Jezus voor Annas en Kajafas gebracht
Omstreeks middernacht werd Jezus binnengeleid in een
zaal. Daar zat Annas, een rechter, omringd door 28 raadsheren. Hij zat aan het
hoofd van een commissie die tot taak had te waken over de zuiverheid van de
Joodse Leer en het navolgen van de Gods Wet. Overtreders klaagde hij na de
zitting aan bij hogepriester Kajafas. Annas beschuldigde Jezus van het
overtreden van Gods Wet, godslastering, beledigen van de priesters en het
schenden van de sabbat. Hij beschuldigde Hem van onruststoker en
volksverleider.
Annas
: Wilt U soms een nieuwe leer invoeren ?
Jezus
: Mijn leer is geen geheim en sinds geruime tijd hebben vele mensen gehoord wat
Ik te zeggen heb. U kunt hen gerust ondervragen.
Maar Annas liet de aanklagers aan het woord en er
werden vele beschuldigingen tegen Jezus opgesomd. Een greep uit de aanklachten
was dat Jezus zich de Zoon van God noemde, dat Hij genezingen deed op de
sabbat, dat Hij schriftgeleerden van overspel betichtte, dat Hij het volk
opruide en de ondergang van Jeruzalem voorspelde. Ook zijn vriendschap met
onreinen, heidenen, overspelige vrouwen, tollenaars en zondaars werd Hem zeer
kwa-lijk genomen. Zijn zogezegd koningschap en koninkrijk maakten ze
belachelijk. Jezus kreeg vuistslagen in Zijn gezicht. Annas schreef daarna de
beschuldiging op een stuk papyrus en liet het vergezellen met Jezus.
Na de zitting werd Hij naar het rechtshuis van Kajafas
of Sanhedrin geleid.
Het rechtshuis was ingedeeld als volgt : door de
buitenste poort kwam men op de buitenplaats. Dan kwam men door een volgende
poort op de binnenplaats. Van de binnenplaats kwam men door een ingang op de
voorhof die omringd werd door overdekte zuilengangen. Het midden van die
voorhof was echter niet overdekt en in het midden bevond zich ook een soort van
haard die men aanstak als het koud werd. Daarna moest men de trappen op om het eigenlijke rechtshuis binnen te gaan. Er was
een gerechtszaal en erachter nog een raadszaal. De raadszaal waar de leden
zaten was een halve ronde. Voor de aankomst van Jezus waren Petrus en Joannes
tot op de voorhof genaderd. Nikodemus en Jozef van Arimatea hadden hen
binnengelaten. Daar konden ze het verhoog van de rechters goed konden zien.
Nikodemus en Jozef van Arimatea gingen verder om te zetelen. Hogepriester
Kajafas had plaats genomen in de gerechtszaal en ook de Sanhedrin rond hem. Er
waren ook vele stadsambtenaren, schriftgeleerden en oudsten. Het binnenplein
stond vol beschuldigers en valse getuigen. Jezus werd binnengeleid voor de
raad. Kajafas las de beschuldiging van Annas voor. Daarna ondervroeg hij
Jezus, maar Jezus gaf geen antwoord, ondanks de stompen die Hij kreeg. De valse
getuigen konden het niets eens worden over de beschuldigingen die Jezus in
diskrediet moesten brengen. Ze vielen terug op de aanklacht van tovenarij.
Nikodemus weerlegde met de schriftrollen de aanklacht
dat Jezus met zijn apostelen een overtreding hadden gedaan door de paasmaaltijd
te nuttigen voor het eigenlijke paasfeest dat voor de Joden op de sabbat werd
gehouden. De Galileeërs hadden namelijk sedert lang het recht om het paaslam
een dag vroeger te eten. Onder het paasmaal had Jezus de eucharistie ingesteld.
Jezus is het ware paaslam geworden. Hij diende als offer aan God. Hij werd als
een echt offer geslacht. Daarom vierde Hij het paasmaal en Pasen een dag
vroeger dan de Joden. Dit is het begin van het christendom. Kajafas begon zijn
geduld langzamerhand te verliezen, omdat de aangevoerde bewijzen eigenlijk niet
toereikend waren om Jezus te laten terechtstellen. Ze waren allemaal gebaseerd
op leugens.
Kajafas
: U antwoordt niets ? Wat brengen ze wel niet tegen U in !
Maar Jezus gaf geen antwoord.
Kajafas
(woedend) : Zeg ons : Bent U de Christus, de Messias, de Zoon van de
hooggeprezen en allerhoogste God ?
Jezus
(die tot nu toe had gezwegen) : Ja, Ik ben het ! U zegt het ! En Ik zeg u :
Voortaan zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de goddelijke
Majesteit en Hem zien komen op de wolken des hemels.
Kajafas
(razend kwaad en de zoom van zijn kleed scheurend) : Hij heeft God gelasterd,
waarom zouden wij nog getuigen nodig hebben ?
Kajafas
(tot de leden) : U hebt nu allen zelf de godslastering gehoord. Wat vindt u ?
Hogepriesters,
schriftgeleerden, oudsten : Hij verdient de doodstraf !
Kajafas
(tot de beulsknechten) : Ik lever u die Koning over, bewijs die godslasteraar
de eer die Hij verdient !
Kajafas en de leden verlieten de gerechtszaal en
gingen naar de raadszaal, die achter de gerechtszaal was gelegen. Joannes
haastte zich uit de zaal om de H. Maagd op de hoogte te stellen van de uitslag
van de zitting. Petrus daarentegen was door droefheid, angst en vermoeienis
overmand en ging zich warmen aan het brandende vuur. Daar was ook alle gespuis
verzameld. De omgekochte getuigen kregen nu hun fooi. Petrus had zich wat
terugge-trokken. Hij was angstig en vertwijfeld. Hij wist eigenlijk niet meer
wat aan te vangen. Hij weende maar verborg zijn tranen zo goed als hij kon,
want hij stond tussen die ellendelingen. De liefde voor zijn Meester deed hem
blijven. Petrus kon niets doen zonder zichzelf te verraden.
In de gerechtszaal grepen aanwezige ellendelingen de
Heer vast. Sommigen hadden al onder het verhoor van Kajafas Jezus vuistslagen
en stokslagen gegeven. Ze spotten met Hem, omdat Hij zich de Zoon van God had
genoemd. Ze vlochten een kroon van dik tarwestro en zetten die over een hoge
muts die ze op Zijn hoofd hadden gezet. Ze hadden Hem zijn naadloos kleed en
schouderkleed uitgetrokken. Hij had enkel nog een lendendoek aan. Ze hingen Hem
een gescheurde soldatenmantel om, een lange ketting tot op de knieën (met aan
het uiteinde stekels) om de hals en duwden een rietstok in Zijn handen. Ze
deden Hem een blinddoek voor, sloegen Hem met vuisten en stokken en schreeuwden
: Profeteer nu eens voor ons, Messias. Wie was het die je heeft geslagen ? Maar
Jezus antwoordde niet en liet zich slaan. Hij bad in zichzelf voor hen en
zuchtte.
Na de mishandeling sleepten de beulen Hem naar de
raadzaal. De knechten stampten Hem voor zich uit onder voortdurende spot over
hun strokoning. Hogepriester Kajafas en de raadsleden dreven verder de spot
met het doopsel en Zijn zalving door Maria Magdalena.
Verloochening door Petrus
Diepe droefheid stond op Petrus gezicht te lezen. Dat
maakte Hem verdacht bij de vijanden van Jezus. De portierster van de tempel
kwam de trappen af naar de voorhof.
Portierster
(luid) : U bent waarachtig ook een van de leerlingen van die Galileeër !
Petrus
(bang) : Vrouw, ik ken Hem niet, wat bedoelt u ? Ik weet niet wat u wilt !
Petrus verliet de vuurplaats en op dat moment kraaide
de haan. Bij de poort van de voorhof gekomen, trok Petrus de aandacht van een
dienstmeid.
Dienstmeid
(luid) : Kijk, die daar is ook bij Jezus van Nazaret geweest !
Omstaanders
(geïnteresseerd) : Ben jij een leerling van Hem geweest ?
Petrus
(vastberaden) : Geenszins ! Dat ben ik niet geweest. Die persoon ken ik niet,
ik ken Hem niet !
Petrus vluchtte nu over het binnenplein naar de
buitenplaats om enige bekenden die daar stonden, te waarschuwen. Er waren daar
ook leerlingen van Jezus verzameld. Ze klampten Petrus aan om verder nieuws te
krijgen, maar zijn angst om zich te verraden was zo groot dat hij hun met
slechts enkele woorden de raad gaf zich van daar te verwijderen, omdat het te
gevaarlijk voor hen was. De leerlingen verlieten daarop onmiddellijk de stad.
Petrus dwaalde enige tijd treurig rond, maar zijn liefde tot Jezus dreef hem
terug. Hij ging langs de zijkant van het gebouw naar de raadszaal waar ze juist
Jezus met de kroon van stro op het hoofd voor de raadsleden de zaal rond
sleurden. Jezus zag Petrus zeer ernstig en waarschuwend aan, zodat deze bij het
zien van zijn mishandelde Meester als verpletterd was van smart. Toen ging hij
van de deur weg en ging terug naar de voorhof om bij de vuurhaard neer te
hurken. Enigen die hem op het plein gezien en zijn verwarring bemerkt hadden,
traden op hem toe en knoopten een gesprek met hem aan. Ze maakten Jezus keer op
keer belachelijk.
Gesprekspartner
: Ik zie dat u tot zijn aanhang behoort, u bent ook een Galileeër. Ik merk het
aan uw tongval. Het verraadt u !
Broer van
Malchus : Hoe, u bent hier ! Heb ik u niet in de Olijfhof
gezien ? Hebt u mijn broer niet verwond aan het oor ?
Petrus
(vloekend en zwerend van angst) : Ik ken die Galileeër niet !
Op dit ogenblik kraaide de haan voor de tweede keer.
Petrus liep naar het binnenplein. Op dit moment leidde men juist Jezus van de
raadszaal naar de kerker over het binnenplein. Jezus passeerde Petrus en Hij
keek naar hem met een blik vol droefheid en medelijden. Petrus herinnerde zich
op dat moment wat Jezus gezegd had : Voordat de haan twee keer kraait, zul je
Me drie keer verloochenen. Hij had gezondigd tegen zijn Meester, terwijl Deze
voor hem mishandeld en onrechtvaardig ter dood veroordeeld werd. Hij onderging
zwijgend het verschrikkelijkste lijden en bovendien had Hij Petrus kort
voordien nog zo gewaarschuwd. Bijna zinneloos van berouw rende hij naar buiten
en begon te wenen. Zijn angst om aangesproken te worden was verdwenen, nu was
hij bereid aan iedereen te zeggen wie hij was en welk een verschrikkelijk kwaad
op zijn geweten had. Hoe menselijk is Petrus zwakheid toch. Waak en bid, dat u
niet in bekoring valt.
Maria maakte in de geest alles met Jezus mee. Haar
gefolterde ziel vertoefde gedurig bij Hem. Zij bad voor de beulen en ze bad tot
God. Joannes kwam met het droevig nieuws. Maria wilde zo dicht mogelijk bij
Jezus zijn. Joannes begeleidde Maria en de andere heilige vrouwen naar het huis
van Kajafas. Maria en de Heilige Vrouwen deelden in de beschimpingen van haat
door vijandige voorbijgangers. Maar ze hadden en zouden altijd onvoorwaardelijk
voor Jezus kiezen. Enige goede mensen hadden toch aangedurfd hun spijt over de
gebeurtenissen in het huis van Kajafas aan Jezus Moeder te betuigen.
Goede
voorbijgangers (ontroerd) : Ach ! Ongelukkigste der moeders,
allertreurigste Moeder, smartvolle Moeder van de Allerheiligste Israëls !
Maria
(hartelijk) : Dank u voor uw troostende woorden !
Maria en de heilige vrouwen, gevolgd door Joannes,
haastten zich naar het gerechtshuis. Bij het huis gekomen kwam Petrus met
betraande ogen naar buiten. Hij snelde hen met uitgestrekte armen tegemoet.
Maria
: Ach Simon, hoe is het gesteld met Jezus, mijn Zoon ?
Petrus
(zuchtend en klagend) : Ach Moeder, spreek niet tot mij. Uw Zoon lijdt
onmenselijk. Spreek mij niet aan. Ze hebben Hem ter dood veroordeeld en ik heb
Hem driemaal schandalig verloochend.
Joannes trad op hem toe en wilde meer vernemen, maar
Petrus rende door verdriet gedreven de stad uit naar de grot van de Olijfberg
om vergiffenis te vragen voor zijn onstandvastigheid die werd ingegeven door
menselijke zwakte. Maria zakte ineen. Als ze terug was bijgekomen leidde
Joannes haar en de heilige vrouwen tot voor de deur van de kerker waar Jezus
werd gevangen gezet. Maria luisterde naar de verzuchtingen van haar Zoon.
Nadien ging ze nog even naar de voorhof waar het
gepeupel stond. Zij zwegen allemaal van verbazing. Joannes en de heilige
vrouwen namen Haar daarna bij de arm en brachten Haar weg. In de kerker
De kerker bevond zich onder de gerechtszaal van
Kajafas. Het was een kleine ronde cel. Jezus droeg terug zijn oude gescheurde
soldatenmantel en zijn Handen waren opnieuw gebonden. De beulen lieten Hem geen
ogenblik gerust. Ze bonden Hem in het midden van de cel aan een lage zuil. Hij
kon nergens tegenaan leunen en wankelde heen en weer op zijn gezwollen en
gewonde voeten. Ook zijn knieën waren door de ketting gewond. De beulen losten
elkaar af en bleven hun mishandelingen verder zetten onder voortdurende
verwensingen, woede en spot. Er kwam geen enkele klacht over Jezus lippen. Hij
verdroeg alles en bad ondertussen tot Zijn hemelse Vader om Zijn offer van alle
vorige, huidige en toekomstige mishandelingen en lijden als losprijs voor al
onze vorige, huidige en toekomstige zonden te willen aanvaarden. Onze zonden
begaan tegenover God en de medemensen. Daarbij moeten we vooral denken aan alle
mishandelingen die wij Jezus aandoen door te zondigen. WIJ zijn het die Hem
mishandelen, WIJ zijn het die Hem bespotten, WIJ nagels Hem aan het kruis, WIJ
zijn het die zon onbaatzuchtig, onovertroffen liefdesoffer eigenlijk niet
verdienen ! Door Zijn offer herstelde Jezus de glorie en macht van Zijn Vader.
Zijn Vader is rechtvaardig en omdat onze zonden zo groot zijn zouden wij
onszelf vernietigen door Gods rechtvaardige toorn over ons te roepen. De Vader
toont echter barmhartigheid en vergeeft de zonden van hen die Jezus graag zien
en Zijn offer aanvaarden ! Zo alleen kun je blijven leven. We moeten op onze
blote knieën Jezus danken dat Hij ons gered heeft van het verpletterende
gewicht van onze zonden. Voor de mensen die nog niet weten wat ze eigenlijk
moeten doen om onder dit groot cadeau te vallen het volgende : in Jezus, Zijn
Moeder, de Heilige Geest en Zijn Vader geloven en bovendien de sacramenten door
Jezus ingesteld, naleven (doopsel, eucharistie, biecht, vormsel...).
De dag brak aan. Jezus zou de toorn van Zijn Vader
over het geheel van ieders begane zonden blussen. Jezus verwelkomde de dag en
richtte een aangenaam dankgebed tot Zijn Vader. Dit was de langverwachte en
hoopvolle dag van de Verlossing van de mensen. Het hoogtepunt in Jezus leven
: ons verlossen, de Hemel heropenen, de hel overwinnen, voor de mensen de
levende bron van alle geluk en zegeningen, heil zijn en de wil van zijn hemelse
Vader volbrengen. Het geloof in Hem moet voor ons ook steeds een hoogtepunt
zijn. Judas gedrag
Judas had na zijn vlucht de hele nacht rondgezworven
aan de zuidzijde van Jeruzalem waar een afvalplaats (Gê-Hinnom) was. Die plaats
was gelegen in de vallei, waar Jeruzalem te zien was bovenop een steile hoogte.
Tegen het aanbreken van de dag ging hij naar de gerechtszaal. Ondertussen zat
Jezus in de kerker. Hij was veel te nieuwsgierig om te weten hoe het met Jezus
verliep.
Judas
(aan enkele tempelsoldaten) : Hoe zal het met de gevangen genomen Galileeër
verlopen, denkt u ?
Tempelsoldaten
: Hij is ter dood veroordeeld en zal gekruisigd
worden.
Judas
(aan enkele toeschouwers) : Wat hebben ze met Hem gedaan ?
Toeschouwers
: Ze hebben Hem onmenselijk behandeld en bovendien heeft Hij geen enkele
weerstand geboden !
Daarna ging hij naar de achterzijde van het
gerechtshuis. Maar daar waren ze bezig aan het kruis te monteren. Judas zag
naar het kruis en sloeg als een waanzinnige op de vlucht. Hij hield zich
verborgen en wachtte op de uitslag van de zitting. Jezus terug in de Hogeraad
Jezus moest nogmaals verschijnen aan de Hogeraad met
Annas, Kajafas, oudsten en schriftgeleerden. Daar werd het vonnis rechtsgeldig
verklaard. De vergadering was voltallig en gekenmerkt door een grote haast.
De terdoodveroordeling van Jezus werd aan de
raadsleden ter stemming voorgelegd. Nikodemus, Jozef van Arimatea en enkele
andere vrienden van Jezus protesteerden fel. Zij dienden een tegenvoorstel in
om dit proces te verdagen. Zij wilden geen oproer tijdens het Joodse Paasfeest.
Bovendien verklaarden zij dat men geen rechtvaardig vonnis kon vellen op grond
van de ingediende beschuldigingen, omdat alle getuigen elkaar hadden
tegengesproken. Maar de hogepriesters en hun partij, die in de meerderheid
was, werden woedend en beschuldigden de tegenpartij van genegenheid voor de
leer en de gezindheid van die Galileeër te tonen. Zij sloten iedereen die
Jezus genegen waren uit de raad en deze verlieten dan ook de raadszaal, na
protest aangetekend te hebben tegen alles wat hier tegen Jezus zou besloten
worden. Zij begaven zich naar de tempel en zouden zich nooit meer in de raad
vertonen.
Kajafas
(luid) : Laat de Galileeër nu maar komen ! En kleed hem aan, want Hij moet na
het vonnis voor Pilatus geleid worden !
De gerechtsdienaren sleurden haastig Jezus uit de
kerker en deden Hem zijn lang wollen kleed terug aan en brachten Hem voor
Kajafas.
Kajafas
(hatelijk) : Indien U de Gezalfde des Heren, de Messias bent, zeg het ons !
Jezus
(ernstig) : Indien Ik het u zei, zou u Mij niet geloven, en indien Ikzelf u
daarover ondervroeg, zou u niet antwoorden en Mij ook niet vrijlaten. Van nu af
zal de Mensenzoon zetelen aan de rechterhand van de kracht van God !
Kajafas
(spottend) : Zo, U bent dus de Zoon van God. U ?
Jezus
: Ja, zoals u zegt, Ik ben het !
Kajafas
(tegen de raadsleden) : Waarom hebben wij nog getuigen nodig ! Het bewijs is
geleverd. Een meer overtuigend bewijs kunnen wij niet verlangen. Nu hebben wij
het immers uit zijn eigen mond gehoord.
Al de raadsleden stonden nu op en begonnen Jezus uit
te schelden. Hoe durfde Hij zich de Messias noemen, en zetelen aan de
rechterhand van God !
Jezus werd tussen de gerechtsdienaars en de soldaten
naar het paleis van Pilatus gebracht. Het gepeupel volgde de stoet. Wanhoop van Judas
Judas hoorde het rumoer van een aankomende stoet.
Omstaander 1
: Zij brengen de Galileeër naar Pilatus, nu de Hogeraad Hem te dood heeft
veroordeeld. Hij moet op het kruis. Het is toch onmogelijk na al die
mishandelingen in leven te blijven...
Omstaander 2
: Maar niettegenstaande zijn erbarmelijke toestand is Hij enorm geduldig. Hij
spreekt niet en antwoordt niet. Hij zegt alleen maar dat Hij de Messias is en
aan de rechterhand van God zal tronen. Zonder deze bekentenissen zou men Hem
niet kunnen veroordeeld hebben. Maar nu moet Hij aan het kruis.
Omstaander 3
: De schelm die Hem verkocht heeft, was een leerling van Hem en had enige uren
eerder nog het paaslam met Hem gegeten. Van vrienden moet je het hebben. Ik zou
niet graag in zijn schoenen staan. De Galileeër mag zijn wat hij wil, Hij heeft
toch geen vriend voor geld in de dood gestort. Echt, de schurk verdient ook
gehangen te worden !
Judas hoorde het volk wel ! Hij liep naar de Tempel om
het geld waar bloed aan kleefde kwijt te geraken en zo zichzelf wit te wassen.
Hij ging naar enkele oudsten en raadsleden, die de priesters hielpen bij de
dienst. Ze keken op hem neer met diep misprijzen.
Judas
(vertwijfeld) : Neem uw geld terug, waarmee u mij hebt verleid om een
onschuldige over te leveren. Neem uw geld terug en laat Jezus vrij ! Ik zeg het
u : de overeenkomst is niet meer geldig want ik heb zwaar gezondigd door
onschuldig bloed te verkopen.
Oudsten en
raadsleden (minachtend) : Wat kan ons dat schelen dat u
gezondigd hebt. Als u denkt onschuldig bloed verraden te hebben, dan is dat uw
zaak ! Wij weten zelf wel wat wij van u gekocht hebben en wij hebben Hem
schuldig bevonden. Hij verdient de dood. Hou uw geld ! Wij willen er niets van
terug ! Er kleeft bloed aan het geld.
Judas
(als een waanzinnige) : Hier is het geld !
Hij smeet het geld op de vloer in de Tempel. Daarna
vluchtte hij de stad uit.
Hogepriester
1 (tot de andere hogepriesters) : Raap het geld op !
Maar let op : we mogen ze niet bij de gaven doen, omdat het bloedgeld is !
Hogepriester
2 : Ik stel voor dat we het land van de pottenbakker
aankopen om er de vreemdelingen te begraven.
Het stuk land is er nog steeds en wordt daarom nog
altijd Bloedakker genoemd.
Judas ging terug naar de afvalplaats van Jeruzalem.
Hij werd krankzinnig van wanhoop. Hij hoorde steeds de woorden van Jezus in
zijn hoofd naklinken : Vriend, waarvoor ben je gekomen ? Judas, verraad je de
Mensenzoon met een kus ? Judas werd gefolterd door zijn geweten. Hij heeft Jezus
verkocht en Hem zo de dood ingejaagd. In een vlaag van zinsverbijstering en
wanhoop greep Judas zijn gordel en verhing zich aan een boom. Hij had zich
totaal aan de duisternis en Satan gegeven.
Als je zonden, hoe zwaar ook, aan jezelf beginnen
knagen, wordt dan niet moedeloos, woedend, angstig, vertwijfeld, waanzinnig,
maar rustig. Ga naar Jezus toe en vraag met een berouwvol hart vergiffenis in
het sacrament van de biecht. Judas ging de verkeerde richting uit. Als hij zich
voor de voeten van Jezus op zijn knieën had laten vallen en de barmhartige
Jezus om vergeving had gesmeekt, dan was hij gered geweest. Tocht naar het paleis van Pilatus
In de stoet waren Kajafas, Annas, raadsleden, dienaren
met schriftrollen, schriftgeleerden, valse getuigen, beulsknechten, beambten en
soldaten. Jezus werd door de beulsknechten verder gesleurd. Zijn boeien deden
Hem geweldig pijn. Hij was bijna onherkenbaar van de mishandelingen die nu al
uren zonder ophouden duurden. Het volk kwam in dichte drommen naar deze stoet
zien. Het volk werd opgeruid om Jezus te bespotten en te beschimpen. Ze gooiden
bovendien met stenen naar Hem. Ze deden er ook alles aan om de blijde intocht
van de vorige week in Ofel op Palmendag te hekelen. Nu passeerde hij in Akra (=
stadswijk van Jeruzalem waar de schriftgeleerden hun bolwerk was). Hij werd er
nog eens extra uitgejouwd. Maria was samen met Maria Magdalena en Joannes tot
bij de stoet geraakt. Maria kon de lijdensweg inwendig voelen, maar toch wilde
ze Jezus in levende lijve zien. Ze wist dat Haar Zoon er ellendig aan toe was.
Toen Jezus voorbij passeerde keek Hij even naar Zijn Moeder. Voor Haar was het
vreselijke aanblik van Haar onschuldige Zoon teveel en ze bezweek in de armen
van Joannes en Maria Magdalena. Was dit de Zoon van God en de Mensen ? Deze
gebroken man ?
Daarna passeerde de stoet langs de mensen van Ofel.
Maar daar sloeg de twijfel algemeen toe. Hun geloof wankelde. Was dit de
Heiland die ze hadden verwelkomd ? Ze zeiden geen woord en keerden verslagen
naar huis terug.
Schriftgeleerden
(honend) : Kijk eens naar uw koning ! Begroet Hem maar ! Nu zwijgen jullie
wel, hé ! We voeren Hem naar zijn kroning en troonsbestijging. Het is nu uit
met zijn wonderen !
Bij Pilatus aangekomen
Omstreeks zes uur in de morgen kwam de stoet aan bij
het paleis van Pilatus, de Romeinse landvoogd. De landvoogd was de enige die
een doodvonnis kon uitvoeren. Daarom moest de Hogeraad Jezus laten voorkomen
bij Pilatus. Ze wilden Hem beschuldigen van een misdaad tegen de Romeinse
keizer om zo de doodstraf te kunnen laten uitvoeren. De raadsleden bleven staan
voor het oude rechtshuis. Daar was een duidelijke lijn in het plaveisel
aangelegd tot waar de Joden konden komen zonder hun strikte reinheidswetten te
schenden. Zij konden ook geen heidens gebouw binnentreden. Ze gaven de
gerechtsdienaren het bevel op Jezus voor de trappen van het Pilatus paleis te
sleuren. Pilatus had de stoet zien aankomen vanop een hogerliggend terras van
zijn paleis. Pilatus die omringd was door zijn Romeinse officieren en soldaten
keek vol misprijzen naar de Hogepriesters en raadsleden of het Sanhedrin.
Pilatus
(schreeuwde misprijzend) : Wat is er nu weer zo vroeg aan de hand ? Waarom hebt
u die mens zo ellendig toegetakeld ? U begint al vroeg te villen en te slachten
! (na de middag begon de slachting van de paaslammeren in de tempel)
Sanhedrin
(tot de gerechtsdienaren) : Vooruit met Hem ! In het rechthuis !
Sanhedrin
(roepend tot Pilatus) : Luister naar onze aanklachten tegen die misdadiger !
Wij mogen uw huis niet binnen door onze reinheidswetten ! Breng Hem maar in het
rechtshuis ! Maar een man die achter het Sanhedrin stond, bij het
verzamelde volk op het forum of marktplaats, schreeuwde tot hen : Zeker mogen
jullie het rechtshuis niet betreden, want het is geheiligd door onschuldig
bloed. Hij (Jezus) alleen mag het betreden, want Hij alleen onder de Joden is
rein, evenals de daar vermoorde onschuldige kinderen !
De man was Sadok, een Jezusvriend. Hij had twee
zoontjes die vermoord werden samen met nog andere kinderen op het plein van het
gerechtshof. De oude Herodes had alle geboren jongens laten afslachten in de
hoop Jezus te kunnen doden, Jozef en Maria waren echter met Jezus naar Egypte
gevlucht.
Daar was Jezus veilig tot na de dood van Herodes. Dan
keerde de Heilige Familie terug naar Israël.
Maar de Sanhedrin gaven geen krimp. Ondertussen
sleurden de gerechtsdienaren Jezus tot op het terras van Pilatus. Pilatus
ergerde zich blauw aan de hogepriesters en raadsleden toen hij zag hoe ze Jezus
hadden mishandeld. Pilatus wist al op voorhand dat ze bij hem kwamen om Jezus
veroordeling te bekomen, omdat Hij de doodstraf schuldig was, maar hij had geen
zin om Jezus zonder klaar bewezen schuld te veroordelen.
Pilatus
(minachtend) : Welke misdaad wrijft u deze persoon aan ?
Sanhedrin
(geërgerd) : Als wij geen bewijzen hadden dat Hij een boosdoener is, dan
zouden wij Hem niet tot u brengen !
Pilatus (geënerveerd)
: Wel, als dat zo is, neemt u Hem dan en spreek recht over Hem volgens uw Wet !
Sanhedrin
(kwaad) : U weet dat het Recht ons niet de onbeperkte macht toekent om een
doodvonnis te laten voltrekken !
De Sanhedrin met hun getuigen kleedden de zaak zo in
dat ze Jezus beschuldigden van misdaden tegen de keizer en die niets met
godsdienst of gebruiken te maken hadden. De eerste beschuldiging die zij
inbrachten was deze : Jezus was een volksverleider, rustverstoorder en
oproerkraaier. Bovendien lieten ze getuigen de beschuldigingen bevestigen.
Sanhedrin
: Hij reist het land door, houdt grote volksvergaderingen en schendt de sabbat
door zieken op deze heilige dag te genezen.
Pilatus
(grijnzend) : U bent zeer zeker niet ziek, anders zouden die genezingen u niet
zo verbitteren !
Sanhedrin
(aandringend) : Hij zegt ook dat men zijn vlees moet eten en zijn bloed moet
drinken om eeuwig te leven !
Pilatus
(spottend) : Men zou haast zeggen dat u zijn leer volgt, want het ziet ernaar
uit dat u zijn vlees wilt eten en zijn bloed wilt drinken !
Bij de tweede aanklacht hadden de hogepriesters en
raadsleden niet op een scherp antwoord van Pilatus gerekend.
Sanhedrin
: Hij stookt het volk op om de keizer geen belastingen te betalen!
Pilatus
(razend kwaad) : Dat is grof gelogen ! Dat zal ik toch wel beter weten, zeker
!!!!!!!!
Ze gingen vlug over tot de derde aanklacht :
Sanhedrin
: Hij is van lage, onbekende en verdachte afkomst en toch heeft zijn zon grote
aanhang. Het rond Hem verzamelde volk heeft Hem tot koning willen laten
uitroepen en omdat de gunstige tijd nog niet was aangebroken, heeft Hij zich
verborgen. In de laatste dagen heeft Hij zich een luidruchtige intocht in
Jeruzalem laten welgevallen, waar een ontelbare menigte mensen riepen : Hosanna
de zoon van David ! Hooggezegend het Rijk van onze vader David, dat nu komt !
Hij beweert dat Hij de Christus, de Gezalfde des Heren, de Messias, de beloofde
en sedert lang verwachte Koning van de Joden is. Hij laat zich ook zo noemen !
Pilatus
(geïnteresseerd) : Wachters, breng de beschuldigde in de rechtskamer !
Daar kon Pilatus Jezus ondervragen. Niettegenstaande
hij afgoden aanbad en een heiden was, wist Pilatus dat de Joodse profeten de
komst van een Gezalfde van God hadden voorspeld. Hij zou een Verlosser,
Bevrijder en Koning zijn en vele Joden wachtten op Zijn komst. Pilatus stelde
zich daarbij, zoals vele Joden, een zegevierende, machtige heerser voor, met
veel pracht en praal. De gedachte dat dit de hulpeloze, ellendige, mishandelde,
onmachtige Jezus kon zijn, vond Pilatus belachelijk.
Pilatus
(verwonderd) : U bent dus die verwachte Koning van de Joden ?
Jezus
: Bent uzelf op die gedachte gekomen of hebben anderen ze u voorgezegd ?
Pilatus (geërgerd)
: Ben ik misschien een Jood, dat ik aan zulke praatjes belang zou hechten ? Uw
volk en uw priesters hebben U aan mij overgeleverd, om U te kunnen veroordelen
als iemand die om deze reden de dood schuldig is. Zeg mij : Wat hebt u gedaan ?
Jezus (waardig)
: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld ! Indien het van deze wereld was, zou
Ik zeker dienaren hebben gehad om Mij te verdedigen en te beletten dat Ik aan u
overgeleverd werd, maar mijn Rijk is niet van deze wereld.
Pilatus
(verwonderd) : U bent dan toch Koning ?
Jezus
: Zoals u zegt : Ik ben Koning. Ik ben geboren en in deze wereld gekomen om te
getuigen van de waarheid. Iedereen die deze waarheid aanvaardt, luistert naar
hetgeen ik zeg !
Pilatus
: Waarheid ? Wat is waarheid ?
Jezus gaf geen antwoord. Daarna ging Pilatus terug
naar het terras. Pilatus zag in Jezus geen koning die voor de keizer gevaarlijk
kon worden. Jezus Rijk was niet in deze wereld en dat was voor Pilatus het
voornaamste.
Pilatus (roepend
tot het Sanhedrin) : Ik vind geen enkele schuld in deze mens !
Sanhedrin
(schreeuwden woedend) : Hij is een onruststoker ! Hij geeft zich uit voor
Christus, Koning der Joden !
Pilatus
(verwonderd tot Jezus) : Hebt u op al die beschuldigingen niets te antwoorden ?
Ik weet het wel, zij brengen leugens tegen U in !
Sanhedrin
(uitzinnig) : Hoe ? Vindt U geen schuld in Hem ? Is dit geen schuld soms ? Hij
stookt het hele volk op en verspreidt zijn leer over heel Galilea tot hier !
Pilatus
(listig) : Is deze mens afkomstig uit Galilea en een onderdaan van Herodes ?
Sanhedrin
: Ja, want zijn ouders hebben te Nazaret gewoond en zijn tegenwoordige
verblijfplaats is Kafarnaüm !
Pilatus
: Wel, omdat Hij een Galileeër en een onderdaan van Herodes is, ga dan met Hem
naar de viervorst. Hij bevindt zich juist in de stad voor het feest. Ik laat
deze rechtszaak over aan hem !
Jezus werd terug naar beneden gezonden bij zijn
vijanden. Nu waren ze pas echt razend ! Zij koelden hun woede op Jezus. Zij
sleurden Hem over het forum en begaven zich naar het nabijgelegen paleis van
Herodes. Onder de stoet waren ook Romeinse soldaten. Claudia Procla, de vrouw
van Pilatus, stond heimelijk op het hoogste terras met angst en droefheid te
kijken naar de stoet die over het forum verder trok. Daarna had ze een lang
onderhoud met haar man. Ze smeekte hem Jezus geen onrecht aan te doen. Ze
vertelde hem over de visioenen die zij over Jezus had gekregen. Ze had beelden
uit Zijn leven als heilige Leraar en Heiland gezien. Ze zag ook de heiligheid
en de smarten van Jezus Moeder Maria. Claudia had vele wonderen gezien en
waarheden vernomen. Ze leed onder de beelden die de boosheid en de listen van
Jezus vijanden aantoonden tegenover de Onschuldige.
Toen ze later op het terras stond, herkende ze Jezus,
de Zaligmaker. Toen ze Hem zo mishandeld zag, was ze angstig. Ze bad en smeekte
Pilatus om Jezus niet te veroordelen. Pilatus stelde haar gerust en zei dat hij
geen schuld in Jezus vond en dat hij Hem niet zou veroordelen. Hij had de
boosheid van de Joden wel doorzien. Maar binnenin was Pilatus besluiteloos en
onzeker. Hij wist wat de waarheid was : Jezus Nazarenus, de Koning der Joden,
is waarheid !
|