Dit is de wereld waarin Jezus leefde :
1.
Joden zagen zichzelf als het
uitverkoren volk van God.
2. Het
Joodse leven was sterk door de wet bepaald.
In het Oude
Testament (= Joodse Thora) probeerde men de verhouding tot Jahweh,
tot mensen en dingen zo volledig mogelijk vast te leggen. Als je die
wetten nauwlettend naleefde, dan pas was je een goed Jood.
voorbeeld : * reinheidsvoorschriften : geen zieken aanraken, niet met heidenen praten
* sabbatrust : geen zieken verzorgen op
sabbat
3. De echte leiders van het volk :
·
Farizeeën : leken die zich apart
plaatsten om beter de Wet te kunnen dienen. Tegenover de gewone bevolking
gedroegen ze zich hooghartig en schijnheilig.
·
Sadduceeën : zij voelden zich boven
het volk verheven. Ze hadden weinig contact met het volk. Ze hadden de Romeinen
graag. Uit hun groep kwamen de hogepriester (vb. Annas en Kajafas) en de leden
van de Hogeraad (= hoogste gerechtshof).
·
Wetsgeleerden of schriftgeleerden :
godsgeleerden van die tijd, die als eretitel rabbi werden genoemd.
Volgorde
van de standen : 1. Sadduceeën
2.
Wetsgeleerden
3.
Farizeeën
4.
VOLK
·
Priesters en levieten : het
middelpunt van het godsdienstige leven was de tempel. Daar gingen vele inwoners
van Jeruzalem dagelijks bidden en de goede Israëliet wilde er elk jaar op
bedevaart gaan.
Priesterstand : 1. Hogepriester
2. Priesters
: offers keuren, daarnaast hadden ze een gewone job
3. Levieten : helpers
van de priesters
·
Zeloten : ondergrondse
verzetsstrijders tegen de Romeinen. Zij ijverden voor hun land, volk en voor
hun God. ·
Essenen : zij noemden zichzelf de
uitverkorenen, de heiligen, de kinderen van het licht. Zij wilden het
ideaal van de Wet ten volle beleven. Om dat te kunnen trokken ze zich uit het
openbare leven terug en leefden in gemeenschap (een soort kloosters). Daar was
alles afgestemd op de beleving van de Wet. Zij
waren fel gekant tegen de schijnheilige tempeldienst. Ze geloofden in het Rijk
van God.
4. Een wereld van onderdrukte mensen.
De Romeinen
heersten over de Joden. Er was voortdurend spanning tussen hen. Het joodse
volk droomde van vrijheid, maar was weerloos. De eigen koningen waren niet
beter en moordden naar hartelust. Het gewone volk kon alleen maar machteloos
toezien en buigen.
5. Een wereld van armoedige en uitgebuite mensen.
In het land
kwamen de tollenaars regelmatig aankloppen om de belasting op te eisen voor de Romeinen, die het geld
gebruikten om de mensen te onderdrukken. Wie teveel schulden had, kon vrouw en
kinderen als slaven zien verkocht worden en liep bovendien het risico zelf als
slaaf te koop te staan op de markt van een van de handelssteden van toen.
Ontelbaar waren ook de vele bedelaars, gehandicapten en zieken die probeerden
te leven van wat ze kregen. Groepen zwervende melaatsen trokken door het land
op zoek naar voedsel, maar ze mochten zelfs geen stad of dorp binnengaan.
|