Via Highway 6 en 94 rijden we langs gemakkelijke wegen door prachtige landschappen. Het is droog weer, hier en daar wat zon en opnieuw staan we versteld van de schitterende natuur van NZ. Een rit van bijna 4 uur brengt ons in Dunedin, de universiteitsstad. Als bijnamen krijgt Dunedin: Edingburgh van het Zuiden en Victoriaanse stad van NZ. De stad met zijn 130.000 inwoners bezit nog veel gebouwen uit de beginperiode van de Europese kolonisatie. Dunedin werd in 1848 gesticht door presbyteriaanse immigranten uit Schotland die aan de andere kant van de wereld een typisch Schotse stad wilden bouwen, inclusief een Schotse naam. Dunedin is het Keltische woord voor Edinburgh. De stad werd in de glorietijd van de goudvondsten gebouwd en dat getuigen de kapitale gebouwen.
We installeren ons in een mooie studio en gaan dan richting centrum naar het toeristisch infocentrum. Aangezien we zeker naar Pinguin Place willen, besluiten we om diezelfde namiddag nog te gaan en we boeken een begeleide tour om 16.45 u. De weg naar het schiereiland Otago is verschrikkelijk bochtig en smal maar we krijgen ongelooflijke mooie landschappen te zien. We zijn een halfuur te vroeg maar krijgen ondertussen een boeiende dvd te zien van de verschillende soorten pinguïns over de hele wereld.
Na een inleiding over de pinguïnkolonie gaan we met een busje tot aan het reservaat. Er zijn nog slechts 10 paar broedende geeloogpinguïns. Dit met uitsterven bedreigde dier komt uitsluitend voor aan de zuidoostkust van Nieuw-Zeeland, Stewarteiland en de nog zuidelijker gelegen Auckland- en Campbelleilanden. Als gevolg van de houtkap is de populatie op het vasteland van Nieuw-Zeeland sterk achteruitgegaan. Ook geïntroduceerde roofdieren zoals katten, honden en fretten hebben veel geeloogpinguïns het leven gekost. Sinds 1985 hebben het New Zealand Department of Conservation en andere groeperingen in Otago pogingen ondernomen om het verder afnemen van de populatie te stoppen. Hiertoe zijn beschermde gebieden aangelegd - zoals Pinguin Place - waarin de geeloogpinguïn ongehinderd kan broeden en geobserveerd kan worden. Sinds 2000 staat de geeloogpinguïn op de rode lijst van de IUCN (International Union for Conservation of Nature and Natural Resources, voluit vermeld) als bedreigd. De gehele populatie wordt geschat op ongeveer 4000 individuen.
De geeloogpinguïn heeft een witte borst en een zwarte rug. Op de kop loopt vanaf de snavel via de ogen een helder gele band naar achteren. De naam heeft deze pinguïn te danken aan de karakteristieke gele ogen. In het Maori heet de geeloogpinguïn "Hoiho" wat als "luidruchtige" is te vertalen en verwijst naar het schrille geschreeuw van deze pinguïn. Kuikens brengen een hoog piepgeluid voort, vooral wanneer ze hongerig zijn. Een volwassen geeloogpinguïn heeft een grootte van ongeveer 65 à 68 cm, het gewicht varieert van 5 tot 8 kg en de gemiddelde maximumleeftijd ligt rond de 22 jaar. Geeloogpinguïns zijn schuwe en individualistisch ingestelde dieren en bouwen hun nest bij voorkeur op plaatsen waar ze geen zicht hebben op andere nesten. Meestal nestelen ze elk jaar op dezelfde plek waarbij mannetjes en vrouwtjes afwisselend de eieren uitbroeden. Half september leggen ze normaal gesproken twee eieren die ongeveer anderhalve maand later uitkomen. Zo'n 80% van de gelegde eieren komt uit en tot eind februari/begin maart blijven de kuikens in het nest. Wanneer ze het nest verlaten, zijn ze geheel zelfstandig. Mannetjes beginnen te broeden op een leeftijd van 3 tot 5 jaar, vrouwtjes vaak een jaartje eerder. De geeloogpinguïn is een onverschillige eter. Bij voorkeur staat er rode kabeljauw en pijlinktvis op het menu, maar ook tientallen andere vissoorten worden door de geeloogpinguïn verorberd. Op zoek naar voedsel zwemmen ze tot maximaal 50 kilometer uit de kust en duiken geeloogpinguïns tot 100 meter diep. Uit ondezoek blijkt dat sommige individuen hun vaste favoriete voedselplek hebben.
Hun aantal daalt of stijgt ook door o.a. klimaatsschommelingen. Pinguïns verdragen geen al te grote hitte en vorige lente was het hier erg warm zodat er veel gestorven zijn. In het reservaat zijn de oppassers voortdurend op de loer voor natuurlijke vijanden. Schapen houden de weilanden kort zodat de pinguïns gemakkelijk vanuit zee naar hun nest kunnen. De geeloogpinguïn is de enige soort die aan land gaat. Om te eten, vertrekken ze s morgens naar zee en blijven daar tot hun maag gevuld is om dan langs dezelfde identieke weg naar hun nest terug te keren. Dit doen ze volledig op hun gemak. We krijgen al meteen een pinguïn te zien die als kuiken door de oppassers van het pinguïnziekenhuis is grootgebracht. Alhoewel de pinguïn al 6 maanden teruggeplaatst is, gaat hij wel vissen maar wacht nog steeds tot de oppassers hem komen voeren. We stappen verder en zien enkele zeehonden op de rotsen liggen. Door een soort tunnel stappen we tot aan een poel die dient om te pinguïns tussenin te laten afkoelen, en krijgen een groot kuiken op een nest te zien en aan de poel een moeder-pinguïn met haar twee kuikens. De kuikens lijken zelfs groter dan de moeder maar dat komt door hun overvloedige bruine dons. Dit zijn helaas de enige exemplaren die we zien want de rest zit nog op zee. Het inkomgeld wordt volledig gespendeerd aan de zorg voor de pinguïnkolonie. Gewonde dieren worden naar het pinguïnziekenhuis gebracht en verzorgd tot ze sterk genoeg zijn. In Nieuw-Zeeland zijn nog slechts 4000 geeloogpinguïns te vinden. Dit werk op Pinguin Place is dus van onschatbare waarde.
Na dit bezoek rijden we verder door tot The Royal Albatrosse Centre in Taiaroa. Op Pinguin Place hadden ze gezegd dat de laatste tour om 17.00 u. was maar gelukkig voor ons klopt die informatie niet en kunnen we om 19.00 u. nog een begeleide tour meedoen. Een enthousiaste gids geeft uitleg over deze koninklijke vogel. De albatros kan een lengte van 120 cm en een spanwijdte tot 305 cm bereiken. Zijn gewicht bedraagt zon 9 kg. Op het land is de albatros onhandig, boven zee kan hij moeiteloos wekenlang zweven. Hij zoekt vooral naar eetbare resten aan het oppervlak. De laatste jaren worden veel albatrossen slachtoffer van de lijnvisserij.
Tussen 1914 en 1919 was het bekend dat Koningalbatrossen op Taiaroa Head neerstreken en in 1920 werd daar het eerste ei gevonden. Vanaf 1937 werden pogingen ondernomen om de kolonie te beschermen tegen verstoring. Hun pogingen werden beloond in 1938 toen het eerste kuiken geboren en getogen op Taiaroa, uitvloog. In 1951 werd een voltijdse veldmedewerker aangesteld die de zorg had voor de albatroskolonie en opzichter was over de planten en dieren van het Otago schiereiland. In 1972 werd het eerste bezoekerscentrum en uitkijkpost voor het publiek geopend. Taiaroa Head, op het oostelijk einde van het schiereiland Otago, heeft de enige Royal Albatros kolonie ter wereld die broedt op het vasteland.
De vogels die gaan broeden, komen in september op Taiaroa Head aan. Het nest, dat begin november wordt gebouwd, wordt gemaakt door een vogel die op de grond zit en die met zijn snavel planten en aarde om zich heen verzamelt. Het witte ei dat tot 500 gr kan wegen, wordt gelegd tijdens de eerste drie weken van november. Tijdens het broeden, wisselen de ouders elkaar elke twee tot acht dagen af gedurende 11 weken. De broedduur van de albatros is een van de langste van alle vogelsoorten. Eens het ei uitgebroed, bewaken de ouders beurtelings het kuiken gedurende de eerste 30 tot 40 dagen en ook het voeden gebeurt door beide ouders. Bijna 12 maanden na de aankomst op Taiaroa Head, waarvan 300 dagen voor het ei en het kuiken wordt gezorgd, verlaten de ouders de kolonie en brengen een jaar op zee door voordat zij terugkomen om opnieuw te broeden. De kuikens komen tussen eind januari en begin februari uit. Het duurt ongeveer drie dagen, vanaf het moment dat het kuiken het eerste gaatje maakt, om uit de schaal te komen. Gedurende de eerste 20 dagen wordt het kuiken gevoed als het erom bedelt, daarna krijgt het drie tot vier keer per week voedsel. Als het kuiken 100 dagen oud is, heeft het dons de maximale lengte van 12 cm bereikt. Op deze leeftijd krijgt het jong grotere hoeveelheden vaster voedsel, zon twee kg per keer. Vanaf begin augustus krijgt het jong lichtere maaltijden en in september wanneer het volgroeid is, verlaat het jong het nest, oefent zijn vleugels en uiteindelijk vliegt het met behulp van een sterke wind uit. De jonge albatros zal de volgende drie tot zes jaar op zee doorbrengen en zal dan terugkeren naar dit unieke punt om een nieuwe generatie Koningalbatrossen voort te brengen.
Het zicht dat we hebben vanuit de uitkijkpost is onbeschrijfelijk. De immense vogels laten zich zweven op de sterke zeewind en spelen een onuitputtelijk spel. Enkele albatrossen zitten te broeden en blijven plichtsgetrouw op hun nest. Het is een beeld waar je stil van wordt.
We hebben enorm genoten van beide bezoeken en keren tevreden terug naar ons motel.
Vanmorgen gaan we opnieuw naar het stadscentrum. De voorstraten van het centrum zien er maar grauw en verlaten uit. In de winkelstraten is het al wat drukker. Na onze lunch in een Indisch restaurant gaan we naar het station van Dunedin. Het in 1906 gebouwde station is opgetrokken in Edwardiaanse stijl en wordt tot de mooiste gebouwen van NZ gerekend. Na de opheffing van de spoorlijn tussen Christchurch en Invercargill is de toeristische Taieri Gorge Railway nog de enige trein die hier vertrekt. Je kan er een rit van 4 uur mee maken voor 86 NZD/p.p. (ong. 55 euro). In het gebouw is veel Oamaru-steen verwerkt en de stationshal is prachtig met zijn vloermozaïeken en glas-in-loodramen. Oamaru-steen is een harde, compacte kalksteen, ontgonnen in Weston, in de buurt van Oamaru in Otago, Nieuw-Zeeland. De steen wordt prominent gebruikt in combinatie met de sterkere blauwe hardsteen.
Ook een bezoekje aan de Chinese tuin staat op ons programma. De Dunedin Chinese Garden is een voorbeeld van een late Ming, vroege Ching-dynastie Geleerden Tuin, omringd door een muur van vier meter omtrek. Een Chinese tuin is meer dan alleen een tuin in de Europese betekenis: de rotsen, waterplanten en gebouwen zijn belangrijke, symbolische elementen.
Een paar geleden is deze Chinese tuin geschonken aan Dunedin. Naast de handgemaakte houten gebouwen, beschikt de tuin over handgemaakte tegels, bakstenen en rooster-werk en met de hand afgewerkte granieten straatstenen. Het gebruik van 'meer van steen' - 900 ton ervan - vormt een wezenlijk onderdeel van de Chinese kunst uit de Tang Dynastie (600-900 AD).
Het bezoek aan de tuin is best wel een leuke ervaring, zeker als je je wat verdiept in de uitleg, die de symboliek van de tuin verklaart. Zo loopt er door de tuin een 'rivier', die de scheiding vormt tussen binnen en buiten: de dagelijkse werkelijkheid en de afgescheiden, rustbrengende binnentuin. Over de rivier koopt een zigzaggende brug, die aangeeft dat er wel altijd een verbinding tussen buiten en binnen is. De rivier loopt precies over de scheidslijn tussen yin en yang en heeft dus ook 2 bochten. Midden in de brug zit een eilandje (midden in de tuin dus), waar je tussen yin en yang zit en dus alle kanten uit kunt. Het punt van evenwicht, waar je het liefst zou willen blijven. De tuin is gebouwd in Shanghai en daarna stukje voor stukje uit elkaar gehaald en in Dunedin weer opgebouwd. Het is een tuin zoals veel werden gemaakt in de late Ming (1368 - 1644) en vroege Qing (1644 - 1912) dynastieën.
JP is nog wat gaan wandelen en ik maak ondertussen dit toch wel uitgebreide verslag. Fotos volgen zeker! Morgen verplaatsen we ons naar Twitzel, Mount Cook, onze voorlaatste bestemming in NZ.