Zuster Maria Faustina van
het Heilig Sacrament (25 augustus 1905 5 oktober 1938) Zuster
Maria Faustina Kowalska is geboren op 25 augustus 1905 op een boerderij in het
Poolse dorpje Glocowiec, als derde van tien kinderen. Ze ontving de doopnaam:
"Helena". Haar ouders zijn Stanislaus en Marianne Kowalska. Ze zijn
arm, maar gelukkig. Als klein meisje valt Helena al op door haar eenvoudige
liefde tot de Heer en haar bekommernis om de armen. Als ze 3 jaar oud is, gaat
ze al naar school. Op haar zevende wist Helena al waar ze voor bestemd was.
Haar vrije tijd verdoet ze liever bij het Heilig Sacrament dan bij
speelkameraadjes. Ze biecht wekelijks, vast streng. Haar ouders worden kwaad
wanneer ze spreekt over de vreemde lichtverschijnselen die haar omringen.
Verzinsels, inbeeldingen. Ze proberen haar af te houden van de nachtelijke
gebedswaken waarmee ze voortdurend zichzelf tergt. Ze zien de vreemde
schittering niet in Helenas slaapkamer en die ervoor zorgt dat ze wakker
blijft.
In dit gezin is de hulp van Helena hard nodig. In 1921 ging zij op 16-jarige
leeftijd als dienstbode werken om haar ouders financieel bij te staan. Maar dan
verschijnt de lijdende Heer aan haar en vraagt of zij zich helemaal aan Hem wil
geven. Na een jaar gewerkt te hebben, maakt ze de
wens om naar het klooster te gaan aan vader en moeder bekend. Deze wordt
geweigerd. De Kowalski's zijn te gehecht aan hun lievelingsdochter. Helena
reist vervolgens in haar eentje, met de kleren die ze aanheeft en zonder hun
medeweten, naar Warschau. Bij talloze kloosters wordt ze afgewezen : geen geld
of ontwikkeling, een verwaarloosd uiterlijk, en bovendien nog een dienstmeisje
ook. Helena beschikt niet over de vereisten die indertijd van een intredende
jonge vrouw gevraagd werden. Toch komt ze uiteindelijk binnen bij de zusters
van O. L. Vrouw van Barmhartigheid. Helena treed op 1 augustus 1925 officieel
in het klooster in.
Als werkzuster vervult de jonge vrouw die bij haar
noviciaat op 30 april 1926 de kloosternaam Faustina ('gezegende') gekregen
heeft, verschillende taken. Tuinierster, portier, bakker en veel keukendienst.
Het eenvoudige, maar vrij zware werk, maakt haar gelukkig omdat ze het met
liefde voor de Heer doet. Intussen blijven haar bovennatuurlijke ontmoetingen
doorgaan. Op het feest van de
Onbevlekte Ontvangenis verscheen haar de H. Maagd, die haar mededeelde dat zij
op verlangen van God op een geheel andere wijze haar Moeder zou zijn en leerde
haar de weg naar volmaaktheid. Zij muntte vooral uit in de nederigheid, want
Maria had haar gezegd: "Nederigheid, nederigheid en nogmaals
nederigheid." Dikwijls genoot zij het gezelschap van engelen en verscheen
haar het Goddelijk Kind. Zij doorleefde het lijden van Christus alsof zij er
zelf bij tegenwoordig was en ontving verheven openbaringen omtrent het geheim
der Drieëenheid. Ze bad veel voor de zielen in het vagevuur, vaak stond God de
zielen toe haar hulp en verlichting te vragen en later haar bevrijding aan te
kondigen. Nog meer ging haar echter het lot der stervenden ter harte.
"Vandaag", schrijft ze, "zag ik Jezus in doodstrijd en Hij fluisterde
mij toe: Mijn dochter, help Mij de zielen van de zondaars te winnen. Ik begreep
hoe ik hen moest redden en bereidde mij voor op groter smarten. Mijn lijden
nam toe en ik voelde de wonden in mijn handen en voeten en zijde. Ik voelde de
haat van de zielevijand, maar hij kon mij geen kwaad berokkenen." Ze
ontvangt onzichtbare stigmata. Lijden is voor Faustina een genade. "Dikwijls",
schrijft ze, "had ik contact met de stervenden, soms met hen die op verre
afstand waren en door het gebed ontving ik voor hen de genade van het geloof in
Gods Barmhartigheid.
De eerste verschijning, die zuster Faustina
van Jezus mocht ontvangen, was te Plock (Polen) op 22 februari 1931. Zij
verhaalt als volgt:" Toen ik 's avonds in mijn cel was, aanschouwde ik
Jezus, gekleed in een wit gewaad. De rechterhand had Hij opgeheven om de Zegen
te geven, met de andere raakte Hij zijn kleed aan ter hoogte van Zijn Hart. Uit
het kleed, dat bij het Hart een weinig was geopend, schitterden twee
stralenbundels: de ene was rood, de andere wit. Stil schouwde ik op naar de
Heer. Mijn ziel was beangst, doch tevens opgetogen van vreugde. Na enkele
ogenblikken zei de Verlosser mij:" Vervaardig een beeld van Mij, gelijk
gij Mij nu aanschouwt met het onderschrift:" Jezus, ik vertrouw op U! Ik
wil dat dit beeld vereerd wordt, eerst in uw kapel en daarna in heel de
wereld." Ze is zo bevlogen
door Christus' woorden dat ze nog veel meer wil doen om zielen te redden.
"Ik voel dat ik helemaal in vuur en vlam sta. Ik zal alle kwaad bestrijden
met het wapen van de barmhartigheid. Ik trek door de wereld in haar lengte en
breedte en waag me tot aan haar uiterste grenzen en onherbergzaamste
landstreken om zielen te redden. (...) Ik wil dat ieder ziel de barmhartigheid
van God verheerlijkt, want ieder ervaart de uitwerkingen van die barmhartigheid
aan zichzelf."
Haar taak wordt het de barmhartigheid van Jezus over de hele wereld te
verbreiden. Alle priesters moeten verkondigen hoe groot de barmhartigheid van
Jezus is. Ook vraagt Jezus de bekering van de zondaars, zonder vrees mogen zij
tot Hem komen. Deze zending van de eenvoudige zuster Maria Faustina begon in
1931 en is nu wereldwijd van grote betekenis. De tweede zondag na Pasen wordt
de dag van de Goddelijke Barmhartigheid en in de hele Kerk gevierd.
Eind mei 1933 vertrekt zuster Faustina naar
Wilno. Daar onmoet ze de eerwaarde Sopocko die haar geestelijk leidsman wordt.
Na heel wat aarzelingen besluit deze de beeltenis van de barmhartige Jezus te
laten schilderen, maar hij wil weten wat de betekenis is van de witte en rode
lichtbundels die uit het Hart van de Heer stralen. Zuster Faustina ondervraagt
de goddelijke Meester en deze antwoordt: "Zij betekenen water en bloed.
Het water dat de zielen van schuld vrijspreekt, het bloed dat leven van de ziel
is. Zij vloeien uit Mijn op het Kruis doorboorde Hart. Deze stralen beschutten
de ziel tegen de toorn van Mijn Vader", d.w.z. tegen de terecht verdiende
straffen voor onze tekortkomingen. In opdracht van Jezus en
gesteund door pater Sopocko en de moeder-oversten van de verschillende
kloosters waar Faustina heen gestuurd wordt, begint zij in 1934 haar dagboek
met de mystieke ervaringen van het begin af aan op te schrijven. Het complete
werk zal uiteindelijk ongeveer 400 (gedrukte) bladzijden omvatten. Daarnaast
getuigt het van de mate waarop Faustina dag na dag, uur na uur, langzaam haar
lichaam ziet wegteren. Ze kent de waarde van het lijden: "We moeten de
gekruisigde Jezus in een lijdende ziel zien en niet een leegloper of een last
voor de gemeenschap. Een ziel die (...) lijdt, trekt meer zegeningen op het
hele klooster neer dan al de werkzusters." Zwarte gedaanten die Faustina
herkent als demonen, vallen haar aan en gillen dat ze moet ophouden met dit
werk omdat ze zielen aan hun heerschappij ontrukt. Vergeefs !
Op de zondag van het
Paasoctaaf in 1935 wordt het icoon met de beeltenis van Jezus met de rode en
witte stralenbundels uit Zijn Heilig Hart in het openbaar tentoongesteld in het
heiligdom van O.L.Vrouw van Ostra Brama en terstond manifesteert de goddelijke
Barmhartigheid zich door middel van talloze genaden van buitengewone
bekeringen.
Op vrijdag 8 december 1937
voelde Zuster Faustina sterk de nabijheid van God gedurende de H. Mis. Na de H.
Communie zag zij met een groot vertrouwen tot Hem op en vroeg Hem: "Jezus,
ik smeek U om uw oneindige Barmhartigheid, laat alle zielen die vandaag zullen
sterven voor het vuur van de hel gespaard blijven, zelfs al waren zij de
grootste zondaars. Het is vandaag vrijdag, de dag van uw bitter lijden op het Kruis.
Omdat uw Barmhartigheid oneindig is, zullen de engelen zich er niet over verbazen."
En de goddelijke Meester drukte haar inniger aan Zijn Goddelijk Hart en zei:
"Beminde dochter, gij begrijpt goed de afgrond van Mijn Barmhartigheid.
Weet, dat wat gij vraagt een grote gunst is, maar Ik zal doen wat gij
vraagt." In opdracht van haar geestelijke leider schreef zij een dagboek
in zes delen.
In februari 1938, enige
maanden voor haar dood, kreeg Maria Faustina een verschijning van de Heilige
Maagd Maria. Zij verscheen haar in een groot licht, gekleed in het wit en
omgord met een gouden ceintuur. Op Haar sluier droeg zij een gouden kroon. Op
Haar arm droeg Zij het Kind Jezus. De Heilige Maagd keek haar aan en zei: "Ik
ben de Moeder van het Priesterschap". Daarna legde Zij Haar Kind op de
grond neer, hief Haar rechterarm ten hemel op, keerde zich naar Maria Faustina
toe en zei: "Mijn God, zegen Polen, zegen de Priesters". Zij keerde
zich daarna tot de kloosterzuster en zei: "Zeg tegen de priesters, wat je
zojuist hebt gezien".
Tot aan het eind van haar leven heeft zuster Faustina werken van Barmhartigheid voor haar medemensen volbracht. Vanaf 1933 is ze door tbc aangetast. Haar meerderen zien niet onmiddellijk de ernst van het kwaad in dat de zuster in stilte verdraagt. In december 1936, terwijl de ziekte al ver is gevorderd, wordt ze naar het sanatorium gestuurd. Ze blijft daar vier maanden; vervolgens, in 1938, opnieuw vijf maanden. Ze bidt vurig voor de stervenden in haar omgeving waarin ze vaak bekeringen bewerkstelligt, zelfs onder menselijk gesproken wanhopige omstandigheden. Ze bidt tot hun intentie het "rozenhoedje voor de goddelijke Barmhartigheid" dat haar is geopenbaard op 14 september 1935. Zuster Faustina overleed in geur van heiligheid op 5
oktober 1938 aan tuberculose in het moederhuis te Lagiewniki bij Krakau. Ze
verklaarde op het einde : "Alles wat ik gedaan heb, was
voor God en de zielen". Ze was toen 33 jaar oud. Net zo oud als haar
goddelijke Vriend, toen Hij aan het Kruis stierf. Haar feestdag wordt gevierd
op 5 oktober.
|