Ineens bevind ik me midden in een aanval van
babyfever. Eén van mijn beste vriendinnen ontdekte net dat ze zwanger is en dit
lokt in mijn omgeving een non-stop ge-oooh en aaah uit. Iedereen, inclusief
ikzelf natuurlijk, is dolenthousiast over deze eerste baby in onze dichte
vriendenkring.
Voor mij is dat echter niet zo vanzelfsprekend.
Ik ben namelijk geen grote fan van kinderen in het algemeen en babys in het
bijzonder. Kinderen zijn luid, vervelend en een pain in the ass. Kinderen kan
ik echter -als het echt moet- nog wel verdragen. Babys daarentegen zijn
downright scary. Als je eens echt objectief nadenkt over babys, zijn ze helemaal
niet schattig. Stel nu dat ik jou een kale dwerg zonder tanden op je schoot zet, dan
ga je toch ook niet spontaan kirren van blijdschap? Dan denk je toch ook niet:
wauw, dit is zó mooi, wat een wonder? En je steekt toch al helemaal geen
vingers in die tandenloze mond om dan uitgelaten te roepen: kijk, hij zuigt!
Als die dwerg dan ook nog eens niet zindelijk bleek te zijn, je te pas en te
onpas onderkwijlde en niet eens zelfstandig rechtop kon zitten, zou het toch al
snel gedaan zijn met de lieflijke kreetjes. Toch lijken de meeste vrouwen zon vieze, verrimpelde baby onweerstaanbaar te vinden. Im not that kind of girl.
Nu er een baby op komst is, ben ik maar eens
naar de babyafdeling van de Hema getrokken. Een leuke ervaring, want voor
iemand die helemaal niets heeft met babys zelf, ben ik wel dol op de
minatuurspulletjes die zon monstertje vereist. De kleine sokjes, tutjes, mutsjes
en schoentjes in allerlei blije kleurtjes zijn onmiskenbaar erg schattig. Toch
viel me op dat er ook heel wat vreemde spullen stonden. Spullen die ik nog
nooit had gezien en dus ook totaal niet kon plaatsen. Heb jij al ooit een
borstpomp gezien? Het ziet er een beetje uit als een megafoon met een
reservoir. Ik bedacht me dat het voor toekomstige moeders erg eng moet zijn om
op zon afdeling te staan en te denken: shit, ik heb maar negen maanden om uit
te zoeken waarvoor al deze rommel dient. Ik zou een instant paniekaanval
krijgen. Waarom? (1) Je wordt verantwoordelijk voor iemand die niets zelf kan
(als in: als jij het geen eten geeft, gaat het dood), (2) er blijkt een hele
markt te bestaan vol spullen die recht uit een martelkamer lijken te komen, (3)
je krijgt op regelmatige tijdstippen fotos van iets dat eruit ziet als een
alien (dat grote hoofd!), (4) je moet een bevalling doorstaan (wat mijns
inziens alleen maar te vergelijken is met een groot uitgevallen gebraad dat je
er langs je neusgat uit moet zien te krijgen) en dan heb ik het nog niet eens
gehad over die freaky plek op babys hoofd (zeer terecht benoemd als de
self-destruct button in How I Met your
Mother), waar je zo, zonder zelfs hard te proberen, je vinger door zou
kunnen rammen. Die plek die met het hart meeklopt (its the beating of that
hideous heart, zei Edgar Allan Poe al). Daarom!
Ondanks mijn babyangst denk ik echter dat het
met deze baby helemaal anders zal zijn. Want het is de baby van iemand die ik
graag zie. Toen mijn vriendin gisteren hier was, kon ik niet anders dan
enthousiast meekirren over haar baby, die wel mooi en schattig moet zijn, want
hij is van haar. Toen ze vroeg of we op de gang wilden staan terwijl ze gaat
bevallen, moest ik zelfs even een beetje huilen. Ik, die er al meermaals van
ben beschuldigd geen ziel te hebben omdat ik zelden huil, vond het zon mooi
gebaar dat ze me erbij wilde dat ik moest huilen. Natuurlijk wil ik op de gang
staan terwijl zij haar baby op de wereld zet. Want het kan gewoon niet anders dan
een prachtige, roze, heerlijke baby worden.
Ik ging er al van uit dat kamperen niets voor
mij was. Ik had het nooit echt geprobeerd, dus het was geen empirische
vaststelling (het vrij onderzoek blijft een VUBer in het bloed zitten), maar
wel een redelijk veilige veronderstelling. Na vier horribele nachten op de
Pukkelpopcamping kan ik echter concluderen dat mijn hypothese meer dan correct
was. I am not a happy camper.
Voor Pukkelpop was mijn kampeerervaring beperkt
tot één keer. Mijn zus en ik waren acht en tien en wilden wel eens in zon tent
slapen. Mijn ouders moeten vermoed hebben dat we toen al niet echt natuurmensen
waren, want we bleven veilig met de tent in de tuin. Ze hadden de tent opgezet,
slaapzakken gekocht en deze gevuld met onze poppen en knuffelberen. Mama bleef
binnen (voor het geval dat) en papa legde zich er gezellig bij. Na het
obligatoire bedtime verhaaltje werd het stil in de tent. Maar niet stil genoeg.
Na ongeveer een kwartier waren we er beiden van overtuigd dat het nachtelijke
lawaai niet afkomstig was van de buurman, onze hond of een handvol vogels, maar
dat onze tent omsingeld was door wraakzuchtige wolven, tijgers en olifanten (we
keken indertijd graag naar Jungle Book). Na dit avontuurlijke kwartiertje
stonden we dus opnieuw binnen, waar mama de chocomelk al had klaargezet. Ik
denk dat mijn vader er niet meteen rouwig om was.
Pukkelpop was enigszins anders. Er was ook een
tent, maar daar stopt de gelijkenis. We waren vroeg in Kiewit, om onze tent
dicht bij de festivalweide op te zetten. We stonden inderdaad dicht bij de
weide, maar ook erg dicht bij (lees: op) de tenten rondom ons. Als je je
bedenkt dat er heel veel tenten stonden op heel weinig ruimte, dat we een
vaakvoorkomende standaardtent hadden én dat mijn oriëntatiegevoel (zeker
dronken in het donker) niet bepaald overontwikkeld is, kan je je voorstellen
dat ik de eerste nacht dankbaar was dat ik mijn vriend bij had. Zonder hem had
ik immers nooit onze tent teruggevonden en was ik na een tijdje zoeken
waarschijnlijk gewoon in de grootste, meest luxueus uitziende tent in de buurt
gekropen om daar goeienacht, hè mannen te mompelen en me te nestelen in de
eerste de beste slaapzak.
Naast de obvious ongemakken van een tent
(probeer jij maar eens je onderbroek te verwisselen in een propvolle, smerige
ruimte waar je niet kan rechtstaan.Ik vind nu nog Spaghetteria-noedels in mijn
sokken), kon ik me ook moeilijk vinden in de vuilheid van het kamperen. Ik,
gedoopt bij een studentenkring, kan me nochtans gemakkelijk verplaatsen in een
avondje smerige marginaliteit. Eén avondje. Na dat avondje wordt het bier uit
mijn haar gewassen, het braaksel van mijn schoenen geveegd en enige gevolgen
van wildplassen uit mijn kleren gewreven. Ik lak mijn nagels, trek een paar
pumps aan en ga weer my merry way. Niet zo in Kiewit. Na vier dagen heb ik net
geen natuurlijke dreadlocks (een tasty mengsel van zweet, zand en bier), zitten
er verdachte vlekken op verdachte plaatsen, heb ik rouwranden onder mijn
teennagels en stink ik naar -opniew- bier, zweet en Spaghetteria-noedels.
Bekaterd als ik ben, heb ik geen zin om drie uur in de vlakke zon aan het
schuiven voor een douche en laat ik het er maar bij. Op de camping blijken er in dit verband drie soorten mensen te zijn: zij die het duidelijk bevrijdend vinden om zich niet te moeten
wassen, zij die het zich niet aantrekken en ik, die veel geld had gegeven voor
een nagelborsteltje.
Een kampeerfenomeen waar ik ook niet helemaal
mentaal klaar voor was, waren de Toi Toikotjes. Natuurlijk heb je wel eens je
behoefte moeten doen op zon bizar plastic wctje, maar ik kan je vertellen dat
de ervaring pas echt compleet is als je eens hebt vertoefd in een Toi Toi die
vier dagen lang werd gefrequenteerd door vuile festivalgangers met bierdiarree
en vervolgens al die tijd lekker heeft staan marineren in de snikhete zon. Je
bent warempel gelukkig als je weer tot aan je enkels in de dubieze modderlaag
voor de toiletten staat.
Het kamperen was dus verschrikkelijk. Maar het
was het wel volledig waard. De nijdige woestijnwind van Queens of the Stone
Age (dixit Humo), puur jeugdsentiment met Limp Bizkit (denk: Move in now move out/ hands up now hands
down/ back up back up/ Tell me what you gonna do now), The Prodigy, de
Bloody Beetroots en de marginaal coole afsluiter van 2manydjs: je zou voor
minder in een tentje slapen. Volgend jaar zeker opnieuw. Maar wel pas volgend
jaar. Ik wil eerst even 365 dagen lang geen Spaghetteria meer zien, eten of
ruiken en met volle teugen genieten van mijn propere, geparfurmeerde
wc-met-spoelbak.