lentebomen,
een eekhoorntje zien klauteren langs de stam.
Ik had nog in de branding van de zomerzon,
mij nog wat willen laten okerkleuren.
Om dan 't kille water van borrelbron,
de kringen door mijn polsen te verruimen.
De herfst heb ik moeizaam uitgedragen,
de lente stak in mij geen bloesem meer.
Ik zag de zomer gans aan mij verdagen,
en toen winterde het de laaste keer.
Wanneer ik doodga, wil dan liefst van al niet klagen,
ik wil alleen maar zeggen : het doet pijn,
dat jij straks hier en ik daar zal zijn.
Wanneer ik doodga wil dan liefst van al niet klagen,
want ach, er volgen nog ontelbare dagen.
En ook oogst groeit op de akker,
ik word alleen maar elders wakker.