Ongeveer in het midden van de elfde
eeuw werd Godelieve geboren aan de Vlaamse kust, op het slot Landesvoorde in
het graafschap Boonen (= Boulogne in Frankrijk). Haar jeugd was als een sprookje.
Zowel de vader, Heer Heinfried, als de moeder, Vrouw Godiva, en al de mensen
die haar kenden koesterden een uitzonderlijke liefde voor het lieftallig
meisje. De kinderen van de lijfeigenen (= de slaven) moesten reeds zeer jong
van s ochtends tot s avonds op het veld werken. Zij kregen zelden of nooit
een lekker maal voorgeschoteld. Daarbij kwam nog dat zes nachts in kleine
povere hutjes moesten slapen. Godelieve daarentegen liep gekleed in mooie
kleedjes, snoepte aan fijne spijzen, verkeerde in ruime zalen in fijn, vrolijk
gezelschap of reed op een van de eigen paardjes door de lanen van het park.
Toch was Godelieve niet als zovele
welstellende kinderen : zij zag niet met minachting neer op de kinderen die
minder geluk hadden dan zij. Integendeel ! Zij voelde een innig medelijden met
alle arme stumperds en bovendien wou zij, zoals haar dat geleerd was, alle
mensen en vooral de noodlijdenden als broers en zusters in Christus beschouwen.
Zij wilde daadwerkelijk de christelijke naastenliefde beoefenen. Bij elke
gelegenheid bezocht de jonkvrouw de lijfeigenen om met raad en daad de mensen,
vooral de zieken, te troosten en te helpen. Iedere dag rond het middaguur trok
zij naar de keuken, haalde een vracht spijzen en ging ermee naar de slotpoort,
waar de armen al stonden te wachten om deze in ontvangst te nemen. De koks
lieten het meisje begaan en ook vader toonde begrip voor de edelmoedigheid van
zijn dochtertje. Er was immers toch genoeg.
Tot op zekere dag toen er hoge
gasten verwacht werden, een deel van de heerlijkste spijzen verdwenen was.
Reeds tweemaal was Godelieve van de keuken naar buiten gerend. De derde maal
stond plotseling haar vader voor haar met de hofmeester. De hoogachtige,
krenterige hofmeester was zich bij Godelieves vader gaan beklagen en had deze
ervan overtuigd, dat het zo niet verder kon. De tranen kwamen Godelieve in de
ogen toen zij de strenge blik van haar vader zag. Wat hield zij daar in die
schort verborgen ?
Gelaten opende Godelieve haar
voorschoot, maar grote God ! het waren geen geurende spijzen die te
voorschijn kwamen, maar wat droge houtspaanders. Stomverbaasd staarde Heer
Heinfried en de hofmeester naar de spaanders tot hij opeens begreep en ontroerd
zijn dochtertje omhelsde. Godelieve maakte zich zacht los en haastte zich met
haar vrachtje naar de poort waar zij weer dampende vleesbrokken en verse
druiven kon uitreiken.
Voor Godelieve vlogen de kinder- en
jeugdjaren vlug voorbij. Stilaan kwam de leeftijd waarop men de meisjes pleegde
uit te huwelijken. Bertolf, heer van Gistel, die gehoord had van de lieftallige
jonkvrouw van Landesvoorde en het wonder der spijzen, deed zijn
huwelijks-aanzoek en verwierf de toestemming van Godelieves ouders. Bertolf
was wel ruw van aard maar hij was adellijk, welstellend en invloedrijk.
Godelieve, die er steeds van gedroomd had als maagd haar leven toe te wijden
aan de Heer was niet gelukkig. Toen zij na het pralerig huwelijksfeest naar
Gistel moest vertrekken, besloot ze ieder offer te brengen dat de Heer van haar
verlangde.
Zij zou nog vele offers moeten
brengen. Reeds bij haar aankomst viel haar een ontzettende vernedering te
beurt. Moest gij daarom zo ver lopen, om zulke kraai hier binnen te brengen
?, verwelkomde Vrouw Izelinde haar zoon Bertolf en zijn jonge gade. Izelinde,
een feeks van een vrouw, slaagde erin Bertolf te bepraten. Vanaf de eerste dag
al verstootte hij zijn lieve, jonge echtgenote in plaats van haar met liefde te
omringen en haar bij te staan in de aanpassing aan het nieuw milieu waar ze
terecht kwam.
Godelieve werd als een assepoester
behandeld. Overal werd zij met harde, hatelijke woorden bejegend. Aan de
rijkgevulde tafels werd haar geen plaats gegund en zij moest als een gevangene
genoegen nemen met één broodje per dag. Toen men bemerkte dat zij alles met geduld
bleef verdragen en de helft van haar broodje nog wegschonk aan de armen, kreeg
Godelieve nog een half broodje. Daarnaast werd ze verplicht samen met een
dienstmeid de oogst op de akkers te vrijwaren tegen de kraaien. Maar
Godelieves geduld kende geen grenzen. Opgedragen aan God is het onbenulligste
werk verdienste-lijk.
Op zekere dag verlangde zij vurig de
H. Mis bij te wonen. Zij riep de kraaien bijeen in een schuur en slaagde erin
deze daar te houden tot zij weergekeerd was. Het dienstmeisje vertelde aan
iedereen die het wilde horen van welk wonder zij getuige was geweest, maar
Izelinde en Bertolf lieten zich niet vermurwen. Erger zelfs ! Stilaan kreeg in
Bertolfs satanische geest het plan vorm om zijn lieve gade te vermoorden.
Godelieve vluchtte naar haar vaders slot om Bertolf deze zware zonde te
besparen. De ruwe heer van Gistel, die bang was voor de wraak van de machtige
Heer Heinfried, veinsde echter berouw en beloofde beterschap zodat Godelieve
hoopvol terugkeerde.
Nu begon haar lijden pas goed. Op
zekere dag gaf Bertold twee knechten de opdracht Godelieve te vermoorden.
Terwijl Bertolf naar Brugge reisde om zijn onschuld te laten blijken werd
Godelieve door twee beulen gewurgd en daarna verdronken in het water van een
nabijgelegen moeras. Zo stierf Godelieve op 6 juli 1170 als een lam, zonder één
klacht...
Kort nadien hertrouwde Bertolf. Zijn
eerste kindje, Edith, werd blind geboren. Jaren later verscheen Godelieve aan
het meisje en schonk haar het licht in de ogen. Dat was de eerste wraak van
de martelares. Nog indrukwekkender was de tweede. Ongetwijfeld door haar gebed
bekeerde Bertolf zich, werd monnik in het klooster van St. Winocus te Bergen en
stierf pas na jarenlange boetedoening.
|