Het leven zoals het zou moeten zijn. Ik hoop om elke lezer te kunnen blijven boeien met mijn verhaal. Mocht er iemand menen zich te herkennen in een bepaalde figuur, dan nmoet hij/zij zich vereerd voelen dat ik mij laat inspireren door zijn/haar persoon. Alvast veel leesplezier, en spaar me niet van uw welgewaardeerde opmerkingen of suggesties.
02-01-2013
2 januari HET MYSTERIEUSE AMULET
Ik waggel van mijn veldbed door de tent, op zoek naar een stukje textiel om mijn mannelijkheid te bedekken, als plots een Afrikaan in veldtenue de tent binnenstormt! Hij salueert terwijl hij me monkelend bekijkt. "Bwana is goed geslapen? José helpen zoeken? Broek?" Lachend scharrelt hij wat rond en tovert een katoenen broek tevoorschijn die ik terstond aanschiet. Dan stommel ik naar buiten en zoek een plekje uit het zicht waar ik met een intens genot mijn blaas laat leeglopen, ik voel het gif van de alcohol uit mijn lichaam vloeien. Dan zoek ik wat te drinken want een vreselijke nadorst teistert mijn uitgedroogde mond. Terug in de tent brengt José, of hoe die ook moge heten, een glas en een karaf gevuld met water. Met gulzige teugen les ik mijn dorst. Buiten is het dansen opgehouden, de trommels zwijgen en een zalig rust is over het dorpje neergedaald. In de verte hoor ik het getrompet van een olifant. Een olifant? Ben ik werkelijk in Afrika? Maar hoe? En waar? En waarom? En wat nu? Mijn hoofd raakt vol van allerlei vragen en dilemma's en twijfels en... Maar IN GODSNAAM, WAT DOE IK HIER VERDOMD??? Een schurftige hond komt hijgend de tent binnengesukkeld en gaat op zijn gat zitten, recht voor me. Het dier monstert me een ogenblik, uit zijn ogen komt een blik van herkenning en het beestje komt zich aan mijn been schurken en bedelt om geaaid te worden. Ik krab hem achter zijn oor en dankbaar likt hij mijn hand. Rond zijn hals draagt hij een riem met een penning aan met daarop een naam gegraveerd: "AZOR". Die naam zegt me niks, of toch! In de 70er jaren speelde een feuilleton op de BRT, op zondagavond. "De Vorstinnen van Brugge" heette het, en daarin was een jongetje met een hondje, Azortje was de naam van het beestje. Maar wat heeft dat met Afrika te maken? Ik besluit om op ontdekkingstocht te gaan. In een rieten mand vind ik een katoenen tropenkostuum dat me past als gegoten. Onder het bed staan een paar laarzen, waar ik mijn voeten in stop. Op een tafeltje ligt een tropenhelm die ik maar opzet want toen ik daarnet ging plassen leek het of die koperen ploert in het firmament me een dodelijke klop wilde toedienen. Aldus uitgerust verlaat ik de betrekkelijke koelte van de lommer onder het canvasdoek. De tent bevindt zich centraal van een aantal schamele hutjes die rondom een apebroodboom opgesteld staan. Onder de boom hurken een aantal oudere zwarten samen, allemaal mannen. Ze dragen allen een soortgelijk lendendoek uit leer en sommigen hebben ook een luipaardvel om hun schouders gedrapeerd. Als ik in hun richting wandel verstommen hun stemmen en alle hoofden draaien zich in mijn richting. Een van hen zit op een houten krukje, hij draagt een hoofdband uit dierenhuid. Zijn figuur straalt een natuurlijk gezag uit, waarschijnlijk het dorpshoofd of zo. In zijn hand een prachtig gesculpteerde staf, om zijn hals een ketting gemaakt met de tanden van een leeuw, denk ik. In de verte joelen enkele kinderen, ze stoeien en buitelen om en over elkaar heen in hun jeugdige enthousiasme helemaal opgaand in hun spel. Naast een hut is een vrouw eten aan het bereiden boven een vuurtje. Zij roert in een zwart-geblakerde koperen pot, waarin een of ander papje pruttelt. Ergens anders is een vrouw maniok aan het stampen onder het zingen van een liedje. De dorpsoverste staat statig op van zijn stoeltje en wenkt me om naderbij te komen. Een brede lach toont een gaaf gebit en in zijn ogen blinkt een sterretje. Hij begint tegen me te praten in een taaltje waar ik geen snars van begrijp. Gelukkig is José me gevolgd; hij vertaalt wat de oude man me vertelt. De naam van de man is Mzuzi en nog wat , maar het is te ingewikkeld voor mij, teveel in een keer om goed te registreren na al wat me al overkomen is na mijn ontwaken. Hij vertelt dat de dorpelingen gedanst hebben om de voorouders gunstig te stemmen bij de aankomst van de blanke man in hun dorp. Het is een grote eer om mij in hun midden te hebben, mijn komst was reeds lang voorspeld door hun tovenaars, lang geleden, en van generatie op generatie was de komst van de witte man van over het water voorspeld, en bezongen in hun traditionele gezangen. Ik zal hun volk aanzien en rijkdom, voorspoed en macht brengen. Wat is hier in 's hemelnaam aan de hand? Droom ik nu nog steeds? Is er ergens een greintje van waarheid in heel die mambojambo die mij hier overkomt? Plots haalt Mzuzi een pakje tevoorschijn; in een leren doek verpakt steekt een ebonieten koffertje waaruit hij een amulet tevoorchijn haalt. Het hangt aan een gouden ketting en hij beduidt dat hij het sieraad om mijn hals wil hangen. Wat moet ik doen? Ben ik behekst of word ik waanzinnig? Ik besluit om voorlopig de dingen maar op hun beloop te laten en nijg mijn hoofd zodat het dorphoofd de amulet om mijn hals kan hangen. Wanneer hij dit gedaan heeft , beginnen alle mannen in hun handen te klappen en roepen voor mij onverstaanbare kreten, die volgens Jose verwelkomingskreten zijn, een uiting van hun vreugde en respect voor mij. Ik neem het amulet in mijn hand om het beter te kunnen bekijken, en plots krijg ik een déjà-vu gevoel... Freddy en ik bereiken de ingang van het Museum voor Centraal Afrika. Een brede trap leidt naar de toegang. Binnen begroet een jongedame ns minzaam lachend van achter een loketje waar we ons een toegangsticket en een plattegrond van het museum aanschaffen. Daarna geven we ons verder in dit indrukwekkende archief van de cultuur en natuur van het mysterieuze zwarte continent. Een schat aan objekten uit het donkere hart van Afrika staat en ligt hier uitgestald in pronkkasten; honderden opgezette dieren vullen de kijkkasten; vele dokumenen uit lang vervlogen tijden roepen herinneringen op aan een heroiek verleden en vertellen van de bovenmenselijke inspanningen waarmee men het Afrikaanse continent verkend en ontgonnen heeft. Ook de koloniale tijd wordt hier uitvoerig belicht. Freddy en ik beleven hier fantastische momenten en dromen weg bij het aanschouwen van zoveel mooie artefacten uit Afrika. Glunderend van puur genot wandelen we van de ene pronkkast naar de volgende etalage waar we oog in oog staan met leeuwen, olifanten, gazellen, wrattenzwijnen en andere dieren uit de savannes en de brousse van het Ochtendland , de wieg der menselijke beschaving. In een zaal zijn we plots helemaal alleen, er heerst een zalige rust en in one geest verkennen we mee met Stanley en andere fameuze ontdekkingsreizigers het ongerepte oerwoud, trekken we mee door de uitgestrekte savannes of varen we mee in een prauw op de machtige Congostroom. We staan oog in oog met de machtige SILVERBACK, de gorillas in het gebergte in het oosten van Congo; we betreden dorpen diep in het oerwoud waar nooit eerder een blanke geweest is. In een vitrinekast trekt een bepaald voorwerp mijn aandacht: een sierlijke gouden ketting met daaraan een amulet, een voorwerp dat de drager ervan moet behoeden van tegenspoed en onheil volgens de begeleidende tekst op een pancarte naast het voorwerp. Het amulet toont een opengesperde apemuil, een gestileerde bavianenkop met een vervaarlijk uitziend gebit dat werkelijk afgrijnzen verwekt bij wie het aanschouwt. Het doel ervan is duidelijk: alle boze geesten afschrikken en doen afzien van hun boze voornemens jegens de drager van het sieraad. Ik roep Freddy er bij en wjs hem op het unieke voorwerp, de sublieme afwerking van het sieraad. De maker heeft in dit werk al zijn vakmanschap en zijn talent gelegd om het beoogde effekt te bekomen. Plots duikt naast ons een zaalwachter op, duidelijk een Congolees van origine! Hij ziet ons kijken naar de amulet en lacht mysterieus als ik hem vraag naar de herkomst van het sieraad. Dan begint hij zijn relaas...
Deze morgen werd ik wakker met een kloppende hoofdpijn! Het bonsde in mijn hoofd alsof iemand op een tamtam roffelde... Ik schudde met mijn hoofd om het gedreun te verdrijven, maar het geroffel verdween niet. Het getrommel leek zich alleen maar te verplaatsen naar de buitenkant van mijn kokende hersenpan. Het gebonk weerklonk nu ook in mijn oren, mijn trommelvliezen registreerden de onophoudende kadans van een opzwepend ritme dat me langzaam maar zeker meer en meer overweldigde en me meenam in die eindeloze hartklop, ja, zich meester maakte van mijn bewustzijn! Ik geraakte meer en meer in de ban van dat geluid, het bracht me in een soort van extase die me steeds verder meenam in een nieuwe wereld, een nieuwe dimensie, een nieuwe realiteit. Achter mijn gesloten oogleden verdween het duister van de diepe, droomloze slaap na het buitensporig feest voor de jaarwende en begon er een lichtschijnsel zich te manifesteren, een lichtpuntje dat eerst zwak, dan al maar helderder begon te schijnen tot het op zeker ogenblik brandend mijn ogen deed tranen. Tenslotte opende ik mijn oogleden een voor een, eerst mijn linkeroog, dan mijn rechteroog. Eerst zag ik niks. Alleen een verblindend wit, een soort van melkachtige nevel waardoor na een poosje zich allerlei schimmen en schaduwen leken te manifesteren. Tussen de drumslagen door hoorde ik nu ook stilaan andere geluiden, hoge kreten die een ritmische melodie zongen en daarnaast aanvullend handgeklap. Langzaam maar zeker kregen de vage gedaantes vaste vorm aan te nemen en begon het gordijn voor mijn ogen zich op te trekken. Groot was mijn verbazing toen ik niet de vaste contouren van mijn slaapkamer ontwaarde! Ik lag niet langer in de vertrouwde gezelligheid van mijn bed op mijn grootstadflatje in die buitenwijk van het kuststadje aan de Noordzee. Nee, ik lag op een veldbed onder een grauw-wit canvasdoek van een half-open tent, met uitzicht op een adembenemend schouwspel. Voor mij ontrolde zich een wijds landschap van verre bergen, daarvoor een uitgestrekte vlakte van half-verdroogde grasvelden waar hier en daar een boom wat schaduw afwierp. Hoog in het zenith stond een heldere zon onbarmhartig te schijnen en deed de lucht trillen boven de in een waas gehulde kim. Rond de tent stonden enkele ameloze hutjes scheefgezakt in een halfrond, in het midden waarvan een kleurrijk uitgedoste bende zwarten stond te dansen op het ritme van Afrikaanse trommels, geroerd door een stel uitgelaten drummers die de kadans steeds meer opdreven. Ernaast stonden enkele vrouwen met bloot bovenlichaam een lied te zingen met schelle kreten en hoge uithalen waarmee ze de dansers aanspoorden tot een steeds driestere dans.
Onder mijn schedeldak trok de pijn van de kater stilaan weg toen ik mij begon te realiseren wat er zich voor mijn ogen afspeelde! Dit kon toch niet waar zijn? Droomde ik nog? Draaide de alcoholdemon mij een loer? Wat gebeurde er met mij? Langzaam poogde ik me op te richten van het veldbed, mijn ledematen wogen als lood, het blod kolkte door mijn aderen. Mijn hart ging nog razender te keer dan dat stelletje drummers op hun tamtams! Zwaaiend richtte ik me op. Ik was naakt! Mijn haren plakten om mijn kop, aaneengeklit door zweet, resultaat van het overmatig alcoholverbruik - of moet ik zeggen 'misbruik' - op die eindejaarsfuif bij Freddy, mijn maatje van al zo lang geleden. Ik had Freddy leren kennen op kantoor, in dat luizige administratief centrum in de hoofdstad. We werkten er allebei als opsteller voor een telecommunicatiebedrijf dat toendertijd het monopolie bezat voor de markt in ons koninkrijkje. Zo 'n 30 jaar was dat nu al weer geleden...
Op een morgen, ik zat al achter een berg dossiers weggedoken toen plots de deur van het kantoor openzwaaide en de bureauchef, mijnheer Oerlemans op zijn typisch plechtstatige wijze binnenschreed met in zijn kielzog een guitig snaak, zijn pet op een oor, op zijn neus een ziekenbondbrilletje met van die duimdikke glazen als de onderkant van steriliseerbokalen. Zijn ogen waren hierdoor onwerkelijk groot en keken onverschrokken rond door het kantoor, van bureau naar bureau, alle opstellers taxerend op hun waarde. Mijnheer Oerlemans schraapt zijn keel voor hij het woord nam. Met een barse stem verklaarde hij :" Mijne heren, ziehier onze nieuwe medewerker Freddy Devos. Ik hoop dat jullie hem vlug zullen wijs maken wat zijn taak zal zijn, als klein radertje in die grootse machine die ons bedrijf is! Mijnheer Devos, veel succes in uw verdere loopbaan, ik hoop dat u zich snel zult weten in te schakelen in dit kantoor. Mocht u problemen hebben, dan staat mijn deur altijd voor u open." En daarmee was de kous af, Freddy was in het kantoor en mijn leven binnengetreden! Die middag, tijdens de lunchpauze gingen we samen wat drinken bij Suzy, in het volkscafe schuinover het Gare de l'Ouest, waar ook menig postbode een pintje kwam pakken. Het was er steeds gezellig druk en in de winter serveerde Suzy er altijd zelfgemaakte soep of hutsepot. Al vlug was het ijs gebroken. Freddy werkte zich vlug in en we werden beste maatjes vooral toen bleek dat hij ook aan de kust geboren en getogen was. We waren allebei jong en levenslustig, en korte tijd later namen we een halve dag vrij om de hoofdstad te verkennen. Niet alleen kroegen en drankgelegenheden genoten onze belangstelling. Musea en belangwekkende historische gebouwen wisten ons evenzeer te boeien. Na deze gezellige namiddag besloten we om regelmatig op zwerftocht te trekken door de vele pitorreske wijken van de hoofdstad. De mengelmoes van oude gebouwen en nieuwerwetse buildings, met in de achterafstraatjes de opeenvolging van kleinburgerlijke residenties en arbeiderswijken waar de oorspronkelijke bewoners vreedzaam samenleefden met nieuw-aangekomenen, weggetrokken uit hun verre thuisland, op zoek naar een nieuwe, betere toekomst voor zichzelf en hun kinderen, er op rekenend dat zij hier de kans zouden krijgen om hun ellendige leventje te vergeten! Die wirwar van culturen, talen en eniteiten wist ons telkens weer te verrassen en te boeien. Zo verliepen de dagen in hun eindeloze ritme; dagen werden maanden; maanden werden jaren. En Freddy en ik bleven boezemvrienden en lotgenoten door dik en dun.
Op een zonnige namiddag richtten we onze schreden naar Tervuren. Met de tram van aan de Cinquantenaire bolden we door de verschillende wijken steeds verder weg van het drukke centrum. Eerst passeerden we nog de bourgeoisiewijken en daarna de volkswjken. Dra dokkerde het trammetje door de brede lanen van de luxueuze villawijk aan de rand van het Zoniënwoud, waar het ene protserige woonhuis naast het andere uitzonderlijke bouwsel de rijkdom en hoogdunk van de bewoners etaleren. Meestal hebben ze hun kapitaal en welstand verwezenlijkt in de tijd van de Industriële Revolutie en het kolonialisme. Hun rijkdom vergaarden ze met de enorme winsten die hun internationale bedrijven wisten te maken met de vruchten van de kolonie en de internationale handel die dit teweegbracht. Aan het eindpunt stapten we af en kuierden verder, tot aan het Nationaal Museum voor Midden Afrika. Het bouwwerk werd gerealiseerd in opdracht van onze vorst, koning Leopold II, die eigenaar was van Congo-Vrijstaat. Later zou hij het land als kolonie schenken aan België, maar toen had hij zich een fortuin weten te vergaren met de exploitatie van het land en zijn bewoners. Ja, hij had er in het Oosten de Arabische slavenhandelaars verdreven, maar wat was er in de plaats gekomen? Een niets-ontziende kolonisatiepolitiek ten voordele van zijn eigenaar en zijn buitennissige projekten in België, waarmee hij ons land een grote rol wlde toebedelen op het internationale forum. Het doel heiligde de middelen; en in die tijd was dat naar de gangbare opinie lovenswaardig. Om zijn realisaties een goed cachet te geven besloot de vorst dat er een museum moest komen waar hij aan zijn volk kon tonen wat en waar hij al die dingen haalde waarmee hij ons land op een hoger niveau wilde tillen. Dit resultaat gingen Freddy en ik dus bezoeken. De lokroep van het Zwarte hart van Afrika kreeg ons in de ban!