Instelling van de Eucharistieviering
Petrus en Joannes gingen nu de kelk halen en zetten
die voor Jezus neer. Het waren de heilige handelingen zoals de priester die nu
nog verricht vooraleer brood en wijn gezegend zijn. Ernaast stonden de
paasbroden, die Jezus had opzij gelegd. Er stonden ook een wijnkruik en een
waterkruik en dozen met olie. Het breken en ronddelen van het brood en het
drinken uit dezelfde kelk bij het sluiten van de maaltijd was van oudsher een
teken van verbroedering en liefde. Maar Jezus verhief dit gebruik nu tot het
Heilig Sacrament. De deuren van het Cenakel waren nog altijd gesloten : alles
gebeurde in het geheim en zeer plechtig. Jezus gaf hun uitleg over het
avondmaal en ook hoe ze het heilig misoffer moesten opdragen. Onder deze
handelingen werd de Heer steeds inniger. Hij zei dat Hij hun nu alles wilde
geven wat Hij bezat, nl. Hijzelf. Jezus liet door Petrus en Joannes water over
Zijn handen gieten en daarna werd de schaal met water doorgegeven aan alle
apostelen om hun handen te wassen. Jezus bad en brak onder het gebed van de
zegen het brood. Hij nam nu de schaal of pateen met stukken brood.
Jezus
: Neem en eet, dit is Mijn Lichaam dat voor U overgeleverd wordt. Eerst reikte
Jezus Zijn Lichaam door het Brood aan Petrus en daarna aan Joannes uit. Judas
was de derde aan wie de Heer dit Sacrament toereikte. Jezus (tot Judas) : Wat je van plan bent te doen, doe dat spoedig !
Dan gaf Hij het Sacrament verder aan de overige
apostelen. Zij naderden twee aan twee. Ze kregen het brood op hun tong en de
een hield voor de ander onder de kin een doek dat op de kelk gelegen had.
Daarna hield Jezus de kelk omhoog ter hoogte van zijn gezicht en sprak het
dankgebed uit.
Jezus
: Drink er allen uit, want dit is Mijn bloed van het verbond, dat voor velen
wordt vergoten tot vergeving van zonden.
Hij liet Petrus en Joannes drinken uit de kelk, die
Hijzelf in zijn handen hield en zette de kelk daarna neer. Joannes schepte nu
met de kleine lepel van het H. Bloed uit de kelk in de kleine bekers, die door
Petrus aan de overige apostelen toegereikt werden. Elke kleine beker diende
voor twee van hen en zo dronken zij het H. Bloed. Na deze instelling ging Jezus
verder met de rituele handelingen die ook nu nog worden gedaan door de
priester.
Jezus
: Jullie moeten dit heilig Sacrament in de Kerk blijven voortzetten tot Mijn
gedachtenis. Daarom zal dit Sacrament in de Kerk blijven tot het einde van de
tijden.
Verder leerde Hij hun het hoofdzakelijke aan in de
manier om de communie zelf klaar te maken en het aan anderen uit te delen. Ook
werd hen uitgelegd hoe ze het wonderbaar geheim van het Sacrament geleidelijk
aan de gelovigen moesten overdragen en het Sacrament voor hen uit te spraken.
Nadat de apostelen de Heilige Geest op Pinksteren hadden ontvangen moesten ze
zelf consacreren.
Jezus bereidde ook het heilig chrisma. Zij leerden
over de zalving met het heilig chrisma (olie) en het gebruik ervan
(priesterwijding, sacrament van het vormsel). Jezus zalfde Petrus en Joannes.
Zij moesten de andere apostelen op hun beurt de handen opleggen en zalven als
ze de H. Geest ontvangen hadden op het Pinksterfeest. Dit was de grote doop
met de H. Geest. Acht dagen erna deden ze hetzelfde aan verscheidene leerlingen
om ze tot priesters te wijden. Jezus hield nu nog een lange afscheidsrede, die
vele vurige gebeden bevatte. De apostelen waren blij en vol ijver. Ze stelden
Hem vele vragen. Hij herhaalde tussendoor ook vroegere uitspraken en vertelde
aan Petrus en Joannes deze mede te delen aan de overige apostelen die het op
hun beurt aan de leerlingen en heilige vrouwen moesten voortzeggen en
onderwijzen. Jezus sprak ook enkele keren over de verrader. Petrus verzekerde
vol vuur dat hij Hem zeker trouw zou zijn en Hem nooit verlaten.
Jezus
: Simon, Simon, de satan beloert je om je te ziften als tarwe, maar ik heb voor
jouw gebeden, zodat jouw geloof niet zou begeven; en je, eenmaal van jouw
misstap teruggekeerd, je jouw broeders zou versterken !
Waarheen Ik nu ga, kunnen jullie Mij niet volgen.
Petrus (beslist)
: Ik wil U volgen tot in de dood en met U sterven !
Jezus
(mistroostig) : Met Mij sterven ? Voorwaar, voordat de haan tweemaal kraait,
zult jij Mij driemaal verloochenen.
Jezus
: Voor jullie zal een harde tijd aanbreken. Toen Ik jullie uitzond zonder
beurs, zonder reiszak, zonder schoeisel, heeft het jullie dan aan iets
ontbroken ?
Apostelen
: Neen !
Jezus
: Maar nu, moet hij die een reiszak heeft, deze meenemen, en wie niets heeft,
maakt zijn kleed te gelde en koopt een zwaard, want nu moet ook dit woord in vervulling
gaan : Hij zal onder de misdadigers gerekend worden. Alles moet waar gemaakt
worden, wat over Mij geschreven staat !
Petrus nam dit letterlijk. Hij wilde Jezus verdedigen
en toonde twee hakmessen die hij bij zich had.
Jezus
(kortaf) : Genoeg ! Kom ! Laten wij heengaan.
Na het zingen van de psalmen gingen ze naar buiten.
Daar wachtten Zijn Moeder en Maria Magdalena op Hem. Ze smeekten Hem niet naar
de Olijfberg te gaan, omdat ze het gerucht gehoord hadden dat men Hem wilde
gevangen nemen. Maar Jezus sprak enige troostende woorden en vertrok haastig
tussen hen door. Judas had zich vlug uit de voeten gemaakt (na het drinken van
het H. Bloed) om zijn wrede plan tot uitvoer te brengen.
In de Hof van Olijven
Jezus en de elf apostelen verlieten het Cenakel dat op
de berg Sion lag en gingen door het dal van Josafat. De maan steeg boven de
Olijfberg op. Het was ongeveer negen uur.
Jezus
: Deze nacht nog zullen jullie allemaal ten val komen vanwege Mij, want er
staat geschreven : Ik zal de Herder treffen, en de schapen van de kudde zullen
verstrooid worden. Maar eenmaal verrezen zal Ik u voorgaan naar Galilea.
De apostelen waren nog vol geestdrift en godsvrucht.
Zij verdrongen zich om Hem en betuigden Hem, ieder op zijn wijze, hun liefde.
Zij verzekerden Hem dat zij Hem niet konden en niet zouden verlaten.
Petrus
: Indien iedereen zich aan U ergert, nooit of nooit wil ik U verdriet aandoen.
Jezus
: Voorwaar, Ik zeg je, juist jij zult mij deze nacht, nog voor de haan kraait,
driemaal verloochenen.
Petrus
(ontkennend) : Al moest ik zelfs met U sterven, toch zou ik U nooit
verloochenen.
En zo spraken ook alle andere apostelen. Zij begaven
zich naar de tuin van Getsemane dat een half uur van het Cenakel verwijderd
lag. Er stonden meerdere dichtgebladerde loofhutten. In een daarvan bleven acht
van de apostelen achter. Bij deze achtergebleven apostelen voegden zich nadien
nog leerlingen van Jezus. Jezus was diep bedroefd en zei hun dat het gevaar
nabij was.
Jezus
: Blijf hier, terwijl ik verder ga om te bidden.
Jezus en de andere apostelen trokken verder naar de
Olijfhof. De Olijfhof is door een weg gescheiden van de tuin van Getsemane en
hij strekt zich verder uit op de helling van de Olijfberg. Deze hof van Olijven
is open en alleen door een aarden wal omringd. Hij is kleiner dan de tuin van
Getsemane. Het is een tuin op de berghelling waar men grotten, terrassen en
vele olijfbomen aantreft. Petrus, Joannes en Jakobus de Meerdere gingen met Hem
mee. Jezus werd enorm bedrukt en onrustig.
Joannes
: Heer, U hebt ons vroeger allen getroost en nu bent U zo bang...
Jezus
: Mijn ziel is ten dode toe bedroefd. Blijf allen hier, en waak met Mij. Bidt
om vooral niet in bekoring te vallen.
Hij ging een eindje verder, maar de angstbeelden
stormden zo geweldig op Hem aan dat Hij door schrik overmand links van de
apostelen afdaalde en zich verborg in een grot met een overhangende rots. Jezus
gaf zich over aan zijn aanstaande lijden en offerde zich op aan de goddelijke
Rechtvaardigheid om al de zonden van de wereld te voldoen. Hij liet vrijwillig
zijn natuur van Godheid terugtrekken en was nu enkel gehuld in Mensheid. De
natuur van mens te zijn, die Hij uit oneindige liefde voor de mensen had
aangenomen. Nu was Hij alleen met de liefde van zijn rein en onschuldig menselijk
Hart overgeleverd aan het geweld van alle angsten en smart voor de zonden van
de wereld. Hij liet zich over aan de zwakke menselijke natuur. Hij was daardoor
eindeloos angstig en bedroefd en Hij smeekte God om medelijden. Jezus wierp
zich voorover en bad en ondertussen zag Hij alle zonden van de wereld en hun
afschuwelijke boosheid in ontelbare beelden. Hij nam ze allemaal op zich en gaf
Zich aan God, Zijn hemelse Vader en Vader van alle mensen. Hij beveelde alles
in zijn gebed aan om Zich door zijn lijden voor die onmetelijke schuld
voldoening te schenken aan God de Almachtige en Eeuwige, Vader van alle mensen,
die allen zondaars zijn. Zo zouden alle mensen die in Jezus geloven en in de
biecht tot Hem komen gered worden.
Maar ook in dit uur liet Satan Hem niet los en deed
Jezus bovenop de verpletterende schuldenlast nog hopeloos lijden door
bekoringen. Bovendien werd zijn ziel nog eens met ontzetting geslagen bij het
zien van de ontelbare misdaden van de mensen en van hun ondankbaarheid
tegenover God.
Jezus
(huiverend) : Vader, indien het mogelijk is, neem dan deze kelk van Mij weg !
Maar niet mijn Wil, maar de Uwe geschiede !
Zijn Wil en die van de Vader waren nochtans één, maar
Jezus die uit liefde tot de mens de hele zwakte van de menselijke natuur wilde
ondergaan, sidderde hier bij het aanblik van de naderende dood. De schrik voor
de dood en de natuurlijke vrees voor de grootte van het zoenoffer.
Maria, Zijn Moeder was in deze doodstrijd door
droefheid en angst overstelpt. Zij bevond zich in de tuin van het huis van
Maria Markus. Maria Magdalena en Maria Markus waren bij Haar. Zij verloor
verschillende keren het bewustzijn, omdat ze innerlijk in haar geest het lijden
van haar Zoon aanschouwde. Ze had boden op pad gestuurd om op de hoogte
gehouden te worden, maar omdat ze te lang wegbleven ging ze zelf op weg. Zij
werd vergezeld van Maria Magdalena en Salome.
Het was ongeveer half elf toen hij opstond en zich
terug naar de drie apostelen begaf. Hij vond hen in slaap.
Jezus
: Simon, slaap je ? Hebben jullie dan niet eens een uur met Mij kunnen waken ?
Joannes
(die Jezus nog niet als een verslagen mens had gezien ) : Meester, wat overkomt
U ? Moet ik de andere leerlingen roepen ? Zouden wij niet beter vluchten ?
Jezus
: Indien Ik nogmaals 33 jaar leefde, onderwees en zieken genas, dan nog zou dat
ontoereikend zijn om alles te verrichten. Het zou nog niet opwegen tegen alles
wat Ik van nu tot morgen moet verrichten. Je moet dus de anderen niet roepen.
Juist daarom heb Ik hen ginder achtergelaten, zodat zij Mij in deze
allerellendigste toestand niet zouden zien en zich niet aan Mij zouden ergeren.
Zij zouden in bekoring vallen, veel van mijn woorden en handelingen vergeten en
aan Mij twijfelen. Jullie hebben echter de Zoon des Mensen in zijn verheerlijking
en verheffing gezien (op de berg Tabor) : nu mogen jullie Hem ook zien in zijn
verduistering, vernedering en totale verlatenheid. Maar Ik maan jullie aan te
waken en te bidden zodat jullie niet in bekoring vallen, want de geest is wel
van goede wil, maar het vlees is zwak.
Jezus wilde hen aansporen tot doorzetting en hen ook
wijzen op de strijd van de menselijke natuur tegen de dood en op de oorzaak van
zijn zwakheid op het ogenblik. De drie apostelen waren verslagen door de
droefheid van hun Meester en begonnen op hun beurt te bidden. Maar ze waren na
een tijdje terug in slaap gevallen. Door hun gebrek aan vertrouwen waren ze
terug in bekoring gevallen.
De acht anderen die waren achtergebleven sliepen niet.
De angst en de droefheid die weerklonken in Jezus laatste woorden hadden hen
te zeer verontrust. Zij zochten naar een schuilplaats tegen mogelijk gevaar.
En voor de tweede maal, ging Jezus bidden in de grot.
Hij viel neer en bad. Opnieuw begon er een strijd in zijn ziel. Engelen lieten
Hem al de folteringen en hun omvang aanschouwen. Deze zou Hij moeten verduren
voor de voldoening van alle zonden. Zij toonden Hem een lichaams- en
zielelijden die door de pijn ervan beantwoordde aan de straffen die God eiste
voor alle zonden van de hele mensheid. Bovendien moest het een lijden zijn dat
de schuld van de hele mensheid strafte op de onschuldige Mensheid die God had
begrepen voor zijn mensen. De schuld en de straf van alle mensen moest
daadwerkelijk en uit liefde op zich worden genomen. Hij moest de menselijke
tegenzin voor lijden en dood, die een onderdeel van ieder lijden is
overwinnen. Jezus brak uit in een bloedig zweet.
De goddelijke Wil van Jezus Christus trok zich door
zijn smeken in de Vader terug zodat zijn Mensheid (beroofd van goddelijke
troost), al het lijden zou kunnen (en moeten) verduren. De Godheid van Christus
was één met de Vader en bestemde voor haar Mensheid het vreselijkste lijden,
terwijl de menselijke wil van Christus tot de Vader bad juist dat lijden van
Hem af te willen wenden. Daarna werd Hij overvallen door een bijkomende angst :
de onrust en bekommernis in zijn ziel. Deze angsten zijn aanwezig in ieder
menselijk hart dat een zwaar en pijnlijk offer tegemoet gaat. Hij stelde zich
de vraag : Wat zal het nut van al dat lijden zijn ? Wat zal erdoor gewonnen
worden ? Hij voorzag de ondankbaarheid van de mensen. Jezus zag hen allen. Hij
weende en treurde over hen en wilde lijden voor al degenen die Hem niet zien,
die hun kruis na Hem niet willen dragen. Zijn Bruid de Kerk niet erkennen aan
wie Hij zichzelf geschonken heeft in het H. Sacrament. De mensen die door Satan
werden en nog altijd worden weggesleurd. In zijn vertwijfeling schreeuwde Hij
een noodgeroep. De drie apostelen sprongen recht en wilden naar Hem toe
snellen.
Petrus
(tegen Jacobus en Joannes) : Blijf hier, ik loop eens tot Hem !
Petrus
(de grot binnentredend) : Meester, wat overkomt U ?
Hij deinsde terug toen hij Jezus zag vol bloed en van
angst vervuld. Jezus antwoordde niet en scheen hem niet te bemerken. Daarop
keerde Petrus noodgedwongen naar de andere twee apostelen terug. Ze gingen
terug zitten en bidden. Maar Jezus strijd tegen de menselijke afkeer van het
lijden duurde voort.
Jezus
: Vader, is het mogelijk te lijden voor mensen als dezen ? O Vader, indien de
kelk mij niet voorbij kan gaan, dat dan Uw Wil geschiede !
Jezus zag hoe duivels ontelbare mensenmassas
verleiden, verscheuren en verslinden. Mensen voor wie Hij de weg naar de
bittere kruisdood nu begonnen was om hen te verlossen uit Satans macht. Voor
hen zou Jezus offer tevergeefs gebeuren. Jezus zag dat het H. Sacrament waar
Hij zich als levende God iedere keer tot voedsel wegschenkt, werd en wordt
ontheiligd en verkracht. Hij zag dat zijn Bruid, de Kerk, werd uiteengerukt en
versplinterd. Bloed stroomde in dikke druppels van zijn bleke gelaat.
Jezus keerde daarna terug naar de drie apostelen en
vond hen wederom in slaap. Door droefheid, angst en vermoeidheid overvallen,
waren zij terug ingesluimerd. Ze werden wakker en stonden onmiddellijk recht.
Ze ondersteunden Jezus met medelijden en liefde. Hij zei hun dat men Hem zou
gevangen nemen, Hem voor de rechter slepen, mishandelen en Hem daarna de
wreedste dood zou laten ondergaan. Hij vroeg nadrukkelijk of ze Zijn Moeder
wilden troosten. De apostelen waren stil, omdat ze voelden dat Hij de waarheid
sprak. Jezus wilde terugkeren naar de grot en ze hielpen Hem erheen. Hij was
zwak en moedeloos. Opnieuw bad Hij tot Zijn Vader.
Jezus
: Vader, indien het uw Wil is, neem deze kelk van Mij weg, maar niet mijn Wil,
maar de Uwe geschiede !
Jezus aanschouwde met diepe ontroering en troost alle
toekomstige hemelbewoners uit het Oude Testament en alle toekomstige
gelukkigen. Jezus ziet zijn broeders en zijn schepselen zo graag, dat Hij met
vreugde alle smart en pijn op zich neemt, ook al zou Hij maar één enkele ziel
kunnen redden.
Daarna werden alle gebeurtenissen uit de doeken
gedaan, te beginnen met de kus van Judas tot aan zijn laatste woord op het
kruis. Hij werd gesterkt door hierboven om zijn angst en onrust wat te milderen.
Jezus bleef nog een tijdje verdiept in stille overweging en dankzegging tot
zijn hemelse Vader. Daarna ging Hij terug naar de apostelen en maande hen aan
tot waken en bidden. Het was nog nooit zo nodig geweest.
Jezus
: Zie, het uur is gekomen waarop de Mensenzoon in handen van de zondaars zal
overgeleverd worden. Sta daarom op en laten we weggaan !
Zie, de verrader is reeds nabij. Oh ! Het was beter
voor hem nooit geboren te zijn geweest !
De apostelen sprongen verschrikt op en zagen angstig
om zich heen.
Petrus
: Meester, ik laat de andere apostelen roepen ! Wij zullen U verdedigen.
Maar Jezus wees naar een groep gewapende mannen. Zij
naderden vanuit het dal met fakkels in de hand.
Jezus
: Eén van de twaalf heeft Mij verraden !
Maar ze hielden dit voor onmogelijk. Nogmaals vroeg
Jezus aan hen om zijn Moeder te troosten.
Jezus
: Laten wij de vijand tegemoet gaan. Ik wil Me zonder verweer in hun handen
overleveren.
Judas verraad
Het verraad van Judas viel ander uit dan hij had
verwacht. Hij spioneerde voor het geld en om in de gunst van de Farizeeën te
komen. Zij bewogen Judas door vleierij tot verraad van Jezus. Aan een
doodsvonnis en een kruisiging had hij niet gedacht. Het lag niet in zijn
bedoeling Jezus pijn te doen. Judas was enkel het moeizame, lastige
zwerversleven van de apostelen te midden van voortdurende vervolgingen moe. In
de laatste maanden had hij zijn misdaad voorbereid door zich onrechtmatig
aalmoezen toe te eigenen. Zijn gierigheid, die nog meer werd geprikkeld door de
vrijgevigheid van Maria Magdalena bij de zalving van Jezus, had hem over de
streep getrokken. Hij had altijd gehoopt dat Jezus een werelds koninkrijk zou stichten. Een echt koninkrijk met Jezus als koning.
Hij zag zich al voorzien van een eervolle en winstgevende plaats. Doordat dit
Rijk er niet kwam, probeerde hij op een andere manier roem te halen en
rijkdom te vergaren. Wanneer hij de groeiende moeilijkheden en vervolgingen
zag, vond hij het geraadzaam goede betrekkingen aan de knopen met de machtige
en hooggeplaatste tegenstanders van Jezus en in hun gunst te komen. En dit
voor het te laat was ! Maar die tegenstanders zaten nu niet direct op Judas te
wachten. Zij behandelden hem als een vuile verrader, iemand die je niet kon
vertrouwen. Judas deed er alles voor om hen tot actie te doen overgaan. Hij
had Jezus en de apostelen met leugens beklad bij de hogepriesters en was bang
dat zijn plan doorzien zou worden bij de apostelen. Tenslotte ging men dan toch
op zijn voorstel in. Men zou volgens zijn aanwijzingen en onder zijn toezicht
Jezus gevangen nemen. Hij had dertig zilverstukken gekregen voor zijn verraad.
Hij moest alleen de taak nog uitvoeren. Judas zou een afgesproken teken doen
om aan te duiden welke persoon de soldaten moesten grijpen nl. door een kus.
Jezus was nog niet uitgesproken of Judas kwam eraan,
en hij had een 20-tal soldaten bij zich. Een deel ervan behoorde bij de
tempelwacht en de rest waren in dienst van Kajafas en Annas. Zij waren
vergezeld van 4 beulsknechten (= gerechtsdienaren die heiden waren) met boeien
en 6 beambten die gestuurd waren door de hogepriesters, schriftgeleerden en
oudsten van het volk. Er was veel geharrewar want de acht achtergebleven
apostelen hadden het lawaai gehoord en kwamen aangelopen.
Petrus
: Heer, de andere apostelen zijn aangekomen. Wij gaan de gerechtsdienaars
aanvallen.
Jezus
(gebiedend) : Blijf kalm en onderneem niets !
Jezus ging enige schreden achteruit en ging naast de
weg op het gras staan. Judas en zijn gevolg kwamen bij Jezus aan. Maar Judas
kreeg geen kans om zijn mond open te doen. Drie apostelen vroegen Judas om
uitleg. Bovendien kwam er nog een vriend van Jezus bij staan. Rond Judas
stonden nu Jacobus de Mindere, Filippus, Tomas en Natanaël. De anderen stonden
verder af, klaar om te vluchten.
Jezus
(luide toon) : Wie zoeken jullie ?
Bende
: Jezus van Nazaret !
Jezus
: Ik ben het !
Judas wilde naderen, maar Jezus hief zijn hand tegen
hem op.
Jezus
: Vriend, waarvoor ben je gekomen ?
Judas was uit zijn lood geslagen en stamelde enkele
woorden over een vervulde opdracht. Petrus en de andere leerlingen omringden
Judas en scholden hem uit voor verrader en dief. Judas werd in bescherming
genomen door de soldaten en kon zich daardoor niet redden met leugens. Hij werd
woedend.
Jezus
(nog luider) : Wie zoeken jullie ?
Bende
: Jezus van Nazaret !
Jezus
: Ik ben het. Ik heb het u reeds gezegd ! Indien jullie Mij zoeken, laat hen
dan gaan !
Ondertussen waren de apostelen tegen Judas en de
soldaten heftig te keer gegaan. De soldaten deden een tegenaanval en zo
geraakte Judas uit zijn netelige positie bevrijd. De soldaten eisten nu van
Judas het afgesproken teken om Jezus in te rekenen. Daarop ging Judas naar
Jezus.
Judas
(Jezus een kus gevend) : Wees gegroet, Meester !
Jezus
: Judas, verraad je de Mensenzoon met een kus ?
Jezus werd omringd door de soldaten en de
beulsknechten grepen Jezus vast.
Judas wilde vluchten, maar de apostelen hielden hem
tegen. Ze wilden zich verzetten tegen de soldaten.
Apostelen
: Heer, moeten wij erop slaan met het zwaard ?
Petrus voegde de daad bij het woord, greep
onmiddellijk zijn zwaard en sloeg een stuk van het oor van de knecht van de
hogepriester.
Jezus
(tot Petrus) : Petrus, steek jouw zwaard terug in de schede, want allen die het
zwaard trekken, zullen door het zwaard omkomen ! Of denk je dat Ik niet tot
mijn Vader kan bidden en dat Hij Mij nu niet meer dan twaalf legioenen engelen
zou kunnen zenden ? Maar hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, indien
verhinderd werd, wat hier gebeurt ? En moet Ik de beker, die de Vader voor Mij
bestemd heeft, niet drinken ?
Laat Mij nu ook nog even die man genezen.
Jezus raakte het gewonde oor aan en het was genezen.
De soldaat heette Malchus. Hij was met verstomming geslagen. Hij was
onmiddellijk bekeerd. Van nu af hield hij de gebeurtenissen verder in het oog
en hield Jezus Moeder Maria en de andere vrienden op de hoogte. Maar de
andere soldaten dreven de apostelen terug en achtervolgden hen zelfs. Toen de
leerlingen waren gevlucht, keerden ze terug naar de beulsknechten en de gerechtsdienaren.
Beambten van
schriftgeleerden : Hij gaat met de duivel om. De soldaat is door
tovenaarskunst genezen !
Jezus
: U bent uitgetrokken als tegen een rover, met zwaarden en stokken, om Mij als
een moordenaar gevangen te nemen. Dagelijks onderwees Ik bij u in de tempel en
U hebt uw hand niet naar Mij uitgestoken. Maar dit is echter uw uur : het uur
van de macht der duisternis.
Beambten
: Wij zullen Uw toverkunst wel afleren !
De leerlingen hadden hem allemaal in de steek gelaten.
De beulsknechten bonden Jezus handen vast voor zijn borst. Ondertussen
beschimpten de beambten van de schriftgeleerden Hem onophoudelijk. Het eerste
foltertuig dat ze bovenhaalden was de gordelboei. Dit was een gordel die met
ijzeren punten bezet was. Ze hadden Hem ook een ijzeren halsband met scherpe
punten om zijn nek gedaan. Deze boeien hielden ze met 4 touwen vast. Naargelang
de 4 beulsknechten eraan trokken, werd Jezus van de ene naar de andere kant
gesleurd. De leerlingen waren geheel buiten zichzelf en zwierven in de
omgeving rond. Joannes was teruggekeerd en volgde dicht achter de laatste
soldaten. Zij kregen hem in het oog en achtervolgden hem. De soldaten grepen
hem vast bij zijn zweetdoek, maar hij liet het doek los en ontsnapte. Judas had
van de het geharrewar gebruik gemaakt om te vluchten. Zn knagend geweten liet
hem niet meer los. Hij had zich in een onmogelijke positie gebracht. Maar hij
was te laf om zijn fouten vooralsnog bij Jezus te biechten en vergeving te
vragen. Zijn hart was zo verduisterd dat hij de hand van Jezus zou weigeren.
Hij liep weg van Jezus. Weg van zijn enige redding.
Tocht naar de berg Sion
De bende ging door het Kedrondal. Daar moesten ze over
een brug. Er stroomde een beek onder. Daar lieten ze Jezus vanaf de brug in de
beek zakken. Meer vallen dan zakken. De rotsbodem was duidelijk te zien door
het lage waterpeil. Jezus kwam op zijn knieën op de rotsen neer en stuikte op
zijn gezicht. Hij kon maar amper zijn handen voor zijn gezicht houden. Het was
aan Gods bijstand te danken dat Hij niet dodelijk gewond was. Jezus dronk een
beetje van het water van de beek. Daarna gingen de beulsknechten van de brug
naar beneden aan de oever van de beek staan. Van daar af sleurden ze Jezus
terug naar de kant. Zijn wollen kleed was nat geworden door het water uit de
beek en woog zwaar. Daarna trokken ze met Jezus verder, sloegen Hem met koorden
en riepen voortdurend beledigingen. Jezus was blootsvoets en daarom lieten ze
Hem verder over de scherpe stenen van de weg lopen. Ze duwden Hem door distels en
doornen. Onder het lopen staken de beulsknechten met foltertuigen tussen zijn
ribben en sloegen Hem op de rug.
Ze passeerden ook een stadswijk van Jeruzalem : Ofel.
Daar was Jezus een week geleden als een koning binnengehaald. Hij had er veel
goeds verricht en de bewoners waren dit niet vergeten. Ze liepen weeklagend
rond en bleven Jezus steunen. Maar de soldaten joegen hen met geweld terug
naar hun huizen. De bende hield eventjes stil en twee soldaten maakten gebruik
van die gelegenheid om Jezus boeien iets losser te maken en Hem een beetje
water te geven. Deze soldaten hebben zich nog bekeerd voordat Jezus stierf. De
soldaten konden maar met grote moeite de vele inwoners die het onrecht aan de
kaak stelden de baas.
Inwoners van
Ofel : Laat die man toch los ! Geef ons die man terug !
Wie zal ons voortaan helpen, wie ons troosten, wie ons genezen ? Geef Hem ons
terug ! Laat Hem vrij !
De bende liep vlug verder naar de berg Sion waar het
paleis van Kajafas of het Sanhedrin was gelegen.
Maria, Jezus Moeder werd door de wijk Ofel naar het
huis van Maria Markus geleid dat aan de voet van de berg Sion lag. De mensen
betuigden hun medelijden en steun voor haar. Maria Magdalena en Salome waren
bij haar gebleven. Ze was verscheurd door smart. Joannes was tot bij Haar
gekomen om haar over Jezus gevangenneming te vertellen. Later werd Maria tot
bij Marta gebracht. Petrus en Joannes trokken naar enige goede kennissen die
gerechtsboden waren. Zo zouden ze de gerechtszitting kunnen bijwonen. Petrus en
Joannes kregen elk een bodemantel om zich te vermommen en zo de rechtszaal van
Kajafas binnen te geraken. In de Raad waren er ook vrienden van Jezus bij,
waaronder Nikodemus en Jozef van Arimatea. Dit was zeer tegen de zin van de
schriftgeleerden of Farizeeën.
Alle vijanden van Jezus waren opgeroepen voor de
zitting : raadslieden, schriftgeleerden, hogepriesters, ouderlingen, vijanden
van Jezus uit vele landstreken. Het Joodse paasfeest was bijna aangebroken en
op die gelegenheid verbleven zij in Jeruzalem. Er waren ook kooplieden bij die
door Jezus uit de tempel waren verdreven. Zelfs nog schriftgeleerden, die Jezus
op zijn 12 jaar de mond had gesnoerd op zijn eerste tempelonderricht. Er waren
nog onboetvaardige en hervallen zondaars, wereldgezinde jongelingen die Hij niet
tot leerling wilde aanvaarden, losbandigen, echtbrekers, erflustigen die hun
erfenissen zagen weggegeven worden aan de armen, enz. Vele vijanden van Jezus
waren flink in de weer om bewijzen tegen Hem te verzamelen. Daarbij werden ook
getuigen omgekocht. Vele godvruchtige lieden en vrienden van Jezus waren
bedroefd en vooral heel angstig. Vele goedmenende mensen werden in hun hart
getroffen door Jezus geduld, want middenin dit verpletterende leed uitte Hij
geen enkele klacht. Zij trokken zich moedeloos en zwijgend terug.
|